Plan: | Mentinkweg 13 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0294.BP2112BGMENTINKW13-VA01 |
Aan de Mentinkweg 13 in het buitengebied van de gemeente Winterswijk bevindt zich een voormalig agrarisch bedrijf. De eigenaar van het perceel heeft de procedure tot bedrijfsbeëindiging inmiddels afgerond. In de toekomst zal de aanwezige bebouwing, bestaande uit de voormalige boerderij met bijbehorende bedrijfsbebouwing en een schoppe, dan ook niet meer worden gebruikt ten behoeve van een agrarisch bedrijf. Initiatiefnemers zijn voornemens om het perceel te gaan gebruiken ten behoeve van reguliere bewoning.
Concreet bestaat het voornemen om de bestaande boerderij (bedrijfswoning) te splitsen tot twee burgerwoningen. De overige landschapsontsierende bebouwing zal worden gesloopt. Daarnaast wordt de op het erf aanwezige schoppe verbouwd en in oppervlakte vergroot, om zo een derde woning te realiseren. De schoppe is door de welstandscommissie van de gemeente Winterswijk aangemerkt als cultuurhistorisch waardevol pand. Door de schoppe te verbouwen tot woning blijft dit cultuurhistorisch waardevolle pand behouden en krijgt het een duurzame en passende vervolgfunctie. Ten slotte is op het erf een paardenbak aanwezig. Deze zal met de voorliggende bestemmingsplanherziening als zodanig worden bestemd, waarmee de feitelijke situatie in overeenstemming wordt gebracht met de juridisch-planologische situatie.
Gelet op vorenstaande resulteert de voorgenomen ontwikkeling in een aanzienlijke ruimtelijke kwaliteitsverbetering van het buitengebied van de gemeente Winterswijk. Deze ruimtelijke kwaliteitsverbetering vertaalt zich in:
De voorgenomen ontwikkeling is, vanwege het ontbreken van passende bouw- en gebruiksregels, niet geheel in overeenstemming met het geldend bestemmingsplan “Buitengebied Winterswijk”. Om de voorliggende ontwikkelingen mogelijk te maken, is een herziening van het bestemmingsplan benodigd. De gemeente Winterswijk heeft op 26 maart 2021 aangegeven in principe medewerking te willen verlenen aan de herziening van het bestemmingsplan. In dit plan wordt aangetoond dat de gewenste ontwikkeling in overeenstemming is met 'een goede ruimtelijke ordening' en vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.
Het plangebied ligt, zoals reeds in de aanleiding is genoemd aan de Mentinkweg 13 in het buitengebied van de gemeente Winterswijk. De locatie ligt op circa 1,4 kilometer ten westen van de bebouwde kom van Winterswijk. Op afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van Winterswijk en de directe omgeving weergegeven. Het plangebied is hierin aangeduid met de rode ster en rode contour. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de bij dit bestemmingsplan behorende verbeelding.
Afbeelding 1.1: Ligging plangebied (Bron: PDOK) |
Ter plaatse van het plangebied gelden de bestemmingsplannen "Buitengebied Winterswijk" en het "facetbestemmingsplan parkeren Winterswijk". Deze plannen zijn door de gemeenteraad van Winterswijk vastgesteld op respectievelijk 27 januari 2011 en 28 juni 2018. Het "facetbestemmingsplan parkeren Winterswijk" legt planologisch de parkeernormen in de gehele gemeente Winterswijk vast.
In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan "Buitengebied Winterswijk" weergegeven. De rode contour geef het plangebied indicatief weer. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de bij dit bestemmingsplan behorende verbeelding.
Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Buitengebied Winterswijk" (Bron: ruimtelijkeplannen.nl) |
Het plangebied is voorzien van de bestemming 'Agrarisch - Cultuurlandschap' met bouwvlak. Daarnaast is het plangebied voorzien van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 3' en 'Waarde - Archeologische verwachting 4'. De gronden hebben tevens de gebiedsaanduidingen 'ehs natuur', 'natte natuur' en 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'. Hierna wordt nader de op de geldende bestemmingen en aanduidingen ingegaan.
Agrarisch - Cultuurlandschap
De voor 'Agrarisch - Cultuurlandschap' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf. Binnen deze bestemming is het bestaande aantal (in voorliggend geval één) bedrijfswoningen toegestaan. Met de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' worden nadere regels gesteld aan het uitoefenen van intensieve veehouderijen.
Dubbelbestemmingen archeologie
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 3' en 'Waarde - Archeologische verwachting 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
Voor het bouwen ten behoeve van het oprichten van een bouwwerk groter dan 100 m² ('Waarde - Archeologische verwachting 3') respectievelijk 2.500 m² ('Waarde - Archeologische verwachting 4') dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden in voldoende mate is vastgesteld.
Gebiedsaanduidingen
De gronden ter plaatse van de aanduidingen 'EHS Natuur' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het beschermen en ontwikkelen van landschappelijke en ecologische waarden.
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'natte natuur' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van natuurwetenschappelijke waarden in de vorm van natte natuur.
De voorliggende ontwikkeling voorziet in het splitsen van de bestaande boerderij (bedrijfswoning) tot twee burgerwoningen en het verbouwen en uitbreiden van de schoppe tot een derde vrijstaande woning. Ter plaatse van het plangebied is wonen uitsluitend toegestaan in het bestaande aantal bedrijfswoningen. In artikel 35.6 van het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het wijzigen de agrarische bedrijfsbestemming naar een woonbestemming voor meerdere wooneenheden. Eén van de voorwaarden van deze wijzigingsbevoegdheid is dat de bestaande oppervlakte van het gebouw dat voor bewoning wordt gebruikt niet worden vergroot ten opzichte van de bestaande oppervlakte. De oppervlakte van de schoppe wordt in voorliggend geval vergroot, waardoor er niet aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid kan worden voldaan. Daarmee is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in deze herziening. Binnen de voorliggende bestemmingsplanherziening wordt daarnaast de aanwezige paardenbak juridisch-planologisch toegestaan.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De toelichting is opgebouwd uit 6 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 de uitvoerbaarheid van het plan wordt aangetoond aan de hand van relevante milieu- en omgevingsaspecten en de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 5 volgt de wijze van bestemmen, waarin uiteen wordt gezet hoe het plan juridisch is vertaald naar de verbeelding en de regels. Tenslotte komen in hoofdstuk 6 de resultaten van de procedure aan de orde.
Het plangebied bevindt zich in het buitengebied van de gemeente Winterswijk, ten westen van de kern van Winterswijk. In deze paragraaf wordt kort ingegaan op de ruimtelijk functionele structuur van het plangebied en de directe omgeving.
Het landschap waarin het plangebied zich bevindt maakt op grotere schaal deel uit van het kampenlandschap, ter plaatse van het plangebied is echter sprake van een stukje heideontginning. Dit deel ligt tussen het nattere 'Corlesche veen' aan de noordzijde en de kampontginningen aan de oost- en westzijde. Het plangebied is ook ingericht volgens de ontginningskarakteristiek van het jong heide-ontginningslandschap met de rechte wegen en rechtlijnige kavelstructuren. Rond 1900 bestonden de omringende gronden nog uit heidegronden, welke rond 1950 grotendeels zijn omgevormd tot grasland en deels bouwland. Aan de noordzijde van het plangebied zijn bospercelen aangeplant met naaldhout. Deze bospercelen worden momenteel gebruikt ten behoeve van de houtproductie.
