direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Parallelweg-Narcisstraat
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.BP2310CENRCSPARALW-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op de locatie aan de Parallelweg-Narcisstraat te Winterswijk, ten zuidwesten van het centrum, zijn bedrijfspercelen van een houthandel aanwezig. De bedrijfsactiviteiten van de houthandel komen op deze locatie ten einde. Een groot deel van de gebruiksgronden komen vrij voor een passende vervolgfunctie. De wens bestaat om deze locatie - in het overgangsgebied van het bedrijventerrein naar de woonwijk - te herontwikkelen met woningbouw. In totaal zijn 74 woningen beoogd.

Als ontwikkelingsgebied voor woningbouw biedt de locatie een kans om met verschillende woningtypologieën een passend woonbuurt te ontwikkelen en tegelijkertijd een bijdrage te leveren aan de wens om het woningaanbod in Winterswijk gevarieerder te maken.

Het voornemen is niet in overeenstemming met het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Kom Winterswijk 2011”, omdat het voornemen in strijd is met de geldende gebruiks- en bouwregels.

De gemeente Winterswijk is voornemens medewerking te verlenen door middel van een bestemmingsplanherziening. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologische vertaling van het voornemen. In voorliggende toelichting wordt aangetoond dat de gewenste ontwikkeling in overeenstemming is met 'een goede ruimtelijke ordening'.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt globaal gezien in de bocht van Parallelweg-Narcisstraat in Winterswijk. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied globaal weergegeven in de kern Winterswijk (rode ster) en ten opzichte van de directe omgeving (rode kader). Het plangebied bestaat uit een voormalig bedrijfsgebied, dat voor 50% omsloten wordt door particuliere tuinen (Hyacintstraat, Bocholtsestraat en Misterweg), 25% door een garagebedrijf (Narcisstraat) en 25% openbare ruimte (Narcisstraat en Parallelweg).

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2310CENRCSPARALW-ON01_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Ligging plangebied (Bron: PDOK)  

1.3 De bij dit plan behorende stukken

Het bestemmingsplan “Parallelweg-Narcisstraat“ bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (NL.IMRO.0294.BP2310CENRCSPARALW-ON01 en een renvooi;
  • regels.

Op de verbeelding is de bestemming van de gronden aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan.

1.4 Geldend bestemmingsplan

1.4.1 Algemeen

Het plangebied ligt binnen het bestemmingsplan “Kom Winterswijk 2011” (vastgesteld 18 november 2013) en “facetbestemmingsplan parkeren Winterswijk” (vastgesteld 28 juni 2018). In voorliggend geval is ten aanzien van het planologisch regime hoofdzakelijk het bestemmingsplan “Kom Winterswijk 2011” van belang. Het bestemmingsplan “facetbestemmingsplan parkeren Winterswijk” dient uitsluitend ter verankering van het parkeerbeleid van de gemeente Winterswijk in bestemmingsplannen en komt in paragraaf 2.2 terug.

In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding behorend bij het geldende bestemmingsplan opgenomen. Met de blauwe omlijning is de begrenzing van het plangebied indicatief aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2310CENRCSPARALW-ON01_0002.png"  
Afbeelding 1.2 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Kom Winterswijk 2011" (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)  
1.4.2 Bestemmingen en aanduidingen

Op basis van het geldende bestemmingsplan “Kom Winterswijk 2011” zijn de gronden binnen het plangebied voorzien van de enkelbestemming 'Bedrijventerrein' met een bouwvlak en voor een deel de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - houtbedrijf' en de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologische verwachting 2'. Hierna wordt nader op de bestemmingen ingegaan.

Enkelbestemming 'Bedrijventerrein'

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de staat van bedrijfsactiviteiten en een houtbedrijf ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - houtbedrijf'. Gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd en er geldt een maximale bouwhoogte van 10 meter.

Dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologische verwachting 2'

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen ten behoeve van het oprichten van een bouwwerk groter dan 100 m2 dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld.

1.4.3 Strijdigheid

Op basis van het geldende bestemmingsplan is de voorgenomen ontwikkeling van een woongebied met in totaal 74 woningen ter plaatse van het plangebied niet mogelijk. Voorliggend initiatief wordt mogelijk gemaakt op basis van een herziening van het bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 allereerst ingegaan op de huidige situatie en de gewenste situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Gelderland, de regio Achterhoek en de gemeente Winterswijk beschreven. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op alle relevante milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 6 betreft de waterparagraaf. Hoofdstuk 7 geeft een toelichting op de juridische aspecten en planverantwoording. Hoofdstuk 8 staat in het teken van de economische uitvoerbaarheid. Tot slot gaat hoofdstuk 9 in op het vooroverleg.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

De locatie van de huidige Houthandel Overkamp-Meddo aan De Parallelweg ligt in het overgangsgebied van de gemengde en grootschalige bebouwing van het centrum- en stationsgebied van Winterswijk aan de oostzijde en de kleinschaligheid en nadrukkelijke woonbestemming van de wijk rondom de Bocholtsestraat aan de westzijde.

