direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Goossensweg, nabij 7
Status: concept
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.BP2308BGGOOSSENSWG-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op het perceel aan de Goossenweg nabij 7 te Winterswijk Meddo. Het betreft een perceel waar vroeger de steenfabriek "Het Fabriek Goossens" op aanwezig was. Het voornemen is om deze fabriek met droogschuur in zijn voormalige staat te herstellen en om deze vervolgens in gebruik te nemen als woning met bijgebouw.

Op basis van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Winterswijk' beschikt het perceel over de bestemming 'Agrarisch – Cultuurlandschap'. De voorgenomen ontwikkeling is op basis van het geldend bestemmingsplan niet mogelijk omdat de functie 'wonen' binnen de agrarische bestemming niet is toegestaan. De overige gedeelten van het plangebied waar conform het landschappelijke inpassingsplan een kwaliteitsslag zal worden behaald behouden de huidige bestemming.

Om de voorliggende ontwikkelingen mogelijk te maken, is een partiële herziening van het bestemmingsplan benodigd. De gemeente Winterswijk is voornemens medewerking te verlenen op basis van een bestemmingsplanherziening. Voorliggende bestemmingsplan maakt de beoogde ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk, waarbij eveneens wordt aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening is.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen langs de kruising van de Goossenweg en de Beijersdiek in Winterswijk Meddo, in het buitengebied van de gemeente Winterswijk aan de grens met Duitsland. In afbeelding 1.1 is de globale ligging van het plangebied met blauwe ster en rode omlijning weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2308BGGOOSSENSWG-OW01_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Ligging plangebied (Bron: Plattekaart.nl)  

1.3 Geldend bestemmingsplan

1.3.1 Algemeen

In deze paragraaf zal alleen in worden gegaan op de locatie die omgezet zal worden naar wonen rondom de oude steenfabriek die middels dit initiatief herbouwd zal worden. De overige gedeelten van het plangebied waar conform het landschappelijke inpassingsplan een kwaliteitsslag zal worden behaald behouden de huidige bestemming.

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Buitengebied Winterswijk" en het "facetbestemmingsplan parkeren Winterswijk". Deze plannen zijn door de gemeenteraad van Winterswijk vastgesteld op respectievelijk 28 februari 2011 en 28 juni 2018. In het kader van voorliggende ontwikkeling is met name het bestemmingsplan 'Buitengebied Winterswijk' relevant. Het "facetbestemmingsplan parkeren Winterswijk" legt planologisch de parkeernormen in de gehele gemeente Winterswijk vast.

Het plangebied heeft op basis van het bestemmingsplan 'Buitengebied Winterswijk' de bestemming 'Agrarisch - Cultuurlandschap' en de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - hoogteverschillen'. Daarnaast heeft de locatie de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1'. De gronden hebben tevens de gebiedsaanduiding 'waardevol landschap' en 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'.

In afbeelding 1.2 is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weergegeven. Het plangebied is indicatief met rode omlijning weergegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2308BGGOOSSENSWG-OW01_0002.png"  
Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding geldend bestemmingplan (Bron: Ruimtelijke plannen)  
1.3.2 Bestemmingen en aanduidingen

Agrarisch - Cultuurlandschap

De voor 'Agrarisch - Cultuurlandschap' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf. Binnen deze bestemming mogen gebouwen uitsluitend binnen bouwvlakken worden gebouwd.

De gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - hoogteverschillen' zijn bestemd voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van hoogteverschillen. Het is op deze gronden verboden om zonder omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde en bij werkzaamheden de grond te ontgronden, vergraven, af te graven of te egaliseren.

Waarde - Archeologische verwachting 1

De voor Waarde - Archeologische verwachting 1 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

De onderzoeksgrens voor archeologisch onderzoek ligt bij de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' op 50 m2.

Reconstructiewetzone - verwevingsgebied

ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' is een intensieve veehouderij toegestaan tot een bebouwde oppervlakte van maximaal 1 ha, dan wel de bestaande grotere oppervlakte;

Waardevol landschap

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'waardevol landschap' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het beschermen en ontwikkelen van het waardevol landschap.

1.3.3 Strijdigheid

Het regulier bewonen van de karakteristieke steenoven die middels dit initiatief zal worden gerealiseerd is ter plaatse van het plangebied niet toegestaan. Een herziening van het bestemmingsplan is benodigd, gezien zowel de bouwregels als de gebruiksregels ontoereikend zijn. De gronden ter plaatse van de karakteristieke oude steenoven met droogschuur (bijgebouw) dienen te worden omgezet naar een woonbestemming. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin, waarbij eveneens wordt aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening is.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De toelichting is opgebouwd uit 6 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 de uitvoerbaarheid van het plan wordt aangetoond aan de hand van relevante milieu- en omgevingsaspecten en de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 5 volgt de wijze van bestemmen, waarin uiteen wordt gezet hoe het plan juridisch is vertaald naar de verbeelding en de regels. Tenslotte komen in hoofdstuk 6 de resultaten van de procedure aan de orde.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

Het plangebied bevindt zich in het buitengebied van de gemeente Winterswijk, ten noordoosten van de woonkern Meddo. Het plangebied wordt bepaald door een agrarisch graslandperceel met restanten van een oude steenoven en een berkenboom. De noordzijde van het plangebied grenst aan de Goossensweg, de oostzijde aan de Beijersdiek, de zuidzijde aan een opgaande groenstructuur en de westzijde aan een graslandperceel met een boomgaard met oude hoogstam-fruitbomen. De directe omgeving van het plangebied bestaat uit natuurontwikkelingsterreinen, agrarische percelen, bosschages en enkele vrijstaande woonhuizen en -boerderijen met bijgebouwen.

In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van de huidige situatie ter plaatse van het plangebied opgenomen. Het plangebied is hierin aangegeven met de rode contour. Afbeeldingen 2.2 en 2.3 tonen foto's van de huidige situatie van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2308BGGOOSSENSWG-OW01_0003.png"  
Afbeelding 2.1: Luchtfoto bestaande situatie in en direct rondom het plangebied (bron: Staring Advies).  
afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2308BGGOOSSENSWG-OW01_0004.png"  
Afbeelding 2.2: Muurrestanten van het voormalige fabriekje, gezien vanuit oostelijk richting (bron: Staring Advies).  
afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2308BGGOOSSENSWG-OW01_0005.png"  
Afbeelding 2.3: De projectlocatie gezien vanuit noordelijke richting. Rechts op de foto de boomgaard.(bron: Staring Advies).  

2.2 Planbeschrijving

2.2.1 algemeen

Het voornemen is om op de locatie van de voormalige kleine steenfabriek (Het Fabriek Goossens) deze te herbouwen en vervolgens in gebruik te nemen als woonhuis. Ook de oude droogschuur zal hierbij worden hersteld en in gebruik genomen worden als bijgebouw. Uitgangspunt hierbij is dat het belangrijk is om 'het verhaal en de geschiedenis van het gebied' te vertellen d.m.v. het landschap en de bebouwing. Enerzijds door herbouw van het steenfabriekje met eenvoudige erfinrichting en anderzijds door de landschappelijke verbeteringen in het gebied de Giffel. Het plan bestaat dus uit twee delen. Enerzijds de landschappelijke inpassing van het perceel van de oude steenfabriek en anderzijds de landschappelijke inpassing van enkele omliggende percelen.

2.2.2 landschappelijke inpassing plangebied

De steenfabriek - het hoofdgebouw - wordt gebouwd op de fundering van de oude steenfabriek. Het gebouw zal in klassieke stijl worden opgetrokken en een bescheiden schoorsteen hebben (een belangrijk uiterlijk kenmerk van een steenfabriek).