In afbeelding 2.1 is middels een luchtfoto de huidige situatie van het plangebied weergegeven. Het plangebied is hierin aangegeven met de rode contour.
Afbeelding 2.1: Luchtfoto huidige situatie plangebied (Bron: PDOK) |
Het plangebied zelf bestaat uit het agrarisch bouwvlak en de ten westen hiervan gelegen paardenbak. Binnen het agrarisch bouwvlak bevindt zich een voormalige boerderij met bijbehorende bedrijfsbebouwing, waaronder een karakteristieke schoppe met een inhoud van circa 487 m³. In afbeelding 2.2 zijn het voor- en achterhuis van de boerderij opgenomen. In afbeelding 2.3 zijn de kapschuur en de karakteristiek schoppe opgenomen.
Afbeelding 2.2: Voor (links)- en achterhuis (rechts) woonboerderij (Bron: Buro Collou Tuin & Landschapsontwerp) |
Afbeelding 2.3: Huidige situatie karakteristieke schoppe (links) en kapschuur (rechts) (Bron: Buro Collou Tuin & Landschapsontwerp) |
De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op het mogelijk maken van drie wooneenheden in het plangebied. Hiertoe wordt de bestaande boerderij gesplitst tot twee burgerwoningen, waardoor het voor- en achterhuis geschikt worden gemaakt voor reguliere bewoning. Daarnaast wordt de schoppe verbouwd en uitgebreid tot een derde woning. De schoppe wordt uitgebreid tot een oppervlakte van maximaal 155 m² en tot een inhoud van maximaal 750 m³. Van de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing blijft uitsluitend de kapschuur ten oosten van de voormalige boerderij bestaan. De overige landschapsontsierende bebouwing wordt gesloopt. In afbeelding 2.4 is de te slopen bebouwing met de rode omlijning opgenomen. In totaal wordt er circa 392 m² aan landschapsontsierende bebouwing gesloopt.
Afbeelding 2.4: Te slopen bebouwing (Bron: PDOK, bewerkt) |
Voor deze ontwikkeling is door Buro Collou een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Het gehele landschappelijk inpassingsplan is opgenomen als bijlage 1 bij deze toelichting. In afbeelding 2.5 is een uitsnede van het erfinrichtingsplan opgenomen.
De huidige karloods blijft bestaan en zal dienst doen als bergingsruimte bij woning B (het gesplitste voorhuis). Woning A en woning C (de schoppe) krijgen beide een nieuwe berging. Tevens wordt ten behoeve van de ontsluiting van woning C een nieuwe toegangsweg aan de zuidzijde aangelegd. Deze toegangsweg zal evenals het bestaande toegangspad het karakter krijgen van een onverhard pad en wordt ontsloten op de centrale toegangsweg. In paragraaf 2.2.2 wordt nader ingegaan op de kwaliteitstoevoeging die wordt beoogd middels het landschappelijk inpassen van het erf.
Afbeelding 2.5: Erfinrichtingsplan (Bron: Buro Collou Tuin & Landschapsontwerp) |
De landschappelijke inpassing bestaat uit een aantal onderdelen. Langs de noordzijde van de agrarische kavel wordt een houtsingel aangeplant tussen het bosperceel aan de westzijde en de historische laanstructuur. Deze markeert de route van de weg die hier oorspronkelijk liep. Deze singel bestaat uit boomvormers en struweel. Vanaf de grens waar de woonbestemming begint bestaat deze singel alleen nog uit struweel. Het toegangspad komt daar aan de buitenkant te liggen. Dit in het kader van de privacy. Aan de zuidzijde wordt langs het meest zuidelijke pad een struweelsingel aangeplant. Hier komt de beplanting aan de buitenkant te liggen.
De westelijke 'punt' krijgt de functie boomgaard. Een haag tussen woningen A/B en C moet zorgen voor enige privacy. Voor het oorspronkelijke voorhuis ligt een siertuin. Deze woonkavel wordt iets uitgebreid waarbij op deze uitbreiding en drietal hoogstamfruitbomen worden geplant. Ook worden een tweetal boomgroepjes op de kavelgrens aangeplant zodat er een natuurlijke overgang ontstaat tussen erf en landschap. Door deze toevoegingen ontstaat een gevarieerd leefgebied met voedsel en schuilgelegenheid voor veel insecten, vogels en kleine zoogdieren. De houtsingel aan de noordzijde en de struweelsingel aan de zuidzijde zullen bestaan uit inheems struweel en bomen. Deze zullen om dezelfde reden als hierboven genoemd een bijdrage leveren aan de biodiversiteit. De haag kan bestaan uit haagbeuk, beuk, veldesdoorn en meidoorn. Bij voorkeur een mix van deze soorten. Hagen bieden een perfecte schuil- en overnachtingsplek voor vogels en kleine zoogdieren.
Door bovenstaande toevoegingen zal het totale erf in de gewenste situatie bestaan uit verschillende elementen die tezamen veel nest-, schuil- en voedselgelegenheid voor vogel, zoogdieren en insecten vormen.
Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.
Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
In voorliggend geval is sprake van een ontwikkeling waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Bij het uitwerken van het plan zijn de kenmerken en identiteit van het plangebied en haar directe omgeving centraal gesteld en toegepast bij het landschappelijk inpassen van het erfensemble. Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), de voorloper van de NOVI, is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In het Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
Wat betreft de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ wordt opgemerkt dat de Ladder van toepassing is bij ‘nieuwe stedelijke ontwikkelingen’. Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie. Uit Afdelingsjurisprudentie blijkt dat de vraag wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in grote mate casuïstisch wordt beantwoord. Zo heeft de Afdeling uitgemaakt dat de bouw van 11 woningen niet als stedelijke ontwikkeling wordt gezien (ABRvS 16 september 2015;ECLI:NL:RVS:2015:2921).
De voorliggende ontwikkeling voorziet in de splitsing van een boerderij tot twee burgerwoningen, en de ver- en uitbouw van een karakteristieke schoppe tot een derde woning. Gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling en de ligging van het plangebied in het buitengebied is een toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet nodig.
Op basis van landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten heeft het Rijk in het verleden een selectie gemaakt van twintig ‘Nationale landschappen’. Het gebied Winterswijk maakte deel uit van deze selectie vanwege de volgende kernkwaliteiten: kleinschalige openheid, groene karakter en microreliëf. Met de vaststelling van de SVIR is het landschapsbeleid losgelaten. De verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal laat het Rijk over aan de provincies.
Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland, vastgesteld op 19 december 2019 gaat over ‘Gaaf Gelderland’. ‘Gaaf’ is een woord met twee betekenissen. ‘Gaaf’ betekent ‘mooi’ en gaat over wat historisch en landschappelijk gezien heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard! Maar ‘Gaaf’ verwijst ook naar dat wat ‘cool’ en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard! Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie. In de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' is benoemd wat voor de provincie van waarde is en wat moet worden beschermd. Daarnaast geeft de provincie richting aan wat ze willen en ook moeten veranderen en ontwikkelen.