Het plangebied behoort tot de wijk Zuidwest van Winterswijk, dichtbij het bedrijventerrein Vèèneslat Noord en het centrum van Winterswijk. De locatie ligt in de nabijheid van voorzieningen van het centrum en het station, die respectievelijk ten noordoosten en zuidoosten van het plangebied liggen.

Het plangebied zelf is voor een deel bebouwd. Ter plaatse bevinden zich de schuren en loodsen van de houthandel.

In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van het plangebied weergegeven. Het plangebied is met de rode contour aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2310CENRCSPARALW-ON01_0003.png"  
Afbeelding 2.1: Luchtfoto van de huidige situatie van het plangebied (Bron: PDOK)  

2.2 Planbeschrijving

Het voornemen bestaat om het plangebied te herontwikkelen tot een woongebied. In het woongebied is ruimte voor een gevarieerd programma, met verschillende typen grondgebonden woningen en een appartementengebouw.

Door de gemeenteraad op 28 oktober 2021 een amendement aangenomen over een nieuw te realiseren woonwijk aan de Parallelweg-Narcisstraat. In dit amendement staat benoemd dat de gemeenteraad een concreet woningbouwplan voor het gebied Narcisstraat ter goedkeuring ontvangt. Met de realisatie van de woningen in het plangebied Parallelweg-Narcisstraat wordt kwaliteit toegevoegd aan de omgeving en er is grote behoefte aan nieuwe woningen in Winterswijk. Het concept woningbouwplan is het maximaal haalbare woningbouwprogramma in relatie tot de eisen van de Woondeal Achterhoek en Regionale Woonagenda Achterhoek 2023-2030. Het concept woningbouwplan voldoet aan de wensen van het amendement. De gemeenteraad van Winterswijk heeft in de openbare vergadering van 28 september 2023 besloten het woningbouwplan Parallelweg-Narcisstraat d.d. 19 juni 2023 goed te keuren.

In totaal zijn in het woningbouwplan 74 woningen beoogd in de volgende samenstelling:

  • 12 rij/hoekwoningen sociaal/betaalbaar
  • 12 rij/hoekwoningen betaalbaar
  • 25 rij/hoekwoningen vrije sector
  • 7 levensloopbestendige woningen vrije sector
  • 12 appartementen betaalbaar
  • 6 tweekappers vrije sector

De huidige locatie van Houthandel Overkamp-Meddo ligt hoofdzakelijk te midden van woningen. Door de geplande ontwikkeling komt de nadruk in dit gemengde gebied daarom meer op woningen te liggen. De ontwikkeling sluit goed aan op de omliggende woongebieden ten zuidwesten van het spoor, die met de toevoeging van nieuwbouwwoningen een aantrekkelijker karakter krijgen. Tevens kan de spoorzone zich hierdoor meer als knooppunt verder ontwikkelen door toevoeging van ‘stedelijke (woning)bouw’.

Met het plan wordt invulling geven aan de kwalitatieve en kwantitatieve woningbehoefte aan de hand van een gedifferentieerd woningaanbod. Daarnaast sluit het plan aan bij de ambities van de gemeente Winterswijk om het bedrijventerrein Vèèneslat Noord een kwaliteitsimpuls te geven. Qua omvang en uitstraling wordt dan ook aangesloten op de bestaande bebouwing in de omgeving.

In afbeelding 2.2 is een concept plattegrond van de nieuwe situatie opgenomen. Afbeelding 2.3 toont een 3D-impressie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2310CENRCSPARALW-ON01_0004.jpg"  
Afbeelding 2.2: Concept plattegrond nieuwe situatie plangebied (Bron: initiatiefnemer)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2310CENRCSPARALW-ON01_0005.jpg"  
Afbeelding 2.3: Concept 3D-impressie nieuwe situatie plangebied (Bron: initiatiefnemer)  

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)
3.1.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

3.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
    Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's
    Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
    Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zet het Rijk in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
3.1.1.3 Toetsing aan de NOVI

In voorliggend geval betreft een project waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Bij het uitwerken van het plan zijn de kenmerken en identiteit van het gebied centraal gesteld. Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
3.1.2.1 Algemeen

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), de voorloper van de NOVI, is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In het Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

  • bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
  • stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
3.1.2.2 Toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking

Met de voorliggende ontwikkeling is sprake van de toevoeging van 74 woningen. Daarmee is er in beginsel sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, waardoor toetsing aan de ladder noodzakelijk is. In de paragrafen 3.3 en 3.4 wordt het voornemen getoetst aan het regionale en gemeentelijke woonbeleid. Hieruit blijkt dat er een sterke behoefte is aan onderhavige woningbouwontwikkeling om zo te kunnen voorzien in gevarieerde huisvesting voor verschillende doelgroepen. De stedelijke ontwikkeling vindt ten slotte plaats binnen bestaand stedelijk gebied, wat een geschikte locatie is voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.1.3 Conclusie toetsing van het initiatief aan het rijksbeleid

Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland
3.2.1.1 Algemeen

De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland, vastgesteld op 19 december 2019 gaat over ‘Gaaf Gelderland’. ‘Gaaf’ is een woord met twee betekenissen. ‘Gaaf’ betekent ‘mooi’ en gaat over wat historisch en landschappelijk gezien heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard! Maar ‘Gaaf’ verwijst ook naar dat wat ‘cool’ en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard! Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie. In de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' is benoemd wat voor de provincie van waarde is en wat moet worden beschermd. Daarnaast geeft de provincie richting aan wat ze willen en ook moeten veranderen en ontwikkelen.

In de visie staan de volgende begrippen centraal: gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Met gezond en veilig worden een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna gestimuleerd. Daarmee bereidt de provincie zich voor op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. Om deze doelen te bereiken moet met name aandacht worden besteed aan verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.

Met schoon en welvarend worden een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen gestimuleerd. Daarmee bereidt de provincie zich voor op het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. Om deze doelen te bereiken moet met name aandacht worden besteed aan het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

3.2.1.2 Woon- en leefomgeving: Dynamisch, divers, duurzaam

Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. In groeiende Gelderse steden komen veel activiteiten samen. Tegelijkertijd investeert de provincie in een vitaal platteland, juist als daar krimp plaatsvindt. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied ons vertrekpunt. Gelderland geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen. Gelderland gaat voor concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, breiden we uit aan de randen van onze steden of dorpen.

De provincie streeft naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.

De ambities zijn als volgt geformuleerd:

  • Gelderland heeft een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. We benutten de bestaande bebouwde omgeving optimaal met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen.
  • Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. In 2035 zijn alle (bestaande) wijken van het aardgas.
  • Woningen in Gelderland zijn in 2050 klimaatneutraal.

Om vorenstaande ambities te realiseren gaat de provincie in overleg met de Gelderse regio's, om zodoende regionale afspraken te maken.

3.2.1.3 Toetsing van het initiatief aan de Omgevingsvisie Gelderland

Voorliggend initiatief voorziet in de realisatie van een woongebied met 74 gasloze woningen binnen bestaand stedelijk gebied. De woningen betreffen grondgebonden rijwoningen en appartementen die bijdragen aan het vergroten van de diversiteit op de woningmarkt en in kwantitatieve zin het woningaanbod binnen de gemeente Winterswijk. Geconcludeerd wordt dat voorliggend initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Gelderland.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland
3.2.2.1 Algemeen

De provincie beschikt over een palet van instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De Omgevingsverordening is er een van. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving. In dit kader wordt opgemerkt dat besloten is de huidige Waterverordeningen die gelden per waterschap en de Gelderse Vaarwegverordening 2009 op dit moment nog niet op te nemen in de Omgevingsverordening nu dit in verband met de afstemming met de diverse waterschappen en provincies meer tijd zal vergen. Opname van de waterschapsverordeningen en de Vaarwegverordening in de huidige verordening zal echter wel onderwerp zijn van een verder ontwikkeltraject.

De Omgevingsverordening heeft de status van:

  • Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening
  • Milieuverordening in de zin van artikel 1.2 Wet Milieubeheer
  • Waterverordening in de zin van de Waterwet
  • Verkeersverordening in de zin van artikel 57 van de Wegenwet en artikel 2 A van de Wegenverkeerswet
3.2.2.2 Wonen

Het Gelderse woonbeleid gaat uit van regionale woningmarkten. Geen van de partijen op de regionale woningmarkt is in staat alleen de huidige opgaven afdoende aan te pakken. Daarom promoot de provincie het werken met Regionale Woonagenda's. Een Regionale Woonagenda is veel meer dan een document. Het is vooral een regionaal proces, waarvoor een netwerk wordt opgericht van relevante partijen, zoals gemeenten, woningcorporaties, (andere) marktpartijen en zorginstellingen. De partijen bundelen capaciteit, kennis en middelen om gezamenlijk de opgaven op de regionale woningmarkt aan te pakken. De provincie is een van de deelnemers. Woonprogrammering leent zich bij uitstek voor een aanpak in het kader van de Regionale Woonagenda.