De oorspronkelijke toegangsweg van de Goossensweg naar het steenfabriekje ligt verhoogd ten opzichte van de rest van het maaiveld. Het aangrenzende weiland is in het verleden afgegraven voor kleiwinning. Belangrijk is dat dit reliëf behouden blijft en eventueel versterkt wordt. Voor een natuurlijke, oorspronkelijke uitstraling wordt hier gekozen voor een toegangsweg in de stijl van een karrenspoor. Voor de verharding van het karrenspoor kunnen onder andere veldkeien worden gebruikt. Deze zijn van nature veel aanwezig in het gebied en in het verleden ook gebruikt als verharding bij de andere erven in het gebied. Daarnaast zou een karrenspoor van gebakken klinkers ook goed kunnen passen bij het thema steenfabriek. Belangrijk is in ieder geval dat de toegangsweg een natuurlijke uitstraling krijgt, zodat de verhoogde toegangsweg opgaat in het landschap, waarbij de aandacht van de kijker niet voornamelijk op de toegangsweg maar op het steenfabriekje zelf wordt gevestigd. Het bijgebouw wordt gebouwd in de vorm van een droogschuur.

Bestaande hoogteverschillen in het gebied die door het historische gebruik zijn ontstaan worden door het beheer geaccentueerd. In de laagte ten oosten van de oprit en het hoofdgebouw wordt een verschralend graslandbeheer uitgevoerd. Hierdoor zal in de laagte de vegetatie minder hoog zijn dan langs de oprit. Ook langs de andere zijde van de oprit wordt een verschralend graslandbeheer uitgevoerd waardoor de vegetatie minder hoog is dan in de boomgaard en langs de oprit. Zowel de oprit als de boomgaard liggen hoger dan het grasland. Het verschralend graslandbeheer al deze hoogteverschillen optisch vergroten. Het volledige inrichtingsplan is opgenomen als Bijlage 1 bij deze toelichting. Er is tevens ook een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Deze zal echter door de gemeente apart als welstandsdocument worden vastgesteld en daarom hier niet verder worden behandeld. Het plan is wel ter informatie opgenomen in Bijlage 2 bij deze toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2308BGGOOSSENSWG-OW01_0006.png"  
Afbeelding 2.4: Inrichtingsplan (bron: Staring Advies).  

2.2.3 landschappelijke inpassing omliggende percelen

Zoals eerder aangegeven zal er ook een kwaliteitsslag worden behaald op enkele percelen in de omgeving van het plangebied. Deze percelen zijn aangegeven op afbeelding 2.5. Daarna zal kort worden ingegaan op de ontwikkelingen van deze percelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2308BGGOOSSENSWG-OW01_0007.png"  
Afbeelding 2.5: Inrichtingsplan omgeving (bron: Staring Advies).  

Winningskuil steenfabriek

Inrichtingsmaatregelen/startbeheer: 

  • Verwijderen van enkele elzen langs de Giffelweg ter hoogte van de winningskuil.
  • Verwijderen van enkele braamstruiken rond de winningskuil.

Door deze maatregelen is er beter zicht vanaf de Giffelweg op de winnigskuil.

Beheer:

  • Periodiek verwijderen van boomopslag en (braam)struiken.
  • Periodiek met een kraan de winningskuil opschonen. Door bladval zal de winningskuil op termijn verlanden en nauwelijks meer zichtbaar zijn. Het opschonen zal hooguit eens in de 30 jaar plaatsvinden.

Geriefbos steenfabriek

Inrichtingsmaatregelen/startbeheer:

  • Aanplanten van inheemse en streekeigen boom- en struiksoorten langs de zuidrand van het bos. Aan te planten soorten en aantallen: Boswilg 5 st., Egelantier 5 st., Gelderse roos 5 st., Hondsroos 5 st., Tweestijlige meidoorn 5 st., Viltroos 5 st. en Wilde appel 5 st. Als plantmateriaal wordt bosplantsoen van autochtone herkomst gebruikt met een lengte van 60 tot 100 centimeter.
  • Verwijderen van uitheemse en niet streekeigen acaciabomen (Robinia pseudoacacia). Op de vrijgekomen plekken vindt herplant plaats. Aan te planten soorten en aantallen: Gewone vogelkers 25 st., Hulst 25 st., Hazelaar 25 st., en sporkehout 25 st. Als plantmateriaal wordt bosplantsoen van autochtone herkomst gebruikt met een lengte van 60 tot 100 centimeter.

Beheer:

  • Afgestorven plantmateriaal vervangen (inboeten).
  • Langs de zuidrand van het bos periodiek gefaseerd te ver uitgroeiende bomen en struiken snoeien/afzetten, waarbij de ontwikkeling van een bosmantel (een geleidelijke overgang van lage vegetatie naar opgaand bos) wordt nagestreefd.
  • Oude (eiken) bomen en dode bomen zoveel mogelijk handhaven en niet kappen, tenzij bomen een gevaar voor de omgeving vormen.

Waterput steenfabriek en ontginningsgrens

Inrichtingsmaatregelen/startbeheer:

  • De opslag rondom de waterput wordt verwijderd waardoor het open water weer zichtbaar wordt.
  • Met een graafmachine wordt grenzend aan de waterput een geleidelijke overgang van open water naar grasland gecreëerd, waardoor er een geschikt leefgebied voor allerlei soorten amfibieën en libellen ontstaat.
  • De herkenbaarheid van de ontginningsgrens in het perceel wordt vergroot door op deze lijn over een breedte van twee meter pleksgewijs groepjes struiken aan te planten. Aan te planten soorten en aantallen: Eenstijlige meidoorn 25 st., Egelantier 25 st., Hondsroos 25 st. en Sleedoorn 25 st.

Beheer:

De waterput en de glooiende oeverzone periodiek opschonen/maaien.

De vegetatie tussen de groepjes struiken eens per 3 tot 5 jaar gefaseerd maaien. Door dit extensieve maaibeheer ontstaat er een ruigtestrook met verspreid staande groepjes struiken. De struiken periodiek snoeien of afzetten indien deze hoger worden dan circa 3 meter. Ook dit beheer gefaseerd uitvoeren.

Boomgaard

Inrichtingsmaatregelen/startbeheer:

  • • Herstellen van de afrasteringen rond de bomen indien de boomgaard begraasd gaat worden.

Beheer:

  • Het gras onder en tussen de bomen jaarlijks één- of tweemaal maaien en het maaisel afvoeren. Het maaien gefaseerd uitvoeren. Als alternatief kan de boomgaard ook begraasd worden door enkele schapen.
  • De appel- en perenbomen eens in de twee jaar snoeien voor een betere oogst en om te voorkomen dat takken te zwaar worden en uitscheuren.
  • Rond de bomen jaarlijks compost aanbrengen. Daarbij moet wel enige afstand tot de stamvoet van de bomen worden gehouden om vraat door muizen of aantasting door schimmels van de stamvoet te voorkomen.
  • Afgestorven bomen vervangen door oude hoogstam rassen. Deze zijn minder gevoelig voor ziekten en aanplant hiervan zorgt voor de instandhouding van deze soorten.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
3.1.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

3.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.

  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's

Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.

