direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Europalaan 10-232
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.BP2306KOEUROPALAAN-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op de locatie aan de Europalaan 10 t/m 232. Ter plaatse bevinden zich een drietal 'portiekflats' die zijn gebouwd in 1967. Het complex bestaat uit 3 blokken met respectievelijk 24, 40 en 48 wooneenheden. De portiekwoningen voldoen niet meer aan de huidige eisen van leefbaarheid en verhuurbaarheid, wat zich onder meer uit in sociale spanning, verrommeling en geluidsoverlast. De gebouwen bevatten asbest, zijn onvoldoende geïsoleerd en de centrale verwarmingsketel is aan vervanging toe. Renovatie van de gebouwen biedt geen duurzame lange termijn oplossing. Herstructurering van de portiekflats is daarom wenselijk.

Het voornemen is om de drie portiekflats te slopen en te vervangen door vier woongebouwen met in totaal 132 nieuwbouwappartementen. Hiermee voldoet het nieuwe complex direct aan de eisen van vastgoedkwaliteit en duurzaamheid en dit betekent dat het complex zeker weer 50 jaar mee gaat. Alle nieuw te bouwen appartementen worden gebouwd ten behoeve van de sociale huursector. Het plan richt zich voornamelijk op het kunnen bieden van betaalbare huisvesting van 1- en 2-persoonshuishoudens.

De voorgenomen ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldend bestemmingsplan “Kom Winsterwijk 2011”, aangezien de beoogde complexen voor een deel buiten de ter plaatse geldende bouwvlakken worden gebouwd. Om de voorgenomen woningbouwontwikkeling mogelijk te maken is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch planologische kaders, waarbij zal worden aangetoond dat de in dit bestemmingsplan beoogde ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in het westen van de bebouwde kom van Winterswijk. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied indicatief weergegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2306KOEUROPALAAN-OW01_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied (Bron: plattekaart.nl)  

1.3 Geldend bestemmingsplan

1.3.1 Bestemmingen en aanduidingen

Ter plaatse van het plangebied gelden het bestemmingsplan "Kom Winterswijk 2011" en het "facetbestemmingsplan parkeren Winterswijk". Deze plannen zijn door de gemeenteraad van Winterswijk vastgesteld op respectievelijk 28 november 2013 en 28 juni 2018.

Het "facetbestemmingsplan parkeren Winterswijk" legt planologisch de parkeernormen in de gehele gemeente Winterswijk vast. Voor de duiding van het planologisch regime is het bestemmingsplan "Kom Winterswijk 2011" hoofdzakelijk van belang.

Op basis van dit bestemmingsplan is het plangebied voorzien van de enkelbestemming 'Wonen' met drie bouwvlakken. De bouwvlakken zijn allen voorzien van de bouwaanduiding 'gestapeld' en een maximum bouwhoogte. Binnen het plangebied is geregeld dat hier woningen zijn toegestaan in gestapelde bouwvorm, tot een maximum bouwhoogte van 16 meter.

Tevens gelden binnen het plangebied de bestemming 'Bedrijf' met functieaanduiding 'nutsvoorziening' en de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Verder gelden binnen het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 2' (zuidelijk deel) en 'Waarde - Archeologische verwachting 4' (noordelijk deel).

In afbeelding 1.2 is de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weergegeven. Het rode kader geeft het plangebied indicatief weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2306KOEUROPALAAN-OW01_0002.png"  
Afbeelding 1.2: Uitsnede vigerend bestemmingsplan, plangebied rood omlijnd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)  
1.3.2 Strijdigheid

Het voornemen voorziet in de sloop van de drie aanwezige portiekflats en de nieuwbouw van vier nieuwe appartementengebouwen. De nieuwe complexen worden deels buiten de huidige bouwvlakken gebouwd. Tevens is de maximale bouwhoogte van 16 meter niet toereikend voor de beoogde nieuwbouw. Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken dient het bestemmingsplan daarom te worden herzien om zo tot een passend juridisch-planologisch kader te komen, waarmee de voorgenomen ontwikkeling mogelijk kan worden gemaakt.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De toelichting is opgebouwd uit 6 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie en het planvoornemen beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 de uitvoerbaarheid van het plan wordt aangetoond aan de hand van relevante milieu- en omgevingsaspecten en de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 5 volgt de wijze van bestemmen, waarin uiteen wordt gezet hoe het plan juridisch is vertaald naar de verbeelding en de regels. Tenslotte komen in hoofdstuk 6 de resultaten van de procedure aan de orde.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit de portiekflats gelegen aan de Europalaan 10 - 232, in het westen van de bebouwde kom van Winterswijk. Het complex is gebouwd in 1967 en bestaat uit drie vierlaagse gebouwen met respectievelijk 24, 40 en 48 wooneenheden. De laatste renovatie van het complex vond plaats in 1990. Momenteel wonen in het complex gezinnen, alleenstaanden en tweepersoonshuishoudens. In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van het plangebied opgenomen, waarin het plangebied is aangegeven met de rode contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2306KOEUROPALAAN-OW01_0003.png"  
Afbeelding 2.1: Luchtfoto huidige situatie plangebied (Bron: Google Maps)  

De Europalaan begrenst het plangebied aan de zuidwestzijde. Deze weg betreft een belangrijke invalsweg van Winterswijk. De parkeerplaatsen en garageboxen (onderste bouwlaag) behorende bij de complexen zijn georiënteerd op de Europalaan. Op deze weg vindt tevens de ontsluiting van het dagelijks verkeer plaats. Aan de noordoostzijde wordt het plangebied begrensd door het Handelscentrum. Aan deze weg bevinden zich meerdere maatschappelijke functies en volumineuze detailhandel. De balkons aan de achterzijde van de woningen zijn gericht op deze bedrijven. De achterzijde van het plangebied bestaat grotendeels uit een grasveld zonder natuurwaarde. In afbeelding 2.2 is een straatbeeld vanaf de Europalaan opgenomen. Afbeelding 2.3 toont een impressie van de achterzijde van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2306KOEUROPALAAN-OW01_0004.png"  
Afbeelding 2.2: Straatbeeld vanaf de Europalaan (Bron: Google Maps, april 2023)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2306KOEUROPALAAN-OW01_0005.png"  
Afbeelding 2.3: Impressie achterzijde van het plangebied (Bron: Google Maps, april 2023)  

2.2 Planbeschrijving

2.2.1 Het voornemen

De portiekflats voldoen niet meer aan de eisen van leefbaarheid en verhuurbaarheid, waardoor herontwikkeling is gewenst. Momenteel is er reeds sprake van sociale spanningen, verrommeling en geluidsoverlast. De verwachting is dat dit alleen maar zal toenemen. Renovatie biedt daarin geen lange termijn oplossing. Daarnaast zal de zeer matige isolatie van de woningen gevolgen hebben voor de energierekening van de bewoners.

Het voornemen is daarom om de complexen in zijn geheel te slopen en te vervangen door vier nieuwe, moderne appartementengebouwen. De bestaande woonblokken worden in drie fasen gesloopt en herbouwd. Hiermee worden niet teveel woningen tegelijkertijd aan de markt onttrokken en tevens biedt dit de zittende huurders de tijd om te verhuizen. Na afronding van de drie fasen zal het plangebied zijn geherstructureerd tot een complex met vier gebouwen met 132 appartementen. Hiermee is er sprake van een toevoeging van 20 wooneenheden ten opzichte van de huidige situatie. De wooneenheden worden allen gerealiseerd in de sociale huursector. Het plan richt zich op het bieden van betaalbare woonruimte voor met name één- en tweepersoonshuishoudens. In afbeelding 2.4 is een situatietekening van het voornemen opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2306KOEUROPALAAN-OW01_0006.png"  
Afbeelding 2.4: Situatietekening gewenste situatie (bron: Architekten Groep Gelderland)  

2.2.2 Stedenbouwkundige uitgangspunten

Vanuit stedenbouw wordt met de ontwikkeling ingespeeld op het verfraaien van het beeld van het plangebied gezien vanaf de Europalaan. De Europalaan vormt een belangrijke invalsweg in de kern van Winterswijk. Om deze reden wordt ervoor gekozen om de ruimte tussen de Europalaan en de complexen in te richten met bredere groenzones en om te kiezen voor variatie in de bouwhoogtes. Hierdoor onstaat er een speelser/dynamischer geheel, waarbij elk woonblok een eigen identiteit en uiterlijk krijgt. Van belang daarbij is dat de bouwblokken gezamenlijk één geheel vormen. Het hoogste bouwvlak wordt daarom beperkt tot 23 meter (maximaal 7 bouwlagen).

Momenteel bestaat er in de huidige situatie weinig kwalitatief groen. Belangrijk uitgangspunten van het plan is daarom ook om te komen tot een natuurinclusieve en klimaatbestendige buitenruimte. Door het parkeren te situeren aan het Handelscentrum wordt extra ruimte gecreëerd voor groen aan de Europalaanzijde, wat direct het aanzicht vanaf de Europalaan verbeterd. De strook aan het Handelscentrum wordt heringericht met groen en parkeerplaatsen, waarbij zoveel gebruik wordt gemaakt van halfverharding. De huidige nutsvoorziening wordt hierbij gesloopt en op een nog nader te bepalen locatie aan het Handelscentrum herbouwd.