Voor de provincie is woonprogrammering een aangelegenheid van provinciaal belang. Het gaat om afstemming met buurprovincies, voorkomen van concurrentie om inwoners en bijbehorende onbedoelde migratiestromen tussen regio's en gemeenten, keuze van de beste locaties voor woningbouw, verkleinen van de kans op leegstand, voorzien in de aangetoonde kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte voor de Gelderse bevolking en bevorderen van regionale samenwerking. Daarom kiest de provincie voor een regierol en stelt zij de kwantitatieve opgave voor wonen per regio vast. In de omgevingsverordening is dit vastgelegd onder artikel 2.2.

Artikel 2.2 (instructieregel bestemmingsplan doorwerking regionale woonagenda)

  • 1. Een bestemmingsplan maakt nieuwe woningen alleen mogelijk als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda.
  • 2. Als een ontwikkeling niet past binnen de vigerende regionale woonagenda, kan een bestemmingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie van de regionale woonagenda nieuwe woningen toch mogelijk maken onder de volgende voorwaarden:
    • a. er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking;
    • b. de ontwikkeling past binnen het meest recente provinciale beleid;
    • c. er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden over deze ontwikkeling, en
    • d. Gedeputeerde Staten stemmen in met deze ontwikkeling.
3.2.2.3 Toetsing aan de Provinciale omgevingsverordening

Op 28 september heeft de gemeenteraad van Winterswijk ingestemd met een voor deze locatie maximaal haalbaar woningbouwprogramma dat afwijkt van de afspraken die gemaakt zijn in de Woondeal Achterhoek en Regionale Woonagenda Achterhoek 2023-2030.

In de regionale woonagenda/woondeal heeft de gemeente Winterswijk zich gecommitteerd aan de opgave om 60% betaalbare (huur+betaalbare koop) woningen toe te voegen aan de gemeentelijke woningvoorraad. In het voorliggende plan wordt 46.65% op het totaal aantal woningen in dit plan betaalbaar gerealiseerd. De gemeente Winterswijk is zich ervan bewust dat in andere plannen meer dan 60% sociaal en betaalbaar moet realiseren om te kunnen voldoen aan de afspraken in de woondeal/regionale woonagenda. In paragraaf 3.3 wordt verder uiteengezet hoe dit plan zich verhoudt tot het regionale woonbeleid.

3.2.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de voorliggende ontwikkeling in overeenstemming is met de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening van de provincie Gelderland.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale Woonagenda Achterhoek 2023-2030
3.3.1.1 Algemeen

In de periode februari-maart 2023 hebben de Achterhoekse gemeenten en de provincie Gelderland een nieuwe Regionale Woonagenda 2023-2030 vastgesteld. De centrale boodschap van de regionale woonagenda is 'Goed wonen in een vitale regio'. Dit betekent dat bewust wordt gekozen voor extra acties om voldoende en passende woningen voor iedereen te kunnen bieden. Daarnaast wordt de woonopgave nauw en integraal verbonden aan de economische- en gebiedsopgaven in de regio. De komende jaren staan de volgende drie ambities centraal:

  • Een passende woning voor iedereen;
  • Goed wonen voor een gezonde en duurzame Achterhoekse Economie;
  • Wonen als basis voor de leefbaarheid.
3.3.1.2 Aanpak langs vier programmalijnen

Om bovenstaande ambities te verwezenlijken, vindt samenwerking plaats tussen overheden, woningcorporaties, maatschappelijke organisaties, de markt en de inwoners. Deze samenwerking wordt gestructureerd langs vier regionale programmalijnen. Elke programmalijn bevat de regionale beleidsdoelen en de aanpak die de regio voor ogen heeft.

  • 1. vergroten woningvoorraad en versnelling productie;
  • 2. investeren in kwaliteit bestaande woningvoorraad;
  • 3. de Achterhoek, een plek voor iedereen;
  • 4. wonen als integrale gebiedsopgave.
3.3.1.3 Planspecifiek en relatie tot de Woondeal Achterhoek

Het voorliggende concept woningbouwplan is het maximaal haalbare woningbouwprogramma in relatie tot de eisen van de Woondeal Achterhoek en Regionale Woonagenda Achterhoek 2023-2030.

Het coalitieakkoord 2022-2026 vraagt bij nieuwbouwprojecten voor voldoende betaalbare koopwoningen en 30% sociale huurwoningen. In februari 2023 is de Regionale Woonagenda Achterhoek 2023-2030 vastgesteld en in maart 2023 de Woondeal Achterhoek ondertekend. Met het vaststellen van deze documenten heeft de gemeente Winterswijk zich gecommitteerd aan de opgave om 60% betaalbare woningen te realiseren in de gemeente Winterswijk.

Betaalbare koopwoningen zijn woningen tot de grens van € 355.000 (prijspeil 2023). Betaalbare huurwoningen zijn de sociale huurwoningen en midden-huurwoningen tot aan de € 1.000 per maand (prijspeil 2023).