  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

3.1.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten komst gaat van toekomstige generaties.
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR: voorganger van de NOVI) is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Op 1 oktober 2012 is de Ladder in werking getreden als motiveringsvereiste onder artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het vormt daarmee een nadere invulling van artikel 3:2 van de Awb. Het Bro bepaalt dat wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, deze moet worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Voordat de ladder voor duurzame verstedelijking wordt toegepast, moet een afweging plaatsvinden of het 'plan' een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' betreft. De Bro definieert het begrip 'stedelijke ontwikkeling' als volgt: “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”.

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er dus sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak van de Afdeling Raad van State van 28 juni 2017 (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724) dat bij meer dan 11 woningen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Voor wonen is daarmee gesteld dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Daarnaast volgt uit een uitspraak van 20 april 2016 (ABRvS 20 april 2016; ECLI:NL:RVS:2016:1075) dat wanneer er enkel sprake is van een functiewijziging, het ruimtebeslag een doorslaggevende factor is of er kan worden gesproken van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Planspecifiek

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Het betreft een plan waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Bij het uitwerken van het plan zijn de kenmerken en identiteit van het gebied centraal gesteld.

Ladder duurzame verstedelijking

Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, wordt gesteld dat in voorliggend geval geen sprake is van een stedelijk ontwikkeling als bedoeld in de Ladder voor duurzame verstedelijking. Een verantwoording aan de Ladder voor duurzame verstedelijking kan daarmee achterwege blijven. Het plan is in overeenstemming met het geldende Rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland
3.2.1.1 Algemeen

De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland, vastgesteld op 19 december 2019 gaat over ‘Gaaf Gelderland’. ‘Gaaf’ is een woord met twee betekenissen. ‘Gaaf’ betekent ‘mooi’ en gaat over wat historisch en landschappelijk gezien heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard! Maar ‘Gaaf’ verwijst ook naar dat wat ‘cool’ en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard! Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie. In de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' is benoemd wat voor de provincie van waarde is en wat moet worden beschermd. Daarnaast geeft de provincie richting aan wat ze willen en ook moeten veranderen en ontwikkelen.

In de visie staan de volgende begrippen centraal: gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Met gezond en veilig worden een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna gestimuleerd. Daarmee bereidt de provincie zich voor op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. Om deze doelen te bereiken moet met name aandacht worden besteed aan verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.

Met schoon en welvarend worden een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen gestimuleerd. Daarmee bereidt de provincie zich voor op het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. Om deze doelen te bereiken moet met name aandacht worden besteed aan het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

3.2.1.2 Omgevingsverordening Gelderland
3.2.1.2.1 Algemeen

Op 24 september 2014 (geconsolideerde versie in januari 2023) heeft de provincie Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen uit de Omgevingsvisie. Aangezien in voorliggend geval een woning wordt toegevoegd, is artikel 2.2 van de omgevingsverordening van belang. Daarnaast is het artikel 2.56 (ontwikkeling in Nationaal landschap) van belang vanwege de ligging van het plangebied in het betreffende gebied en artikel 2.65b (klimaatadaptatie).

Artikel 2.2 (instructieregel bestemmingsplan doorwerking regionale woonagenda)

  • 1. Een bestemmingsplan maakt nieuwe woningen alleen mogelijk als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda.
  • 2. Als een ontwikkeling niet past binnen de vigerende regionale woonagenda, kan een bestemmingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie van de regionale woonagenda nieuwe woningen toch mogelijk maken onder de volgende voorwaarden:
    • a. er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking;
    • b. de ontwikkeling past binnen het meest recente provinciale beleid;
    • c. er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden over deze ontwikkeling, en
    • d. Gedeputeerde Staten stemmen in met deze ontwikkeling.

Artikel 2.56 (ontwikkeling in Nationaal Landschap)

  • a. Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap maar buiten de Groene ontwikkelingszone, het Gelders natuurnetwerk en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maakt ten opzichte van het op 17 oktober 2014 geldende bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap, bedoeld in bijlage Kernkwaliteiten Nationale Landschappen, niet aantasten.
  • b. In afwijking van het eerste lid zijn activiteiten die deze kernkwaliteiten aantasten alleen mogelijk als:
  • 1. er geen reële alternatieven zijn;
  • 2. er sprake is van redenen van groot openbaar belang;
  • 3. compenserende maatregelen plaatsvinden ter waarborging van de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen zoals vastgelegd in bijlage Kernkwaliteiten Nationale Landschappen.

Artikel 2.65b (Klimaatadaptatie)

  • a. Voor zover een bestemmingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling mogelijk maakt, bevat de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt.
  • b. In de beschrijving worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:
  • 1. waterveiligheid;
  • 2. wateroverlast;
  • 3. droogte; en
  • 4. hitte.
  • c. De beschrijving wordt opgesteld na overleg met in ieder geval het dagelijks bestuur van het waterschap waar de activiteit wordt verricht of de ontwikkeling plaatsvindt.
3.2.1.3 Toetsing van het initiatief aan de Omgevingsvisie Gelderland

Planspecifiek

In voorliggend geval is sprake van de realisatie van een extra woning op de fundering van "Het Fabriek Goossens". Deze zal tevens worden hersteld in de uitstraling van een karakteristieke steenoven, kenmerkend voor het buitengebied van Winterswijk. In paragraaf 3.3 wordt aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de Regionale Woonagenda Achterhoek 2015 - 2025, waarmee ook aan artikel 2.2 van de Omgevingsverordening wordt voldaan.

Het gehele woonerf wordt landschappelijk ingepast. De landschappelijke inpassing versterkt de kernkwaliteiten van het nationaal landschap.

Daarnaast is in het plan voldoende rekening gehouden met het thema klimaatadaptatie. Zo worden de erfverharding, parkeerplaatsen en toegangsweg middels veldkeien halfverhard aangelegd, waardoor infiltratie in de bodem mogelijk blijft en wateroverlast wordt voorkomen. Verder wordt het hemelwater van de daken op eigen erf in de bodem geïnfiltreerd, waardoor het omliggende watersysteem niet extra wordt belast. Ook wordt extra beplanting gerealiseerd, wat een verkoelend effect heeft en uitdroging van de bodem voorkomt. Ten slotte wordt de woning op een plek waar de kans op overstromen gering is en waar geen sprake is van wateroverlast.

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling niet in strijd is met de uitgangspunten zoals gesteld in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening van de provincie Gelderland.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale Woonagenda Achterhoek 2023-2030
3.3.1.1 Algemeen

De gemeenten binnen de regio achterhoek zijn als samenwerkende partijen het proces gestart om te komen tot een nieuwe regionale woonagenda. Op basis van onderzoeken zoals het Achterhoekse Woonwensen- en Leefbaarheidsonderzoek (AWLO), de Achterhoekse Woon- en Vastgoedmonitor en werkateliers met gemeenten, corporaties, marktpartijen, maatschappelijke organisaties en de provincie is stapsgewijs gewerkt aan deze ambitieuze en integrale woonagenda.

De regionale woonagenda gaat uit van 4 programmalijnen:

  • 1. Vergroten woningvoorraad en versnelling productie;
  • 2. Investeren in kwaliteit bestaande woningvoorraad;
  • 3. De achterhoek een plek voor iedereen
  • 4. Wonen als integrale gebiedsopgave
3.3.1.2 Winterswijk

In de regio is voor iedere gemeenten het beoogde aantal nieuw te bouwen woningen berekend. Voor de gemeente Winterswijk is de ambitie om 950 woningen toe te voegen aan de woningmarkt tot aan 2030.

3.3.1.3 Toetsing van het initiatief aan de Regionale Woonagenda Achterhoek 2023-2030

Planspecifiek

Het voornemen ziet toe op de toevoeging van 1 woning. Conform de programmering voor de gemeente Winterswijk past het toevoegen van één woning binnen de ambitie.