In de visie staan de volgende begrippen centraal: gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Met gezond en veilig worden een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna gestimuleerd. Daarmee bereidt de provincie zich voor op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. Om deze doelen te bereiken moet met name aandacht worden besteed aan verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
Met schoon en welvarend worden een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen gestimuleerd. Daarmee bereidt de provincie zich voor op het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. Om deze doelen te bereiken moet met name aandacht worden besteed aan het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
Planspecifiek
Het plangebied ligt op gronden die zijn aangewezen als Groene Ontwikkelingszone (GO). De GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. Voor de bescherming en ontwikkeling van de GO is de Omgevingsverordening het juridisch vangnet. De GO bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Het gaat vooral om landbouwgrond, maar ook om terreinen voor verblijfs- en dagrecreatie, infrastructuur, woningen en bedrijven.
Onderhavig plan betreft een bestemmingswijziging, waarbij een agrarisch bouwvlak wordt verwijderd en ter plaatse drie woningen met bijgebouwen worden gerealiseerd. Als voorwaarde bij deze ontwikkeling wordt het erf middels een kwaliteitsvoorstel landschappelijk ingepast, zie hiervoor ook de in bijlage 1 opgenomen Landschappelijk inpassingsplan Mentinkweg 13. De verbinding met het omliggende Gelders Natuurnetwerk, zie ook afbeelding 3.1, wordt op deze manier sterk verbeterd. De inpassing draagt daarmee bij de doelstellingen van de Groene Ontwikkelingszone.
Afbeelding 3.1: Ligging plangebied in Groene Ontwikkelingszone (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl) |
Op 24 september 2014 (geactualiseerd december 2019) heeft de provincie Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen uit de Omgevingsvisie. In de Omgevingsverordening is ten aanzien van de functie wonen bepaald dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan zijn wanneer dit past in het Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.
Artikel 2.52 (nieuwe ontwikkelingen in bestemmingsplan Groene ontwikkelingszone)
Een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen de Groene ontwikkelingszone maakt geen nieuwe grootschalige ontwikkeling mogelijk die leidt tot een significante aantasting van de kernkwaliteiten Groene ontwikkelingszone van het betreffende gebied, tenzij:
Een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen de Groene ontwikkelingszone kan een nieuwe kleinschalige ontwikkeling mogelijk maken, als:
Planspecifiek
In voorliggend geval is sprake van een kleinschalige ontwikkeling binnen de Groene ontwikkelingszone. Middels een kwaliteitsvoorstel gaat deze ontwikkeling vergezeld met een kwaliteitsverbetering van het erf aan de Mentinkweg 13, zie hiervoor ook paragraaf 2.2.2 en bijlage 1. Daarmee wordt in deze toelichting aangetoond dat de kernkwaliteiten van de GO substantieel worden versterkt. Het kwaliteitsvoorstel wordt tevens opgenomen als voorwaardelijke verplichting in de regels behorende bij dit bestemmingsplan. Daarmee is de versterking van het GO juridisch-planologisch verankerd. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met artikel 2.52 van de Omgevingsverordening Gelderland.
Geconcludeerd wordt dat de voorliggende ontwikkeling in overeenstemming is met de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening van de provincie Gelderland.
Er heeft binnen de Regio Achterhoek een uitgebreide analyse plaatsgevonden van de ontwikkelingen op de woningmarkt, de bestaande woningvoorraad en de toekomstige behoefte (de 'kernenfoto's'). De uitkomsten van deze analyse zijn vastgelegd in de 'Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025'. De Regionale Woonagenda Achterhoek is vastgesteld door de gemeenteraad op 27 mei 2015. Een belangrijke conclusie van de uitgevoerde analyse (die ook is vastgelegd in het actuele woonbeleid) is dat de geplande woningbouwopgave met 10% moet worden gereduceerd. Dit in aanvulling van de eerdere reductie van het aantal woningbouwplannen die in regionale afspraken is vastgelegd in 2010. De reden hiervoor is dat het aantal geplande nieuwbouwwoningen de toekomstige vraag zal overstijgen. Dit betekent dat iedere gemeente een stringent beleid moet voeren als het gaat om het toevoegen van nieuwe woningen. Zo wordt bijvoorbeeld in de hele regio onderzocht of de woningbouwcapaciteit in bestaande woningbouwplannen teruggebracht kan en moet worden. De gemeenten in de Achterhoek monitoren de voorgenomen woningbouwopgave aan de hand van een gemeentelijke planningslijst. Deze lijst ziet op het toevoegen van nieuwe woningen.
Planspecifiek
De voorliggende ontwikkeling voorziet in de bouwtechnische splitsing van een bestaande boerderij en de verbouw en uitbreiding van een bestaande schoppe tot een derde woning. De ontwikkeling voorziet daarmee uitsluitend in het toevoegen van woningen binnen bestaande bebouwing, voor een lokale woonbehoefte. Er vindt geen nieuwbouw van woningen plaats. Gelet op de aard en omvang is de ontwikkeling dan ook niet in strijd met de Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025.
De Omgevingsvisie Buitengebied Winterswijk is een integrale visie voor de fysieke leefomgeving van het buitengebied van de gemeente Winterswijk. De visie bevat de strategische hoofdkeuzen van het beleid voor de lange termijn. De visie heeft twee functies. Het is het afwegingskader als een initiatief bij de gemeente wordt ingediend dat niet in het geldende bestemmingsplan in het buitengebied past en als de gemeente overweegt om van de regels in het bestemmingsplan af te wijken. Daarnaast is de omgevingsvisie het inhoudelijk kader voor de opvolger van het bestemmingsplan "integrale herziening buitengebied Winterswijk", het omgevingsplan. Het omgevingsplan komt enkele jaren na de vaststelling van de omgevingsvisie Buitengebied Winterswijk.
In de omgevingsvisie is het landschap van Winterswijk een 'levend icoon van het kleinschalige Nederlandse cultuurlandschap'. De gemeente Winterswijk wil haarzelf neerzetten als icoon omdat zij de ‘beste’ willen zijn in het behouden, versterken en zichtbaar maken van onze bijzondere kwaliteiten. Tegelijk is het doel om te zorgen dat het landschap van iedereen blijft: een landschap met sociale activiteiten en ondernemingen. Een levend landschap, dat wordt behouden door ontwikkeling. Hierin worden vier thema's onderscheiden om aan te werken:
Bij functieverandering van (agrarische en niet agrarische) erven en aanpassingen van (bedrijfs)woningen wordt de kwaliteit van het hele erf betrokken bij de beoordeling. Daar waar onderdelen van ensembles eerder al verloren zijn gegaan of incompleet zijn geraakt, steunt de gemeente elk initiatief dat deze weer aanheelt c.q. versterkt.