Het voorliggende concept woningbouwprogramma bevat in totaal 74 woningen, waarvan circa 48% betaalbaar is (12 rijwoningen, 12 sociale huur rijwoningen, 12 appartementen). Dit houdt in dat formeel niet volledig wordt voldaan aan de gemaakte afspraken van de Woondeal Achterhoek, de Regionale Woonagenda Achterhoek 2023-2030 en het coalitieakkoord. Volgens de afspraken moet ieder plan tenminste 60% betaalbare woningen bevatten, waarvan 30% sociale huur volgens het coalitie akkoord.

In het kader van deze woningbouwontwikkeling zijn gesprekken met Woningcorporatie De Woonplaats gevoerd. Hieruit bleek dat de behoeft aan sociale huur rijwoningen niet meer dan 12 is. Dit houdt in dat het plan circa 16% sociale huur bevat. Conform de cijfers voor de Woondeal Achterhoek bouwt De Woonplaats tot 2030 275 nieuwbouwwoningen. De aantallen van de Parallelweg-Narcisstraat zijn al onderdeel van het destijds uitgebrachte bod.

Het plan draagt bij aan de regionaal gestelde ambities voor de woningvoorraad en past binnen de regionaal bepaalde programmalijnen. Ten eerste wordt voorzien in de toevoeging van 74 woningen, waarmee de woningvoorraad wordt vergroot. Ten tweede wordt voorzien in passende huisvesting naar behoefte voor onder meer sociale huurwoningen. Ten slotte is er sprake van vergroening en een kwaliteitsverbetering van de openbare ruimte van het plangebied, waarmee er op integrale wijze meerdere verbeteringen worden voorzien.

Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met de regionale woonagenda Achterhoek 2023-2025.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Woonvisie Winterswijk 2020 - 2025
3.4.1.1 Algemeen

De ambitie van de gemeente Winterswijk is dat iedereen in Winterswijk een passende en duurzame woning kan vinden die aansluit bij zijn of haar woonwensen, nu en in de toekomst. Om dit te realiseren heeft de gemeente verschillende ambities rondom het wonen in Winterswijk. Deze ambities zijn:

  • Inspelen op verschillende woonwensen;
  • Energieneutraal 2030;
  • Verbeteren van bestaande woningen;
  • Kwalitatief goede woonomgeving;
  • Het aantal inwoners laten groeien;
  • Voldoende huisvesting voor nieuwe beroepsbevolking;
  • Aantrekkelijk woon-, werk- en leefklimaat op langere termijn.
3.4.1.2 Woningbehoefte

Naast het Achterhoeks Woonwensen en leefbaarheidsonderzoek van 2017 heeft Companen onderzoek gedaan naar de mismatch op de Winterswijkse woningmarkt, door het combineren van de verhuisvoorkeuren en de verhuiskeuze in de praktijk. Naast een kwantitatief tekort van ongeveer 100 woningen per jaar is er vooral sprake in een mismatch in de samenstelling van het aanbod naar woningsegment. Zo is de lokale vraag naar eengezinswoningen in de koopsector groter dan het verwachte aanbod. Er is een overschot van vooral ongelijkvloerse huurappartementen. Daarnaast is per doelgroep de woonwensen beschreven, zoals jongeren en ouderen. Bij jongeren speelt dat landelijke huurtoeslagregels maken dat er een duidelijk onderscheid is tussen jongeren tot 23 jaar en vanaf 23 jaar. Bij ouderen is er interesse voor woonvormen waarbij ouderen elkaar ondersteunen.

Woonwensen

  • Huishoudens in Winterswijk hebben een grote voorkeur voor koop boven huur. Niet alleen ten opzichte van de rest van Nederland, maar ook ten opzichte van vergelijkbare gebieden in oostelijk ('Saksisch') Nederland. Vanaf 50 jaar neemt de wens naar huurwoningen toe;
  • Niet veel huishoudens zien het als ideaal om een woning te kopen die flink moet worden opgeknapt;
  • Wanneer een verhuiswens niet wordt ingelost blijkt dit vaak te worden veroorzaakt door het ontbreken van passend of kwalitatief aanbod. Huishoudens willen hun zoekgebied wel aanpassen, maar doen niet snel concessies in de wensen voor de woning;
  • In Winterswijk is het prijsniveau van woningen vrij laag, waardoor een groot deel van het woningaanbod bereikbaar is.