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling aansluit bij de uitgangspunten zoals geformuleerd in de Regionale Woonagenda Achterhoek 2023-2030.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Buitengebied Winterswijk
3.4.1.1 Algemeen

De Omgevingsvisie Buitengebied Winterswijk is een integrale visie voor de fysieke leefomgeving van het buitengebied van de gemeente Winterswijk. De visie bevat de strategische hoofdkeuzen van het beleid voor de lange termijn. De visie heeft twee functies. Het is het afwegingskader als een initiatief bij de gemeente wordt ingediend dat niet in het geldende bestemmingsplan in het buitengebied past en als de gemeente overweegt om van de regels in het bestemmingsplan af te wijken. Daarnaast is de omgevingsvisie het inhoudelijk kader voor de opvolger van het bestemmingsplan "integrale herziening buitengebied Winterswijk", het omgevingsplan. Het omgevingsplan komt enkele jaren na de vaststelling van de omgevingsvisie Buitengebied Winterswijk.

In de omgevingsvisie is het landschap van Winterswijk een 'levend icoon van het kleinschalige Nederlandse cultuurlandschap'. De gemeente Winterswijk wil haarzelf neerzetten als icoon omdat zij de 'beste' willen zijn in het behouden, versterken en zichtbaar maken van onze bijzondere kwaliteiten. Tegelijk is het doel om te zorgen dat het landschap van iedereen blijft: een landschap met sociale activiteiten en ondernemingen. Een levend landschap, dat wordt behouden door ontwikkeling. Hierin worden vier thema's onderscheiden om aan te werken:

  • 1. Een sociaal vitaal platteland; In de visie is het platteland vitaal en gezond. Gewenste ontwikkelingen zijn die ontwikkelingen die passen bij de identiteit van de gemeente. Met inwoners, die een gezond leven kunnen leiden. Met een passende huisvesting voor de inwoners van de toekomst (specifiek ook voor jongeren, jonge gezinnen en ouderen), een goed voorzieningenniveau en de mogelijkheden voor een sterke sociale cohesie blijft het platteland sociaal en vitaal;
  • 2. Een economisch vitaal platteland; Een levend icoon en een sociale, vitale gemeenschap heeft een sterke economie nodig. Economie geeft (financiële) draagkracht aan kwaliteit maar ook binding met het gebied. De gemeente wil van het boeren in een kleinschalig landschap haar kracht (blijven) maken. Nieuwe economische dragers zijn daarbij nodig om het evenwicht in wonen en werken vast te houden en dragen in de visie (als financiële drager) bij aan de kwaliteiten;
  • 3. Versterken en (onder)houden van het landschap; Het landschap met alle bijzondere waarden bindt de inwoners, ondernemers, versterkt de identiteit en geeft kansen voor bijzondere voorzieningen en evenementen. Veranderingen ontwikkelen zich in deze visie altijd in balans met de kwaliteiten in het gebied en dragen bij aan de versterking ervan. De gemeente richt zich in de visie extra op het versterken van een aantal bijzondere kwaliteiten, zoals de biodiversiteit, aardkundige waarden;
  • 4. Beleef het Nationaal Landschap. Mensen worden uitgenodigd om van dit landschap te genieten. Er wordt ingezet op een sterk en divers aanbod aan recreatievoorzieningen. Om het buitengebied aantrekkelijk te maken worden de kwaliteiten niet alleen opgepoetst, deze worden ook beter zichtbaar en leesbaar. De samenhang en leesbaarheid van het landschap dient dan ook te worden beschermd.

Planspecifiek

De voorliggende ontwikkeling voorziet in de herbouw van "Het fabriek Goossens" ter plaatse van de oude fundering die nog aanwezig is om deze vervolgens als woning in gebruik te nemen. Ook de oude droogschuur zal hierbij worden hersteld en in gebruik genomen worden als bijgebouw. Hiermee wordt naast de culturele bijdrage ook voorzien in een extra woning in het buitengebied van Winterswijk Meddo. Verder wordt het woonerf landschappelijk ingepast en wordt er bijgedragen aan landschappelijke verbeteringen binnen kleinschalige enclave 'De Giffel', waar het plangebied onderdeel van uitmaakt. Dit draagt bij aan het versterken en onderhouden van de (cultuurhistorische) kwaliteiten van het landschap. Verwezen wordt ook naar paragraaf 2.2 en Bijlage 1 waar hier uitgebreid op in wordt gegaan.

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling passend is binnen de uitgangspunten zoals geformuleerd in de Omgevingsvisie Buitengebied Winterswijk.

3.4.2 Volkshuisvestelijk Afwegingskader Woningbouw Winterswijk
3.4.2.1 Algemeen

Het afwegingskader, vastgesteld op 28 juni 2018, kent een puur volkshuisvestelijke insteek. Het beoordeelt plannen in de basis op hun bijdrage aan de volkshuisvestelijke ambities van de gemeente Winterswijk, zoals die zijn vastgelegd in het gemeentelijk woonbeleid. De beoordeling van plannen aan de hand van dit afwegingskader is onderdeel van een bredere ruimtelijke afweging, mede op andere beleidsvelden (parkeren, goed woon- en leefklimaat, milieu, groene inpassing, cultuurhistorie, duurzaamheid, levensloop-bestendigheid, etc.). Een positieve beoordeling op dit afwegingskader betekent een positief advies vanuit volkshuisvestelijk oogpunt.

Het afwegingskader is een procesinstrument dat wordt toegepast voor de volkshuisvestelijke beoordeling van woningbouwplannen. Het afwegingskader dient meerdere doelen:

  • Het komen tot een woningbouwprogramma dat aansluit op de kwalitatieve en kwantitatieve woonbehoeften van verschillende doelgroepen in de gemeente Winterswijk;
  • Een bijdrage leveren aan het behouden en liefst versterken van de omgevingskwaliteit van de kern Winterswijk, het kerkdorp Meddo, de buurtschappen en het overige buitengebied;
  • Het behoud van leefbare gemeenschappen, het sociaal en vitaal houden van kernen en buurtschappen;
  • Het voorkomen / tegengaan van leegstand van woningen of ander incourant vastgoed.
3.4.2.2 Toetsing aan de Volkhuisvestelijk Afwegingskader Woningbouw WInterswijk

Met onderhavig plan wordt "Het Fabriek Goossens" in de stijl van een karakteristieke steenoven herbouwd en tevens benut voor één woning, waarmee wordt ingespeeld op een kwalitatieve vraag naar (lokale) huisvesting. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan het woningbouwprogramma van de gemeente.

Omdat er maar één woning wordt gerealiseerd binnen het plangebied is een nadere kwalitatieve toetsing niet nodig. Plannen met twee woningen of minder zijn vanuit het volkshuisvestelijk afwegingskader akkoord met realisatie. Wel is een brede ruimtelijke afweging nodig, welke plaats heeft gevonden en omschreven is in dit bestemmingsplan.

3.4.3 Landschapsontwikkelingsplan
3.4.3.1 Algemeen

Op 4 november 2009 is het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) vastgesteld. Het LOP kan worden opgevat als een uitwerking van het Landschapsonderdeel van de Visie Buitengebied. Het LOP is de basis voor de uitvoering van landschapsprojecten en bevat het kader voor de invulling van het 'ja-mits' en 'nee- tenzij' beleid voor 'Waardevolle Landschappen' zoals verwoord in de Structuurvisie Gelderland 2005. De Structuurvisie is inmiddels vervangen door de Omgevingsvisie. Op termijn zal de provinciale ambitie ten aanzien van natuur en landschap worden uitgewerkt in een Gebiedenatlas. Dit is in wezen een actualisering van onder andere het LOP. Het voorliggende initiatief is getoetst aan het LOP.

