Plan: | Kottenseweg 79-81 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0294.BP2307BGKTTNWG7981-OW01 |
Aan Kottenseweg te Winterswijk, zijn de gronden van het landgoed Boerderij 't Elink gevestigd. Het monumentale en cultuurhistorisch waardevolle erf is toe aan een renovatie. Zodoende is het voornemen de gronden te wijzigen en de gebouwen in gebruik te nemen voor een nieuwe passende functie. Om het erf met het monument en cultuurhistorische waarde te behouden en het een waardevolle plek voor de gemeenschap van Winterswijk te maken worden de gronden getransformeerd.
Het voornemen betreft om in de bestaande bebouwing B&B toe te staan, een inwoonsituatie planologisch te regelen, 3 appartementen te realiseren en een kleinschalige ondergeschikte horeca toe te staan. Tevens wordt een nieuwe vrijstaande woning op het erf gerealiseerd. Vorenstaande gaat gepaard met een landschappelijke inpassing van het erf en behoud en versterking van de cultuurhistorische waarde.
Het voornemen is niet in overeenstemming met het geldende planologische regime. Een bestemmingsplanherziening is noodzakelijk om aan de gebruiks- en bouwregels te voldoen. De gemeente Winterswijk is voornemens medewerking te verlenen op basis van een partiële herziening.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een passend juridisch-planologisch kader om de voorgenomen uitbreiding mogelijk te maken. Daarbij wordt aangetoond dat het gewenste plan vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is en in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Het plangebied ligt tegen de zuidoostelijke grens van de kern van Winterswijk. Het plangebied bestaat uit het erf van de percelen de Kottenseweg 81, Kottenseweg 79 en de Kottenseweg 79a te Winterswijk. Het plangebied is vanaf de provinciale weg N319 via de Kottenseweg te bereiken. Het plangebied betreft het perceel dat kadastraal bekend staat als Winterswijk, sectie I, perceelnummer 12576.
In afbeelding 1.1 is de globale ligging van het plangebied (rode ster) en zijn directe omgeving weergegeven (rood omlijnd).
Afbeelding 1.1: Ligging plangebied en zijn directe omgeving (Bron: Plattekaart.nl) |
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Eelink 2012", vastgesteld op 5 juli 2012. Verder geldt tevens het bestemmingsplan 'facetbestemmingsplan parkeren Winterswijk'. Dit bestemmingsplan is legt planologisch gezien echter alleen parkeernormen vast.
De gronden in het plangebied hebben de volgende bestemmingen en aanduidingen:
In afbeelding 1.2 is uitsnede van de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied weergegeven.
Afbeelding 1.2: Uitsnede vigerende planologische regime (Bron: ruimtelijkeplannen.nl) |
Enkelbestemming 'Agrarisch'
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor bestemd voor agrarische bedrijven, een en ander met bijbehorende bebouwing. Uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming mogen worden gebouwd.
Enkelbestemming 'Bos'
De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor de instandhouding en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden en fiets- en voetpaden. Er mogen alleen bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
Enkelbestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor verkeersdoeleinden ten behoeve van het doorgaande verkeer, met bijbehorende voorzieningen, rijbanen, paden, bermen met beplanting en parkeervoorzieningen. Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor bestemmingsverkeer in de vorm van woonstraten en woonpaden, met bijbehorende parkeer-, groen- en speelvoorzieningen en de waterhuishouding en de waterberging.
Uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de genoemde bestemming mogen worden gebouwd.
Enkelbestemming 'Wonen - 4'
De voor 'Wonen - 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor vrijstaande woningen en praktijk- en kantoorruimten voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep, met dien verstande, dat maximaal 50 m² van de vloeroppervlakte van de woning en de bijgebouwen ten behoeve van deze activiteiten in gebruik mag zijn en dat de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft. De toegelaten bebouwing en inrichting dient mede te worden getoetst aan het beeldkwaliteitsplan.
Het hoofdgebouw dient binnen het bouwvlak te worden gebouwd met uitzondering van de dakoverstekken. Het aantal woningen bedraagt maximaal één per bouwvlak. Bijgebouwen zijn uitsluitend toegelaten ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'.
Het voornemen is in strijd met het geldende bestemmingsplan, aangezien voor de nieuwe woningen, de B&B eenheden en de kleinschalige horecagelegenheid de noodzakelijke gebruik- en bouwmogelijkheden ontbreken. Er is dan ook een bestemmingsplanherziening benodigd om de ontwikkeling mogelijk te maken. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin, waarbij eveneens wordt aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening is.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De toelichting is opgebouwd uit 6 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 de uitvoerbaarheid van het plan wordt aangetoond aan de hand van relevante milieu- en omgevingsaspecten en de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 5 volgt de wijze van bestemmen, waarin uiteen wordt gezet hoe het plan juridisch is vertaald naar de verbeelding en de regels. Tenslotte komen in hoofdstuk 6 de resultaten van de procedure aan de orde.
Het landschap van Winterswijk wordt getypeerd door de reliëfrijke afwisseling van beekdalen, meanderende beken en hogere dekzandruggen met oude essen. De open essen omringt door houtwallen en bossen zorgen voor een kleinschalig en gevarieerd coulisselandschap, dat zeer gewaardeerd wordt door recreanten en bewoners. Het landschap wordt het “oude hoevelandschap” genoemd. Grootschalige ontginning heeft hier nauwelijks plaatsgevonden, doordat de scholtenboeren traditioneel (en terughoudend) waren ingesteld. Dit coulisselandschap is grotendeels behouden gebleven en is ook terug te zien in de omgeving van Winterswijk.
Het plangebied ligt op de rand tussen een dekzandrug met essengordel aan de noordwestzijde en een beekdal aan de zuidoostzijde in het oude hoevenlandschap (ook wel kampenlandschap genoemd).
Het plangebied betreft de boerderij t' Elink. Rondom de boerderij liggen hoger geleggen (akker)gronden op de es en graslanden. In het verleden lagen de boederijen veel meer opgenomen in het groen. Groenstructuren omsloten de erven, de graslanden en maken het landschap tot het zo gewaardeerde kleinschalige landschap rondom Winterswijk. Die opgaande groenstructuur is door de jaren veelal verdwenen. De boerderijen zijn meer in het zicht komen te liggen en de kleinschaligheid van het landschap is afgenomen. De relatie tussen de gronden en andere boerderijen behorende bij boerderij 't Elink is nauwelijks nog te herkennen.
Er zijn enkele kenmerken van dit het hoevenlandschap die ook terug te vinden zijn in de omgeving van het plangebied:
Ter plaatse van het plangebied bevindt zich de oorspronkelijke boerderij (Kottensweg 79), de Viskediek (81) en het oude varkenhuis (Kottensweg 79a). Deze gebouwen stonden vroeger ten dienste van een agrarisch bedrijf. Inmiddels zijn de gebouwen aangepast en worden ze gebruikt als woning. Naast de bovengenoemde gebouwen bevat het perceel nog een aantal gebouwen: de Schoppe, voormalige knechtenwoning en de schapenschuur. Parkeren is voorzien op het erf.
Naast de bebouwing bestaan het plangebied uit agrarische gronden, bos en voor een heel klein deel gronden bestemd voor de functie verkeer.
In afbeelding 2.1 is de huidige situatie van het plangebied middels een luchtfoto weergegeven. In afbeelding 2.2 zijn foto's van de bestaande gebouwen opgenomen en de locatie van deze gebouwen.
Afbeelding 2.1: Luchtfoto huidige plangebied (Bron: PDOK) |
Afbeelding 2.2: Foto's en locatie bestaande gebouwen |
Het voornemen bestaat om de boerderij t' Elink toekomstbestendig te maken. De huidige staat van de gebouwen binnen het plangebied, maakt dat financiële investeringen onvermijdelijk zijn. In de huidige vorm zijn deze investeringen financieel niet haalbaar. Om het erf te behouden en het een waardevolle plek voor de gemeenschap van Winterswijk te maken moet het plangebied een transformatie doorgaan. Het plan draagt bij aan het creëren van meerwaarde voor een gerichte doelgroep binnen Winterswijk op het gebied van wonen, voor de bredere Winterswijkse gemeenschap op het gebied van kwaliteit van de leefomgeving en voor de gemeente Winterswijk draagt het initiatief bij aan de doelstellingen op het gebied van onder andere passend wonen, erfgoed, maatschappelijke participatie en recreatie.
Het geheel wordt landschappelijk ingepast en met de bebouwing is zorg gedragen dat de cultuurhistorische kwaliteiten op het erf behouden blijven. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 2.2.
Het voornemen bestaan concreet uit:
In de onderstaande tabel geeft een overzicht van de huidige en toekomstige functies van bebouwing:
Gebouw | Nmmr | Huidige functie | Toekomstige functie |
Boerderijwoning 't Elink | 1 | Woning | Woning (boerderijwoning) in het hogere segment |
Deel/werkschuur binnen 't Elink | 1/2 | Leegstaand | Ondergeschikte horeca, zoals ontvangstruimte, workshops. |
Varkenshuis | 2 | Woning | Woning (boerderijwoning) in het middel segment |
Schoppe | 3 | Opbergschuur | Woning of drie B&B eenheden |
Boerderijwoning Viskediek | 4 | Woning en bijgebouwen | 3 wooneenheden |
Bijgebouw (Viskediek) | 5 | Berging | Berging/opslag |
Voormalige knechtenwoning | 6 | Houtopslag | Berging, opslag containers en fietsenstalling |
Schapenschuur | 7 | Leegstaand | Binnen verblijf van hobbydieren |
Niet bestaand gebouw | 8 | n.v.t. | Een vrijstaande woning |
In afbeelding 2.3 is de plattegrond van de gewenste situatie weergegeven, waarbij in afbeelding 2.4 ingezoomd is op de bebouwing van het erf.
Afbeelding 2.3: Plattegrond gewenste situatie (Bron: BOO - Buro Ontwerp & Omgeving) |
Afbeelding 2.4: Plattegrond gewenste situatie bebouwing (Bron: BOO - Buro Ontwerp & Omgeving ) |
Het plangebied wordt landschappelijk ingepast. Het landschapsplan is opgenomen in Bijlage 1. Op hoofdlijnen omvat het plan de volgende versterkingen:
Hieronder wordt dieper ingegaan op de gemaakte keuzes en het landschap.
Geschiedenis landschap
Boerderij 't Elink, met de omliggende gronden ligt hoger gelegen met (akker)gronden op de es en graslanden direct rondom de boerderij. In het verleden lagen de boerderijen veel meer opgenomen in het groen. Groenstructuren omsloten de erven, de graslanden en maken het landschap tot het zo gewaardeerde kleinschalige landschap rondom Winterswijk. Die opgaande groenstructuur is door de jaren heen verdwenen. De boerderijen zijn meer in het zicht komen te liggen en de kleinschaligheid van het landschap is afgenomen. De relatie tussen de gronden en andere boerderijen behorende bij boerderij 't Elink is nauwelijks nog te herkennen. Ook de landschappelijke structuur liet dit duidelijk zien. Hier ligt een kans voor de toekomst. Het vertellen van het verhaal van het landschap kan hier een bijdrage in leveren.