Bovenstaande uitgangspunten zijn vertaald in twee stedenbouwkundige varianten. Bij beide varianten vindt de ontsluiting en het parkeren plaats aan de noordzijde, op het Handelscentrum. Voor de hoogte van de woonblokken wordt in de bouwvergunningfase nader bepaald welke variant het fraaiste stedenbouwkundige beeld oplevert en daarom de voorkeur verdient. Variant 1 gaat uit van een ontwerp met grotere verschillen in de hoogte-accenten. Hierin worden de bouwblokken, van links naar rechts, gebouwd met achtereenvolgens 4, 3, 7 en 5 bouwlagen. In variant 2 ligt de nadruk om een meer evenwichtiger ensemble en wordt gekozen voor achtereenvolgens 5, 4, 6 en 4 bouwlagen.

In afbeelding 2.5 zijn de twee varianten inzichtelijk gemaakt. De twee varianten zijn uitgewerkt in het in Bijlage 1 opgenomen beeldkwaliteitsplan. Vastgelegd is dat bij het bouwen dient te worden voldaan aan het beeldkwaliteitsplan. Variant 2 is bij recht mogelijk en variant 1 middels een afwijkingsbevoegdheid. Hiermee wordt geborgd dat andere varianten voor de appartementencomplexen niet mogelijk zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2306KOEUROPALAAN-OW01_0007.png"  
Afbeelding 2.5: Stedenbouwkundige varianten (Bron: Architekten Groep Gelderland)  

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
3.1.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

3.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.

  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's

Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.

  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

3.1.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten koste gaat van toekomstige generaties.
3.1.1.4 Toetsing aan de NOVI

In voorliggend geval worden drie verouderde portiekflats gesloopt en vervangen door vier moderne appartementengebouwen, waarmee per saldo 20 nieuwe wooneenheden worden toegevoegd. Met deze ontwikkeling wordt voorzien in 132 toekomstbestendige wooneenheden, waarmee het woon- en leefklimaat ter plaatse sterk verbeterd. Tevens wordt de complexen hiermee herontwikkeld tot gebouwen die voldoen aan de huidige maatstaven op het gebied van duurzaamheid en wordt de locatie natuurinclusiever en klimaatadaptiever ingericht. Al met al is er sprake van een ontwikkeling die bijdraagt aan meerdere prioriteiten zoals deze zijn verwoord in de NOVI op het gebied van klimaatbestendigheid, de energietransitie en duurzaamheid en het bieden van een aantrekkelijker woon- en leefklimaat.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
3.1.2.1 Algemeen

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR: voorganger van de NOVI) is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Op 1 oktober 2012 is de Ladder in werking getreden als motiveringsvereiste onder artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het vormt daarmee een nadere invulling van artikel 3:2 van de Awb. Het Bro bepaalt dat wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, deze moet worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Voordat de ladder voor duurzame verstedelijking wordt toegepast, moet een afweging plaatsvinden of het 'plan' een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' betreft. De Bro definieert het begrip 'stedelijke ontwikkeling' als volgt: “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”.

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er dus sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak van de Afdeling Raad van State van 28 juni 2017 (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724) dat bij meer dan 11 woningen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Voor wonen is daarmee gesteld dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

3.1.2.2 Toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking

Met de voorliggende ontwikkeling is er per saldo sprake van de toevoeging van 20 woningen. Daarmee is er in beginsel sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, waardoor toetsing aan de ladder noodzakelijk is. In de paragrafen 3.3 en 3.4 wordt het voornemen getoetst aan het regionale en gemeentelijke woonbeleid. Hieruit blijkt dat er een sterke behoefte is aan sociale huurwoningen om zo te kunnen voorzien in betaalbare huisvesting voor starters. De stedelijke ontwikkeling vindt ten slotte plaats binnen bestaand stedelijk gebied, wat een geschikte locatie is voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.1.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met het geldende rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland
3.2.1.1 Algemeen

De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland, vastgesteld op 19 december 2018 gaat over ‘Gaaf Gelderland’. ‘Gaaf’ is een woord met twee betekenissen. ‘Gaaf’ betekent ‘mooi’ en gaat over wat historisch en landschappelijk gezien heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard! Maar ‘Gaaf’ verwijst ook naar dat wat ‘cool’ en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard! Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie. In de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' is benoemd wat voor de provincie van waarde is en wat moet worden beschermd. Daarnaast geeft de provincie richting aan wat ze willen en ook moeten veranderen en ontwikkelen.

In de visie staan de volgende begrippen centraal: gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Met gezond en veilig worden een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna gestimuleerd. Daarmee bereidt de provincie zich voor op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. Om deze doelen te bereiken moet met name aandacht worden besteed aan verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.

Met schoon en welvarend worden een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen gestimuleerd. Daarmee bereidt de provincie zich voor op het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. Om deze doelen te bereiken moet met name aandacht worden besteed aan het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

3.2.1.2 Woon- en leefomgeving: Dynamisch, divers, duurzaam

Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. In groeiende Gelderse steden komen veel activiteiten samen. Tegelijkertijd investeert de provincie in een vitaal platteland, juist als daar krimp plaatsvindt. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied ons vertrekpunt. Gelderland geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen. Gelderland gaat voor concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, breiden we uit aan de randen van onze steden of dorpen.

De provincie streeft naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. De ambities zijn als volgt geformuleerd:

  • Gelderland heeft een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. We benutten de bestaande bebouwde omgeving optimaal met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen;
  • Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. In 2035 zijn alle (bestaande) wijken van het aardgas;
  • Woningen in Gelderland zijn in 2050 klimaatneutraal.

Om vorenstaande ambities te realiseren gaat de provincie in overleg met de Gelderse regio's, om zodoende regionale afspraken te maken.

3.2.1.3 Toetsing van het initiatief aan de Omgevingsvisie Gelderland

Voorliggend initiatief voorziet in een forse kwaliteitsimpuls van het bestaande woningaanbod. 112 appartementen die niet meer aan de huidige woonstandaarden voldoen worden gesloopt en vervangen door 132 kwalitatief hoogwaardige appartementen. De nieuwbouw wordt gasloos gerealiseerd en de ontwikkeling vinden plaats binnen bestaand stedelijk gebied. De woningen betreffen gestapelde woningen in de sociale huursector waar momenteel een sterk tekort aan is in de huidige woningmarkt van Winterswijk. Geconcludeerd wordt dat voorliggend initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Gelderland.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland
3.2.2.1 Algemeen

De provincie beschikt over een palet van instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De Omgevingsverordening is er een van. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving. In dit kader wordt opgemerkt dat besloten is de huidige Waterverordeningen die gelden per waterschap en de Gelderse Vaarwegverordening 2009 op dit moment nog niet op te nemen in de Omgevingsverordening nu dit in verband met de afstemming met de diverse waterschappen en provincies meer tijd zal vergen. Opname van de waterschapsverordeningen en de Vaarwegverordening in de huidige verordening zal echter wel onderwerp zijn van een verder ontwikkeltraject.

De Omgevingsverordening heeft de status van:

  • Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening;
  • Milieuverordening in de zin van artikel 1.2 Wet Milieubeheer;
  • Waterverordening in de zin van de Waterwet;
  • Verkeersverordening in de zin van artikel 57 van de Wegenwet en artikel 2 A van de Wegenverkeerswet.
3.2.2.2 Wonen

Het Gelderse woonbeleid gaat uit van regionale woningmarkten. Geen van de partijen op de regionale woningmarkt is in staat alleen de huidige opgaven afdoende aan te pakken. Daarom promoot de provincie het werken met Regionale Woonagenda's. Een Regionale Woonagenda is veel meer dan een document. Het is vooral een regionaal proces, waarvoor een netwerk wordt opgericht van relevante partijen, zoals gemeenten, woningcorporaties, (andere) marktpartijen en zorginstellingen. De partijen bundelen capaciteit, kennis en middelen om gezamenlijk de opgaven op de regionale woningmarkt aan te pakken. De provincie is een van de deelnemers. Woonprogrammering leent zich bij uitstek voor een aanpak in het kader van de Regionale Woonagenda.

Voor de provincie is woonprogrammering een aangelegenheid van provinciaal belang. Het gaat om afstemming met buurprovincies, voorkomen van concurrentie om inwoners en bijbehorende onbedoelde migratiestromen tussen regio's en gemeenten, keuze van de beste locaties voor woningbouw, verkleinen van de kans op leegstand, voorzien in de aangetoonde kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte voor de Gelderse bevolking en bevorderen van regionale samenwerking. Daarom kiest de provincie voor een regierol en stelt zij de kwantitatieve opgave voor wonen per regio vast. In de omgevingsverordening is dit vastgelegd onder artikel 2.2.1.1.

artikel 2.2.1.1 Nieuwe woonlocaties

In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

3.2.2.3 Toetsing aan de Provinciale omgevingsverordening

Voorliggend initiatief wordt onder paragraaf 3.3 getoetst aan het regionale beleid. Hieruit blijkt dat voorgenomen ontwikkeling past binnen de regionaal afgesproken woonbehoefte.

3.2.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de voorliggende ontwikkeling in overeenstemming is met de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening van de provincie Gelderland.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale Woonagenda Achterhoek 2023-2030
3.3.1.1 Algemeen

In de periode februari-maart 2023 hebben de Achterhoekse gemeenten en de provincie Gelderland een nieuwe Regionale Woonagenda 2023-2030 vastgesteld. De centrale boodschap van de regionale woonagenda is 'Goed wonen in een vitale regio'. Dit betekent dat bewust wordt gekozen voor extra acties om voldoende en passende woningen voor iedereen te kunnen bieden. Daarnaast wordt de woonopgave nauw en integraal verbonden aan de economische- en gebiedsopgaven in de regio. De komende jaren staan de volgende drie ambities centraal:

  • Een passende woning voor iedereen;
  • Goed wonen voor een gezonde en duurzame Achterhoekse Economie;
  • Wonen als basis voor de leefbaarheid.
3.3.1.2 Aanpak langs vier programmalijnen

Om bovenstaande ambities te verwezenlijken, vindt samenwerking plaats tussen overheden, woningcorporaties, maatschappelijke organisaties, de markt en de inwoners. Deze samenwerking wordt gestuctureerd langs vier regionale programmalijnen. Elke programmalijn bevat de regionale beleidsdoelen en de aanpak die de regio voor ogen heeft.