De hoofddoelstelling van het LOP is het bewaren en bevorderen van de unieke landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden die Winterswijk heeft, om een bijdrage te leveren aan:

  • Versterking van de leefomgeving van bewoners en de waarborging van het cultureel erfgoed voor toekomstige generaties door functies op adequate wijze te situeren, te combineren en vorm te geven;
  • Stimulering van lokale en regionale alternatieven voor verbetering van het landschap, waarbij samenhang, identiteit, verscheidenheid en beleefbaarheid van het landschap worden versterkt;
  • Stimulering van particulieren en burgers in het uitvoeren van adequaat beheer van eigendommen, tot participatie in de beleidsuitvoering en tot het nemen van initiatieven als invulling van de eigen verantwoordelijkheid voor het behoud en de versterking van de kwaliteit van de leefomgeving;
  • Vorming van een helder referentiekader voor de beoordeling van en het stellen van voorwaarden bij ruimtelijk relevante ingrepen vanuit de optiek van landschapskwaliteit.
3.4.3.2 Toetsing aan het Landschapsontwikkelingsplan (LOP)

De voorliggende ontwikkeling voorziet in de herbouw van "Het fabriek Goossens" ter plaatse van de oude fundering die nog aanwezig is om vervolgens als woning in gebruik te nemen. Ook de oude droogschuur zal hierbij worden hersteld en in gebruik genomen worden als bijgebouw. Hiermee wordt naast de culturele bijdrage ook voorzien in een extra woning in het buitengebied van Winterswijk Meddo. Verder wordt het woonerf landschappelijk ingepast en wordt er bijgedragen aan landschappelijke verbeteringen binnen kleinschalige enclave 'De Giffel', waar het plangebied onderdeel van uitmaakt. Dit draagt bij aan het versterken en onderhouden van de (cultuurhistorische) kwaliteiten van het landschap. Voor de te nemen landschapsmaatregelen wordt verwezen naar paragraaf 2.2 en Bijlage 1 van deze toelichting.

De voorgestelde maatregelen zorgen al met al voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het stuk perceel en op percelen in de buurt. Daarmee wordt het landschap en de identiteit en beleefbaarheid hiervan versterkt. De ontwikkeling past daarmee binnen de doelstellingen van het landschapsontwikkelingsplan.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Milieuaspecten

4.1.1 Bodem
4.1.1.1 Algemeen

Bij een bestemmingsplanprocedure wordt op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgesteld of de bodemkwaliteit een belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan. Aan de hand van beschikbare bodeminformatie wordt onderbouwd wat de verwachte bodemkwaliteit is, of bodemonderzoek nodig is en of er maatregelen nodig zijn om de bodemkwaliteit geschikt te maken voor het beoogde gebruik. Deze paragraaf betreft de Wet bodembescherming, het Besluit Asbestwegen, het Besluit bodemkwaliteit, de Woningwet/bouwverordening en de Arbowet.

4.1.1.2 Planspecifiek

Binnen het plangebied is enkel nog de fundering van "Het Fabriek Goossens" aanwezig. De restanten van de oude steenoven dateren uit de tweede helft van de 18e eeuw. Gezien de ouderdom van de restanten en het type werkzaamheden die op het perceel hebben plaatsgevonden in het verleden is op voorhand niet uit te sluiten dat er sprake is van bodemverontreiniging. Gemeente Winterswijk heeft daarom advies opgevraagd bij de Omgevingsdienst Achterhoek. Dit advies is terug te vinden in Bijlage 3. Op basis van dit historisch bodemonderzoek was door de Omgevingsdienst Achterhoek niet uit te sluiten dat er sprake is van bodemoverontreiniging. Voor het volledige bodemonderzoek, uitgevoerd door Montferland Milieu, wordt verwezen naar Bijlage 4. Uit dit onderzoek is gebleken dat er sprake is van lichte verhogingen in de grond en in het grondwater rondom de oude steenoven. Deze verhogingen overschreden echter enkel de achtergrond- en/of streefwaarde. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

4.1.1.3 Conclusie

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.1.2 Geluid
4.1.2.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

4.1.2.2 Planspecifiek

In de zin van de Wgh voorziet dit plan in een geluidgevoelig object (reguliere woning). Het plangebied ligt aan de Goossensweg en de Beijersdiek. Deze wegen worden echter voornamelijk gebruikt door bestemmingsverkeer waarbij sprake is van een lage verkeersintensiteit. Daarom wordt gesteld dat voldaan zal worden aan de voorkeurswaarde van 48 dB. Een akoestisch onderzoek kan daarom achterwege blijven.

In de nabijheid van het plangebied is geen spoorweg of gezoneerd industrieterrein aanwezig. Voor de invloed van individuele bedrijven wordt verwezen naar de paragraaf Bedrijfs- en milieuzonering.

Het plan is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.2.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor het plan.

4.1.3 Lucht
4.1.3.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
4.1.3.2 Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtverontreiniging van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

4.1.3.3 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

4.1.3.4 Planspecifiek

Voorliggende ontwikkeling betreft het omzetten van een agrarische bestemming naar een woonbestemming en het toevoegen van één woning. In voorgaande alinea's zijn voorbeelden van de lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van dit project in vergelijking met de voorgenoemde categorieën, kan worden aangenomen dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

Tevens wordt opgemerkt dat de functie niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

4.1.3.5 Conclusie

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.1.4 Bedrijfs- en milieuzonering
4.1.4.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

4.1.4.2 Gebiedstypen

Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'.

Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.

Het plangebied ligt in het buitengebied, waar geen sprake is van sterke menging van functies. Daarom wordt in dit geval uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. De volgende tabel geeft de richtafstanden voor de verschillende omgevingstypes weer.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

4.1.4.3 Planspecifiek
4.1.4.3.1 Algemeen

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.

Er wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
4.1.4.3.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De functie 'wonen' is geen milieubelastende functie. Er is dan ook geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

4.1.4.3.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving, en andersom of omliggende milieubelastende functies in de omgeving worden belemmerd in hun bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden. In voorliggend geval wordt één milieugevoelig object gerealiseerd, betreffende een reguliere woning aan de Goossensweg op de locatie waar vroeger "Het Fabriek Goossens" was gevestigd.

In de volgende tabel worden de milieubelastende activiteiten/functies benoemd die rondom het plangebied liggen. Er zijn geen andere relevante activiteiten/functies in de omgeving welke meegenomen dienen te worden. Tevens is aangegeven tot welke milieucategorie deze activiteit of functie wordt gerekend, welke richtafstand aangehouden moet worden tussen het bouwvlak van de nieuwe woonbestemming en de bestemmingsgrens van de betreffende milieubelastende functie en wat de daadwerkelijke afstand hiertussen bedraagt.

Opgemerkt dient te worden dat de grootste richtafstand bij veehouderijen veelal geldt voor het aspect geur. Bij veehouderijen zijn echter niet de adviesafstanden maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekenende geuremissiecontouren voor vergunningplichtige veebedrijven bepalend. Hier wordt in de paragraaf geur nader op ingegaan. Er is in onderstaande tabel, voor wat betreft veehouderijen, getoetst aan de overige aspecten 'stof', 'geluid' en 'gevaar'.