Landschapsstructuren
Het landschap van Winterswijk wordt getypeerd door de reliëfrijke afwisseling van beekdalen, meanderende beken en hogere dekzandruggen met oude essen. De open essen omringt door houtwallen en bossen zorgen voor een kleinschalig en gevarieerd coulisselandschap, dat zeer gewaardeerd wordt door recreanten en bewoners. Dit wordt het oude hoevelandschap genoemd. Grootschalige ontginning heeft hier nauwelijks plaatsgevonden, doordat de scholtenboeren traditioneel (en terughoudend) waren ingesteld. Dit coulisselandschap is grotendeels behouden gebleven en is ook terug te zien in de omgeving van Winterswijk.
Er zijn enkele kenmerken van dit oude hoevenlandschap die ook terug te vinden zijn in de omgeving van het plangebied:
Kenmerken landschapsplan
Het nieuwe landschappelijke raamwerk van boerderij 't Elink borduurt voort op de bestaande kenmerken en karakteristieken van het erf. De verdeling tussen Voor en Achter wordt versterkt en de historische landschappelijke structuren worden gebruikt om oude en nieuwe verbindingen te leggen.
De houtwallenstructuur van weleer krijgt een nieuwe betekenis. De verbindingen worden gemaakt door een bomenrij van oost naar west. Landschap, erf en omgeving worden met elkaar verbonden. Nieuwe zichtlijnen ontstaan. De bestaande oude eikengroep (de oude apostelen genaamd) wordt hierin opgenomen en vormen de relatie met de geschiedenis en de verhalen die verteld gaan worden. Aangevuld met nieuwe verhalen en nieuwe landschappelijke inpassingen (bomen).
Voorerf de pluk- sier- en moestuin
Het Voor van het erf, met kenmerkende siertuin, moestuin en pluktuin bevindt zich aan de oostzijde van de lijn tussen Voor en Achter. Dus aan de voorzijde van het erf. Deze huidige open weide wordt verkleind en ingekapseld tussen de gebouwde elementen, de apostelen (oude eikengroep), de bomenrijen en het voedselbos met houtwal helemaal aan de oostzijde.
Voor de volledige landschappelijke inpassing en kwaliteitsverbetering op het erf wordt verwezen naar het Landschapsplan Bijlage 1.
Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.
Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
In voorliggend geval betreft een project waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Bij het uitwerken van het plan zijn de kenmerken en identiteit van het gebied centraal gesteld. Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), de voorloper van de NOVI, is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In het Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie. Het al dan niet toenemen van het ruimtebeslag is een belangrijk criterium voor het aanmerken van een ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Indien er wel sprake is van een (geringe) toename van bouwmogelijkheden, dan is doorgaans sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Wat betreft de behoefte wordt verwezen naar paragraaf 3.4.1, waar de ontwikkeling wordt getoetst aan de het gemeentelijke woonbeleid.
Met betrekking tot het realiseren van woningen zijn onder meer de uitspraak ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921 van toepassing. Uit deze uitspraken blijkt dat het realiseren van 11 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. In dit geval worden vijf woningen toegevoegd. Geconcludeerd kan worden dat een verdere toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking niet noodzakelijk is. Het relevante ruimtelijke ordeningsbeleid op rijksniveau staat de ontwikkeling niet in de weg.
Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland, vastgesteld op 19 december 2018 gaat over ‘Gaaf Gelderland’. ‘Gaaf’ is een woord met twee betekenissen. ‘Gaaf’ betekent ‘mooi’ en gaat over wat historisch en landschappelijk gezien heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard! Maar ‘Gaaf’ verwijst ook naar dat wat ‘cool’ en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard! Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie. In de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' is benoemd wat voor de provincie van waarde is en wat moet worden beschermd. Daarnaast geeft de provincie richting aan wat ze willen en ook moeten veranderen en ontwikkelen.
In de visie staan de volgende begrippen centraal: gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Met gezond en veilig worden een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna gestimuleerd. Daarmee bereidt de provincie zich voor op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. Om deze doelen te bereiken moet met name aandacht worden besteed aan verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
Met schoon en welvarend worden een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen gestimuleerd. Daarmee bereidt de provincie zich voor op het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. Om deze doelen te bereiken moet met name aandacht worden besteed aan het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. In groeiende Gelderse steden komen veel activiteiten samen. Tegelijkertijd investeert de provincie in een vitaal platteland, juist als daar krimp plaatsvindt. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied ons vertrekpunt. Gelderland geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen. Gelderland gaat voor concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, breiden we uit aan de randen van onze steden of dorpen.
De provincie streeft naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. De ambities zijn als volgt geformuleerd:
Om vorenstaande ambities te realiseren gaat de provincie in overleg met de Gelderse regio's, om zodoende regionale afspraken te maken.
Het plangebied is in de provinciale omgevingsvisie gedeeltelijk aangeduid als 'GNN en GO'.
Afbeelding 3.1: Uitsnede PlanMER (bron: gemeente Winterswijk) |
De provincie spant zich in voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. Het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) worden beschermd tegen aantasting van de kernkwaliteiten: dat zijn de natuurwaarden, de potentiële waarden en de omgevingscondities. Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Het uitgangspunt is dat in het GNN geen nieuwe initiatieven plaatsvinden, behalve ontwikkelingen van een groot algemeen of provinciaal belang of waarvoor geen alternatieven bestaan. In de GO is ruimte voor economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden.
Het plangebied ligt binnen het GNN en de GO. Echter wordt binnen het GNN geen nieuwe ontwikkelingen gerealiseerd. In de GO wordt een bestaand gebouw, de Schoppe, verbouwd naar een woning of een B&B. Voorliggend initiatief voorziet zodoende in het restaureren van een bestaand gebouw in de GO en het geven van een duurzame toekomstbestendige functie van dit gebouw. De gewenste ontwikkeling gaat gepaard met een sterke kwaliteitsimpuls aan de omgeving en het plangebied waarbij gekeken is naar de specifieke kenmerken van het gebied. Het plangebied wordt dan ook landschappelijk ingepast (2.2.2), waarbij de nadruk ligt op de bestaande groenstructuren en het versterken van deze groenstructuren en de ontstaansgeschiedenis van het plangebied en omliggend landschap. Ook wordt het landgoed met de gewenste ontwikkeling toegankelijk en beleefbaar gemaakt voor gasten en bezoekers. Tot slot wordt gesteld dat het voornemen geen verlies van het GNN of GO mogelijk maakt. Er wordt zelfs een gedeelte van de huidige woonbestemming gewijzigd naar 'Bos' om de bescherming te borgen.
Geconcludeerd wordt dat voorliggend initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Gelderland.
In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen uit de Omgevingsvisie. In de Omgevingsverordening is ten aanzien van de functie wonen bepaald dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan zijn wanneer dit past in het Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. In paragraaf 3.3.1 wordt de ontwikkeling getoetst aan de Regionale Woonagenda Achterhoek.
Vanuit de Omgevingsverordening Gelderland zijn de artikelen 2.52, 2.56 en het artikel 2.1 van belang.
Artikel 2.52 (beschermen Groene ontwikkelingszone)
Kernkwaliteiten Groene Ontwikkelzone 'Deelgebied 28 - Winterswijk en Vosseveld'
Het plangebied ligt binnen deelgebied 28. De kernkwaliteiten voor dit gebied zijn:
Voor dit gebied zijn de volgende ontwikkeldoelen gesteld binnen de Groene Ontwikkelzone:
Artikel 2.56 (ontwikkeling in Nationaal landschap)
Artikel 2.1 (regionale woonagenda)
Eerste lid: De verantwoordelijkheid om een regionale woonagenda op te stellen, ligt bij de regio’s. De provincie is een betrokken partner en brengt bij elke woonagenda in elk geval de provinciale doelstellingen in:
Deze doelen dienen in elke regionale woonagenda terug te komen in meetbare afspraken waarbij de vorm en omvang afhangen van de regionale opgave. Deze opgave verschilt per regio. Elke regio heeft een eigen karakter en ontwikkelt zich anders. Regio’s met een hoge economische en demografische groei bijvoorbeeld, staan voor een heel andere opgave dan regio’s waar krimp plaatsvindt en waar sturen op alleen nieuwbouw niet meer mogelijk is. Ook voor klimaatadaptatie geldt dat de kwetsbaarheden en aanpak daarvan per gemeente en regio verschillen. Voor het opstellen van een regionale woonagenda hoeft niet strikt vast te worden gehouden aan de WGR-regio’s. Ook andere samenwerkingsverbanden zijn mogelijk, als het maar passend is bij de opgave. Woningmarktgebieden vormen een goed uitgangspunt voor het maken van afspraken. De regionale woonagenda is geen statisch document. Er vinden bestuurlijke overleggen plaats, waarin de stand van zaken rond de afspraken in de regionale woonagenda wordt geagendeerd. De monitoring van de uitvoering en effecten van de afspraken uit de woonagenda’s en de monitoring van de feitelijke ontwikkelingen zijn belangrijk en een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Afhankelijk van de inzichten uit deze monitoring worden de afspraken uit de regionale woonagenda bijgesteld of vindt er een gehele herziening plaats.
Tweede lid: Op het moment dat een meerderheid van de gemeenten de afspraken vaststelt, wordt de regionale woonagenda voorgelegd aan Gedeputeerde Staten. Zij gaan over tot vaststelling als de woonagenda wat betreft inhoud en draagvlak recht doet aan de regionale opgave. Bij de beoordeling is het meest recente provinciale beleid het uitgangspunt. Bij voorkeur heeft een regionale woonagenda draagvlak van alle betrokken gemeenten, maar noodzakelijk is dat niet.
Derde lid: Deze bepaling treedt in werking als er nog geen regionale woonagenda is vastgesteld of als de bestaande regionale woonagenda niet meer actueel is en niet geschikt meer is als toetsingskader. Gedeputeerde Staten zullen deze bevoegdheid slechts in het uiterste geval inzetten. Ons streven is dat elke regio altijd beschikt over een actuele, regionale woonagenda en dat deze in partnerschap tot stand komt.
Planspecifiek
Het plangebied ligt binnen het GNN en de GO. In de GO wordt een bestaand gebouw, de Schoppe, verbouwd naar een woning of een B&B. Dit nieuwe gebruik is een activiteit die getoetst moet worden aan artikel 2.52. Het plangebied valt binnen de kernkwaliteiten in het deelgebied 28 Winterswijk en Vosseveld. Voor bestemmingsplannen die van toepassing zijn op de GO geldt dat ontwikkelingen alleen plaats kan vinden als wordt aangetoond de GO per saldo en naar rato van de ingreep wordt versterkt en de samenhang niet verloren gaat. Om een voorstel voor versterking van de kernkwaliteiten te kunnen beoordelen, heeft de provincie Gelderland beleidsregels vastgesteld. Daarbij wordt gewerkt met verliesfactoren, impactfactoren en versterkingsmaatregelen. Zodoende is een Landschappelijk inpassingsplan en een berekening van de GO versterking opgesteld en toegevoegd als Bijlage 1 en Bijlage 2 bij deze toelichting.