Verschillen tussen wens en praktijk

  • Ondanks de duidelijke koopvoorkeur zijn er in de praktijk veel verhuisbewegingen naar de huur. Dit is grotendeels te verklaren doordat mensen korter in de huurwoningen wonen;
  • Verschillen tussen woonwens en praktijk worden deels verklaard door het aanbod dat beschikbaar is. Daarnaast verhuizen mensen in de praktijk ook vaak vanwege onvoorziene gebeurtenissen zoals scheiding en overlijden.
3.4.1.3 Mismatch

Door het combineren van de verhuisvoorkeuren van starters en huishoudens en de verhuiskeuze in de praktijk heeft Companen geschat wat de jaarlijkse lokale marktvraag is naar uiteenlopende woningmarktsegmenten. Daarnaast is met de inschattingen over verhuisgedrag en bij ouderen ook de 'sterftekans' een inschatting gemaakt van het aantal beschikbare woningen. De lokale marktvraag en het beschikbare aanbod zijn verwerkt in onderstaand overzicht.

Het aantal beschikbare woningen bedraagt op jaarbasis een kleine 900 woningen. De lokale vraag is jaarlijks ongeveer 740 woningen. De lokale woonvraag is wat kleiner dan het aanbod, maar daar komt de vestigingsvraag nog bovenop. Het aandeel verhuisden in Winterswijk bestaat voor 29% van huishoudens van buiten de gemeente (huur + koop). Als de komende jaren 29% van de 900 woningen worden ingevuld door huishoudens buiten de gemeente (29% van 900 woningen = 261 woningen) is de theoretische totale vraag 740 + 261 = 1001 woningen. Kwantitatief is er dan een jaarlijks theoretisch tekort van 100 woningen.

Er is echter een grote mismatch in de samenstelling van het aanbod naar woningmarktsegment. De lokale vraag naar eengezinswoningen in de koopsector (zo'n 415) is veel groter dan het verwachte aanbod op dit moment (zo'n 240). Er is een overschot aan ongelijkvloerse huurappartementen en aan eengezinswoningen in de huursector. De overschotten in de huursector zijn in de praktijk niet zo'n probleem; vanuit de regionale markt is namelijk voldoende vraag. Bij gebrek aan beschikbare koopwoningen maken ook lokale huishoudens vaak een keuze om (eerst nog) een huurwoning te betrekken. Toch is hier een reëel risico voor het ongewenst wegtrekken van huishoudens. Ongeveer één op de zeven huishoudens die een woning zoeken zegt Winterswijk te verlaten als er niet (tijdig) een woning van hun voorkeur beschikbaar is.

In de kwaliteit van de beschikbare koopwoningen schuilt ook een reëel risico voor mismatches op de woningmarkt. Naar verwachting zijn van de vrijkomende woningen ongeveer 100 van de 900 woningen afkomstig van oudere bewoners. Bij de eengezinswoningen in de koopsector is het aandeel dat werd bewoond door ouderen omgerekend zelfs 24%. De kans is reëel dat deze woningen moeten worden gemoderniseerd. Een beperkt deel van de vragers naar eengezinswoningen is maar geïnteresseerd in een woning die ingrijpend moet worden opgeknapt. Dit zorgt voor lagere verkoopprijzen en lange verkooptijden. In de huidige marktomstandigheden is er doorgaans na verloop van maanden altijd wel een koper te vinden. Voor de langere termijn (richting 2030) neemt het risico dat deze vrijkomende woningen niet meer voldoen aan de kwaliteitseisen toe. In de verbetering van de bestaande woningvoorraad zoals via de wijkaanpak is dit een belangrijk onderwerp om met bewoners hierover in gesprek te gaan.

De lokale vraag naar moderne koop eengezinswoningen met voldoende kwaliteit is dus flink groter dan het aanbod. Voor de woningbouwplannen in Winterswijk is er marktruimte om koop eengezinswoningen te realiseren. Het alleen realiseren van nieuwe woningen voor ouderen waardoor meer bestaande woningen vrij komen (doorstroming) is onvoldoende om de lokale woonwens in te vullen. De gemeente beoordeeld woningbouwplannen die inspelen op deze mismatch daarom positief als het gaat om de onderbouwing van de behoefte.

3.4.1.4 Planspecifiek

Uit het onderzoek van Companen ‘Woningmarktopgaven in de wijken Winterswijk’ blijkt dat woondifferentiatie een belangrijke speerpunt is. Met oog op toekomstige veranderingen in de demografie en ambities op gebied van duurzaamheid dienen nieuwbouwontwikkelingen voor verschillende doelgroepen gerealiseerd te worden. Voorliggend woonprogramma voorziet daarom in de verschillende woonbehoeften op de huidige woningmarkt. Door het realiseren van een diversiteit in aanbod speelt het plan in op de vraag en zorgt dit plan voor een doorstroming op de bestaande woningmarkt.

Hierdoor worden de mogelijkheden vergroot om in de eigen buurt een wooncarrière te kunnen maken. Tevens ontstaat door het nieuwe plan de kans voor Winterswijk om te groeien, waardoor een jaarlijks tekort van 100 woningen deels kan worden opgevangen.