Planspecifiek
De voorliggende ontwikkeling voorziet in de herontwikkeling en functieverandering van een voormalig agrarisch bedrijfsperceel naar een woonperceel, waarbij drie wooneenheden mogelijk wordt gemaakt. De Omgevingsvisie biedt ruimte voor een dergelijke ontwikkeling, zo lang er maar sprake is van een kwaliteitsverbetering die past bij de visie op het landelijk gebied. Hierbij wordt het gehele erf betrokken in de beoordeling.
De kwaliteitsimpuls bestaat in voorliggend geval uit meerdere onderdelen. Ten eerste wordt voor circa 252 m² aan landschapsontsierende bebouwing gesloopt. Dit betreft voormalige agrarische bebouwing die kan gaan verloederen als gevolg door leegstand. Tevens wordt een cultuurhistorisch waardevol object, te weten de schoppe, verbouwd en uitgebreid tot volwaardige woning. Hiermee wordt een reeds aanwezige kwaliteit van het erf aan geheeld en versterkt. Middels het landschappelijk inpassen van het geheel wordt ten slotte aangesloten bij de landschappelijke kenmerken van de directe omgeving en de doelstellingen zoals geformuleerd voor de Groene Ontwikkelingszone waarin het plangebied zich bevindt, zoals in paragraaf 3.2.2.
Geconcludeerd wordt dat het initiatief naadloos aansluit op de Omgevingsvisie Buitengebied Winterswijk.
Het afwegingskader, vastgesteld op 28 juni 2018, kent een puur volkshuisvestelijke insteek. Het beoordeelt plannen in de basis op hun bijdrage aan de volkshuisvestelijke ambities van de gemeente Winterswijk, zoals die zijn vastgelegd in het gemeentelijk woonbeleid. De beoordeling van plannen aan de hand van dit afwegingskader is onderdeel van een bredere ruimtelijke afweging, mede op andere beleidsvelden (parkeren, goed woon- en leefklimaat, milieu, groene inpassing, cultuurhistorie, duurzaamheid, levensloop-bestendigheid, etc.). Een positieve beoordeling op dit afwegingskader betekent een positief advies vanuit volkshuisvestelijk oogpunt.
Het afwegingskader is een procesinstrument dat wordt toegepast voor de volkshuisvestelijke beoordeling van woningbouwplannen. Het afwegingskader dient meerdere doelen:
In het afwegingskader is opgenomen dat wanneer met een plan niet meer dan 2 wooneenheden worden toegevoegd, de ontwikkeling akkoord is met realisatie vanuit volkshuisvestelijke afweging (Bij toevoegen van 1 of 2 woningen).
Planspecifiek
De voorliggende ontwikkeling voorziet in de splitsing van een bestaande boerderij tot twee burgerwoningen en het verbouwen van een schoppe tot een volwaardige woning. Hiermee worden er in het plangebied drie wooneenheden gerealiseerd. Momenteel is er één bedrijfswoning aanwezig in het plangebied, waarmee de ontwikkeling voorziet in de toevoeging van twee wooneenheden. daarmee is de ontwikkeling in overeenstemming met het volkshuisvestelijk afwegingskader.
Op 4 november 2009 is het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) vastgesteld. Het LOP kan worden opgevat als een uitwerking van het Landschapsonderdeel van de Visie Buitengebied. Het LOP is de basis voor de uitvoering van landschapsprojecten en bevat het kader voor de invulling van het 'ja-mits' en 'nee- tenzij' beleid voor 'Waardevolle Landschappen' zoals verwoord in de Structuurvisie Gelderland 2005. De Structuurvisie is inmiddels vervangen door de Omgevingsvisie. Op termijn zal de provinciale ambitie ten aanzien van natuur en landschap worden uitgewerkt in een Gebiedenatlas. Dit is in wezen een actualisering van onder andere het LOP. Het voorliggende initiatief is getoetst aan het LOP.
De hoofddoelstelling van het LOP is het bewaren en bevorderen van de unieke landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden die Winterswijk heeft, om een bijdrage te leveren aan:
Planspecifiek
Met onderhaving plan wordt een agrarisch perceel getransformeerd naar een reguliere woonbestemming ten behoeve van de realisatie van drie burgerwoningen. Met deze ontwikkeling vindt een aanzienlijke verbetering van het erf plaats, die zich vertaalt in de volgende kwaliteitstoevoegingen:
De ontwikkeling levert al met al een bijdrage aan de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische kwaliteit van het erf, waarmee de ontwikkeling in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het Landschapsontwikkelingsplan.
Het geldende bestemmingsplan "Buitengebied Winterswijk" omvat de juridisch-planologische regeling voor het buitengebied van de gemeente Winterswijk. Het bestemmingsplan biedt, binnen de randvoorwaarden die gelden vanuit onder meer het landschap, milieu, water, archeologie en cultuurhistorie, ontwikkelingsruimte aan bestaande functies en speelt daarnaast in op toekomstige of mogelijk gewenste ontwikkelingen. Deze ontwikkelingsmogelijkheden zijn onder andere opgenomen in afwijkingsbevoegdheden en wijzigingsbevoegdheden.
In artikel 35.6 van het bestemmingsplan is een wijzigingsbepaling voor het omschakelen van een agrarisch bedrijf naar meerdere wooneenheden opgenomen. Zoals reeds in paragraaf 1.3. is genoemd, kan de wijzigingsbevoegdheid niet worden toegepast op de voorliggende ontwikkeling. De planologische situatie is echter wel in zoverre vergelijkbaar met de in de wijzigingsbevoegdheid genoemde voorwaarden, dat deze voorwaarden ook op de voorliggende ontwikkeling van toepassing zijn. Hieronder zijn de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Met de cursieve tekst wordt de ontwikkeling aan de Mentinkweg 13 getoetst aan de betreffende voorwaarde.
Planspecifiek
Aangezien de ontwikkeling niet in overeenstemming is met sub b van de wijzigingsbevoegdheid (vanwege het vergroten van de oppervlakte van de schoppe) is in voorliggend geval een herziening van het bestemmingsplan benodigd. Tevens wordt het toestaan van een paardenbak niet genoemd is de wijzigingsbevoegdheid, waardoor ook deze dient te worden meegenomen binnen de bestemmingsplanherziening. De ontwikkeling is echter vergelijkbaar met de ontwikkelingen waar de wijzigingsbevoegdheid op doelt en de ontwikkeling voldoet ook aan de gestelde voorwaarden voor vergelijkbare ontwikkelingen.
Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.
Planspecifiek
In voorliggend geval is door Montferland Milieu een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. De volledige rapportage is opgenomen in bijlage 2 bij deze toelichting. In deze paragraaf wordt nader ingegaan op de belangrijkste resultaten en conclusies uit dit onderzoek.