  • 1. vergroten woningvoorraad en versnelling productie;
  • 2. investeren in kwaliteit bestaande woningvoorraad;
  • 3. de Achterhoek, een plek voor iedereen;
  • 4. wonen als integrale gebiedsopgave.
3.3.1.3 Planspecifiek

Het voornemen draagt bij aan de regionaal gestelde ambities voor de woningvoorraad. Het voornemen is passend binnen de vier regionaal bepaalde programmalijnen. Ten eerste aangezien er per saldo wordt voorzien in de toevoeging van 20 woningen, waarmee de woningvoorraad wordt vergroot. Ten tweede aangezien de momenteel aanwezige sociale huurwoningen worden gesloopt en vervangen door kwalitatief hoogwaardige woningen. De ontwikkeling voorziet ten derde in 132 sociale huurwoningen. Zowel regionaal als gemeentelijk, zie ook paragraaf 3.4, wordt gesignaleerd dat de druk op sociale huurwoningen toeneemt. In de regionale woonagenda wordt het tekort aan sociale huurwoningen geraamd op circa 650 woningen tot 2025. Ten slotte is er sprake van vergroening en een kwaliteitsverbetering van de openbare ruimte van het plangebied, waarmee er op integrale wijze meerdere verbeteringen worden voorzien.

Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met de regionale woonagenda Achterhoek 2023-2025.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Woonvisie Winterswijk 2020 - 2025
3.4.1.1 Algemeen

De ambitie van de gemeente Winterswijk is dat iedereen in Winterswijk een passende en duurzame woning kan vinden die aansluit bij zijn of haar woonwensen, nu en in de toekomst. Om dit te realiseren heeft de gemeente verschillende ambities rondom het wonen in Winterswijk. Deze ambities zijn:

  • Inspelen op verschillende woonwensen;
  • Energieneutraal 2030;
  • Verbeteren van bestaande woningen;
  • Kwalitatief goede woonomgeving;
  • Het aantal inwoners laten groeien;
  • Voldoende huisvesting voor nieuwe beroepsbevolking;
  • Aantrekkelijk woon-, werk- en leefklimaat op langere termijn.
3.4.1.2 Woningbehoefte

Naast het Achterhoeks Woonwensen en leefbaarheidsonderzoek van 2017 heeft Companen onderzoek gedaan naar de mismatch op de Winterswijkse woningmarkt, door het combineren van de verhuisvoorkeuren en de verhuiskeuze in de praktijk. Naast een kwantitatief tekort van ongeveer 100 woningen per jaar is er vooral sprake in een mismatch in de samenstelling van het aanbod naar woningsegment. Zo is de lokale vraag naar eengezinswoningen in de koopsector groter dan het verwachte aanbod. Er is een overschot van vooral ongelijkvloerse huurappartementen. Daarnaast is per doelgroep de woonwensen beschreven, zoals jongeren en ouderen. Bij jongeren speelt dat landelijke huurtoeslagregels maken dat er een duidelijk onderscheid is tussen jongeren tot 23 jaar en vanaf 23 jaar. Bij ouderen is er interesse voor woonvormen waarbij ouderen elkaar ondersteunen.

3.4.1.3 Mismatch

Door het combineren van de verhuisvoorkeuren van starters en huishoudens en de verhuiskeuze in de praktijk heeft Companen geschat wat de jaarlijkse lokale marktvraag is naar uiteenlopende woningmarktsegmenten. Daarnaast is met de inschattingen over verhuisgedrag en bij ouderen ook de ‘sterftekans’ een inschatting gemaakt van het aantal beschikbare woningen. De lokale marktvraag en het beschikbare aanbod zijn verwerkt in onderstaand overzicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2306KOEUROPALAAN-OW01_0008.png"  

Het aantal beschikbare woningen bedraagt op jaarbasis een kleine 900 woningen. De lokale vraag is jaarlijks ongeveer 740 woningen. De lokale woonvraag is wat kleiner dan het aanbod, maar daar komt de vestigingsvraag nog bovenop. Het aandeel verhuisden in Winterswijk bestaat voor 29% van huishoudens van buiten de gemeente (huur + koop). Als de komende jaren 29% van de 900 woningen worden ingevuld door huishoudens buiten de gemeente (29% van 900 woningen = 261 woningen) is de theoretische totale vraag 740 + 261 = 1001 woningen. Kwantitatief is er dan een jaarlijks theoretisch tekort van 100 woningen.

3.4.1.4 Sociale huurwoningen De Woonplaats

De meeste sociale huurwoningen in Winterswijk zijn eigendom van De Woonplaats. Met deze woningcorporatie worden prestatieafspraken gemaakt over de hoeveelheid en kwaliteit van het woningaanbod.

Prestatieafspraken

Per 1 juli 2015 is de Woningwet van kracht. Een belangrijk deel van deze wet regelt een andere verhouding tussen gemeenten, woningcorporaties en huurders. In de wet is omschreven dat woningcorporaties jaarlijks prestatieafspraken maken met haar huurders en de gemeente in een cyclus bestaande uit vier stappen. Woningcorporaties dragen voor een belangrijk deel bij aan het gemeentelijk woonbeleid. De vier stappen zijn:

  • 1. Woonvisie. De gemeente stelt vast, voorbereiding met woningcorporatie, huurders en andere betrokkenen.
  • 2. Voorbereiden en uitbrengen bod door woningcorporatie i.s.m. eigen huurdersorganisatie.
  • 3. Maken van prestatieafspraken door woningcorporatie, huurdersorganisatie en gemeente.
  • 4. Verslaglegging en verantwoording van het afgelopen jaar.

De gemeente kan in de woonvisie thema’s opnemen waarop De Woonplaats dient te presteren. Thema’s over nieuwbouw en transformatie van sociale huurwoningen, leefbaarheid, huisvesting van specifieke doelgroepen en de betaalbaarheid en bereikbaarheid van de sociale huurwoningvoorraad.

Beschikbaarheid sociale huurwoningen

Ondanks het verlagen van huurprijzen van een deel van het woningbezit staat de beschikbaarheid van de sociale huurwoningen in Winterswijk onder druk. Het aantal reacties op een vrijgekomen huurwoning neemt toe. Ook vanwege de taak om statushouders en personen die uitstromen uit woonvormen met zorg naar zelfstandig wonen neemt de druk op de sociale huurwoningvoorraad toe.

De gemeente Winterswijk vindt het belangrijk dat de doelgroep van De Woonplaats binnen afzienbare tijd een sociale huurwoning in de gemeente Winterswijk kan vinden. Uitgangspunt is dat mensen die actief op zoek zijn naar een sociale huurwoning in de gemeente Winterswijk binnen 12 maanden een passende woning kunnen vinden. Dit is de zoektijd. In de praktijk is de gemiddelde zoektijd van een woningzoekende ongeveer 3 maanden. Met De Woonplaats maakt de gemeente, naast de afspraken over de maximale zoektijd, ook afspraken die aansluiten op de gemiddelde zoektijd in de praktijk.

Vanwege de toegenomen reacties is het belangrijk om de vraagdruk binnen sociale huursector de komende jaren goed te blijven monitoren. Hierdoor kan De Woonplaats tijdig inspelen op een eventuele oplopende of afnemende vraagdruk. Ook wordt De Woonplaats gevraagd de omvang van de groep die slechts een enkele keer reageert te monitoren, om inzicht te krijgen op de ‘uitval’ gedurende de maximale zoektijd van 12 maanden. Voornamelijk bij de doelgroep jongeren is het relevant om deze ‘uitval’ in beeld te brengen, omdat de gemeente signalen ontvangt dat deze doelgroep in de praktijk sneller stopt met reageren.

Verbetering sociale huurwoningen

Bij mutatie en op verzoek van de huurder worden de grondgebonden woningen van De Woonplaats verbeterd. Bij gestapelde bouw vindt dit complexmatig plaats. Verduurzaming is een belangrijk onderdeel. Bij groot onderhoud wordt nadrukkelijk aandacht besteed aan het combineren van ingrepen, zoals het aanbrengen van energiebesparende en levensloopbestendige maatregelen en asbestsanering.

De Woonplaats zet in op verduurzaming van hun woningvoorraad. Uitdaging is om de ambities te realiseren zonder dat dit leidt tot een stijging van de woonlasten (huur + energielasten). De verwachting is dat dit met de huidige doelstellingen nog wel lukt, maar dat het uitgangspunt onder druk komt te staan als ambities worden verhoogd, al dan niet onder druk van landelijke regelgeving of afspraken.

De Woonplaats heeft als huidig uitgangspunt gemiddeld label A in 2030. De Woonplaats streeft naar het behalen van gemiddeld energielabel A in 2024 voor haar gehele woningbestand, met uitzondering van de woningen die op de nominatie staan om getransformeerd te worden. De haalbaarheid van gemiddeld energielabel A in 2024 wordt door De Woonplaats onderzocht. Landelijk is afgesproken dat woningcorporaties een plan maken hoe zij kunnen komen tot een CO2-neutrale woningvoorraad in 2050.