Dit erf en de daarop aanwezige bebouwing zijn een voor Winterswijk belangrijk voorbeeld van een historische boerderij. Dit plan is sterk gericht op het behouden en versterken van zowel de gebouwen als de ongebouwde cultuurhistorie op dit erf. Denk aan het renoveren van het hoofdhuis en de schoppe maar ook aan het behouden en waar mogelijk versterken van de erfbeplanting. Het provinciale ontwikkelingsdoel dat hierbij aansluit is de ontwikkeling van cultuurhistorische patronen (bijv.ontginningen, houtwallen) en beheersvormen. De gewenste ontwikkeling gaat gepaard met een sterke kwaliteitsimpuls aan de omgeving en het plangebied waarbij gekeken is naar de specifieke kenmerken van het gebied. Het plangebied wordt dan ook landschappelijk ingepast ( 2.2.2), waarbij de nadruk ligt op de bestaande groenstructuren en het versterken van deze groenstructuren en de ontstaansgeschiedenis van het plangebied en omliggend landschap. Aan de oostzijde van het plangebied wordt een bosperceel versterkt met een oppervlakte va circa 2.000 m². Ook wordt het landgoed met de gewenste ontwikkeling toegankelijk en beleefbaar gemaakt voor gasten en bezoekers.
In het rapport is de versterkingsopgave en impactfactor bepaald. In totaal dient de vereiste versterking minimaal 87 punten te bedragen. De vorenstaand genoemde maatregelen zorgen gezamenlijk voor 1.590 versterkingspunten, waarmee ruimschoots aan de versterkingsnorm wordt voldaan. Geconcludeerd wordt dan ook dat de landschapsmaatregelen van zodanige omvang en diversiteit zijn dat gesproken kan worden van een versterking, per saldo en naar rato, van de kernkwaliteiten.
Voorliggend initiatief wordt onder paragraaf 3.3 en 3.4 getoetst aan het regionale beleid en het gemeentelijk beleid. Hieruit blijkt dat voorgenomen ontwikkeling past binnen de regionaal afgesproken woonbehoefte en de gemeentelijke woonbehoefte. In voorliggend geval is sprake van een kleinschalige ontwikkeling binnen het Gelders natuurnetwerk, de Groene ontwikkelingszone en het Nationaal landschap. Ontwikkelingen kunnen plaatsvinden indien compenserende maatregelen plaatsvinden ter waarborging van de kernkwaliteiten van de Nationale Landschap.
Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met artikel 2.52, 2.56 en artikel 2.2.1.1 van de Omgevingsverordening Gelderland.
Geconcludeerd wordt dat de voorliggende ontwikkeling in overeenstemming is met de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening van de provincie Gelderland.
In de Achterhoek is het prachtig wonen en heerlijk leven. De regio biedt een rijk en complementair palet aan woningen (112.750 woningen) en woonmilieus: wonen met stedelijke voorzieningen in Doetinchem en Winterswijk, landelijk wonen aan de rand van de Vennebulten of Wolfersveen, aantrekkelijk wonen langs het water van de Oude IJssel of dorps wonen in een van de hechte gemeenschappen in de dorpen en buurtschappen zoals Beltrum, Mariënvelde of Toldijk. Het afwisselende en kleinschalige coulisselandschap in het landelijk gebied van de Achterhoek en rivieren en beken zoals de Aa-strang, de Oude IJssel, de Baakse Beek, de Berkel en de Slinge karakteriseren en verbinden onze buurtschappen, dorpen en steden.
‘Goed wonen in een vitale regio’. Dat is de centrale boodschap van deze regionale woonagenda. Dit betekent dat we bewust kiezen voor extra acties om voldoende en passende woningen voor iedereen te kunnen bieden. En dat we daarnaast de woonopgave nauw en integraal verbinden aan de economische- en gebiedsopgaven in de regio. De komende jaren staan de volgende drie ambities centraal:
Om deze ambities te verwezenlijken wordt er goed samengewerkt tussen de overheden, marktpartijen, woningcorporaties en inwoners. De (regionale ) beleidsdoelen en de aanpak die voor ogen is:
De Achterhoekse woningmarkt staat onder een groeiende druk en de woningtekorten zijn hoog. Steeds meer huishoudens hebben moeite om de gewenste woning te kopen of te huren. Als samenwerkende partijen wordt een hoge urgentie gevoeld om hier iets aan te doen, om de woningvoorraad te vergroten en de productie van woningen te versnellen. Er wordt een woningvraag voorzien tot en met 2030 van 4.800 woningen.
De ambitie van de regio is echter om 11.500 extra woningen te realiseren in de Achterhoek. Hiermee gaan we onze woningvoorraad flink en versneld uitbreiden.
Voor de gemeente Winterswijk is gesteld dat er ruimte is voor het realiseren van 900 woningen waarna de ambitie is 950 woningen te realiseren tot 2030. Daarbij is er ruimte voor het realiseren van 220 koopwoningen tot de betaalbaarheidsgrens van 355.000 euro.
Met het voornemen worden nieuwe woningen gerealiseerd in de kern Winterswijk. In de Regionale Woonagenda Achterhoek is gesteld dat er de komende jaren een behoefte is en een hoge ambitie om aan voldoende woningen te voldoen. In paragraaf 3.4 wordt tevens aangetoond dat er sprake is van een kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling, binnen de kern Winterswijk. Kortheidshalve wordt hier verwezen naar deze paragrafen. Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met de regionale woonagenda Achterhoek 2015-2025.
De ambitie van de gemeente Winterswijk is dat iedereen in Winterswijk een passende en duurzame woning kan vinden die aansluit bij zijn of haar woonwensen, nu en in de toekomst. Om dit te realiseren heeft de gemeente verschillende ambities rondom het wonen in Winterswijk. Deze ambities zijn:
Naast het Achterhoeks Woonwensen en leefbaarheidsonderzoek van 2017 heeft Companen onderzoek gedaan naar de mismatch op de Winterswijkse woningmarkt, door het combineren van de verhuisvoorkeuren en de verhuiskeuze in de praktijk. Naast een kwantitatief tekort van ongeveer 100 woningen per jaar is er vooral sprake in een mismatch in de samenstelling van het aanbod naar woningsegment. Zo is de lokale vraag naar eengezinswoningen in de koopsector groter dan het verwachte aanbod. Er is een overschot van vooral ongelijkvloerse huurappartementen. Daarnaast is per doelgroep de woonwensen beschreven, zoals jongeren en ouderen. Bij jongeren speelt dat landelijke huurtoeslagregels maken dat er een duidelijk onderscheid is tussen jongeren tot 23 jaar en vanaf 23 jaar. Bij ouderen is er interesse voor woonvormen waarbij ouderen elkaar ondersteunen.
Door het combineren van de verhuisvoorkeuren van starters en huishoudens en de verhuiskeuze in de praktijk heeft Companen geschat wat de jaarlijkse lokale marktvraag is naar uiteenlopende woningmarktsegmenten. Daarnaast is met de inschattingen over verhuisgedrag en bij ouderen ook de 'sterftekans' een inschatting gemaakt van het aantal beschikbare woningen. De lokale marktvraag en het beschikbare aanbod zijn verwerkt in onderstaand overzicht.
Het aantal beschikbare woningen bedraagt op jaarbasis een kleine 900 woningen. De lokale vraag is jaarlijks ongeveer 740 woningen. De lokale woonvraag is wat kleiner dan het aanbod, maar daar komt de vestigingsvraag nog bovenop. Het aandeel verhuisden in Winterswijk bestaat voor 29% van huishoudens van buiten de gemeente (huur + koop). Als de komende jaren 29% van de 900 woningen worden ingevuld door huishoudens buiten de gemeente (29% van 900 woningen = 261 woningen) is de theoretische totale vraag 740 + 261 = 1001 woningen. Kwantitatief is er dan een jaarlijks theoretisch tekort van 100 woningen.
Er is echter een grote mismatch in de samenstelling van het aanbod naar woningmarktsegment. De lokale vraag naar eengezinswoningen in de koopsector (zo’n 415) is veel groter dan het verwachte aanbod op dit moment (zo’n 240). Er is een overschot aan ongelijkvloerse huurappartementen en aan eengezinswoningen in de huursector. De overschotten in de huursector zijn in de praktijk niet zo’n probleem; vanuit de regionale markt is namelijk voldoende vraag. Bij gebrek aan beschikbare koopwoningen maken ook lokale huishoudens vaak een keuze om (eerst nog) een huurwoning te betrekken. Toch is hier een reëel risico voor het ongewenst wegtrekken van huishoudens. Ongeveer één op de zeven huishoudens die een woning zoeken zegt Winterswijk te verlaten als er niet (tijdig) een woning van hun voorkeur beschikbaar is.
In de kwaliteit van de beschikbare koopwoningen schuilt ook een reëel risico voor mismatches op de woningmarkt. Naar verwachting zijn van de vrijkomende woningen ongeveer 100 van de 900 woningen afkomstig van oudere bewoners. Bij de eengezinswoningen in de koopsector is het aandeel dat werd bewoond door ouderen omgerekend zelfs 24%. De kans is reëel dat deze woningen moeten worden gemoderniseerd. Een beperkt deel van de vragers naar eengezinswoningen is maar geïnteresseerd in een woning die ingrijpend moet worden opgeknapt. Dit zorgt voor lagere verkoopprijzen en lange verkooptijden. In de huidige marktomstandigheden is er doorgaans na verloop van maanden altijd wel een koper te vinden. Voor de langere termijn (richting 2030) neemt het risico dat deze vrijkomende woningen niet meer voldoen aan de kwaliteitseisen toe. In de verbetering van de bestaande woningvoorraad zoals via de wijkaanpak is dit een belangrijk onderwerp om met bewoners hierover in gesprek te gaan.
De lokale vraag naar moderne koop eengezinswoningen met voldoende kwaliteit is dus flink groter dan het aanbod. Voor de woningbouwplannen in Winterswijk is er marktruimte om koop eengezinswoningen te realiseren. Het alleen realiseren van nieuwe woningen voor ouderen waardoor meer bestaande woningen vrij komen (doorstroming) is onvoldoende om de lokale woonwens in te vullen. De gemeente beoordeeld woningbouwplannen die inspelen op deze mismatch daarom positief als het gaat om de onderbouwing van de behoefte.
Met voorliggend plan worden twee bestaande woningen gerenoveerd en verduurzaamd zodat deze bewoonbaar zijn in de toekomst. Opgemerkt wordt dat hiermee tevens een inwoonsituatie planologisch wordt geborgd. Het voornemen voorziet zodoende in totaal in vier woningen die geschikt zijn voor gezinnen en drie 'appartementen' die levensloopbestendig bestendig zijn. Zodoende zijn deze appartementen geschikt voor zowel jongeren als senioren. De appartementen kunnen daarmee bijdragen aan een doorstroming op de woningmarkt. Senioren kunnen vanuit de gezinswoningen doorstromen naar de appartementen, zodat gezinnen de dan vrijkomende gezinswoningen kunnen bewonen.
Geconcludeerd wordt het voornemen naadloos aansluit de woonvisie van de gemeente Winterswijk.
Het Volkshuisvestelijk Afwegingskader woningbouw Winterswijk 2023-2026 is een herijking van het Volkshuisvestelijk Afwegingskader Woningbouw Winterswijk 2019-2025. Aanleiding om het afwegingskader van 2019 aan te passen, is dat de gemeente Winterswijk wil inspelen op de actuele woningbehoefte en wil aansluiten bij de afspraken en uitgangspunten van de Regionale Woonagenda Achterhoek 2023-2030 en de afspraken uit de Woondeal Achterhoek 2022-2030.