Resultaten bodemonderzoek
Met het onderzoek zijn licht tot matig verhoogde gehalten minerale olie, PCB, PAK en lood aangetoond in de bodem. In het grondwater zijn sterk verhoogde concentraties nikkel en zink, matig verhoogde concentraties barium, cadmium en koper en licht verhoogde concentraties kobalt aangetoond. De ODA adviseert om aan de vergunning de volgende voorwaarden te verbinden om te zorgen dat de bodemsituatie geschikt wordt gemaakt. Graaf- en/of grondwerkzaamheden mogen niet eerder plaatsvinden nadat:
Resultaten nader asbestonderzoek
Montferland Milieu heeft op basis van de in het verkennend bodem- en asbestonderzoek aangetroffen asbest een nader asbestonderzoek uitgevoerd. De volledige rapportage van dit nader onderzoek is opgenomen in bijlage 3 van deze toelichting. Met het nader onderzoek is aan drie voorwaarden tegemoet gekomen:
Uit het uitgevoerde onderzoek worden de volgende conclusies getrokken:
Conclusie
Zowel de aangetroffen asbestweg (deellocatie A) als de opslaglocatie van minerale brandstof (voormalige dieseltank, deellocatie B) moeten worden gesaneerd met een methode waarop door de ILT akkoord is gegeven. Om dit juridisch-planologisch te borgen, wordt in de regels behorende bij dit bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting tot het saneren van de asbest opgenomen. Deze voorwaardelijke verplichting wordt verbonden aan het gebruiken van en in gebruik laten nemen van de gronden binnen de woonbestemming.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling gaat uit van het toevoegen van geluidsgevoelige objecten, namelijk woningen, waardoor toetsing aan de Wgh noodzakelijk is.
Wegverkeerslawaai
In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden een wettelijke geluidszone hebben. De grootte van deze zones is opgenomen in onderstaande tabel.
Aantal rijstroken | Stedelijk gebied | Buitenstedelijk gebied |
1 of 2 rijstroken | 200 m | 250 m |
3 of 4 rijstroken | 350 m | 400 m |
5 of meer rijstroken | 350 m | 600 m |
De hiervoor genoemde zones gelden niet voor:
Het plangebied ligt aan de Mentinkweg 13, in het buitengebied van de gemeente Winterswijk. Op circa 220 meter ten noorden van het plangebied loopt de Dollemansweg. De Mentinkweg als de Dollemansweg betreffen buitenstedelijke landwegen waar een maximumsnelheid van 60 km/u respectievelijk 80 km/u geldt. Aangezien deze wegen hoofdzakelijk is bedoeld voor bestemmingsverkeer van licht verkeer, is hier sprake van een geringe verkeersintensiteit. Van zwaar verkeer is niet of nauwelijks sprake. Gelet op het vorenstaande wordt aangenomen dat de geluidsbelasting LDEN op de gevels van de beoogde woning lager ligt dan de voorkeurswaarde van 48 dB en dat er daarom ter plaatse van de woning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wordt verwacht.
Geconcludeerd wordt dat het uitvoeren van een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai niet noodzakelijk is. Ter plaatse van de woningen kan worden uitgegaan van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat inzake wegverkeerslawaai.
Railverkeers- en industrielawaai
In de nabijheid van het plangebied zijn geen spoorwegen of gezoneerde industrieterreinen aanwezig. De aspecten railverkeers- en industrielawaai kunnen dan ook buiten beschouwing worden gelaten. In paragraaf 4.1.4 wordt nader ingegaan op milieuhinder (o.a. geluid) als gevolg van individuele bedrijven.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor het plan.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Planspecifiek
In bovenstaande paragraaf zijn voorbeelden van de lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van dit project in vergelijking met de voorgenoemde categorieën, kan worden aangenomen dat voorliggend project ‘niet in betekenende mate bijdraagt’ aan de luchtverontreiniging. Tevens wordt opgemerkt dat de functie niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.
Conclusie
Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.
Gebiedstypen
Volgens de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Het plangebied ligt in het buitengebied van Winterswijk, waar geen sprake is van een matige of sterke functiemenging. Daarom wordt voor dit plan uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.
Planspecifiek
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Er wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:
Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast.
In dit geval wordt de agrarische bedrijfsbestemming gewijzigd in een woonbestemming om het perceel te gebruiken ten behoeve van reguliere woondoeleinden. Tevens wordt een paardenbak planologisch toegestaan. De functie ‘wonen’ betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. In de nabijheid van de paardenbak bevinden zich verder geen woningen van derden die hinder kunnen ondervinden van de aanwezigheid van de paardenbak.
Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.
Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie in het plangebied hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving, en omgekeerd of omliggende bedrijven in bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden worden belemmerd. Woningen zijn hierin aangewezen als milieugevoelige objecten.
Aan de Mentinkweg 9, op circa 220 meter van het plangebied, bevindt zich de dichtstbijzijnde milieubelastende functie, te weten een grondgebonden agrarisch bedrijf. Hierbij wordt opgemerkt dat voor veehouderijen de grootste richtafstand veelal geldt voor het aspect geur. Bij veehouderijen zijn echter niet de richtafstanden, maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekenende geuremissiecontouren voor vergunningsplichtige veebedrijven bepalend. In deze paragraaf zullen de richtafstanden bij veehouderijen voor wat betreft het aspect geur buiten beschouwing blijven, maar worden wel de overige milieuaspecten behandeld. In paragraaf 4.1.5 wordt nader ingegaan op het aspect geur.
Ter plaatse van het agrarische bedrijfsperceel aan de Mentinkweg 9 is planologisch gezien een grondgebonden veehouderij toegestaan. Voor dergelijke bedrijven geldt een grootste richtafstand van 30 meter (geur buiten beschouwing latend). Het plangebied ligt daarmee ruim buiten de bij dit agrarisch bedrijf horende richtafstanden, waarmee kan worden geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied een aanvaardbaar woon- en leefklimaat mag worden verwacht. Omgekeerd worden omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.
Conclusie
Het aspect 'milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.
De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.
Op grond van het bepaalde in artikel 1 van de Wgv is een geurgevoelig object als volgt gedefinieerd: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruik.
Planspecifiek
Zoals in 4.1.4 is weergegeven, is het dichtstbijzijnde grondgebonden agrarische bedrijf op circa 220 meter gevestigd. Voor deze bedrijven geldt op basis van de Wgv een vaste afstand van 50 meter. De afstand tot het plangebied voldoet daarmee ruimschoots aan de minimale richtafstand. Ter plaatse van het plangebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omgekeerd worden omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.
Ten aanzien van de binnen het plangebied aanwezige paardenbak wordt opgemerkt dat het gaat om het hobbymatig houden van paarden. Hiermee is geen sprake van een bedrijfsmatige veehouderij en is een nadere toetsing aan de Wgv niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers, dit is respectievelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.
Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.
Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel wordt geacht, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden.
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi, stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld. De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.
Planspecifiek
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
In afbeelding 4.1 is een uitsnede van de risicokaart van de locatie rondom het plangebied weergegeven. Het plangebied is hierop aangeduid met de rode contour.
Afbeelding 4.1: Uitsnede risicokaart (Bron: risicokaart.nl) |
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
Aandachtspunt is wel dat het plangebied en de directe omgeving zijn aangewezen als een gebied met een verhoogde kans op een natuurbrand. Conform het Bouwbesluit zal rekening worden gehouden met de geldende eisen omtrent brandveiligheid, zoals het realiseren van voldoende blusvoorzieningen. Tevens wordt bij de landschappelijke inpassing rekening gehouden met dit aspect, door niet te kiezen voor het aanplanten van brandbare soorten zoals coniferen of heesters, maar juist voor een variatie aan gebiedseigen soorten loofhout, zoals beuken, esdoorn en meidoorn.