Functie   Categorie   Geur   Stof   Geluid   Gevaar   Grootste afstand   Afstand tot bestemmingsvlak 'Wonen' plangebied  
Goossensweg 7
Grondgebonden agrarisch bedrijf  
3.2   100 meter*   30 meter   30 meter   0 meter   30 meter   105 meter  
Goossensweg 2
Museum/Maatschappelijk  
1   0 meter*   3 meter   10 meter   0 meter   30 meter   290 meter  

* toetsing aan dit aspect vindt plaats in paragraaf 4.1.5

Zoals blijkt uit de tabel, wordt in voorliggend geval aan alle richtafstanden voldaan. Planologisch gezien is aan de Goossensweg nummer 7 ook een intensieve veehouderij toegestaan. Echter is dit niet aannemlijk, gezien er al woningen op een kortere afstand van het bedrijf liggen dan de nieuwe woonbestemming van voorliggend initiatief. Gezien de afstand tot omliggende milieubelastende functies mag er van uit worden gegaan dat ter plaatse van de woning sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat. Omgekeerd levert de ontwikkeling geen belemmering op voor de betreffende agrarische bedrijven.

4.1.4.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.1.5 Geur
4.1.5.1 Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.

De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.


Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.

Op grond van het bepaalde in artikel 1 van de Wgv is een geurgevoelig object als volgt gedefinieerd: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruik.

4.1.5.2 Planspecifiek

In voorliggend geval wordt in het plangebied een nieuw geurgevoelig object toegevoegd, namelijk de nieuwe woning. Op enige afstand van het plangebied bevindt zich een agrarische bedrijfsperceel (zie paragraaf 4.1.4). Dit is een grondgebonden agrarisch bedrijfsperceel waar dieren aanwezig zijn waarvoor vaste afstanden voor gelden. Voor deze bedrijven geldt een richtafstand van 50 m. Gezien de afstand tussen het agrarische bedrijfsperceel en het geurgevoelige object in het plangebied circa 105 meter bedraagt, wordt geconcludeerd dat ter plekke van de woning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omgekeerd worden de agrarische bedrijven niet beperkt in hun bedrijfsvoering.

4.1.5.3 Conclusie

Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.1.6 Externe Veiligheid
4.1.6.1 Algemeen

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers, dit is respectievelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel wordt geacht, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden.

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi, stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld. De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

4.1.6.2 Planspecifiek

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

In afbeelding 4.1 is een uitsnede van de risicokaart van de locatie rondom het plangebied weergegeven. Het plangebied is hierop aangeduid met de blauwe ster.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2308BGGOOSSENSWG-OW01_0008.png"  
Afbeelding 4.1 Uitsnede risicokaart (Bron: Atlas Leefomgeving)  

Aardgasleidingen Gasunie

Ten zuiden van het plangebied bevinden zich twee NEN 3650-aardgasleidingen van de Gasunie, te weten de A-579 en A-628. Het betreffen buisleidingen met een maximale uitwendige diameter van 914 mm en een maximale werkdruk van 66,2 bar. De bijbehorende 1% en 100% letaliteitsafstand bedraagt respectievelijk maximaal 430 en 180 meter. De afstand tussen deze buisleiding en het plangebied bedraagt circa 265 meter. Gezien het plangebied binnen de 1% lethaliteitsafstand valt is er een advies opgevraagd bij de Veiligheidsregio Noord- en Oost Gelderland, welke is bijgevoegd onder Bijlage 5. In dit advies geeft de veiligheidsregio aan dat met de toevoeging van één nieuwe woning het niet in de lijn der verwachting ligt dat het groepsrisico met meer dan 10% toeneemt. De voorgenomen ontwikkeling past daarmee binnen de normen van de wet- en regelgeving over externe veiligheid (Bevi en Bevb).

Gelet op vorenstaande wordt dan ook niet verwacht dat er sprake is van een onaanvaardbaar risico.

4.1.6.3 Conclusie

De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

4.1.7 Licht
4.1.7.1 Algemeen

Kunstmatige verlichting kan hinder geven voor de mens en natuur. Ook kan er horizonvervuiling zijn door kunstmatig licht. Kunstmatige verlichting komt voor bij functies, zoals (autosnel)wegen, woonkernen, industrie- en bedrijventerreinen, glastuinbouwbedrijven, sportterreinen en paardenbakken.

De hinder van kunstmatige verlichting hangt af van de aard, intensiteit, duur en plaats van de verlichting. Maar ook door de kans op blootstelling. Dit hangt samen met de omgeving en aan de leefwijze van mens en dier.

Er zijn drie soorten effecten van kunstmatige verlichting:

  • hinder voor de mens
  • hinder/verstoring voor de natuur
  • horizonvervuiling

Hinder bij mensen ontstaat wanneer men zich niet kan onttrekken aan het aanwezige kunstlicht, terwijl er wel behoefte aan is. Bijvoorbeeld om te kunnen rusten of slapen. Bij de beoordeling van lichthinder voor mensen wordt er een afweging gemaakt tussen maatschappelijke belangen (veiligheid op straat of bijvoorbeeld bruikbaarheid sportvelden) en de hinderbeleving.

Nachtelijk kunstmatige verlichting kan het gedrag van dieren (negatief) beïnvloeden. Naast mogelijke aanpassingen van de levenscyclus aan de kunstmatige verlichting, kan er sprake zijn van desoriëntatie, afstoting of aantrekking.

Bij horizonvervuiling/donkertebescherming gaat het om de zichtbaarheid van licht op langere afstand. Bijvoorbeeld het zichtbaar zijn van een open stal of een verlicht sportveld in een open landschap. Het gaat hierbij om grotere afstanden. Er is dan geen direct licht meer te meten van een lamp. Het licht is nog wel zichtbaar. Het gaat dan om een afstand tot vijf a tien kilometer.

4.1.7.2 Planspecifiek

Het voornemen voorziet in de restauratie van een oude steenoven om deze vervolgens in gebruik te nemen als woning. De gewenste ontwikkeling gaat uit van het realiseren van slechts één woning. Een zekere lichtuitstraling is inherent aan woonfuncties, maar overmatig gebruik van kunstlicht wordt voorkomen.

4.1.7.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het milieuaspect 'licht' geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.1.8 Aanmeldnotitie MER-beoordeling
4.1.8.1 Algemeen

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan de “moederprocedure”. Dit is in dit geval de bestemmingsplanprocedure. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Bepalend hierbij is de activiteit (of zijn de activiteiten) waarop het plan of besluit betrekking heeft.

In het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd welke activiteiten m.e.r-plichtig zijn en voor welke activiteiten een m.e.r-beoordeling moet worden verricht. In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen ten aanzien waarvan het maken van een milieueffectrapportage (m.e.r.) verplicht is. In onderdeel D van de bijlage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Als een activiteit op grond van onderdeel D m.e.r.-beoordelingsplichtig is, geldt voor een kaderstellend (bestemmings)plan dat die activiteit mogelijk maakt, een plan-m.e.r-plicht.

4.1.8.2 Planspecifiek

Onderhavig plan betreft de restauratie van een oude steenoven met daarnaast een functiewijziging van een agrarische bestemming naar en woonbestemming. In de gevraagde situatie worden de in de onderdelen C en D van de bijlage van het Besluit m.e.r., genoemde drempelwaarden niet overschreden. Een MER-beoordeling is daarom niet noodzakelijk.

4.1.8.3 Conclusie

Op basis van de beoordeling en op basis van de behandelde milieu- en omgevingsaspecten, kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van onderhavig plan voldoende mate is afgewogen. Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden.

4.2 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening worden gehouden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan moet worden opgenomen.