Het afwegingskader kent een puur volkshuisvestelijke insteek. Het beoordeelt plannen in de basis op hun bijdrage aan de volkshuisvestelijke ambities van de gemeente Winterswijk, zoals die zijn vastgelegd in het gemeentelijk woonbeleid. De beoordeling van plannen aan de hand van dit afwegingskader is onderdeel van een bredere ruimtelijke afweging, mede op andere beleidsvelden (parkeren, goed woon- en leefklimaat, milieu, groene inpassing, cultuurhistorie, duurzaamheid, etc.). Een positieve beoordeling op dit afwegingskader betekent een positief advies vanuit volkshuisvestelijk oogpunt.
Het afwegingskader is een procesinstrument dat wordt toegepast voor de volkshuisvestelijke beoordeling van woningbouwplannen. Het afwegingskader kent de volgende uitgangspunten: Focus op behoefte en kwaliteit, niet op kwantiteit; het afwegingskader gaat uit van het mogelijk maken van kwalitatief goede woningen die aansluiten op de behoefte.
Beperkte set volkshuisvestelijke afwegingscriteria op prioritaire thema’s; het afwegingskader richt zich primair op een beperkt aantal prioritaire volkshuisvestelijke thema’s.
Onderscheid tussen de ‘Kern Winterswijk’ en ‘Kerkdorp Meddo, de buurtschappen en overig buitengebied’; de opgaven tussen de kern Winterswijk en het kerkdorp Meddo, de buurtschappen en het buitengebied verschillen. In de beoordeling van plannen houdt het afwegingskader rekening met gebiedsspecifieke knelpunten.
Heldere conclusies, ruimte voor dialoog; het afwegingskader moet helder zijn in haar conclusie: wanneer wordt een plan in volkshuisvestelijke zin als kansrijk beschouwd en wanneer niet? De beoordeling mag daarbij niet alleen afhangen van de volkshuisvestelijke waardering.
Ten aanzien van het afwegingskader van 2019 zijn de belangrijkste wijzigingen:
Er zijn 5 criteria opgenomen waaraan getoetst wordt op basis van de factoren 'sterk +2', gemiddeld +1 en zwak 0 punten.
Het voorliggend plan voorziet in het restaureren van 2 bestaande woningen en het realiseren van 5 nieuwe woningen. Beoordeling vindt hieronder puntsgewijs plaats.
Een initiatief dient invulling te geven aan de verwachte kwalitatieve woningbehoefte in de gemeente Winterswijk. Hiervoor dient het AWLO als uitgangspunt. Hierin is voor de komende tien jaar aangegeven hoe groot de verwachte vraag per marktsegment zal zijn. Er is een mismatch tussen de verwachte vraag en het verwachte aanbod In Winterswijk tot en met 2030. Dit betreft de volgende woningtypen/segmenten:
Uit bovenstaande blijkt dat er een tekort wordt verwacht aan kleiner en betaalbare levensloopbestendige appartementen en grondgebonden koopwoningen tot 355.000. Voorliggende ontwikkeling speelt met drie nieuwe gezinswoningen hierop in. Ook worden 3 levensloopbestendige 'appartementen' gerealiseerd. Dit zorgt voor doorstroming op de woningmarkt.
Beoordeling: Sterk.
Het gaat hierbij om woningen die levensloopbestendig worden gebouwd of in de toekomst eenvoudig levensloopgeschikt gemaakt kunnen worden. Een woning kan als levensloopgeschikt gezien worden als:
Met de gewenste ontwikkeling wordt bestaande bebouwing aangepast en verbouwd. Er worden zodoende 3 nieuwe gezinswoningen gerealiseerd en drie levensloopbestendige appartementen. De gezinswoningen variëren tevens in grote waardoor ze voor verschillende doelgroepen gebruikt kunnen worden. Tevens wordt de bestaande boerderij opnieuw verbouwd. Alle woningen zijn bestempeld als 'levensloopbestendig'.
Beoordeling: Sterk
De uitgangspunten voor klimaatadaptatie:
De uitgangspunten voor biodiversiteit:
Uitgangspunten biobased bouwen:
Conceptueel en biobased bouwen zien we als een belangrijke innovatie, net zoals circulair inkopen van bouwmaterialen. Van belang is om materiaalgebruik te reduceren en te verduurzamen in ontwerp. We vragen initiatiefnemers van woningbouwplannen in te zetten op deze thema’s. Samengewerkt kan worden moet de bestaande regionale netwerken zoals Cirkelregio Achterhoek en SamenbiobasedBouwen.
Met het voornemen wordt voldaan aan de uitgangspunten voor klimaatadaptatie. Daarnaast is met het plan rekening gehouden met het landschapsplan en beplantingsplan naar de wijze hoe de biodiversiteit vergroot kan worden ter plaatse.
Beoordeling: Sterk.
Plannen die een invulling geven aan leegstaand vastgoed, niet zijnde woningen, worden bij dit criterium positief beoordeeld.
Met de voorliggende ontwikkeling worden bestaand historisch/cultureel erfgoed voorzien van een woonfunctie. De bestaande bebouwing wordt gerenoveerd zodat deze bewoonbaar worden en blijven. De Viskediek wordt verbouwd naar drie appartementen. Daarnaast wordt de leegstaande Schoppe een toekomstbestendige vervolgfunctie gegeven door het in gebruik te nemen als nieuwe woning (of 3 B&B eenheden). Aan de Kottenseweg 79 wordt tevens een inwoonsituatie planologisch geborgd.
Beoordeling: Sterk.
Het voornemen vindt plaats binnen de bebouwde kom van Winterswijk, waarmee er sprake is van een ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied. Met het voornemen blijven daarnaast de bestaande groenstructuren behouden en wordt deze middels de landschappelijke inpassing zelfs versterkt.
Beoordeling: Sterk.
Conclusie: Positieve beoordeling op volkshuisvestelijke kwaliteit
Voor een positieve beoordeling van het plan op haar volkshuisvestelijke kwaliteit geldt dat plannen in ieder geval op drie van de kwalitatieve criteria de beoordeling ‘Sterk’ moet hebben gescoord, waar de beoordeling ‘Sterk’ op criterium Invulling kwalitatieve woningbehoefte beoordeling een vereiste is. Hiermee krijgt het een positief volkshuisvestelijk advies.
Voorliggende ontwikkeling wordt vijfmaal met 'Sterk' beoordeeld, waarmee kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een positieve ontwikkeling in het kader van het volkshuisvestelijk afwegingskader.
De gemeente heeft haar beleid voor toerisme en recreatie geactualiseerd in de nota Verblijfsrecreatie in Winterswijk, die op 29 mei 2008 door de raad is vastgesteld. Het beleid is geactualiseerd vanwege het vervallen van de Wet op de Openluchtrecreatie en vanwege de veranderende vraag van de consument. De consument vraagt om ruime standplaatsen met groen, plaatsen voor toercaravans en goede en luxe voorzieningen op het terrein. Om deze kwaliteitsslag te kunnen maken, is ruimte nodig en neemt de grondbehoefte de komende jaren toe.
In de Nota verblijfsrecreatie Winterswijk is het volgende vastgelegd over een Bed & Breakfast:
In voorliggend geval wordt bij woningen een B&B toegestaan.
Opgemerkt wordt dat in voorliggend bestemmingsplan een bepaling wordt opgenomen dat ter plaatse van 'de Schoppe' de bebouwing wordt gebruikt als woning of ten behoeve van drie B&B eenheden. Het ontbijt word in de gezamenlijke huiskamer met keuken, van de Kottenseweg 79 uitgeserveerd. De B&B eenheden variëren in grote en maat.
Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de Nota Verblijfsrecreatie Winterswijk.
Bij een bestemmingsplanprocedure wordt op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgesteld of de bodemkwaliteit een belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan. Aan de hand van beschikbare bodeminformatie wordt onderbouwd wat de verwachte bodemkwaliteit is, of bodemonderzoek nodig is en of er maatregelen nodig zijn om de bodemkwaliteit geschikt te maken voor het beoogde gebruik. Deze paragraaf betreft de Wet bodembescherming, het Besluit Asbestwegen, het Besluit bodemkwaliteit, de Woningwet/bouwverordening en de Arbowet.
In voorliggend geval is door Buro Ontwerp & Omgeving groep in het kader van een goede ruimtelijke ordening een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de nieuwe woningen. Hierna wordt ingegaan op de resultaten van het onderzoek. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 3 van deze toelichting. Hierbij wordt opgemerkt dat ter plaatse van de woningen de bestemming al 'Wonen' betreft. De grond is in de huidige situatie zodoende al als akkoord beoordeeld.
Onderzoeksresultaten
Verkennend bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest in bodem
Voorafgaand aan het veldwerk is het maaiveld rond het schuurtje op de noordelijke onderzoekslocatie conform de NEN- 5707 geïnspecteerd op de aanwezigheid van asbestverdachte materialen. Het overige maaiveld is indicatief geïnspecteerd op de aanwezigheid van asbest. Zowel op het maaiveld als in de opgegraven/opgeboorde grond zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen. De bodemlaag van 0,15 tot 0,5 m-mv rond het schuurtje op de noordelijke onderzoekslocatie bevat sporen baksteen. Verder zijn in de bodemlaag van 0 tot 0,5 m-mv van boring 101, welke in ‘De Schoppe’ is geplaats, sporen baksteen en sporen asfalt waargenomen. De onderliggende bodemlaag van 0,5 tot 1,0 m-mv bevat alleen sporen baksteen. Verder zijn zintuiglijk geen waarnemingen gedaan welke kunnen duiden op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging.
De Schoppe
Ten aanzien van de onderzoekslocatie wordt de hypothese 'onverdachte locatie' op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek niet geheel bevestigd. In bovengrond met bijmenging van sporen baksteen en sporen asfalt zijn licht verhoogde gehalten kobalt, nikkel, lood, zink en PAK aangetoond. De onderliggende bodemlaag met sporen baksteen bevat licht verhoogde gehalten cadmium, lood en zink. In de zintuiglijk schone bovengrond is een licht verhoogd gehalte PAK aangetoond. In de zintuiglijk schone ondergrond zijn geen van de onderzochte parameters in verhoogde gehalten ten opzichte van de achtergrondwaarde gemeten. Het grondwater bevat licht verhoogde concentraties barium en molybdeen.
Indicatief getoetst aan het Besluit bodemkwaliteit valt de grond overwegend in de bodemkwaliteitsklasse AW (overal toepasbaar). De indicatie voor de bodemkwaliteitsklasse van de zintuiglijk verontreinigde bovengrond betreft Industrie. De indicatie voor de bodemkwaliteitsklasse van de zintuiglijk verontreinigde ondergrond betreft Wonen.
Gezien een deel van de bovengrond in de bodemkwaliteitsklasse Industrie valt en het voorgenomen gebruik Wonen met tuin is, is de humane risico index van de maatgevende parameters bepaald. Er is op basis van deze humane risico index geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling en het toekomstige gebruik.