Gelet op vorenstaande, in combinatie met de aard en omvang van de ontwikkeling, wordt dan ook niet verwacht dat er sprake is van een onaanvaardbaar risico in het kader van externe veiligheid.
Conclusie
Een en ander brengt met zich mee dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
Kunstmatige verlichting kan hinder geven voor de mens en natuur. Ook kan er horizonvervuiling zijn door kunstmatig licht. Kunstmatige verlichting komt voor bij functies, zoals (autosnel)wegen, woonkernen, industrie- en bedrijventerreinen, glastuinbouwbedrijven, sportterreinen en paardenbakken.
De hinder van kunstmatige verlichting hangt af van de aard, intensiteit, duur en plaats van de verlichting. Maar ook door de kans op blootstelling. Dit hangt samen met de omgeving en aan de leefwijze van mens en dier.
Er zijn drie soorten effecten van kunstmatige verlichting:
Hinder bij mensen ontstaat wanneer men zich niet kan onttrekken aan het aanwezige kunstlicht, terwijl er wel behoefte aan is. Bijvoorbeeld om te kunnen rusten of slapen. Bij de beoordeling van lichthinder voor mensen wordt er een afweging gemaakt tussen maatschappelijke belangen (veiligheid op straat of bijvoorbeeld bruikbaarheid sportvelden) en de hinderbeleving.
Nachtelijk kunstmatige verlichting kan het gedrag van dieren (negatief) beïnvloeden. Naast mogelijke aanpassingen van de levenscyclus aan de kunstmatige verlichting, kan er sprake zijn van desoriëntatie, afstoting of aantrekking.
Bij horizonvervuiling/donkertebescherming gaat het om de zichtbaarheid van licht op langere afstand. Bijvoorbeeld het zichtbaar zijn van een open stal of een verlicht sportveld in een open landschap. Het gaat hierbij om grotere afstanden. Er is dan geen direct licht meer te meten van een lamp. Het licht is nog wel zichtbaar. Het gaat dan om een afstand tot vijf a tien kilometer.
Planspecifiek
De voorliggende ontwikkeling voorziet in de splitsing van een woonboerderij en de vergroting van een karakteristieke schoppe, waarmee in totaal drie wooneenheden worden gerealiseerd. De wooneenheden worden verlicht middels kunstmatige verlichting, waarmee de verwachting is dat de lichtuitstraling van het erf in lichte mate toeneemt. In voorliggend geval bevindt het dichtstbijzijnde woonperceel zich echter op circa 140 meter van het plangebied. Tevens wordt het plangebied in de richting van de Mentinkweg afgeschermd door het reeds aanwezige groen en worden aan weerszijden van de te realiseren woningen hagen aangeplant. De voorgenomen ontwikkeling zorgt dan ook niet voor een onevenredige toename van lichthinder.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het milieuaspect 'licht' geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan de “moederprocedure”. Dit is in dit geval de bestemmingsplanprocedure. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Bepalend hierbij is de activiteit (of zijn de activiteiten) waarop het plan of besluit betrekking heeft.
In het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd welke activiteiten m.e.r-plichtig zijn en voor welke activiteiten een m.e.r-beoordeling moet worden verricht. In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen ten aanzien waarvan het maken van een milieueffectrapportage (m.e.r.) verplicht is. In onderdeel D van de bijlage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Als een activiteit op grond van onderdeel D m.e.r.-beoordelingsplichtig is, geldt voor een kaderstellend (bestemmings)plan dat die activiteit mogelijk maakt, een plan-m.e.r-plicht.
Planspecifiek
In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en daarmee geen sprake van een directe m.e.r.-plicht. In onderdeel D 11.2 van het besluit wordt de “aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen” genoemd. Indien geoordeeld wordt dat sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' is mogelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk.
Uit jurisprudentie volgt dat het antwoord op de vraag of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aan de hand van aspecten als aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.
De in het voorliggende bestemmingsplan besloten ontwikkeling voorziet in woningsplitsing van een bestaande woonboerderij en de uit- en verbouw van een karakteristieke schoppe tot derde woning. Het gaat om een (zeer) kleinschalige ontwikkeling waarbij het aantal verkeersbewegingen niet (onevenredig) toeneemt. Verder is, voor zover in dit kader relevant, sprake van een functie die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen of een beperking voor andere functies in de directe omgeving. Gelet op het vorenstaande en de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Tevens blijkt uit dit hoofdstuk dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen heeft, die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.
Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening worden gehouden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn. Om deze reden zijn alle gronden in Winterswijk geïnventariseerd en beoordeeld op mogelijk aanwezige archeologische relicten. Er worden 4 waarden onderscheiden, iedere categorie kent een eigen verwachting op vondsten, waarbij 1 de hoogste verwachtingswaarde is en 4 de laagste.
Cultuurhistorie
De locatie aan de Mentinkweg 13 ligt in een gebied dat is aangewezen als nationaal landschap. Een plan mag in beginsel de kernkwaliteiten van het nationaal landschap niet aantasten. In voorliggend geval is sprake van een kleinschalige ontwikkeling waarbij als onderdeel van het voornemen ter plaatse wordt geïnvesteerd in de cultuurhistorische kwaliteit (renovatie karakteristieke schoppe naar een woning). Verder wordt in zijn geheel een bijdrage geleverd aan de ter plaatse kenmerkende landschapswaarden (zie hiervoor paragraaf 2.2 en Bijlage 1). Daarnaast bevinden zich in en om het plangebied geen gemeentelijke danwel rijksmonumenten.
Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling leidt tot een verbetering van de cultuurhistorische waarden. In de regels en de verbeelding van voorliggend bestemmingsplan wordt dit geborgd door ter plaatse van de schoppe de dubbelbestemming ‘Waarde – Cultuurhistorie’ op te nemen.
Archeologie
Het plangebied is voorzien van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 3' en 'Waarde - Archeologische verwachting 4'. Op basis van deze dubbelbestemming dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd voor het bouwen ten behoeve van het oprichten een bouwwerk groter dan 100 m² respectievelijk 2.500 m².
In voorliggend geval bestaat de nieuwbouw uitsluitend uit de bouw van twee nieuwe bergingen. Hiervan wordt één berging gerealiseerd op de gronden waar een onderzoeksplicht geldt voor bouwwerken groter dan 100 m². De oppervlakte van deze berging blijft onder de 100 m², waarmee archeologisch onderzoek achterwege kan blijven. Ter bescherming van eventueel in het plangebied aanwezige archeologische waarden wordt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 3' overgenomen in dit bestemmingsplan.
Geconcludeerd wordt dat de aspecten 'cultuurhistorie' en 'archeologie' geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van die- en plantensoorten.
De Wet natuurbescherming richt zich op de bescherming van gebieden. In de Wet natuurbescherming zijn Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden) beschermd.