Archeologie

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn. Om deze reden zijn alle gronden in Winterswijk geïnventariseerd en beoordeeld op mogelijk aanwezige archeologische relicten. Er worden 4 waarden onderscheiden, iedere categorie kent een eigen verwachting op vondsten, waarbij 1 de hoogste verwachtingswaarde is en 4 de laagste.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Onderhavig plan betreft de herbouw van een oude steenoven, te weten "Het Fabriek Goossens, om deze vervolgens te bewonen. Het plangebied ligt in nationaal landschap en de te herbouwen steenfabriek draagt bij aan de cultuurhistorie van de omgeving. Met de voorliggende ontwikkeling wordt een gemeentelijk monument hersteld dat al enige tijd verdwenen was uit het beeld van de omgeving. Daarnaast zorgen de erfinrichtingsmaatregelen, die bestaan uit onder andere het behouden en toevoegen van groen, voor een extra positief effect op de omgeving. Verder is er zoals eerder vermeld ook een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Deze waarborgt de herbouw van de steenfabriek op cultuurhistorisch verantwoorde wijze.

Archeologie
In het plangebied geldt de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden. Dit betekent dat bij een bodemverstoring van groter dan 50 m2 archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Gezien onderhavig plan voorziet in bodemverstoringen groter dan 50 m2 is er door RAAP een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd.

Op basis van de resultaten van het onderzoek blijkt dat in het plangebied (mogelijk) archeologische resten bedreigd worden door de voorgenomen bodemingrepen. Daarom wordt geadviseerd om verstoring te voorkomen. Dat kan door de funderingen en de laat-19e-eeuwse muurresten van de steenfabriek te behouden bij de herbouw van de steenfabriek, centraal in het plangebied. Indien de muurresten en funderingsresten van de steenoven niet behouden worden, wordt vervolgonderzoek aanbevolen in de vorm van een archeologische opgraving ter hoogte van de geplande herbouw van de steenfabriek.

In voorliggend geval heeft initiatiefnemer ervoor gekozen om de fundering te benutten bij de herbouw van de oude steenfabriek, waarbij bodemingrepen zo veel mogelijk beperkt blijven. Hiermee worden de resten behouden. De volledige rapportage is bijgevoegd onder Bijlage 6.

De bestaande archeologische dubbelbestemmingen blijven gehandhaafd in voorliggend bestemmingsplan.

4.3 Flora en fauna

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.

4.3.1 Gebiedsbescherming

De Wet natuurbescherming richt zich op de bescherming van gebieden. In de Wet natuurbescherming zijn Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden) beschermd.

Naast deze drie soorten gebieden is in het kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland van belang. In Gelderland betreft dit het Gelders Natuurnetwerk (GNN).

Dit is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones die tussen de natuurgebieden liggen. Het natuurnetwerk draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
4.3.2 Soortenbescherming

Voorts is in de Wet natuurbescherming de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren geregeld: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Onderzocht moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook voor het voorliggende plan, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden.

4.3.3 Planspecifiek
4.3.3.1 Gebiedsbescherming

Het plangebied bevindt zich op circa 4 kilometer van Natura 2000-gebied Korenburgerveen en op circa 670 meter van het Gelders Natuurnetwerk. Gelet op de aard en omvang van voorliggend initiatief (restauratie steenoven met droogschuur en gebruik als woning) en de afstand tot Natura 2000-gebied en het Gelders Natuurnetwerk wordt geconcludeerd dat het voornemen geen significant negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden en het Gelders Natuurnetwerk.

4.3.3.2 Soortenbescherming

De voorliggende ontwikkeling voorziet in de herbouw van "Het Fabriek Goossens". Omdat overtreding van de wet- en regelgeving voor beschermde soorten op voorhand niet uitgesloten kan worden, zijn door Staring Advies een quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek komt naar voren dat zich in het plangebied geen beschermde flora en fauna bevindt. Werkzaamheden mogen tevens in het broedseizoen plaatsvinden, zo lang er geen broedvogels verstoord worden. De volledige rapportage is in Bijlage 7 bij deze toelichting gevoegd. Hieronder wordt nader ingegaan op de belangrijkste conclusies en resultaten.

4.3.3.3 Conclusie

De voorliggende ontwikkeling brengt, indien rekening wordt gehouden met het broedseizoen, geen negatieve effecten op beschermde gebieden en soorten met zich mee. Het aspect 'flora en fauna' vormt daarmee geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen.

4.4 Verkeer

4.4.1 Algemeen

Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat. Voor het berekenen van de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie behorende bij voorliggende ontwikkeling wordt aangesloten bij de CROW-publicatie 'Toekomstbestendig parkeren (publicatie 381, december 2018). De bijbehorende verkeersgeneratie wordt tevens aan de hand van deze publicatie berekend.

De kencijfers van het CROW zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeersgeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. Veelal wordt bij nieuwe ontwikkelingen het gemiddelde gehanteerd.

4.4.2 Planspecifiek
4.4.2.1 Verkeer

De voorliggende ontwikkeling voorziet in de herbouw van een oude karakteristieke steenfabriek met droogschuur om deze vervolgens als woning in gebruik te nemen. Onderhavige ontwikkeling voorziet hiermee per saldo in het toevoegen van één enkele woning. Voor het berekenen van de bijbehorende parkeerbehoefte en verkeersgeneratie worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Functie: Koop, huis, vrijstaand;
  • Verstedelijkingsgraad: matig stedelijk;
  • Stedelijke zone: buitengebied.

De bijbehorende verkeersgeneratie bedraagt 8,2 verkeersbewegingen per woning per etmaal. De bewoners van de woning zullen gebruik maken van de te realiseren toegangsweg naar de Goossensweg. De Goossensweg en omliggende wegen zijn van voldoende omvang om dit beperkte aantal verkeersbewegingen op te vangen.

4.4.2.2 Parkeren

Het aantal te realiseren parkeerplaatsen is geregeld in het bestemmingsplan 'facetbestemmingsplan parkeren Winterswijk', vastgesteld op 28 juni 2018. Volgens dat bestemmingsplan geldt voor een vrijstaande woning in het buitengebied een parkeernorm van 2,5 parkeerplaatsen. In het plangebied moeten dus 3 parkeerplaatsen worden gerealiseerd en in stand worden gehouden. De borging van deze parkeerplaatsen is vastgelegd in de overige regels van dit bestemmingsplan.

Het plan is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect verkeer.

4.5 Water

4.5.1 Algemeen

Vanuit het leidend principe 'Water en mens in hun element' draagt het waterschap bij aan ruimtelijke kwaliteit en een duurzame leefomgeving. De zorg voor waterveiligheid, schoon water en voldoende water vraagt structureel aandacht en is continu in beweging. Dat doet het waterschap door het (grond)waterpeil te beheren, rioolwater te zuiveren en te zorgen voor schoon water in beken, sloten en rivieren en te zorgen voor stevige dijken.

Als belangrijkste speerpunt voor de periode 2022-2027 ziet het waterschap de opgave om zijn gebied veerkrachtiger te maken tegen klimaatverandering. Hiervoor werkt het waterschap toe naar een andere balans van vasthouden-bergen-afvoeren (voorraadbeheer), rekening houdend met de meest recente inzichten over de snelheid van klimaatverandering.

In het waterbeheerprogramma 2022-2027 heeft het waterschap zijn doelen en werkzaamheden weergegeven in vier thema's:

  • 1. Klimaatrobuust gebied

Het doel is het beheer, het onderhoud en de inrichting van het regionaal watersysteem zodanig te invullen, dat jaarrond een optimale balans tussen te nat en te droog wordt bereikt en tegelijkertijd inwoners, bedrijven en medeoverheden voldoende weerbaar zijn tegen de onvermijdelijke gevolgen van extreem weer.