Noordkant
Ten aanzien van de onderzoekslocatie wordt de hypothese ‘onverdachte locatie’ op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek niet geheel bevestigd. In de zintuiglijk schone bovengrond zijn geen van de onderzochte parameters in verhoogde gehalten ten opzichte van de achtergrondwaarde aangetoond. Ook in de sporen baksteen bevattende bodemlaag van 0,15 tot circa 0,6 m-mv ter plaatse van de druppelzones zijn geen van de parameters uit het standaard verhoogd aangetoond ten opzichte van de achtergrondwaarde. In de zintuiglijk schone ondergrond (is een licht verhoogd gehalte molybdeen gemeten. Het grondwater bevat een licht verhoogde concentratie barium.
Ten aanzien van de onderzoekslocatie wordt de hypothese ‘verdachte locatie’ voor de druppelzones op basis van de resultaten van het verkennend onderzoek niet bevestigd. In de toplaag ter plaatse van de druppelzones zijn geen verhoogde gehalten asbest en/of PCB’s aangetoond.
Indicatief getoetst aan het Besluit bodemkwaliteit valt de bovengrond in de bodemkwaliteitsklasse AW (overal toepasbaar). De indicatie voor de bodemkwaliteitsklasse van de ondergrond betreft Wonen.
Verkennend waterbodemonderzoek
In de watergang is geen sliblaag aangetroffen, de waterbodem bestaat uit matig grof, matig siltig, zwak tot matig humeus zand met plantenresten (sporen tot matig), veen (sporen), klei (sporen), roest (roest) en/of grind (sporen). Tijdens de uitvoering van de veldwerkzaamheden was gemiddeld circa 29 cm water in de watergang aanwezig. Tijdens de veldwerkzaamheden zijn in de waterbodem op indicatieve wijze geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Tevens zijn verder geen waarnemingen gedaan die duiden op een mogelijke verontreiniging van de waterbodem.
Uit het onderzoek blijkt de onderzochte waterbodem zowel bij toepassing op landbodem als in oppervlaktewater voldoet aan de achtergrondwaarde. De waterbodem is eveneens verspreidbaar op het aangrenzend perceel.
In het kader van de Wet bodembescherming geven de resultaten van het uitgevoerde verkennend onderzoek is geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend of nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wgh worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en/of industrieterreinen.
In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte is opgenomen in onderstaande tabel.
Wettelijke geluidszones van wegen:
Aantal rijstroken | Stedelijk gebied | Buitenstedelijk gebied |
1 of 2 rijstroken | 200 m | 250 m |
3 of 4 rijstroken | 350 m | 400 m |
5 of meer rijstroken | 350 m | 600 m |
De hiervoor genoemde zones gelden niet voor:
Dit betreft onderzoek voor wegverkeerslawaai voor nieuw te realiseren woningen. Waarvan 1 nieuwe ééngezinswoning (nieuwbouw), 3 appartementen (in bestaande bebouwing de Viskediek, nu 1 woning) en 1 woning in een bestaande schuur, nu Schoppe. Daarnaast wordt het zogenaamde varkenshuisje (bestaande bouw) ook een woning.
Wegverkeerslawaai
Door Sound Force One is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd, waarvan de volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 4 van deze toelichting. Hieronder wordt nader ingegaan op de belangrijkste resultaten en conclusies.
Onderzoeksresultaten
Toetsing aan de Wgh
In het geval van de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen geldt voor nieuwbouw een voorkeurswaarde van 48 dB en een maximale grenswaarde van 63 dB voor binnenstedelijke situaties. Nabij het plangebied liggen de gezoneerde geluidsbronnen Kottenseweg en de N319 die het plangebied belast.
Uit de geluidsberekeningen blijkt dat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Vanuit akoestisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor de realisatie van de geluidsgevoelige objecten op het perceel Kottenseweg 79/79A in Winterswijk.
Railverkeerslawaai en industrielawaai
Het plangebied ligt op circa 320 meter van een spoorweg. Voor deze spoorweg geldt ter hoogte van het plangebied een geluidproductieplafond (GPP) van 52 dB. Hierdoor kent deze spoorweg een wettelijke geluidszone van 100 m. Het plangebied ligt buiten deze wettelijke geluidszone waardoor een onderzoek naar railverkeerslawaai niet nodig is.
Het plangebied ligt ook niet binnen de zone van een gezoneerd industrieterrein.
In paragraaf 4.1.4 wordt nader ingegaan op de in de omgeving aanwezige (individuele) bedrijvigheid.
Geconcludeerd wordt dat de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor het plan.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig. Het plangebied ligt op voldoende afstand van rijks- en provinciale wegen.
In paragraaf 4.1.3.1 zijn voorbeelden van de lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van dit project in vergelijking met de voorgenoemde categorieën, kan worden aangenomen dat voorliggend project ‘niet in betekenende mate bijdraagt’ aan de luchtverontreiniging.
Tot slot wordt geconcludeerd dat deze ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.
Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.
Volgens de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Het plangebied ligt in de kern van Winterswijk, waar sprake is van veel natuur en een rustige omgeving. De verdere omgeving wordt gekenmerkt door woningen. Ter plaatse zijn woningen, B&B, verschillende tuinen, en een ondergeschikte horeca gelegen. Daarom wordt voor dit plan uitgegaan van het omgevingstype 'Rustige woonwijk'.
Algemeen
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Er wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:
Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast.
Voorliggend bestemmingsplan ziet toe op een planologische wijziging van het toevoegen van een ondergeschikte horeca gelegenheid, woningen en B&B eenheden. Hierna wordt per functie in het plangebied ingegaan op de externe werking.
Woningen
De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende activiteit voor de omgeving. Van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden is dan ook geenszins sprake.
Ondergeschikte horecagelegenheid
Het plan is gericht op een woongroep waar iedereen een eigen plekje heeft maar ook samenwoont op een plek waar gemeenschapszin en noaberschap centraal staan. Om deze reden wordt de gemeenschappelijke huiskamer voor bewoners en bezoekers gerealiseerd.
Deze gemeenschappelijke ruimte wordt in onderhevig plan omschreven als ondergeschikte horecagelegenheid. De ruimte betreft een ontmoetingsruimte (gemeenschappelijke 'huiskamer') met een multifunctionele invulling. Voor bewoners en de B&B eenheden is dit een plek om elkaar te ontmoeten en te ontbijten. Voor bezoekers van het landgoed en de tuinen is de ruimte een plek voor een kopje koffie of thee. Daarnaast is dit een ruimte waar (in wisselwerking met verenigingen en maatschappelijke initiatieven) sociale en/of culturele activiteiten kunnen plaatsvinden.
De ondergeschikte horecagelegenheid betreft concreet een theehuisje met een terras voor maximaal 25 gasten. Het gaat hierbij om daghoreca met openingstijden tussen 09:00 tot uiterlijk 19:00. De kaart zal bestaan uit koffie, thee, gebak en belegde broodjes. Maatschappelijke voorzieningen (bijvoorbeeld het organiseren van workshops en samen tuinieren) zijn zowel bedoeld voor bewoners als derden maar voor maximaal 25 gasten tegelijk. In deze gemeenschappelijke ruimte is ook ondergeschikte detailhandel van ter plaatse geproduceerde producten toegestaan.
Deze ondergeschikte horeca komt het meest in de buurt van de activiteit café, bar - en/of kantines volgens de VNG-uitgave. Dergelijke activiteiten hebben een milieucategorie van 1, waarbij een grootste richtafstand van 10 m geldt.
Gezien de aard en omvang van de activiteit wordt gesteld dat dit lichter zal zijn dan een café of bar zoals gesteld in de VNG-uitgave. Daarom zal ter plaatse er een lichtere milieubelasting gelden. De functie kent geen richtafstand en vormt geen belemmering voor het woon- en leefklimaat.
Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie in het plangebied hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving, en omgekeerd of omliggende bedrijven in bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden worden belemmerd. In dit geval zijn de woningen en B&B eenheden in het plangebied aan te merken als een milieugevoelig objecten.
In de omgeving van het plangebied komen hoofdzakelijk woonerven, enkele bedrijfsbestemmingen, maatschappelijke voorzieningen en groenpercelen voor. Concreet gaat het om de bedrijfsbestemming aan de Kottenseweg 96, detailhandel aan de Kottenseweg 90 en 94, horeca aan de Wooldseweg 71 en een maatschappelijke bestemming aan de Huininkmaat 6.
Bedrijfsbestemming - Kottenseweg 96
Op basis van het geldende planologisch regime is ter plaatse van Kottenseweg 96 een tankstation met lpg en detailhandel toegestaan. Een dergelijke functie wordt op basis van VNG-uitgave aangemerkt als milieucategorie 4.1, met een grootste richtafstand van 200 meter voor het aspect 'gevaar'. De afstand tot het bestemmingsvlak van dit bedrijf en de uiterste situering van de dichtstbijzijnde woning in het plangebied (o.b.v. maximale planologische mogelijkheden) bedraagt ten minste 250 meter. Aan de richtafstand wordt voldaan. Zie voor nadere toetsing paragraaf 4.1.5.2.
Detailhandel - Kottenseweg 90 en 94
Op basis van het geldende planologisch regime is ter plaatse van Kottenseweg 90 en 94 detailhandel toegestaan. Een dergelijke functie wordt op basis van VNG-uitgave aangemerkt als een milieucategorie 1, met een grootste richtafstand van 10 meter. De afstand tot het bestemmingsvlak van dit bedrijf en de uiterste situering van de dichtstbijzijnde woning in het plangebied (o.b.v. maximale planologische mogelijkheden) bedraagt ten minste 270 meter. Aan de richtafstand wordt voldaan.
Horeca - Wooldseweg 71
Op basis van het geldende planologisch regime is ter plaatse van Wooldseweg 71 horeca, met uitzondering van bar-dancings, nachtclubs, coffeeshops en discotheken toegestaan. Een dergelijke functie wordt op basis van VNG-uitgave aangemerkt als een milieucategorie 1, met een grootste richtafstand van 10 meter. De afstand tot het bestemmingsvlak van dit bedrijf en de uiterste situering van de dichtstbijzijnde woning in het plangebied (o.b.v. maximale planologische mogelijkheden) bedraagt ten minste 230 meter. Aan de richtafstand wordt voldaan.
Maatschappelijke bestemming - De Huininkmaat 6
Op basis van het geldende planologisch regime is ter plaatse van de Huininkmaat 6 een maatschappelijke voorziening toegestaan. In voorliggend geval gaat het om een openluchttheater. Een dergelijke functie wordt op basis van VNG-uitgave aangemerkt als een milieucategorie 3, met een grootste richtafstand van 50 meter. De afstand tot het bestemmingsvlak van dit bedrijf en de uiterste situering van de dichtstbijzijnde woning in het plangebied (o.b.v. maximale planologische mogelijkheden) bedraagt ten minste 190 meter. Aan de richtafstand wordt voldaan.
Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omgekeerd worden omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering en uitbreidingsmogelijkheden belemmerd. Tenslotte wordt opgemerkt dat de huidige woningen reeds beschermd zijn tegen de hiervoor genoemde milieubelastende functies.
Het aspect 'milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers, dit is respectievelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.
Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.
Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel wordt geacht, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden.
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi, stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld. De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
In afbeelding 4.3 is een uitsnede van de risicokaart ter plaatse van het plangebied (rode contour) weergegeven.