Naast de Natura 2000-gebieden is in het kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland van belang. In Gelderland betreft dit het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Dit is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones die tussen de natuurgebieden liggen. Het natuurnetwerk draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
Voorts is in de Wet natuurbescherming de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren geregeld: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Onderzocht moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook voor het voorliggende plan, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden.
Gebiedsbescherming
In afbeelding 4.2 is de ligging van het plangebied ten opzichte van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied "Korenburgerveen" (linkerafbeelding) en ten opzichte van het GNN (rechterafbeelding) weergegeven. Het plangebied is hierin aangeduid met de rode ster en rode contour.
Afbeelding 4.2: Ligging plangebied ten opzichte van Natura 2000 (l) en GNN (r) (Bronnen: AERIUS.nl & www.ruimtelijkeplannen.nl) |
Natura 2000
Het plangebied bevindt zich op circa 480 meter afstand van het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied "Korenburgerveen".
Voor elk Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor alle beschermde soorten en habitats die daar aanwezig zijn. Per soort of habitat is aangegeven of behoud van de huidige aantallen/arealen voldoende is, danwel of uitbreiding of een verbetering nodig is. Niet alleen activiteiten binnen een Natura 2000-gebied maar ook activiteiten buiten een Natura 2000-gebied kunnen de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar brengen. Dit wordt externe werking genoemd. Gezien de mogelijke externe werking van de beoogde ontwikkeling op het nabijgelegen Natura 2000-gebied, is het van belang om te toetsen of de realisatie van de beoogde ontwikkeling conflicteert met de waarden waarvoor dit gebied is aangewezen. Hiervoor is in elk geval een toetsing aan de Wet natuurbescherming noodzakelijk.
Gelet op de onderlinge afstand is directe hinder (bijv. geluid, verstrooiing van licht etc.) niet aan de orde. Naast directe hinder dient tevens te worden gekeken naar de mogelijke toename van stikstofdepositie op kwetsbare habitatypen binnen Natura 2000-gebieden. Om dit te beoordelen is er een zogenaamde AERIUS-berekening uitgevoerd. De volledige rapportage is opgenomen in bijlage 4 van deze toelichting. Hieronder wordt nader ingegaan op de conclusie van het onderzoek.
Uit de AERIUS-berekening naar de stikstofdepositie van zowel de realisatie- als de aanlegfase is gebleken dat in de toegepaste 'worst-case' benadering geen sprake is van significant negatieve effecten op stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebieden. Derhalve kan op voorhand worden uitgesloten dat als gevolg van de voorliggende ontwikkeling sprake zal zijn van significant negatieve effecten.
Gelders Natuurnetwerk
Verder is op de rechterafbeelding in afbeelding 4.3 te zien dat het plangebied niet in het GNN is gelegen, maar in de Groene ontwikkelingszone. Door het landschappelijk inpassen van het erf conform het in bijlage 1 opgenomen landschappelijk inpassingsplan wordt een bijdrage geleverd aan de doelstelling binnen de GO, waarmee tevens kan worden beargumenteerd dat de relatie van het plangebied met het omliggende GNN sterk wordt verbeterd. Van enige aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het GNN is dan ook geenszins sprake.
Daarnaast wordt opgemerkt dat de landschappelijke waarden in het gebied geborgd worden middels het opnemen van gebiedsaanduidingen in de regels van dit bestemmingsplan. De aanduiding 'ehs - natuur' wordt hierbij vervangen door de gebiedsaanduiding 'Groene Ontwikkelingszone'. Hiermee worden regels opgenomen ten behoeve van het beschermen en ontwikkelen van landschappelijke en ecologische waarden in het plangebied.
Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen activiteiten niet leiden tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.
Soortenbescherming
De voorliggende ontwikkeling voorziet in het splitsen van een bestaande woonboerderij, het slopen van de bestaande opstallen en het verbouwen van een bestaande schoppe tot een volwaardige woning. Dit betreffen ruimtelijke handelingen waarvan onderzocht dient te worden of nadelige effecten kunnen hebben op aanwezige, of mogelijk aanwezige, beschermde flora en fauna. Hiervoor is door Ecologisch Adviesbureau Schröder een quickscan natuuronderzoek uitgevoerd. De volledige rapportage is in bijlage 5 bij deze toelichting gevoegd. Hieronder wordt nader ingegaan op de belangrijkste conclusies en resultaten.
Quickscan natuuronderzoek
Uit de uitgevoerde quickscan zijn de volgende conclusies getrokken ten aanzien van soortenbescherming:
Op basis van bovenstaande conclusies heeft Ecologisch Adviesbureau Schröder vervolgonderzoek uitgevoerd naar de genoemde broedvogels, de ringslang en naar vleermuizen. De volledige rapportage van het vervolgonderzoek is te vinden in bijlage 6 van deze toelichting. Uit het vervolgonderzoek zijn ten aanzien van de genoemde soorten de volgende conclusies getrokken:
Uit de AERIUS-berekening is gebleken dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling brengt geen negatieve effecten met zich meebrengt op Natura 2000-gebieden. Daarnaast is er geen sprake van negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het GNN.
Op basis van de quickscan natuuronderzoek en het vervolgonderzoek hierop wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling geen negatieve effecten op beschermde soorten met zich meebrengt, met uitzondering van de huismus aangezien als gevolg van de voorliggende ontwikkeling 5 nestplaatsen van de huismus zullen verdwijnen. Er dient bij de provincie Gelderland ontheffing te worden aangevraagd voor het verwijderen hiervan.
Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat. Voor het berekenen van de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie behorende bij voorliggende ontwikkeling wordt aangesloten bij de CROW-publicatie 'Toekomstbestendig parkeren (publicatie 381, december 2018). De bijbehorende verkeersgeneratie wordt tevens aan de hand van deze publicatie berekend.
De kencijfers van het CROW zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeersgeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. Veelal wordt bij nieuwe ontwikkelingen het gemiddelde gehanteerd.
Planspecifiek
De parkeernota Winterswijk 2013 gaat uit van de cijfers van het CROW, waarbij de maximum parkeernorm wordt gehanteerd bij berekeningen. De voorliggende ontwikkeling voorziet in de splitsing van een woonboerderij en de verbouw van een schoppe tot volwaardige, vrijstaande woning. Hiermee worden drie wooneenheden gerealiseerd op het erf. Voor het berekenen van de bijbehorende parkeerbehoefte en verkeersgeneratie worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Parkeerbehoefte
Op basis van bovenstaande uitgangspunten bedraagt de bijbehorende parkeerbehoefte volgens de CROW-publicatie:
In voorliggend geval kan de parkeerbehoefte van 8 parkeerplaatsen eenvoudig worden opgevangen op het eigen erf, gezien de omvang van de percelen waarop de woning gevestigd zijn. Het aspect parkeren vormt dan ook geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.