  • 2. Veilig gebied

Het waterschap zorgt voor veilige dijken, nu en in de toekomst. Onze ambitie is dat in 2050 de waterkeringen voldoen aan de nieuwe normen voor waterveiligheid, en dat we daarbij wendbaar inspelen op ontwikkelingen. We voeren ons beheer op een duurzame wijze uit en werken aan behoud en verhoging van de biodiversiteit van de dijken.

  • 3. Circulaire Economie en Energietransitie

Het waterschap wil in het uitvoeren van zijn primaire taak zoveel mogelijk bijdragen aan het beperken van klimaatverandering. Daarbij wil het waterschap in 2050 onderdeel zijn van een 100% circulaire economie waarin te taken van het waterschap klimaatneutraal uitgevoerd worden.

  • 4. Gezonde leefomgeving

Het waterschap zorgt voor een schoon en gezond watersysteem voor de mensen en de natuur in het gebied. Het waterschap streeft ernaar dat het water in onze leefomgeving geschikt is voor verschillende maatschappelijke functies en dat het geen risico's oplevert voor de volksgezondheid. Het doel van het waterschap is een oppervlaktewatersysteem te bereiken dat optimaal is voor ecologisch functioneren en biodiversiteit en natuurwaarden daarbinnen en -buiten bevordert

De samenhang van de wateropgaven met andere opgaven in het gebied vraagt om nauwe samenwerking met partners (zoals gemeenten en provincies), inwoners en bedrijven. Om de waterbelangen bij ruimtelijke ontwikkelingen tijdig en goed in beeld te krijgen en mee te kunnen wegen, gebruikt het waterschap de (digitale) watertoets.

4.5.2 Planspecifiek

Het waterschap Rijn en IJssel is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van toepassing is. Het plan heeft, omdat er enige verharding zal worden toegevoegd, een geringe invloed op de waterhuishouding. De bijbehorende standaard achtergrondinformatie is opgenomen in Bijlage 8 van deze toelichting.

De erfverharding, parkeerplaatsen en toegangsweg worden middels veldkeien halfverhard aangelegd. Het hemelwater wordt op eigen erf in de bodem geïnfiltreerd. Op het erf is hier voldoende ruimte voor. Het afvalwater wordt via het gemeentelijk rioolstelsel afgevoerd. De capaciteit is voldoende voor de afvoer van het afvalwater.

4.5.3 Conclusie

Het aspect 'water' vormt daarom geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

Het voorliggende plan heeft voor de gemeente Winterswijk geen financiële consequenties, aangezien de plannen voor rekening en risico van de initiatiefnemer komen. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet noodzakelijk. In geval van planschade is een overeenkomst getekend, waardoor eventuele planschadekosten op de initiatiefnemer verhaald kunnen worden. Het plan is daarmee economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Algemeen

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).


Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • 1. het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • 2. het bebouwen van de gronden;
  • 3. het verrichten van werken (aanleggen).


Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook van toepassing voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

Opbouw van de regels

Het bestemmingsplan is conform de daaraan te stellen wettelijke eisen zoals vastgelegd in de Standaard voor Bestemmingsplannen 2012 opgesteld. De regels hebben een vaste opbouw en de hoofdstukken zijn als volgt verdeeld:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.

Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels en algemene afwijkings- en wijzigingsregels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.2 Dit bestemmingsplan

De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen in de toelichting is beschreven. In deze paragraaf is als bedoeld in artikel 3.1.3. van het Besluit ruimtelijke ordening een beschrijving opgenomen van de bestemmingen die in het bestemmingsplan voorkomen.

Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen in een burgerwoning. Het aantal wooneenheden is vastgelegd in de regels van dit bestemmingsplan. Gebouwen zijn binnen het bouwvlak toegestaan en de maximale goot- en bouwhoogte is met een aanduiding vastgelegd. Uitbreiding van bijgebouwen en overkappingen zijn uitgesloten.

Binnen de woonbestemming is een voorwaardelijke verplichting opgenomen ten behoeve van het uitvoeren van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 1 opgenomen inpassingsvoorstel. Op basis van deze voorwaardelijke verplichting is sprake van strijdig gebruik wanneer de woning in gebruik wordt genomen zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen zoals die in het inpassingsvoorstel zijn opgenomen. Hierbij geldt dat de uitvoering van landschapsmaatregelen dient plaats te vinden binnen 24 maanden na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan.

Agrarisch - Cultuurlandschap

De agrarische gronden die onderdeel uitmaken van dit bestemmingsplan zijn voorzien van de bestemming 'Agrarisch - Cultuurlandschap', conform de huidige situatie. Op deze gronden wordt alleen een deel van het landschappelijkinpassingsplan uitgevoerd, waardoor het huidige planologische regime wordt overgenomen. Deze gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf en voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van hoogteverschillen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - hoogteverschillen'. Op de gronden binnen het plangebied bevindt zich geen bouwvlak, er mogen dan ook geen gebouwen worden gebouwd. Wel mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht, mits de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt.

Bos

De bosgronden die onderdeel uitmaken van dit bestemmingsplan zijn voorzien van de bestemming 'Bos', conform de huidige situatie. Op deze gronden wordt alleen een deel van het landschappelijkinpassingsplan uitgevoerd, waardoor het huidige planologische regime wordt overgenomen.

Natuur

De natuurgronden die onderdeel uitmaken van dit bestemmingsplan zijn voorzien van de bestemming 'Natuur', conform de huidige situatie. Op deze gronden wordt alleen een deel van het landschappelijkinpassingsplan uitgevoerd, waardoor het huidige planologische regime wordt overgenomen.

Dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 1

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

De onderzoeksgrens voor archeologisch onderzoek ligt bij de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' op 50 m2.

Dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 3

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

De onderzoeksgrens voor archeologisch onderzoek ligt bij de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 3' op 100 m2.

Dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 4

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

De onderzoeksgrens voor archeologisch onderzoek ligt bij de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 4' op 2.500 m2.

Gebiedsaanduiding(en)

De gebiedsaanduiding 'waardevol landschap' is conform het bestemmingsplan "Buitengebied Winterswijk" overgenomen in dit bestemmingsplan. De gronden ter plaatse van deze aanduiding zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het beschermen en ontwikkelen van het waardevol landschap.

De gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' en 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' zijn niet overgenomen, aangezien middels deze gebiedsaanduidingen aanvullende regels worden gesteld aan de uitoefening van intensieve veehouderijen. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hier niet in.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht ligt het ontwerpwijzigingsplan gedurende 6 weken ter inzage. Belanghebbenden kunnen dan een zienswijze indienen op het plan. Na vaststelling door het college van burgemeester en wethouders ligt het wijzigingsplan opnieuw 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het wijzigingsplan treedt in werking daags na afloop van de tervisielegging, als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het wijzigingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag artikel 3.1.1. Bro overleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan geldt dat overleg moet worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het gaat dan tenminste om de betrokken waterschappen en diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg. Uit de waterparagraaf in paragraaf 4.5 is gebleken dat er geen aanvullende maatregelen of voorwaarden noodzakelijk zijn. Zie voor een nadere onderbouwing de watertoets in paragraaf 4.5.

6.3 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor een termijn van zes weken ter inzage gelegd. Wanneer gedurende deze periode zienswijzen worden ingediend, wordt hiervan in deze paragraaf of in een aparte bijlage verslag gedaan.