Afbeelding 4.3: Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl) |
Uit de inventarisatie kan per risicobron de volgende conclusie worden getrokken:
Risciobron | Beoordeling |
Inrichtingen (Bevi) | Het plangebied is (gedeeltelijk) gelegen binnen het explosieaandachtsgebied van het LPG-vulpunt, horende bij het bedrijf genaamd de Motomarkt. Het gaat in voorliggend geval om een tankstation met LPG. De beoogde woningen liggen ruim buiten het explosieaandachtsgebied. Het deel van het plangebied dat binnen het explosieaandachtsgebied valt is kleinschalig en bestaat uit grasland. Ter plaatse is er geenzins sprake van een verblijfplaats. Gesteld wordt dat het LPG-vulpunt geen belemmering vormt voor het voornemen. |
Geconcludeerd wordt dat het een en ander met zich mee brengt dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan de “moederprocedure”. Dit is in dit geval de bestemmingsplanprocedure. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Bepalend hierbij is de activiteit (of zijn de activiteiten) waarop het plan of besluit betrekking heeft.
In het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd welke activiteiten m.e.r-plichtig zijn en voor welke activiteiten een m.e.r-beoordeling moet worden verricht. In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen ten aanzien waarvan het maken van een milieueffectrapportage (m.e.r.) verplicht is. In onderdeel D van de bijlage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Als een activiteit op grond van onderdeel D m.e.r.-beoordelingsplichtig is, geldt voor een kaderstellend (bestemmings)plan dat die activiteit mogelijk maakt, een plan-m.e.r-plicht.
De voorgenomen ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt door het partieel herzien van het geldende bestemmingsplan. Dit betekent dat voorliggende ontwikkeling m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.
In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (onderdeel D 11.2 besluit m.e.r.).
De ontwikkeling in dit bestemmingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de volgende drempelwaarden worden overschreden:
Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag om er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Bestluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2414) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.
De in het voorliggende bestemmingsplan besloten ontwikkeling gaat uit van het toevoegen van slechts vijf extra woningen en enkele kleinschalige nevenactiviteiten in de bebouwde kom van de kern Winterswijk. Het gaat om een kleinschalige ontwikkeling waarbij het aantal verkeersbewegingen niet onevenredig toeneemt. Verder is, voor zover in dit kader relevant, geen sprake van een nieuwe functie die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen. Gelet op het vorenstaande en de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Tevens blijkt uit dit hoofdstuk dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen heeft, die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.
Op basis van de beoordeling en op basis van de behandelde milieu- en omgevingsaspecten, wordt geconcludeerd worden dat het milieubelang van onderhavig plan voldoende mate is afgewogen. Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening worden gehouden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan moet worden opgenomen.
Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn. Om deze reden zijn alle gronden in Winterswijk geïnventariseerd en beoordeeld op mogelijk aanwezige archeologische relicten. Er worden 4 waarden onderscheiden, iedere categorie kent een eigen verwachting op vondsten, waarbij 1 de hoogste verwachtingswaarde is en 4 de laagste.
De boerderij 't Elink aan de Kottenseweg 79 betreft een rijksmonument. Het gedeelte van de boerderij bestaande uit 1760 is een rijksmonument met het monumentennummer 39052. De gebruiksmogelijkheden van dit rijksmonument blijven met de gewenste ontwikkelingen gelijk aan de huidige situatie. Tevens wordt gebouw niet aangepast waardoor de historische vorm en uitstraling behouden blijft. De voorgenomen ontwikkeling van het landgoed biedt een financiële drager voor het langdurig behouden van het rijksmonument. Hiermee wordt belangrijke cultuurhistorische waarden behouden. Tot slot wordt opgemerkt dat de landschappelijke inpassing en met de realisatie van de nieuwbouwwoning met aandacht gekeken is naar het rijksmonument. Het monument blijft qua vorm en architectuur leidend op het erf en zichtlijnen naar het monument blijven behouden.
Tevens is het 'Beeldkwaliteitplan Eelink 2012' opgenomen uit het huidige moederplan. Aan de voorwaarden die hierin staan zal getoetst worden. Het beeldkwaliteitsplan is als Bijlage 5 toegevoegd bij deze toelichting.
Het archeologiebeleid van de gemeente Winterswijk is doorvertaald naar archeologische dubbelbestemmingen. Het plangebied bevat volgens het vigerende bestemmingsplan geen dubbelbestemmingen.
Met de ondertekening van het verdrag van Malta (1992) en de parlementaire goedkeuring daarvan (1998) heeft de Nederlandse overheid zich verplicht erop toe te zien dat bij ruimtelijke plannen rekening gehouden wordt met het bekende en het nog niet bekende archeologische “bodemarchief”. Om dat voornemen in beleid te kunnen omzetten hebben de provincies, waaronder Gelderland, een Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) gemaakt. Deze kaart fungeert mede als toetsingskader bij de beoordeling van ruimtelijke plannen in de gemeente Winterswijk. Voor het plangebied behoort volgens de IKAW niet tot een bestemming met een archeologische verwachtingswaarde.
Gezien bovenstaande wordt archeologisch onderzoek niet noodzakelijk geacht.
Het aspect 'Cultuurhistorie en archeologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Door Buro Ontwerp & Omgeving is een quickscan natuurwaardentoets uitgevoerd. Dit volledige onderzoek is toegevoegd als Bijlage 6 bij deze toelichting. Uit de quickscan is gebleken dat nader onderzoek nodig is. Dit nadere onderzoek is momenteel in gang gezet en wordt vervolgens als Bijlage toegevoegd bij dit bestemmingsplan.
De Wet natuurbescherming richt zich op de bescherming van gebieden. In de Wet natuurbescherming zijn Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden) beschermd.
Naast deze drie soorten gebieden is in het kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland van belang. In Gelderland betreft dit het Gelders Natuurnetwerk (GNN).
Dit is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones die tussen de natuurgebieden liggen. Het natuurnetwerk draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
Voorts is in de Wet natuurbescherming de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren geregeld: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Onderzocht moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook voor het voorliggende plan, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden.
Nederland heeft aan de hand van een vergunningenstelsel een zorgvuldige afweging gewaarborgd rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. In afbeelding 4.4 is de ligging van het plangebied (rode omlijning) ten opzichte van de Natura 2000 weergegeven.
Het plangebied ligt op circa 2,3 kilometer afstand van het Natura 2000- gebied 'Bekendelle'. Van directe negatieve effecten is dan ook geenszins sprake. Om de stikstofemissie als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling in beeld te brengen is in dit geval is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd door Sound Forca One. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan. Het volledige AERIUS-rapport is als Bijlage 8, bij deze toelichting opgenomen.
Onderzoeksresultaten
Uit de uitgevoerde effectbeoordeling stikstofdepositie blijkt voorgenomen ontwikkeling aan de Kottenseweg 79-81 te Winterswijk niet leidt tot een stikstofdepositie groter dan 0,00 mol/ha/jr op stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van Natura 2000-gebieden. Met betrekking tot stikstofdepositie kan worden opgemerkt dat er geen vergunning van de Wet natuurbescherming nodig is om de ontwikkeling mogelijk te maken.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Het plangebied ligt binnen de Groene Ontwikkelingszone en het Gelders Natuurnetwerk. Een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen de Groene ontwikkelingszone en het Gelders Natuurnetwerk kan een nieuwe kleinschalige ontwikkeling mogelijk maken. Voorwaarde is dat het nieuwe erf landschappelijk ingepast dient te worden, waardoor sprake is van een per saldo substantiële versteking van de kernkwaliteiten van de Groene ontwikkelingszone. Het plangebied wordt landschappelijk ingepast (Bijlage 1) en er is daarom sprake van een er saldo substantiële versteking van de kernkwaliteiten van de Groene ontwikkelingszone. Door de landschappelijke inpassing op te nemen in het bestemmingsplan, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties.
Kernkwaliteiten GO
Het plangebied ligt deels binnen het gebied wat door de provincie Gelderland in haar Omgevingsvisie is benoemd als GO. De provincie streeft naar een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden; de GO. De GO heeft een dubbele doelstelling. Er wordt ruimte geboden voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden.
De zone bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het GNN. Het gaat met name om landbouwgrond, maar ook om gebieden voor verblijfs- en dagrecreatie, infrastructuur, (bedrijfs)woningen en bedrijven. De Ecologische verbindingszones en weidevogelgebieden zijn onderdeel van de GO. Door de samenhang met de aangrenzende en inliggende natuur herbergt de ontwikkelzone ook deze specifieke kenmerkende natuurwaarden.
Door de dubbele doelstelling is er in de GO ruimte voor nieuwe ontwikkelingen en voor een uitbreiding van bestaande bedrijven, (bedrijfs)woningen en bouwwerken en andere functies, zolang de kernkwaliteiten niet worden aangetast. Bij een uitbreiding gaat het om het 'per saldo' niet significant aantasten (bij een beperkte uitbreiding) dan wel om het substantieel versterken (bij een grote uitbreiding) van de kernkwaliteiten.
Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.
Onderzoeksresultaten Quickscan natuurtoets
Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone
Het plangebied ligt binnen de gebieden die behoren tot het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO). Het betreft deelgebied 28: 'Winterswijk en Vosseveld'. In het gedeelte dat onder het GNN zullen geen werkzaamheden plaatsvinden. In het gedeelte dat binnen de GO valt zal de Schoppe worden verbouwd tot een woonhuis. Hierdoor moet worden aangetoond dat de kernkwaliteiten van het gebied niet significant worden aangetast.
De Groene Ontwikkelingszone beslaat slechts een klein gedeelte van het projectgebied en de enige activiteit die hier plaatsvindt betreft de omvorming van de Schoppe tot woonhuis. Aangezien dit een zeer kleine ingreep betreft doet dit geen afbreuk aan de voor deelgebied 28 opgestelde kernkwaliteiten (gebiedsspecifieke kernkwaliteiten).
Los van de gebiedspecifieke kernkwaliteiten zijn er ook algemene kernkwaliteiten die voor alle deelgebieden van het GNN en de GO gelden. Dit zijn ecologische samenhang, stilte, donkerte, openheid en rust.
Voor de kernkwaliteiten ecologische samenhang en openheid geldt eveneens dat de ingreep te klein is om afbreuk te doen aan de kernkwaliteiten. Doordat de Schoppe wordt omgevormd tot woning kan er door een toename van de gebruiksintensiteit wel een matig negatief effect plaatsvinden op de abiotische kernkwaliteiten, namelijk: stilte, donkerte en rust. Dit effect is echter niet significant. Er vindt enige toename van het aantal verkeersbewegingen plaats, er zijn meer mensen aanwezig op de locatie en er zal gebruik worden gemaakt van verlichting in de woning. Er kunnen wel maatregelen worden genomen om effecten zoveel mogelijk te beperken, bijvoorbeeld door ervoor te zorgen dat er 's avonds en 's nachts geen licht uitstraalt op het naastgelegen bosperceel. Bij voorkeur wordt straatverlichting vermeden. Indien straatverlichting noodzakelijk is wordt aangeraden om gebruik te maken van vleermuisvriendelijke, amberkleurige verlichting. Wit en groen licht gelden namelijk als verstorend voor vleermuizen.