3.4.1.5 Planspecifiek

Met voorliggend plan worden 112 woningen gesloopt en worden 132 woningen teruggebouwd. Kwantitatief wordt hiermee voorzien in de toevoeging van 20 woningen. Uit de woonvisie van Winterswijk blijkt dat op basis van de huidige woontrends kwantitatief een jaarlijks tekort van 100 woningen bestaat. Er is daarmee een concrete kwantitatieve behoefte aan woningen. Met de toevoeging van 18 wooneenheden levert de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling hier een bijdrage een deze behoefte.

De te realiseren woningen betreffen allen woningen in het sociale huursegment. De woningen worden gerealiseerd door wooncorporatie De Woonplaats. In de woonvisie heeft de gemeente Winterswijk gesignaleerd dat de beschikbaarheid van sociale huurwoningen onder druk staat. Daarmee is er sprake van een behoefte aan sociale huurwoningen - de kwalitatieve woonbehoefte. Met de voorliggende ontwikkeling wordt hierop ingespeeld door de toevoeging van 20 wooneenheden in dit segment. Tevens worden de 112 bestaande woningen (gefaseerd) gesloopt en herbouwd. De huidige woningen zijn gedateerd en voldoen niet meer aan de huidige woonstandaarden. Met de voorliggende ontwikkeling wordt daarmee een forse hoeveelheid woningen uit de huidige plancapaciteit geschikt gemaakt voor de huidige woonwensen en wordt bijgedragen aan een concrete behoefte.

Geconcludeerd wordt het voornemen naadloos aansluit de woonvisie van de gemeente Winterswijk.

3.4.2 Volkshuisvestelijk Afwegingskader Woningbouw Winterswijk 2019-2025
3.4.2.1 Algemeen

Na een periode van crisis (economisch, maar zeker ook qua woningmarkt), is de situatie op de woningmarkt veranderd. Het aantal transacties is gestegen, huizenprijzen zijn gestegen en het beschikbare aanbod is afgenomen. Woningzoekenden willen hun verhuiswens zo spoedig mogelijk realiseren. Daarnaast ziet de gemeente dat op basis van de jongste huishoudensprognose ruimte is gekomen voor extra nieuwbouw bovenop de bestaande woningafspraken die vastliggen in de Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025 (inmiddels geactualiseerd in de Regionale Woonagenda Achterhoek 2023-2030). Het Achterhoeks Woonwensen en Leefbaarheidsonderzoek (AWLO) laat zien dat er kwalitatieve tekorten en overschotten zitten tussen vraag en aanbod van woningen (mismatch). Met het Volkshuisvestelijk Afwegingskader Woningbouw Winterswijk 2019-2025 wil de gemeente inspelen op deze veranderingen. Door het afwegingskader wordt zorgvuldig afgewogen bij nieuwe woninginitiatieven. Daarbij gaat het erom dat plannen tegemoet komen aan de woningbehoefte van woningzoekenden in de gemeente, maar ook dat plannen bijdragen aan de volkshuisvestelijke ambities die de gemeente heeft. Bijvoorbeeld op het vlak van duurzaamheid en levensloopgeschiktheid.

3.4.2.2 Afwegingskader woningbouw

Woningbouwplannen met meer dan 2 woningen dienen te worden getoetst aan onderstaande tabel. Bij het behalen van ten minste drie criteria met sterk wordt de kwaliteit van het voornemen als goed bestempeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2306KOEUROPALAAN-OW01_0009.png"  

Het voorliggend plan voorziet in de herstructurering van drie appartementencomplexen van 112 woningen naar vier woongebouwen met 132 woningen. Beoordeling vindt hieronder puntsgewijs plaats.

  • 1. Invulling geven aan kwalitatieve woning behoefte.

Een initiatief dient invulling te geven aan de verwachte kwalitatieve woningbehoefte in de gemeente Winterswijk. Hiervoor dient het AWLO als uitgangspunt. Hierin is voor de komende tien jaar aangegeven hoe groot de verwachte vraag per marktsegment zal zijn:

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2306KOEUROPALAAN-OW01_0010.png"  

Uit bovenstaande blijkt dat er een tekort wordt verwacht aan huurwoningen voor eengezinshuishoudens en aan huurappartementen met lift. Voorliggende ontwikkeling speelt in op beide tekorten.

Beoordeling: Sterk.

  • 2. Levensloop bestendig bouwen voor meerdere doelgroepen.

Voorliggende appartementen zijn in de basis levensloopbestendig aangezien de appartementen met een lift bereikbaar zijn en zijn voorzien van alle voorzieningen binnen één bouwlaag.

Beoordeling: Sterk.

  • 3. Verduurzaming bebouwde omgeving

De huidige complexen voldoen niet aan de huidige standaarden. Met de voorgenomen ontwikkeling worden de drie complexen gesloopt en vervangen door duurzame complexen en is sprake van vergroening in de omgeving.

Beoordeling: Sterk.

  • 4. Herbestemming en onttrekken leegstaand vastgoed

Met de voorliggende ontwikkeling is hier geen sprake van aangezien de huidige complexen reeds bestemd zijn voor wonen en ook zo worden gebruikt.

Beoordeling: Zwak.

  • 5. Ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied

Het voornemen vindt plaats binnen de bebouwde kom van Winterswijk, waarmee er sprake is van een ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied.

Beoordeling: Sterk.

  • 6. Onttrekken incourante woningen

Er is geen sprake van de onttrekking van incourant (ongewenste) woningen.

Beoordeling: Zwak.

3.4.2.3 Toetsing van het voornemen aan het afwegingskader

Voorliggende ontwikkeling wordt viermaal met 'Sterk' beoordeeld, waarmee kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een positieve ontwikkeling in het kader van het volkshuisvestelijk afwegingskader.

3.4.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met het gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Milieuaspecten

4.1.1 Bodem

Bij een bestemmingsplanprocedure wordt op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgesteld of de bodemkwaliteit een belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan. Aan de hand van beschikbare bodeminformatie wordt onderbouwd wat de verwachte bodemkwaliteit is, of bodemonderzoek nodig is en of er maatregelen nodig zijn om de bodemkwaliteit geschikt te maken voor het beoogde gebruik. Deze paragraaf betreft de Wet bodembescherming, het Besluit Asbestwegen, het Besluit bodemkwaliteit, de Woningwet/bouwverordening en de Arbowet.

Planspecifiek

In voorliggend geval is door Rouwmaat groep een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. Hierna wordt ingegaan op de resultaten van het onderzoek. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 2 van deze toelichting.

Uit het onderzoek zijn licht verhoogde gehalte aan PAK, lood en PCB vastgesteld. Voor PCB wordt de waarde voor de functieklasse wonen overschreden. Het uitvoeren van nader bodemonderzoek is echter niet nodig.

De bodemkwaliteit is geschikt voor het beoogde gebruik, tenzij er sprake is van wonen met moestuin. In dat geval dienen er (sanerings-)maatregelen te worden genomen. Aan de bestemmingsplanprocedure behoeven behoudens dit voorbehoud geen bodemspecifieke voorwaarden te worden verbonden. De mogelijkheid voor een moestuin wordt in de regels van dit bestemmingsplan specifiek uitgesloten.

De vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen woningbouw.

4.1.2 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • 1. een verzorgingstehuis;
    • 2. een psychiatrische inrichting;
    • 3. een kinderdagverblijf.

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wgh worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en/of industrieterreinen.

In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte is opgenomen in onderstaande tabel.

Wettelijke geluidszones van wegen:

Aantal rijstroken   Stedelijk gebied   Buitenstedelijk gebied  
1 of 2 rijstroken   200 m   250 m  
3 of 4 rijstroken   350 m   400 m  
5 of meer rijstroken   350 m   600 m  

De hiervoor genoemde zones gelden niet voor:

  • wegen die zijn aangeduid als woonerf (artikel 74.2)
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt (artikel 74.2)

Planspecifiek

Voorliggende ontwikkeling maakt geluidsgevoelige objecten mogelijk, namelijk woningen. Het plangebied ligt op circa 110 meter van een spoorweg, maar het vastgesteld geluidproductieplafond (GPP) ter plaatse bedraagt 52 dB en de bijbehorende zone is daarmee 100 m. Het plangebied valt buiten de zone van de spoorlijn en daarom is een onderzoek naar railverkeerslawaai niet nodig. Het plangebied ligt ook niet binnen de zone van een gezoneerd industrieterrein.

Het plangebied ligt wel in de wettelijke geluidszone van de Europalaan, Misterweg, Parallelweg, Tuunterstraat en Handelscentrum. Om deze reden is door Antea Group een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd, waarvan de volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 3 van deze toelichting. Hieronder wordt nader ingegaan op de belangrijkste resultaten en conclusies.

Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

In het onderzoek is de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op de gevels van de nieuw te realiseren woningen voor het richtjaar 2033 berekend voor beide varianten zoals beschreven in paragraaf 2.2.2. Hieruit is gebleken dat de geluidsbelasting van de Europalaan, Misterweg en Handelscentrum niet voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, maar wel aan de maximaal toegestane geluidbelasting voor woningen binnen stedelijk gebied. Daarom is het bevoegd gezag bevoegd om de volgende hogere waarden te verlenen voor de genoemde wegen:

Europalaan/Misterweg

Variant 1 en 2

  • Aanvraag hogere waarde van 58 dB voor woongebouw A;
  • Aanvraag hogere waarde van 59 dB voor woongebouw B;
  • Aanvraag hogere waarde van 60 dB voor woongebouw C;
  • Aanvraag hogere waarde van 59 dB voor woongebouw D

Handelscentrum

Variant 1 en 2

  • Aanvraag hogere waarde van 51 dB voor woongebouw A;
  • Aanvraag hogere waarde van 51 dB voor woongebouw B;
  • Aanvraag hogere waarde van 51 dB voor woongebouw C;
  • Aanvraag hogere waarde van 52 dB voor woongebouw D.