Er is behoefte aan gelijkvloerse woningen (appartementen met lift en levensloopbestendige woningen) voor ouderen en aan grondgebonden koopwoningen voor startersgroepen en doorstromers.

De levensloopbestendige woningen in dit plan krijgen een volledig woonprogramma (wonen – slapen – baden) op begane grondniveau. Het toevoegen van onder andere levensloopbestendige woningen en gelijkvloerse appartementen heeft een positieve bijdrage op de doorstroming van woningmarkt in Winterswijk.

De andere woningen kunnen met een traplift in de toekomst eenvoudig levensloopgeschikt gemaakt worden.

Het woonprogramma voegt woningen toe in de categorieën waar volgens het AWLO 2018 in de periode 2023-2028 een tekort ontstaat in de woningvraag. Zo zijn de stadswoningen een nieuw type woningen voor Winterswijk, maar in andere gemeenten een geliefd type woning voor mensen die dicht bij voorzieningen willen wonen in een ruime woning. Mogelijk dat dit ook mensen van buiten aanspreekt, wat een impuls kan zijn voor Winterswijk.

Geconcludeerd wordt het voornemen naadloos aansluit de woonvisie van de gemeente Winterswijk.

3.4.2 Volkshuisvestelijk Afwegingskader Woningbouw Winterswijk 2023-2026
3.4.2.1 Algemeen

Het Volkshuisvestelijk afwegingskader woningbouw Winterswijk 2023-2026 is een herijking van het Volkshuisvestelijk Afwegingskader Woningbouw Winterswijk 2019-2025. Aanleiding om het afwegingskader van 2019 aan te passen, is dat de gemeente Winterswijk wil inspelen op de actuele woningbehoefte en wil aansluiten bij de afspraken en uitgangspunten van de Regionale Woonagenda Achterhoek 2023-2030 en de afspraken uit de Woondeal Achterhoek 2022-2030.

3.4.2.2 Afwegingskader woningbouw

Woningbouwplannen met meer dan 2 woningen dienen te worden getoetst aan onderstaande tabel. Bij het behalen van ten minste drie criteria met sterk wordt de kwaliteit van het voornemen als goed bestempeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2310CENRCSPARALW-ON01_0006.png"  

Het plan in kwestie voorziet in de ontwikkeling van 74 woningen, waarvan 56 rijwoningen 6 tweekappers en 12 appartementen. Beoordeling vindt hieronder puntsgewijs plaats. Hierbij wordt wel de kanttekening geplaatst dat het principemedewerking aan dit plan deels is gebaseerd op de het afwegingskader voordat het herijkt werd.

  • 1. Invulling geven aan kwalitatieve woning behoefte.

Een initiatief dient invulling te geven aan de verwachte kwalitatieve woningbehoefte in de gemeente Winterswijk. Hiervoor dient het AWLO als uitgangspunt. Hierin is voor de komende tien jaar aangegeven hoe groot de verwachte vraag per marktsegment zal zijn.

Er is een mismatch tussen de verwachte vraag en het verwachte aanbod In Winterswijk tot en met 2030. Dit betreft de volgende woningtypen/segmenten:

  • Appartementen en levensloopbestendige woningen sociale huur. Vanwege de toename eenpersoonshuishoudens en veranderende kwaliteitsvraag (kleiner en betaalbaar wonen). Dit betreft zowel jongeren als ouderen.
  • Koop grondgebonden eengezinswoningen tot € 355.000,- en bij voorkeur met een lagere prijs. Dit is een directe vraag van jonge alleenstaanden, stellen en jonge gezinnen.
  • Appartementen of levensloopbestendige woningen geschikt voor ouderen. De woning dient voldoende kwaliteit te hebben en de locatie is bij voorkeur nabij voorzieningen zoals een supermarkt.

Naast de uitkomsten van het AWLO zijn er ook andere mogelijkheden waarop de kwalitatieve woningbehoefte kan worden onderbouwd, zoals sociale huur. In overleg met bijvoorbeeld woningcorporaties en de huurdersverenigingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2310CENRCSPARALW-ON01_0007.png"  
Afbeelding 4.2 Vraag en aanbod Winterswijk (Bron: AWLO 2018)  

Toetsing:
Uit bovenstaande afbeelding 4.2 blijkt dat er een tekort van grondgebonden huur- en koopwoningen/appartementen en een klein tekort van grondgebonden sociale huurwoningen. Voor het bepalen van het aantal sociale grondgebonden huurwoningen is overleg gevoerd met de woningcorporatie. Dit plan geeft daarmee invulling aan de kwalitatieve behoefte (sterk).

  • 2. Levensloop bestendig bouwen voor meerdere doelgroepen.