Daarnaast vindt er een vergroening van het terrein plaats in andere delen van het projectgebied. Dit zal plaatsvinden in de vorm van de uitbreiding van de bestaande boomgaard, de aanplant van een bomenrij en een voedselbos, het inzaaien van een kruidenrijk grasland en de aanleg van een siertuin, moestuin en pluktuin. Deze maatregelen zorgen voor een substantiële verbetering van het leefgebied van de steenuil. De maatregelen kunnen ook zorgen voor een lichte verbetering van het leefgebied van de das en de kamsalamander (landhabitat).
Houtopstanden
De bomen in het projectgebied vallen niet onder de definitie houtopstanden, zoals bedoeld in paragraaf 4.1 van de Wet natuurbescherming. Het projectgebied valt namelijk binnen de begrenzing van de bebouwde kom. Indien het noodzakelijk is om bomen te kappen moet echter rekening worden gehouden met een gemeentelijke kapvergunning.
Soortenbescherming
Gelet op de geschiktheid van het projectgebied voor gebouwbewonende vleermuizen, bunzing, kerkuil, steenuil en grote gele kwikstaart is nader onderzoek noodzakelijk om de daadwerkelijke functie van het projectgebied voor deze soorten te kunnen bepalen. Deze informatie is benodigd om vast te kunnen stellen of overtredingen van de Wet natuurbescherming aan de orde zijn bij de sloop van de bebouwing. Daarnaast is ook nader onderzoek nodig naar de kleine ijsvogelvlinder indien de wilde kamperfoeliestruik wordt verwijderd en naar boombewonende vleermuizen en de eekhoorn indien de oude zomereiken met holen worden gekapt.
Onderzoeksresultaten nader onderzoek
Buro Ontwerp & Omgeving heeft een nader ecologisch onderzoek uitgevoerd op de Kottenseweg 79 te Winterswijk. Bij aanwezigheid van een soort is aangegeven waar deze soort is aangetroffen, welke artikelen van de Wet natuurbescherming (mogelijk) worden overtreden en welke vervolgstappen ondernomen moeten worden. Het volledige rapport is opgenomen als Bijlage 7 bij deze toelichting.
Voor het overtreden van de verbodsbepalingen uit artikel 3.5 lid 2 en 4 (vleermuizen) en artikel 3.10 lid 1b (bunzing en grote vos) is een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk. Deze artikelen hebben betrekking op het vernielen van verblijf- of rustplaatsen en het storen van soorten. Ten behoeve van de ontheffingsaanvraag dient een activiteitenplan te worden opgesteld.
Daarnaast is ook artikel 3.5 lid 1 en artikel 3.10 lid 1a van de Wet natuurbescherming relevant voor deze soorten. Dit artikel heeft betrekking op het doden en vangen van soorten. Er is echter geen ontheffing in het kader van dit artikel noodzakelijk indien mitigerende maatregelen worden getroffen en zorgvuldig wordt gehandeld. Dit dient opgenomen te worden in het activiteitenplan.
Algemene diersoorten
Het kan zijn dat er tijdens de werkzaamheden algemene diersoorten in het plangebied voorkomen. Hierbij dient te allen tijde de algemene zorgplicht in acht te worden genomen (artikel 1.11 Wnb), waarbij handelingen die nadelige effecten hebben achterwege gelaten moeten worden. Indien dit niet mogelijk is moeten maatregelen worden genomen om negatieve effecten te voorkomen of beperken.
Indien uitvoering wordt gegeven aan de adviezen staande in het nadere ecologisch onderzoek, te weten het opstellen van een activiteitenplan ten behoeve van de ontheffingsaanvraag en het nemen van mitigerende maatregelen wordt gesteld dat het aspect flora en fauna geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de effecten op de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door de nieuwe ontwikkeling. In dit geval wordt voor de parkeerbehoefte aangesloten bij de uitgangspunten uit de Nota parkeernormen Winterswijk, die is vastgesteld in het 'Facetbestemmingsplan parkeren Winterswijk'.
Voor de berekening van de verkeersgeneratie is aangesloten bij de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren (december 2018)' van het CROW. De kencijfers van het CROW zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. Deze kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen.
Bij het gebruik van kencijfers moet rekening worden gehouden met onder meer de bereikbaarheidskenmerken van de locatie. Ook de stedelijkheidsgraad is van invloed op het aanbod en de kwaliteit van alternatieve vervoerswijzen en dus op de hoogte van het parkeerkencijfer. Onder stedelijkheidsgraad wordt verstaan het aantal adressen per vierkante kilometer. In de vermelde publicatie van het CROW worden parkeerkencijfers weergegeven onderverdeeld naar functies, de stedelijke zone en de stedelijkheidsgraad. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. Veelal wordt bij nieuwe ontwikkelingen het gemiddelde gehanteerd.
Voor de verkeersgeneratie wordt er gebruik gemaakt van de CROW uitgave 'Toekomstbestendig parkeren' (december 2018). Hierbij wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
Opgemerkt wordt dat gekeken is naar alle functies op het erf, ook naar de huidige bestaande functies. Het bestemmingsplan maakt de volgende functie mogelijk:
Niet alle activiteiten op het erf komen exact overeen met de activiteiten/functies staande in het CROW, daarom is sprake van maatwerk.
Verkeersgeneratie gewenste situatie | |||
Functie | Aantal | Verkeersgeneratie per eenheid/woning/100 m² | Totaal |
Koop, huis vrijstaand | 1 | 8,2 | 8,2 |
Koop, huis vrijstaand of B&B | 1 - 3 | 8,2 of 2,2 | 8,2* |
2^1 dak | 2 | 7,8 | 15,6 |
Koop, huis, appartementen/hoek huis | 3 | 7,1 | 21,3 |
Ondergeschikte B&B eenheden | 1 | 3 | 3 |
Ondergeschikte horecagelegenheid | 150 m² | 6 | 9 |
Totaal | 65.3 afgerond 66 |
* Worst-case scenario
Voor B&B eenheden zijn geen verkeerscijfers opgenomen in de CROW en voor ondergeschikte horeca is op basis van de toekomstige activiteit een inschatting gemaakt. Voor bungalowhuisjes wordt in de CROW uitgegaan van een gemiddelde verkeersgeneratie van 2,2 wat resulteert in een verkeersgeneratie van afgerond 3 verkeersbewegingen voor de B&B. Ten behoeve van de ondergeschikte horeca wordt gesteld dat dit bezoekers zijn van de B&B. Deze groep verblijft al op het erf. Bezoekers voor de tuinen zullen voornamelijk op de fiets komen. Verder wordt gesteld dat veelal groepen zullen komen die samen kunnen rijden. Opgemerkt wordt dat dit een worst-case benadering is.
Uit bovenstaande tabel blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling leidt tot een verkeersgeneratie per weekdagetmaal van 66 verkeersbewegingen. Wegens de inrichting van omliggende wegen wordt gesteld dat deze toename qua verkeersgeneratie eenvoudig en verkeersveilig kan worden afgewikkeld. Vanuit verkeerskundig oogpunt zijn dan ook geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling. Tevens zal op het erf extra aandacht zijn voor de verkeersveiligheid.
Een initiatief wordt in beginsel getoetst aan het bestemmingsplan "facetbestemmingsplan parkeren Winterswijk". De parkeernormen maken onderscheid in functie, verstedelijkingsgraad en stedelijke zone. Voor wat betreft verstedelijkingsgraad en stedelijke zone wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
Opgemerkt wordt dat gekeken is naar alle functies op het erf, ook naar de huidige bestaande functies. Het bestemmingsplan maakt de volgende functie mogelijk:
Niet alle activiteiten op het erf komen exact overeen met de activiteiten/functies staande in het "facetbestemmingsplan parkeren Winterswijk", daarom is sprake van maatwerk.
Parkeerbehoefte gewenste situatie | |||
Functie | Aantal | Parkeerbehoefte per eenheid/woning/100 m² | Totaal |
Koop, huis vrijstaand | 1 | 2,3 | 2,3 |
Koop, huis vrijstaand of B&B | 1 - 3 | 2,3 - 1 | 3* |
2^1 dak | 2 | 2.2 | 4,4 |
Koop, huis, appartementen midden | 3 | 1,9 | 5,7 |
Ondergeschikte B&B eenheden | 1 | 1 | 1 |
Ondergeschikte horecagelegenheid | 150 m² | 7 | 10,5 |
Totaal | 27,4 afgerond 27 |
Opgemerkt wordt dat per B&B eenheid er 2 bedden zijn. Er wordt vanuit gegaan dat deze mensen gezamenlijk naar de B&B zullen reizen en zodoende 1 auto hebben.
Uit de parkeerberekening blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling resulteert in een gemiddelde parkeerbehoefte van afgerond 27 parkeerplaatsen, uitgaande van de worst-case. Het plangebied voorziet, mede vanwege het oppervlakte van het perceel, ruimschoots in mogelijkheden om in deze parkeerbehoefte te kunnen voorzien.
In dit bestemmingsplan is in de regels (overige regels) opgenomen dat op eigen erf voldoende parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd.
Het plan is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect verkeer en parkeren.
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde en duurzame watersystemen. Het Waterschap Rijn en IJssel laat in het Waterbeheerplan 2022-2027 zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten het waterschap in de samenwerking met haar partners wil leggen. Vanuit die omgevingsverkenning wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2022-2027 beschreven voor de primaire taakgebieden:
Ondanks dat er veel verandert in en rond het water, blijven de kerntaken van WRIJ in ieder geval:
Daarbovenop is voor de periode 2022-2027 als belangrijkste speerpunt de opgave om het gebied veerkrachtiger te maken tegen klimaatverandering. Hiervoor werkt WRIJ toe naar een andere balans van vasthouden-bergen-afvoeren (voorraadbeheer), rekening houdend met de meest recente inzichten over de snelheid van klimaatverandering. Er wordt gebiedsbreed geïnvesteerd in een toename van de veerkracht, anticiperend op de nieuwe inzichten over de snelheid van klimaatverandering richting 2050. Hiervoor gaat WRIJ het volgende doen:
Voor dit WBP heeft WRIJ diens werkzaamheden weergegeven in onderstaande vier thema’s.
Klimaatrobuust gebied
De ambitie is om richting 2050 wendbaar invulling te geven aan het beheer, het onderhoud en de inrichting van het regionaal watersysteem. Dit doet WRIJ in combinatie met aanpassingen in gebruik en inrichting van de omgeving, zodat jaarrond een optimale balans tussen te nat en te droog wordt bereikt en tegelijkertijd inwoners, bedrijven en medeoverheden voldoende weerbaar zijn tegen de onvermijdelijke gevolgen van extreem weer.
Veilig gebied
De bescherming tegen hoog water is een randvoorwaarde om veilig te kunnen wonen en werken in het gebied. WRIJ zorgt voor veilige dijken, nu en in de toekomst, door dagelijks beheer van keringen en door continu inzicht in de keringen. WRIJ voert het beheer op een duurzame wijze uit en werkt aan behoud en verhoging van de biodiversiteit van de dijken. De ambitie is dat in 2050 de keringen voldoen aan de nieuwe normen voor waterveiligheid, en dat daarbij wendbaar wordt ingespeeld op ontwikkelingen. Daarnaast heeft WRIJ een sterke adviesrol in de ruimtelijke ordening en zijn is het een sterke partner in de calamiteitenbestrijding.