Opgemerkt wordt dat het voornemen bestaat om de rijsnelheid op de weg Handelscentrum te verlagen van 50 km/uur naar 30 km/uur, maar dat hierover nog geen besluit is genomen. Indien de snelheid wordt verlaagd naar 30 km/uur, wordt voldaan aan de eisen uit de Wgh.

Geconcludeerd wordt dat, na vaststelling van de hogere waarden, de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor het plan.

4.1.3 Lucht
4.1.3.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtverontreiniging van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

4.1.3.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

4.1.3.3 Planspecifiek

Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling in vergelijking met de voorgenoemde categorieën, kan worden aangenomen dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

Tot slot wordt geconcludeerd dat deze ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

4.1.4 Bedrijven- en milieuzonering
4.1.4.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

4.1.4.2 Gebiedstypen

Volgens de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'.

Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

De omgeving van het plangebied kenmerkt zich door de aanwezigheid van een verscheidenheid aan functies, zoals wonen, maatschappelijke voorzieningen, bedrijvigheid en detailhandel. In voorliggend geval is er daarom sprake van een 'gemengd gebied'. In onderstaande tabel zijn de richtafstanden opgenomen.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  
4.1.4.3 Planspecifiek

Algemeen

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Er wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:

  • 1. Past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. Laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende activiteit voor de omgeving. Van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden is dan ook geenszins sprake.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving en omgekeerd, of omliggende functies in hun bedrijfsvoering worden belemmerd als gevolg van de realisatie van de nieuwe functies.

In de nabijheid van het plangebied liggen enkele milieubelastende functies. Aan de overzijde van het handelscentrum bevinden zich percelen met de bestemming 'Bedrijventerrein', waar ook detailhandel in volumineuze goederen is toegestaan, en 'Maatschappelijk'. Ter plaatse zijn bedrijven tot en met de milieucategorie 2 toegestaan, waarvoor een richtafstand van 10 meter geldt. De planologische afstand bedraagt in voorliggend geval 8 meter. Het bouwvlak van de beoogde woningen komen echter op ruim 20 meter afstand van deze percelen te liggen. Om deze reden kan dan ook worden aangenomen dat er ter plaatse van het plangebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omgekeerd worden de omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering beperkt.

4.1.4.4 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect 'milieuzonering' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

4.1.5 Externe Veiligheid

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers, dit is respectievelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel wordt geacht, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden.

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi, stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld. De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

Planspecifiek

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 4.1 is een uitsnede van de risicokaart ter plaatse van het plangebied (zwarte contour) weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2306KOEUROPALAAN-OW01_0011.png"  
Afbeelding 4.1 Uitsnede risicokaart (bron: Arcgis)  

Uit de inventarisatie kan per risicobron de volgende conclusie worden getrokken:

Risicobron   Beoordeling  
Hogedruk aardgasleidingen (Bevb)   Het plangebied ligt op circa 310 meter van de dichtstbijzijnde buisleiding. Dit is ruim buiten de bijbehorende veiligheidsafstanden van 70 meter, waardoor deze geen belemmering vormt.  
Inrichtingen (Bevi)   Het plangebied ligt ruim buiten de 10-6 contouren en de brand- en explosieaandachtsgebieden van nabijgelegen Bevi-inrichtingen.  
Transport gevaarlijke stoffen over water (Bevt)   Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een vaarweg waarover vervoer van gevaarlijk stoffen plaatsvindt.  
Transport gevaarlijke stoffen over de weg (Bevt)   Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een weg waarover vervoer van gevaarlijk stoffen plaatsvindt.  
Transport gevaarlijke stoffen over het spoor (Bevt)   Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een spoorweg waarover vervoer van gevaarlijk stoffen plaatsvindt. Over de spoorweg ten oosten van het plangebied vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats.  

Geconcludeerd wordt dat het een en ander met zich mee brengt dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

4.1.6 Aanmeldnotitie MER-beoordeling

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • 1. Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.

  • 2. Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).

  • 3. Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);

Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Planspecifiek

Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

Het plangebied ligt in voorliggend geval op circa 2,5 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Korenburgerveen'. Voor de toetsing aan de aspecten gebieds- en soortenbescherming wordt verwezen naar paragraaf 4.4 van deze toelichting. Uit deze paragraaf blijkt dat het voornemen niet gepaard gaat met negatieve effecten op beschermde gebieden. Een nader onderzoek in de vorm van een passende beoordeling is niet noodzakelijk.

Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Voor de ontwikkeling is een aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling opgesteld. Uit deze aanmeldnotitie is gebleken dat ten gevolge van het plan geen significant negatieve effecten op de omgeving zullen optreden. Voor een uitgebreide beschrijving van de milieueffecten wordt verwezen naar de aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling, opgenomen in Bijlage 5 bij deze toelichting.

Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.2 Niet gesprongen explosieven (NGE)

In de periode 1940-1945 tijdens de Tweede Wereldoorlog hebben zich zware oorlogshandelingen voorgedaan. Winterswijk en met name het stationsemplacement met de toenmalige spoorbanen binnen de gemeente zijn doelwit geweest van bombardementen en/of beschietingen. Als gevolg van deze oorlogshandelingen kunnen op bepaalde locaties niet gesprongen explosieven (hierna: NGE) of delen daarvan in de bodem voorkomen. Bij graafwerkzaamheden kan op deze NGE's gestuit worden met het risico op een explosie.

Planspecifiek

In het kader van het voornemen is een vooronderzoek ontplofbare oorlogsresten uitgevoerd. De volledige rapportage van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 4 van deze toelichting. Uit het onderzoek is gebleken dat het plangebied gedeeltelijk verdacht is op ontplofbare oorlogsresten. Om deze reden wordt de uitvoering van een vervolgonderzoek noodzakelijk geacht.

4.3 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening worden gehouden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan moet worden opgenomen.

Archeologie

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn. Om deze reden zijn alle gronden in Winterswijk geïnventariseerd en beoordeeld op mogelijk aanwezige archeologische relicten. Er worden 4 waarden onderscheiden, iedere categorie kent een eigen verwachting op vondsten, waarbij 1 de hoogste verwachtingswaarde is en 4 de laagste.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Op basis van de Atlas Leefomgeving bevinden de meest nabijgelegen (rijks)monumenten zich op circa 480 meter afstand. Gelet op deze afstand en de aard van de ontwikkeling kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling niet resulteert in een aantasting van cultuurhistorische waarden.

Archeologie
In het plangebied gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 2' en 'Waarde - Archeologische verwachting 4'. Op basis van deze dubbelbestemmingen is bij een bodemverstoring van groter dan respectievelijk 100 m² en 2.500 m2 archeologisch onderzoek noodzakelijk. De onderzoeksgrens van 100 m² wordt in voorliggend geval overschreden, waardoor het uitvoeren van archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Hiervoor is door Transect een archeologisch bureau- en veldonderzoek uitgevoerd, waarvan de volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 6 van deze toelichting. Hieronder worden de resultaten nader toegelicht.

Archeologisch onderzoek

Het plangebied heeft een hoge verwachting op de periode Neolithicum – Late Middeleeuwen. Gezien de relatief ondiepe ligging van deze top ter hoogte van boringen 5 en 6 (circa 30 – 50 cm -Mv) ligt het in de lijn der verwachting dat deze top zal worden vergraven. Gezien de hoge verwachting op archeologische resten uit de periode Neolithicum – Late Middeleeuwen wordt geadviseerd een archeologisch vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van een karterend en waarderend proefsleuvenonderzoek. Dit is de meest geschikte onderzoeksvorm om de archeologische verwachting te toetsen en waar mogelijk aan te vullen en bij te stellen. Van een dergelijk onderzoek dient de werkwijze te worden vast gelegd in een Programma van Eisen (PvE), dat door de gemeente Winterswijk voor aanvang van het veldwerk dient te worden beoordeeld en goedgekeurd.

Conclusie

De ontwikkeling gaat niet gepaard met negatieve effecten op cultuurhistorische waarden. Ten aanzien van archeologie is gebleken dat vervolgonderzoek noodzakelijk is in de vorm van een karterend waarderend proefsleuvenonderzoek. Met het behouden van de dubbelbestemmingen ten aanzien van archeologie wordt deze bescherming van archeologische waarden juridisch-planologisch geborgd. De te verwachten archeologische waarden zullen zich voornamelijk op het zuidelijk deel van perceel bevinden waar de gronden gedeeltelijk al zijn geroerd door de bestaande bebouwing. Eventuele archeologische vondsten zullen naar verwachting geen dusdanige omvang hebben dat de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in het geding komt.

4.4 Flora en fauna

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

De Wet natuurbescherming richt zich op de bescherming van gebieden. In de Wet natuurbescherming zijn Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden) beschermd.

Naast deze drie soorten gebieden is in het kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland van belang. In Gelderland betreft dit het Gelders Natuurnetwerk (GNN).

Dit is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones die tussen de natuurgebieden liggen. Het natuurnetwerk draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.