Verkeersgeneratie
Op basis van de reeds benoemde uitgangspunten bedraagt de verkeersgeneratie behorende bij de voorliggende ontwikkeling als volgt:
De 24 verkeersbewegingen per etmaal kunnen in voorliggend geval eenvoudig worden opgevangen. Ten behoeve van de ontsluiting van de tot woning te vormen schoppe wordt een extra onverharde ontsluitingsweg aangelegd. De ontsluiting van de andere weg vindt plaats via de bestaande ontsluitingsweg. Via de onverharde wegen komt het verkeer uit op een centrale toegangsweg die uitkomt op de Mentinkweg. De Mentinkweg is van voldoende omvang om de verkeersbewegingen vlot en eenvoudig af te wikkelen.
Conclusie
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren zijn tegen de in dit plan besloten ontwikkeling. Opgemerkt wordt dat als gevolg van de voorliggende ontwikkeling de agrarische bedrijfsbestemming komt te vervallen, waarmee er per saldo slechts sprake zal zijn van een zeer kleinschalige toename van de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie.
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde en duurzame watersystemen. Het Waterschap Rijn en IJssel laat in het Waterbeheerplan 2016-2021 zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten het waterschap in de samenwerking met haar partners wil leggen. Vanuit die omgevingsverkenning wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden:
Voor het taakgebied Veiligheid water is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het taakgebied Voldoende water is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor Schoon water is het uitgangspunt “stand still - step forward”. Essentieel is het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem met als einddoel een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Partnerschappen met gemeenten en andere partijen zorgen voor een effectieve en efficiënte (afval)waterketen. Door optimalisatie van de behandeling van afvalwater wordt een bijdrage geleverd aan een goede volksgezondheid en een schoon watersysteem. Het terugwinnen van energie en grondstoffen uit afvalwater draagt bij aan een meer circulaire economie.
Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoets proces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.
Het plan betreft een functiewijziging van agrarisch naar wonen aan de Mentinkweg 13 in het buitengebied van Winterswijk, waarbij de huidige boerderij wordt gesplitst in twee woningen en de karakteristieke schoppe wordt verbouwd tot een woning. Daarnaast worden diverse agrarische opstallen gesloopt. Door de wijzigingen neemt het verharde oppervlak af van ca. 925 m² naar ca. 705 m².
Hieronder zijn de relevante waterthema's geselecteerd en vervolgens beschreven.
Riolering en afvalwaterketen
Huishoudelijk afvalwater van de bestaande bebouwing en de nieuwe gebouwen moet worden geloosd op het gemeentelijk drukrioleringssysteem (P774). De capaciteit is voldoende voor de afvoer van het afvalwater. Voor het aansluiten en lozen op het gemeentelijk rioleringssysteem is toestemming nodig.
Wateroverlast (oppervlaktewater)
Hemelwater mag niet worden aangesloten op het drukrioleringssysteem. Dakwater en water van verhardingen moet binnen het perceel worden hergebruikt, geïnfiltreerd of geborgen in een retentievoorziening. Dat kan bijvoorbeeld in een vijver of een zaksloot.
Oppervlaktewater kwaliteit
Een eventuele overloop van een berging mag maximaal met landelijke afvoer (1 l/s.ha) lozen op een watergang. Voor het aansluiten en lozen op de watergang is toestemming nodig.
Bij de voorbereiding van bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
Het voorliggende plan heeft voor de gemeente Winterswijk geen financiële consequenties, aangezien de plannen voor rekening en risico van de initiatiefnemer komen. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet noodzakelijk. In geval van planschade is een overeenkomst getekend waardoor eventuele planschadekosten op de initiatiefnemer verhaald kunnen worden. Het plan is daarmee economisch uitvoerbaar.
Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).
Een bestemmingsplan regelt derhalve:
en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook van toepassing voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.
Opbouw van de regels
Het bestemmingsplan is conform de daaraan te stellen wettelijke eisen zoals vastgelegd in de Standaard voor Bestemmingsplannen 2012 opgesteld. De regels hebben een vaste opbouw en de hoofdstukken zijn als volgt verdeeld:
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels bepaald (artikel 2).
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.
Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.
Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels en algemene procedureregels.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.
De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen in de toelichting is beschreven. In deze paragraaf is als bedoeld in artikel 3.1.3. van het Besluit ruimtelijke ordening een beschrijving opgenomen van de bestemmingen die in het bestemmingsplan voorkomen.
Agrarisch - Cultuurlandschap
De voor 'Agrarisch - Cultuurlandschap' aangewezen gronden zijn met name bestemd voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de volgende landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden, te weten kleinschalige landschapselementen met een oppervlakte van maximaal 400 m² zoals poelen, ruigtes, heggen, boomgroepen, houtwallen en -singels en on- en halfverharde wegen en paden. Tevens is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak' een paardenbak toegestaan.
Wonen
Een deel van het voormalige agrarische bouwvlak wordt middels dit bestemmingsplan omgezet naar een woonbestemming. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen in drie wooneenheden.
Binnen de woonbestemming zijn twee voorwaardelijke verplichtingen opgenomen. De eerste voorwaardelijke verplichting is opgenomen ten behoeve van het uitvoeren van de landschapsmaatregelen conform het in bijlage 1 opgenomen inpassingsvoorstel. Op basis van deze voorwaardelijke verplichting is sprake van strijdig gebruik wanneer de gronden binnen deze bestemming in gebruik word en genomen of laten worden genomen zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen zoals die in het inpassingsvoorstel zijn opgenomen. Hierbij geldt dat de uitvoering van landschapsmaatregelen dient plaats te vinden binnen 24 maanden na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan.
De tweede voorwaardelijke verplichting is opgenomen ten behoeve van het nemen van de uit het nader asbestonderzoek zoals opgenomen bijlage 3 bij deze toelichting verplichte saneringsmaatregelen, waarbij door een deskundige de bodem geschikt dient te worden geacht voor het beoogde gebruik (Wonen).
Dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 3 en 4
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 3' en 'Waarde - Archeologische verwachting 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
Dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie
Ter plaatse van de tot woning uit te breiden schoppe is de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' opgenomen. De schoppe betreft namelijk een karakteristiek object, waarvan het beoogde ontwerp is goedgekeurd door de welstandscommissie van de gemeente Winterswijk. Veranderingen aan het voorgestelde ontwerp dienen daarom opnieuw te worden beoordeeld door de welstandscommissie. Met deze dubbelbestemming worden vergunningvrije mogelijkheden, zoals het bouwen van dakkapelen, uitgesloten.
Conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht ligt het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage. Eenieder kan dan een zienswijze indienen op het plan. Na vaststelling door de gemeenteraad ligt het bestemmingsplan opnieuw 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt in werking daags na afloop van de tervisielegging, als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan geldt dat overleg moet worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het gaat dan tenminste om de betrokken waterschappen en diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Vanwege de geringe omvang wordt afgezien van vooroverleg met het waterschap Rijn en IJssel en de provincie Gelderland. De provinciale belangen zijn behandeld in paragraaf 3.2 en het effect van de ontwikkeling op de waterhuishouding is nader onderbouwd middels de watertoets in paragraaf 4.5.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 21 januari 2022 tot en met 3 maart 2022 voor een termijn van zes weken ter inzage gelegegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend op het ontwerpbestemmingsplan.