Circulaire Economie en Energietransitie
WRIJ wil in het uitvoeren van de primaire taak zoveel mogelijk bijdragen aan het beperken van klimaatverandering. Daarbij wil WRIJ in 2050 onderdeel zijn van een 100% circulaire economie waarin de taken klimaatneutraal worden uitgevoerd. Hiervoor moeten zoveel mogelijk de grondstofbehoefte worden beperkt en ervoor worden gezorgd dat er geen sprake is van waardevermindering van grondstoffen. De afvalstromen moeten zo klein mogelijk zijn. En bovenal: WRIJ moet met diens werkwijze zorgen voor 95% minder emissie van broeikasgassen.
Gezonde leefomgeving
WRIJ zorgt voor een schoon en gezond watersysteem voor de mensen en de natuur in het gebied. Het streven is naar dat water in de leefomgeving geschikt is voor verschillende maatschappelijke functies en dat het geen risico’s oplevert voor de volksgezondheid. Het doel is een oppervlaktewatersysteem te bereiken dat optimaal is voor ecologisch functioneren en biodiversiteit en natuurwaarden daarbinnen en -buiten bevordert. WRIJ verwacht met deze plannen de woon-, werk- en leefomgeving van de Achterhoek, Liemers en Overijssel nog toekomstbestendiger te maken.
Het plan betreft de planologische wijziging naar totaal 5 nieuwe woningen en een functiewijziging van de bestemming wonen en verkeer naar de bestemming agrarisch en groen/bos in Winterswijk. Het plan voorziet tevens in de realisatie van één nieuwe woning. De ontwikkelingen om het erf gaat gepaard met een relatief klein oppervlak aan verharding (<500 m²). De overige ontwikkelingen spelen zich voornamelijk inpandig af. Gezien de wijzigingen naar de agrarische en groene bestemmingen kan gesteld worden dat de hoeveelheid verharding planologisch gezien nagenoeg hetzelfde zal blijven.
De watertoets helpt u om aan de hand van de locatie van uw ruimtelijke plan en een aantal vragen te toetsen of u de belangen van het Waterschap raakt. Indien dit het geval is krijgt u tekst en uitleg over het vervolg proces. Op basis van de check is onderstaande nodig. De watertoets is als bijlage toegevoegd als Bijlage 9 bij deze toelichting.
1. Korte procedure
2. Advies kwaliteit oppervlaktewater
3. Advies grondwaterbeheer
Hieronder zijn de relevante waterthema's geselecteerd en vervolgens beschreven.
Thema | Vraag | Relevant |
Algemeen | Maakt het plan deel uit van een groter plan, zoals een masterplan/ stedenbouwkundige visie? | Nee |
Beheer en onderhoud | Wordt water aangelegd, gedempt of aangepast? | Nee |
Ligt in of nabij het plangebied een watergang? | Ja | |
Veiligheid | Ligt in of nabij het plangebied een waterkering (primaire waterkering, regionale waterkering, overige kering of kade)? | Nee |
Ligt het plangebied in een overstromingsgevoelig gebied of winterbed van een rivier? | Nee | |
Klimaatadaptatie (wateroverlast) | Neemt in het plan het verharde oppervlak van bebouwing en bestrating toe met meer dan 500m2? | Nee |
Neemt in het plan het verharde oppervlak van bebouwing en bestrating toe met meer dan 1500m2? | Nee | |
Bevindt het plan zich in een waterbergingsgebied, laaggelegen gebied of beekdal? | Nee | |
Is er in of rondom het gebied wel eens sprake (geweest) van wateroverlast of blijkt er gevoeligheid voor wateroverlast uit de klimaatatlas (https://www.weetvanwater.nl/klimaatatlas) | Nee | |
Is het plangebied gevoelig voor hittestress? (bekijk hiervoor de klimaatatlas) | Nee | |
Is het verschil tussen de hoogte van de weg en de bovenzijde van de begane-grondvloer minder dan 30 centimeter? | Nee | |
Waterkwaliteit | Is in of nabij het plangebied oppervlaktewater aanwezig of gepland? | Ja |
Bevindt het plan zich in een gebied met speciale functie (zoals KRW, EVZ, N2000, natte landnatuur, zwemwater)? | Nee | |
Afvalwaterketen | Worden in het plan meer dan 10 wooneenheden gerealiseerd? | Nee |
Ligt in of nabij het plangebied een rioolwaterzuiveringsinstallatie/ rioolgemaal/ persleiding/ gemengde overstort? | Ja, van gemeente | |
Wordt regenwater afgevoerd naar de rioolwaterzuivering? | Nee | |
Vinden er activiteiten plaats op het verharde oppervlak waardoor verontreinigingen kunnen afspoelen en het oppervlaktewater mogelijk vervuild raakt? | Nee | |
Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? | N.v.t. | |
Grondwater- beheer | Bevindt het plan zich in een kwelgebied ? | Nee |
Is afstand tussen GHG en bovenkant vloer kleiner dan 80 cm? | Nee | |
Ligt het plan in beschermingszone of intrekgebied van een (drink)wateronttrekking? | Onbekend | |
Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? | Nee | |
Worden drainagevoorzieningen aangelegd binnen een beperkingengebied voor drainage? | Nee | |
Recreatie en beleving |
Wordt recreatief medegebruik van wateren en oevers mogelijk gemaakt? | Nee |
Ligt in het plangebied een beschermd watererfgoed? | Nee |
Riolering en afvalwaterketen
Vanuit de huidige bebouwing wordt (huishoudelijk) afvalwater geloosd. Het perceel is aangesloten op het drukrioleringssysteem. In de nieuwe situatie moeten de 5 extra woningen ook aangesloten worden op hetzelfde gemeentelijk drukrioleringssysteem. Voor het aansluiten en lozen op het gemeentelijk rioleringssysteem is toestemming nodig.
Wateroverlast (oppervlaktewater)
Hemelwater mag niet worden aangesloten op het drukrioleringssysteem. Dakwater en water van verhardingen moet binnen het perceel geïnfiltreerd worden of worden geborgen in een retentievoorziening. Dat kan bijvoorbeeld in een vijver of een zaksloot. Dit gebeurd in de huidige situatie ook al. Tevens wordt gekeken naar infiltratie in het groen op het erf.
Oppervlaktewater kwaliteit
Een eventuele overloop van een berging mag maximaal met landelijke afvoer (1 l/s.ha) lozen op een watergang. Voor het aansluiten en lozen op een watergang is toestemming nodig.
Grondwaterbeheer
De ontwikkeling leidt niet tot wijziging van de grondwaterstand. Er wordt niet gebouwd in een gebied met een hoge grondwaterstand of kwel.
Conclusie
Het waterschap Rijn en IJssel in geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (Bijlage 9). In de uitvoering zijn er voorzorgsmaatregelen nodig om verontreiniging van oppervlaktewater te voorkomen. Het waterschap moet hiervoor akkoord geven. In de planregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen (lid 9.2) dat aan de waterberging voldaan moet worden.
Gezien vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect 'water' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid.
Bij de voorbereiding van bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
Het voorliggende plan heeft voor de gemeente Winterswijk geen financiële consequenties, aangezien de plannen voor rekening en risico van de initiatiefnemer komen. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet noodzakelijk. In geval van planschade is een overeenkomst getekend waardoor eventuele planschadekosten op de initiatiefnemer verhaald kunnen worden. Het plan is daarmee economisch uitvoerbaar.
Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).
Een bestemmingsplan regelt derhalve:
en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook van toepassing voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.
Opbouw van de regels
Het bestemmingsplan is conform de daaraan te stellen wettelijke eisen zoals vastgelegd in de Standaard voor Bestemmingsplannen 2012 opgesteld. De regels hebben een vaste opbouw en de hoofdstukken zijn als volgt verdeeld:
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.
Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.
Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels en algemene afwijkings- en wijzigingsregels.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.
De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen in de toelichting is beschreven. In deze paragraaf is als bedoeld in artikel 3.1.3. van het Besluit ruimtelijke ordening een beschrijving opgenomen van de bestemmingen die in het bestemmingsplan voorkomen.
Agrarisch
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf, de instandhouding en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden en fiets- en voetpaden. Uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de genoemde bestemming mogen worden gebouwd.
Ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - dierenweide' is een dierenweide toegestaan. Uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en aanduidingen mogen worden gebouwd.
Bos
De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor de instandhouding en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden en fiets- en voetpaden. Uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de genoemde bestemming mogen worden gebouwd.
Wonen - 4
De woningen met omliggende gronden in het plangebied zijn bestemd tot 'Wonen - 4'. Woningen dienen in een bouwvlak te worden gebouwd. Ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is het aangegeven aantal wooneenheden toegestaan. De voor 'Wonen - 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen en praktijk- en kantoorruimten voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep, met dien verstande, dat maximaal 50 m2 van de vloeroppervlakte van de woning en de bijgebouwen ten behoeve van deze activiteiten in gebruik mag zijn en dat de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft. Bijgebouwen zijn enkel toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'. Ter plaatse van de aanduiding 'horeca' is ondergeschikte horeca mogelijk in de vorm van daghoreca. Zoals een koffie/theeschenkerij, workshopruimte en een lunchroom. Ter plaatse van de aanduiding 'bed and breakfast' is een bed and breakfast toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is de maximum goot- en bouwhoogte aangegeven.
Ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' is uitsluitend een vrijstaande woning toegestaan.
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - verblijfsrecreatie' is een vrijstaande woning of zijn B&B eenheden toegestaan, met dien verstande dat het aantal slaapverblijven ten behoeve van de B&B maximaal 6 mag bedragen.
In de algemene gebruiksregels is tot slot een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Deze verplichting ziet toe op de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen die onderdeel vormen van de voorgenomen ontwikkeling en in de juridische borging van de waterberging ter plaatse. Tot slot is in de overige regels tevens de parkeerbehoefte juridisch geborgd.
Waarde - Cultuurhistorie
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en herstel van cultuurhistorische waarden van bouwwerken.
Conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht ligt het ontwerpwijzigingsplan gedurende 6 weken ter inzage. Belanghebbenden kunnen dan een zienswijze indienen op het plan. Na vaststelling door het college van burgemeester en wethouders ligt het wijzigingsplan opnieuw 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het wijzigingsplan treedt in werking daags na afloop van de tervisielegging, als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het wijzigingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan geldt dat overleg moet worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het gaat dan tenminste om de betrokken waterschappen en diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Dit plan wordt via de reguliere wijze formeel voorgelegd aan de provincie Gelderland.
Het plan wordt via de reguliere wijze formeel voorgelegd aan het waterschap Rijn en IJssel. Zie voor een nadere onderbouwing de watertoets in paragraaf Water.
Er zijn meerdere bijeenkomsten geweest. Het eerste gesprek vond plaats in 2020. Het plan is aangepast naar aanleiding van aanvullende ideeën. Na een gesprek in 2023 zijn de plannen sterk gewijzigd om zodoende al meer op de wensen van omwonenden in te spelen. Tijdens het gehele proces wordt contact gehouden met de buurt en wordt naargelang de behoefte (vaker) bij elkaar gekomen. Een verslag van de bijeenkomst is toegevoegd als Bijlage 10 bij deze toelichting.
Het ontwerpwijzigingsplan wordt voor een termijn van zes weken ter inzage gelegd. Wanneer gedurende deze periode zienswijzen worden ingediend, wordt hiervan in deze paragraaf of in een aparte bijlage verslag gedaan.