Soortenbescherming

Voorts is in de Wet natuurbescherming de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren geregeld: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Onderzocht moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook voor het voorliggende plan, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

Het plangebied bevindt zich op circa 2,5 kilometer afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Korenburgerveen'. Voor elk Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor alle beschermde soorten en habitats die daar aanwezig zijn. Per soort of habitat is aangegeven of behoud van de huidige aantallen/arealen voldoende is, danwel of uitbreiding of een verbetering nodig is. Niet alleen activiteiten binnen een Natura 2000-gebied maar ook activiteiten buiten een Natura 2000-gebied kunnen de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar brengen. Dit wordt externe werking genoemd. Gezien de mogelijke externe werking van de beoogde ontwikkeling op het nabijgelegen Natura 2000-gebied, is het van belang om te toetsen of de realisatie van de beoogde ontwikkeling conflicteert met de waarden waarvoor dit gebied is aangewezen. Hiervoor is in elk geval een toetsing aan de Wet natuurbescherming noodzakelijk.

Gelet op de onderlinge afstand is directe hinder (bijv. geluid, verstrooiing van licht etc.) niet aan de orde. Naast directe hinder dient tevens te worden gekeken naar de mogelijke toename van stikstofdepositie op kwetsbare habitattypen binnen Natura 2000-gebieden. Om dit te beoordelen, is door Lycens een stikstofdepositieberekening (AERIUS berekening) uitgevoerd, waarvan de volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 7 van deze toelichting.

Uit de rekenresultaten is gebleken dat in de gebruiksfase geen sprake is een stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/j. In de realisatiefase is gebleken dat er geen sprake is van een stikstofdepositie van boven de 0,00 mol/ha/j voor de jaren 2024, 2026, 2027, 2028. Voor de jaren 2025 en 2029 is dit wel het geval. Echter, op basis van interne saldering, waarbij het vergunde recht voor stikstofdepositie wordt vergeleken met de toekomstige stikstofdepositie, kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een toename van de stikstofdepositie en dat negatieve effecten op natuurgebieden zijn uit te sluiten.

Het plangebied valt niet binnen de Groene Ontwikkelingszone (GO) of het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Gezien de aard en omvang van het voornemen (wonen) wordt geconcludeerd dat er met de voorgenomen ontwikkeling geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van de GO en het GNN.

Soortenbescherming
Vanwege de voorgenomen sloop van de bebouwing is inzicht in de effecten op beschermde soorten benodigd. Hierom is door Eelerwoude een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Uit de quickscan is gebleken dat er een nader onderzoek naar vleermuizen, huismussen en gierzwaluwen is benodigd. Deze nadere onderzoeken zijn reeds uitgevoerd. De resultaten van de quickscan en de nadere onderzoeken zijn opgenomen in Bijlage 8 van deze toelichting. Hieronder wordt per soort op de conclusies ingegaan.

Vleermuizen

In het onderzoek zijn diverse verblijfplaatsen van vleermuizen vastgesteld binnen het plangebied. Voor de gewone dwergvleermuis dient voor het slopen van de gebouwen een ontheffing aangevraagd te worden. Om een ontheffing Wet natuurbescherming te verkrijgen voor de gewone dwergvleermuis moet:

  • de gunstige staat van instandhouding gegarandeerd blijven;
  • invulling gegeven worden aan de zorgplicht;
  • voldaan worden aan een bij de wet genoemd belang;
  • er mogen geen alternatieven zijn;
  • indien noodzakelijk mitigerende en compenserende maatregelen worden genomen.

Huismus

Er zijn geen verblijfplaatsen van huismus binnen het plangebied aangetroffen. Ook heeft het plangebied geen andere essentiële functie voor deze soort. Een ontheffing voor huismus is niet nodig.

Gierzwaluw

Er zijn geen verblijfplaatsen van gierzwaluw binnen het plangebied aangetroffen. Ook heeft het plangebied geen andere essentiële functie voor deze soort. Een ontheffing voor gierzwaluw is niet nodig.

Conclusie

Het voornemen gaat niet gepaard met negatieve effecten op beschermde gebieden of soorten, met uitzondering van de gewone dwergvleermuis. Hiervoor dient een ontheffing te worden aangevraagd bij de provincie Gelderland. De voorgenoemde ontheffing is op 26 juni 2023 aangevraagd. Na verlening van de ontheffing kan worden geconcludeerd dat het plan voldoet aan de Wet natuurbescherming. Dit betreft een seperate procedure die los staat van de bestemmingsplanprocedure.

4.5 Verkeer

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de effecten op de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door de nieuwe ontwikkeling. In dit geval wordt voor de parkeerbehoefte aangesloten bij de uitgangspunten uit de Nota parkeernormen Winterswijk, die is vastgesteld in het 'Facetbestemmingsplan parkeren Winterswijk'.

Voor de berekening van de verkeersgeneratie is aangesloten bij de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren (december 2018)' van het CROW. De kencijfers van het CROW zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. Deze kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen.

Bij het gebruik van kencijfers moet rekening worden gehouden met onder meer de bereikbaarheidskenmerken van de locatie. Ook de stedelijkheidsgraad is van invloed op het aanbod en de kwaliteit van alternatieve vervoerswijzen en dus op de hoogte van het parkeerkencijfer. Onder stedelijkheidsgraad wordt verstaan het aantal adressen per vierkante kilometer. In de vermelde publicatie van het CROW worden parkeerkencijfers weergegeven onderverdeeld naar functies, de stedelijke zone en de stedelijkheidsgraad.

Planspecifiek

Parkeren

De parkeernota Winterswijk 2013 gaat uit van de cijfers van het CROW, waarbij de maximum parkeernorm wordt gehanteerd voor matig stedelijk gebied. Voor woningbouw in Winterswijk zijn deze cijfers aan de hoge kant, vandaar dat deze cijfers met 0,3 parkeerplaats per woning worden verlaagd. Voor de realisatie van 132 sociale huurwoningen geldt een parkeernorm van 1,3 per woning. Voor het realiseren van 132 woningen zou de gevraagde parkeerbehoefte op basis van de parkeernota Winterswijk daarom 1,3 * 132 = 171,6 bedragen.

Om te beoordelen of de parkeernorm naar beneden kan worden bijgesteld, is door BonoTraffics een parkeeronderzoek uitgevoerd om de daadwerkelijke bezettingsgraad en parkeercapaciteit van het plangebied en omgeving in beeld te brengen. Het parkeeronderzoek is opgenomen in Bijlage 9 van deze toelichting.

Voor de drie parkeersecties aan de Europalaan waar de parkeerbehoefte van de huidige 112 appartementen wordt opgevangen, is gebleken dat de maximale bezettingsgraad van de momenteel aanwezige 69 parkeerplaatsen 62% bedroeg. Daarmee waren maximaal 43 parkeerplaatsen bezet. Ervanuitgaande dat deze allen waren bezet door bewoners van de 112 appartementen, betekent dit een parkeervraag van 0,4 per woning. In alle onderzochte secties bedroeg de hoogste bezettingsgraad 47%. Op basis daarvan wordt geconcludeerd dat de parkeervraag relatief laag is.

Vanwege de uitkomsten van het parkeeronderzoek heeft er afstemming met de gemeente Winterswijk plaatsgevonden over het te realiseren aantal parkeerplaatsen. Er zullen in eerste instantie 82 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd dienen te worden. Voor 132 appartementen betekent dit dat er wordt uitgegaan van een parkeervraag van 0,62 per woning. Gelet op het feit dat de huidige parkeervraag maximaal 0,4 per woning bedraagt, kan worden gesteld dat dit ruim voldoende zal zijn om de gevraagde parkeerbehoefte op te vangen.

Voor de inrichting van de parkeerplaatsen wordt verwezen naar paragraaf 2.2.2. Tussen gebouw A en B en tussen gebouw C en D zal geparkeerd worden in een parkeerkoffer, welke beide bereikbaar zijn vanaf de straat aan de noordzijde. Aan de zijde van het Handelscentrum wordt geparkeerd “tussen” de bestaande bomen, deze parkeerkoffers zijn bereikbaar vanaf het Handelscentrum, middels doorsteken tussen de parkeerkoffers zijn de entrees van de gebouwen bereikbaar.

Verkeersgeneratie

Voor het berekenen van de verkeersgeneratie wordt aangesloten bij de cijfers van het CROW. Voor het plangebied wordt uitgegaan van een verstedelijkingsgraad van 'matig stedelijk' voor de gemeente Winterswijk. De stedelijke zone waarin het plangebied zich bevindt is aan te merken als 'schil centrum'. Op basis van deze uitgangspunten ontstaat er het volgende beeld voor wat betreft de verkeersgeneratie:

Functie   Verkeersgeneratie per woning   Aantal woningen   Totaal  
huur, appartement, midden/goedkoop (incl. sociale huur)   4,6   132   607,2  

Gelet op het vorenstaande is er sprake van een verkeersgeneratie van circa 608 verkeersbewegingen per weekdagetmaal. De ontsluiting van de verkeersbewegingen wordt met het voornemen verplaatst naar de zijde van de straat, aan de noordzijde van het plangebied genaamd Handelscentrum. Vanaf het Handelscentrum zullen de verkeersbewegingen zich richting de Europalaan bewegen. De Europalaan is een belangrijke toegangsweg in Winterswijk en is van ruim voldoende omvang om de verkeersbewegingen veilig en eenvoudig af te wikkelen. De gemeente Winterswijk is tevens voornemens om de maximumsnelheid van het Handelscentrum te verlagen van 50 km/u naar 30 km/u. Dit zal de verkeersveiligheid is en rondom het plangebied ten goede komen.

Opgemerkt wordt dat er slechts een toename is van 20 woningen. Het aantal extra verkeersbewegingen zal daardoor in de praktijk nauwelijks merkbaar zijn.

Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Water

4.6.1 Algemeen

Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en worden sterk beïnvloed door de klimaatverandering. Er is meer ruimte nodig voor water, omdat klimaatverandering zorgt voor hoge piekafvoeren in de zomer en een gemiddeld hogere waterafvoer in de winter. Het gaat ook om langduriger periodes van droogte en om extreem warm weer, waar vooral stedelijk gebied last van kan hebben. Ook veranderingen in ruimtegebruik hebben gevolgen voor het waterbeheer. Het waterschap wil vroegtijdig meedenken over plannen en ontwikkelingen om samen met de gemeente en andere partners te zoeken naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.

Het waterschap Rijn en IJssel zorgt voor het water in uw omgeving. Vanuit het leidend principe 'Water en mens in hun element' draagt het waterschap bij aan ruimtelijke kwaliteit en een duurzame leefomgeving. De zorg voor waterveiligheid, schoon water en voldoende water vraagt structureel aandacht en is continu in beweging. Dat doet het waterschap door het (grond)waterpeil te beheren, rioolwater te zuiveren en te zorgen voor schoon water in beken, sloten en rivieren en te zorgen voor stevige dijken.

Als belangrijkste speerpunt voor de periode 2022-2027 ziet het waterschap de opgave om zijn gebied veerkrachtiger te maken tegen klimaatverandering. Hiervoor werkt het waterschap toe naar een andere balans van vasthouden-bergen-afvoeren (voorraadbeheer), rekening houdend met de meest recente inzichten over de snelheid van klimaatverandering.

In het waterbeheerprogramma 2022-2027 heeft het waterschap zijn doelen en werkzaamheden weergegeven in vier thema's.

Klimaatrobuust gebied

Het doel is het beheer, het onderhoud en de inrichting van het regionaal watersysteem zodanig te invullen, dat jaarrond een optimale balans tussen te nat en te droog wordt bereikt en tegelijkertijd inwoners, bedrijven en medeoverheden voldoende weerbaar zijn tegen de onvermijdelijke gevolgen van extreem weer.

Het waterschap zorgt voor veilige dijken, nu en in de toekomst. Onze ambitie is dat in 2050 de waterkeringen voldoen aan de nieuwe normen voor waterveiligheid, en dat we daarbij wendbaar inspelen op ontwikkelingen. We voeren ons beheer op een duurzame wijze uit en werken aan behoud en verhoging van de biodiversiteit van de dijken.

Circulaire Economie en Energietransitie

Het waterschap wil in het uitvoeren van zijn primaire taak zoveel mogelijk bijdragen aan het beperken van klimaatverandering. Daarbij willen we in 2050 onderdeel zijn van een 100% circulaire economie waarin we onze taken klimaatneutraal uitvoeren.

Gezonde leefomgeving

Als waterschap zorgen we voor een schoon en gezond watersysteem voor de mensen en de natuur in het gebied. Wij streven ernaar dat het water in onze leefomgeving geschikt is voor verschillende maatschappelijke functies en dat het geen risico's oplevert voor de volksgezondheid. Ons doel is een oppervlaktewatersysteem te bereiken dat optimaal is voor ecologisch functioneren en biodiversiteit en natuurwaarden daarbinnen en -buiten bevordert.

De samenhang van de wateropgaven met andere opgaven in het gebied vraagt om nauwe samenwerking met gemeenten, provincies, inwoners en bedrijven. Om de waterbelangen bij ruimtelijke ontwikkelingen tijdig en goed in beeld te krijgen en mee te kunnen wegen, gebruiken we de (digitale) watertoets.

4.6.2 Situatie plangebied

Het waterschap Rijn en IJssel in geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl). De uitkomst van de watertoets is opgenomen in Bijlage 10 van deze toelichting. Hieronder worden de van belang zijnde waterhuishoudkundige aspecten nader toegelicht.

Wateroverlast

Door de ontwikkelingen in het plangebied neemt het verhard oppervlak af met 625 m². Daarnaast is het mogelijk om ook verhard oppervlak af te koppelen van het rioolstelsel zodat de kans op wateroverlast door toekomstige regenbuien wordt verminderd. Het gaat hierbij om 540 m².

Om wateroverlast te voorkomen wordt het hemelwater niet afgevoerd naar het rioolstelsel maar volgens de trits vasthouden - bergen - afvoeren behandeld. Het hemelwater wordt ter plaatse geborgen in infiltratie- of waterbergende voorzieningen met een volume van 360 m³.(onder parkeervakken en rijbaan). Op deze wijze kan regenbui T=100+10% worden opgevangen in het plangebied tot aan maaiveld of op maaiveld geborgen worden zonder dat waterschade optreedt, en vertraagd worden afgevoerd.(aansluiten op bestaand HWA riool)

Het plangebied beoogt kapitaalintensieve bouwwerken in het gebied. Wateroverlast voor het plangebied wordt voorkomen door het dakwater op te vangen in de hierboven genoemde infiltratie- waterbergende voorziening waterberging.

In Bijlage 10 is wijziging van de afwateringssituatie inzichtelijk gemaakt.

Waterkwaliteit

Het plan maakt geen functies mogelijk die tot verslechtering van de waterkwaliteit leiden. Om de kwaliteit van het water te waarborgen, worden de volgende maatregelen getroffen: een bodempassage in de groenstroken.

Riolering en Afvalwaterketen

Een toename van het afvalwater heeft effect op het functioneren van de afvalwaterketen. Het (gemeentelijk) rioolstelsel, de gemalen (overnamepunten) en de rioolwaterzuiveringsinstallatie kunnen de toename van afvalwater van 20 appartementen verwerken, immers het dakwater wordt afgekoppeld, zonder daarmee het milieu zwaarder te belasten. Het hemelwater wordt niet aangesloten op het rioolstelsel en zal ter plaatse infiltreren/geborgen worden.

Grondwaterbeheer

De ontwikkeling leidt niet tot wijziging van de grondwaterstand. Er wordt niet gebouwd in een gebied met een hoge grondwaterstand of kwel. Om de bestaande grondwaterstanden op peil te houden worden maatregelen genomen om neerslag in de bodem te infiltreren of in andere voorzieningen vast te houden of te bergen.

4.6.3 Conclusie

Voor het plangebied is van belang in hoeverre hemelwater in de bodem kan worden geïnfiltreerd en of er drainage kan worden toegepast. Deze punten zullen worden onderzocht in een nog nader op te stellen waterhuishoudkundig plan.

4.7 Windhinder

De beoordeling van het windklimaat met betrekking tot windhinder en windgevaar, is in Nederland vastgelegd in de norm NEN 8100. Om te bepalen of windhinder en/of windgevaar te verwachten is, kan in eerste instantie gebruik worden gemaakt van het beslismodel in de NEN 8100. Hierin wordt onder meer beschreven in welke situaties windklimaatonderzoek nodig is. Voor beschut liggende gebouwen met een hoogte tussen de 15 meter en 30 meter en voor onbeschut liggende gebouwen tot een hoogte van 30 meter is de hulp van een windhinderdeskundige noodzakelijk om te beoordelen of er wel of niet windtunnel- CFD-onderzoek noodzakelijk is.

Planspecifiek

Met voorliggend bestemmingsplan is sprake van de realisatie van 3 woongebouwen met een bouwhoogte variërend van maximaal 17 meter tot maximaal 23 meter. Om deze reden is door Simstudio een deskundig oordeel windklimaat uitgevoerd. waarvan de rapportage is opgenomen in Bijlage 11 van deze toelichting. Hieronder wordt nader ingegaan op de belangrijkste conclusies van dit onderzoek.

Deskundig oordeel windhinder

Voor de ontwikkeling Europalaan in Winterswijk is een deskundig oordeel windklimaat uitgevoerd. Het ontwikkelingsgebied ligt ten westen van de stadskern en is omgeven door de Europalaan en de straat Handelscentrum. Langs beide wegen lopen fiets- en wandelpaden. In de huidige situatie bestaat de bebouwing uit drie blokken met elk 5 bouwlagen. De maximale hoogte binnen de bestaande situatie is 15,5 meter. In de huidige situatie liggen de parkeergelegenheden langs de Europalaan.

Binnen het ontwikkelingsplan zijn twee toekomstige situatie opgenomen. Beide opties bestaan uit 4 woningblokken. Tussen de twee opties verschillen de bouwhoogtes van de vier blokken. De maximale hoogte voor optie 1 is 23 meter (7 bouwlagen) en voor de tweede optie 20 meter (6 bouwlagen). Voor beide opties is het deskundig oordeel windklimaat uitgevoerd. Rondom de geplande ontwikkeling worden parkeergelegenheden voorzien, met uitzondering van de zijde langs de Europlaan.

Verwacht wordt dat het windklimaat voor zowel optie 1 als optie 2 voldoet aan alle gestelde eisen. Op de omliggende fiets- en wandelpaden wordt verwacht dat het windklimaat voldoet aan de windklimaat klasse D, gelijk aan een windklimaat voor een ‘doorloop’ activiteit. Het verwachte windklimaat bij de verschillende entreegebieden en parkeerplaatsen zal voldoen aan windklimaat klasse C, gelijk aan een klimaat voor een ‘slenter’ activiteit.

Verder wordt er rondom de ontwikkeling geen windgevaar verwacht.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect 'windhinder' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het voornemen.

4.8 Duurzaamheid en klimaatadaptatie

Gemeente Winterswijk erkent de groeiende urgentie van klimaatverandering en de noodzaak om zich aan te passen aan de verwachte gevolgen ervan. De gemeentelijke doelen en ambities met betrekking tot duurzaamheid en klimaatadaptatie houden onder andere in het verminderen van de kwetsbaarheid van de gemeenschap voor klimaatverandering, het beschermen van natuurlijke hulpbronnen en ecosystemen, het gebruik van duurzame materialen en middelen en het naleven van nationale en regionale duurzaamheidsdoelen en normen.

Ruimtelijke Strategieën

De ruimtelijke strategieën voor klimaatadaptatie in de gemeente Winterswijk omvatten het bevorderen van duurzame bouwpraktijken en energie-efficiëntie. Het creëren van groenvoorzieningen en openbare ruimtes die bijdragen aan hitte, water en droogte bestendigheid. Het realiseren van schaduwplekken en koele routes, het stimuleren van wateropvang- en hergebruiksystemen en daarnaast de biodiversiteit te verbeteren zorgt ervoor dat de openbare ruimte toekomstbestendig is. De bebouwing wordt zo ingericht dat warmte instraling beperkt blijft in de zomermaanden en genoeg mogelijkheden zijn om te koelen of ventileren.

Planspecifiek

Een klimaatrisicoanalyse is uitgevoerd om de klimaatscenario's en risico's te identificeren. Door stresstesten uit te voeren in de gemeente op basis van wateroverlast, droogte en hittestress is een goed inzicht verkregen in de risico's.

  • Voor de Europalaan geldt dat het gebied vatbaar voor hittestress is, waarbij het gebied zo'n 2 tot 3 graden Celsius gemiddeld warmer is dan omliggend gebied;
  • Wateroverlast is nihil en vormt geen risico;
  • Droogte is daarnaast wel een risico.


Op basis van bovenstaande geïdentificeerde risico's zijn onderstaande voorwaarden en aanbevelingen van toepassing op het plangebied. De buitenruimte van het woongebied aan de Europalaan moet aan enkele voorwaarden voldoen.

  • Het gemeentelijke beleid omtrent de 3-30-300 regel, waarbij het woongebied ingericht wordt met schaduwrijke plekken (waaronder bomen met voldoende bladerdek), bomen rondom en koele plekken;
  • Bomen of gevelgroen aan de zuidwest zijde van verhardingen of gebouwen situeren om schaduw te vormen;
  • Verlagingen in het maaiveld om water te kunnen bergen, vertragen of op de plek zelf te kunnen infiltreren;
  • Verhardingen te minimaliseren zoals het gemeentelijk beleid voordraagt om bij reconstructies 10% te 'ontstenen' ten opzichte van de huidige situatie. Voorbeelden hiervan zijn grasbetonstenen of half-verhardingen te gebruiken en de benodigde ruimte te optimaliseren;
  • Ventilatie vanuit het oosten te bevorderen (koele bries in de zomermaanden) en ventilatie vanuit het zuid-westen te blokkeren (koude wind in wintermaanden).

Voor het gehele plangebied wordt in een nieuwe opzet qua wegen, parkeren en situering van de gebouwen voorzien. Met name om zo een kwaliteitsslag te maken, waardoor er een aantrekkelijkere en groenere woonomgeving kan ontstaan. De steenachtige uitstraling aan de zijde van de Europalaan gaat verdwijnen en maakt plaats voor een groenzone met daarin een fietspad en bomen langs de Europalaan. De onderlinge afstand tussen de gebouwen is groter geworden, waardoor er ook groene zones tussen de gebouwen zijn ontstaan.

Met de nieuwe opzet van het terreinplan wordt een grote stap gemaakt in het vergroenen van de totale woonomgeving. De nieuwe bebouwing wordt aan alle kanten omgeven door groen, waarbij al de aanwezige bomen zoveel mogelijk worden behouden.

Met bovenstaande terreininrichting wordt ruim voldaan aan het 'ontstenen' van minimaal 10% van het plangebied. De extra groenvoorzieningen en groene ruimten tussen de gebouwen creëren extra schaduw en verkoeling waarmee een bijdrage wordt geleverd aan het tegengaan van hittestress en droogte. Geconcludeerd wordt dat het plan in voldoende mate rekening houdt met duurzaamheid en klimaatadaptatie.

4.9 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

Het voorliggende plan heeft voor de gemeente Winterswijk geen financiële consequenties, aangezien de plannen voor rekening en risico van de initiatiefnemer komen. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet noodzakelijk. In geval van planschade is een overeenkomst getekend waardoor eventuele planschadekosten op de initiatiefnemer verhaald kunnen worden. Het plan is daarmee economisch uitvoerbaar.

4.10 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De plannen zijn voorgelegd aan de betrokkenen in de omgeving, bestaande uit de huidige bewoners, omwonenden en omliggende ondernemers. Met betrekking tot de bouwplannen zijn er geen opmerkingen gekomen, waardoor de participatie niet tot aanpassingen in de bouwvolumes heeft geleid.

De huidige bewoners hebben met name zorgen geuit over het parkeren en dat er slechts 2 toegangen tot het parkeerterrein zou komen. Ook werd aandacht gevraagd voor een oplossing voor de afvalcontainers, aangezien dit momenteel al een probleem is. Deze aspecten worden meegenomen in de verdere inrichting van de buitenruimte en de huidige bewoners worden weer geïnformeerd als de inrichtingsplannen verder zijn uitgewerkt. De gemeente Winterswijk neemt de inrichting van de buitenruimte voor haar rekening. Dit wordt juridisch-planologisch vastgelegd in de regels van dit bestemmingsplan.

Omwonenden en ondernemers uit de directe omgeving staan positief tegenover de plannen en uitten dezelfde zorgen aangaande parkeren. Ook deze twee groepen belanghebbenden worden weer geïnformeerd als de inrichtingsplannen verder zijn uitgewerkt.

De verslagen van de participatie-avonden zijn bijgevoegd in Bijlage 12 van deze toelichting.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Algemeen

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • 1. het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • 2. het bebouwen van de gronden;
  • 3. het verrichten van werken (aanleggen).

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook van toepassing voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

Opbouw van de regels

Het bestemmingsplan is conform de daaraan te stellen wettelijke eisen zoals vastgelegd in de Standaard voor Bestemmingsplannen 2012 opgesteld. De regels hebben een vaste opbouw en de hoofdstukken zijn als volgt verdeeld:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.

Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels en algemene afwijkings- en wijzigingsregels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.2 Dit bestemmingsplan

De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen in de toelichting is beschreven. In deze paragraaf is als bedoeld in artikel 3.1.3. van het Besluit ruimtelijke ordening een beschrijving opgenomen van de bestemmingen die in het bestemmingsplan voorkomen.

Groen

Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van de gronden grenzend aan de Europalaan en aan de oost- en westzijde van het plangebied. Met deze bestemming wordt ongewenste bebouwing grenzend aan de infrastructuur voorkomen. De regels zijn overgenomen conform het bestemmingsplan "Kom Winterswijk 2011".

Deze gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, bermen en beplanting, tuinen, parken en plantsoenen, paden, speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding. Gebouwen mogen niet worden gebouwd.

Verkeer - Verblijfsgebied

Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van de gronden aan het Handelscentrum. Deze gronden zijn bestemd voor wegen en straten, wandel- en fietspaden met een functie voornamelijk gericht op verblijf en bestemmingsverkeer, parkeer-, groen- en speelvoorzieningen en waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen.

Wonen

De appartementencomplexen zijn voorzien van de bestemming 'Wonen'. Deze gronden zijn bestemd voor het wonen, waarbij het aantal woningen niet meer mag bedragen dan het op de verbeelding aangegeven aantal. Dit zijn er maximaal 130.

Binnen deze bestemming zijn vier bouwvlakken opgenomen. Een gebouw dient binnen dit bouwvlak te worden gebouwd. De bouwvlakken zijn voorzien van de bouwaanduiding 'gestapeld', waarbinnen uitsluitend gestapelde woningen zijn toegestaan. In de bouwregels is een bouwhoogte opgenomen die passend is voor variant 2. Middels een binnneplanse afwijking is een andere bouwhoogte toegestaan, waarmee ook variant 1 mogelijk wordt. Ten slotte zijn bijgebouwen niet toegestaan.

Waarde - Archeologische verwachting 2 en Waarde - Archeologische verwachting 4

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2 en 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem. Deze dubbelbestemmingen zijn overgenomen van het bestemmingsplan "Kom Winterswijk 2011".

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht ligt het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage. Belanghebbenden kunnen dan een zienswijze indienen op het plan. Na vaststelling door het college van burgemeester en wethouders ligt het bestemmingsplan opnieuw 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt in werking daags na afloop van de tervisielegging, als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag artikel 3.1.1. Bro overleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan geldt dat overleg moet worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het gaat dan tenminste om de betrokken waterschappen en diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Dit bestemmingsplan is voorgelegd aan de provincie Gelderland. Hieruit is gebleken dat het plan geen provinciale belangen raakt, waardoor nadere afstemming niet noodzakelijk is.

Het plan voor de waterhuishouding op het terrein is voorgelegd aan het waterschap Rijn en IJssel. Het waterschap heeft aangegeven akkoord te zijn met dit plan.

6.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor een termijn van zes weken ter inzage gelegd. Wanneer gedurende deze periode zienswijzen worden ingediend, wordt hiervan in deze paragraaf of in een aparte bijlage verslag gedaan.