Het gaat hierbij om woningen die levensloopbestendig worden gebouwd of in de toekomst eenvoudig levensloopgeschikt gemaakt kunnen worden. Een woning kan als levensloopgeschikt gezien worden als:

  • De indeling van de woning het mogelijk maakt dat alle belangrijke functies op dezelfde bouwlaag gerealiseerd worden (of kunnen worden) of goed bereikbaar zijn door bijvoorbeeld een traplift. De functies zijn: een slaapkamer, woonkamer, keuken, badkamer en toilet.
  • De toegang van de woning kan worden betreden zonder traplopen.

Toetsing:
Voorgenomen ontwikkeling voorziet in 7 seniorenwoningen en 12 gelijkvloerse appartementen met lift. De andere woningen kunnen een traplift krijgen (gemiddeld).

  • 3. Klimaatadaptatie, biodiversiteit en biobased bouwen

Klimaatadaptatie
De gemeente moet zich voorbereiden op de risico’s van het veranderende klimaat. We krijgen steeds vaker te maken met hitte, wateroverlast en droogte. Ook bij nieuwe woningbouwplannen is dit van groot belang.

Biodiversiteit
Bij biodiversiteit gaat het om de verscheidenheid aan planten en dieren. Deze zijn belangrijk voor het in stand houden van ecosystemen en daarmee een gezonde leefomgeving. Door te zorgen voor bijvoorbeeld meer groen, bloeiende planten voor insecten en schuilmogelijkheden voor vogels en zoogdieren versterken we de biodiversiteit. Exacte algemene normen en criteria zijn vooraf niet te benoemen. Afhankelijk van de locatie en omvang van het woningbouwplan wordt dit nader bepaald en beoordeeld. In dit plan worden (inmetselbare) nestkastjes voor vogels (bijvoorbeeld mussen en zwaluwen) en vleermuizen geïntegreerd in het ontwerp.

Biobased bouwen
De gemeente Winterswijk wil innovatie stimuleren om bij te dragen aan klimaatdoelen. Conceptueel en biobased bouwen zien we als een belangrijke innovatie, net zoals circulair inkopen van bouwmaterialen. Een plan scoort “Gemiddeld” als wordt voldaan aan de criteria bij het thema klimaatadaptatie. Een plan scoort “Sterk” als ook wordt ingezet op biodiversiteit en biobased bouwen.

Toetsing:
De woningen worden gasloos uitgevoerd en zijn voorzien van isolatie conform de laatste eisen. Gesteld wordt dat voorgenomen ontwikkeling bijdraagt aan een duurzame bebouwde omgeving. Het aanleggen van tuinen vervangt de bestaande verharde oppervlakten, wat onder andere goed is ten aanzien van de infiltratie van hemelwater. Verder wordt rekening gehouden met het veranderende klimaat. Voor de klimaatadaptieve aspecten van het plan wordt verwezen naar 4.6.2. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat het plan gemiddeld scoort.

  • 4. Herbestemming en onttrekken leegstaand vastgoed

Plannen die een invulling geven aan leegstaand vastgoed, niet zijnde woningen, worden bij dit criterium positief beoordeeld. Meest wenselijk hierin is dat leegstaand historisch / cultureel erfgoed van een woonfunctie wordt voorzien en daardoor behouden kan blijven. Er zijn leegstaande panden waarbij behoud van het vastgoed geen nadrukkelijke wens of zelfs onwenselijk is, maar waarbij wel een behoefte bestaat voor een nieuwe invulling van de locatie. Bijvoorbeeld door het creëren van woonruimte. Op het moment dat hierbij de huidige leegstaande bebouwing wordt gesloopt en hiervoor in de plaats woonruimte wordt gerealiseerd, beoordeelt de gemeente dit met een positieve score. Het onttrekken van incourant maatschappelijk of zakelijk vastgoed wordt hier ook toe gerekend.

Toetsing:
De bedrijfspanden van het houtbedrijf zijn van slechte kwaliteit en hebben veel achterstallig onderhouden. De gebouwen hebben geen duurzaam toekomstperspectief. De panden betreffen geen karakteristieke gebouwen en het realiseren van woningen binnen de bestaande bebouwing wordt niet wenselijk geacht. De sloop van het bedrijfspand en de nieuwbouw van woningen past binnen het beleid omtrent het tegengaan van verouderd vastgoed. (Sterk)

  • 5. Ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied

Plannen die binnen bestaand bebouwd gebied worden gerealiseerd, krijgen de voorkeur boven plannen die tot een uitbreiding aan de randen van de bestaande bebouwing leiden. In de kern Winterswijk ligt de nadruk op het ontwikkelen binnen de bebouwde kom. In het kerkdorp Meddo, de buurtschappen en het overige buitengebied, zijn woningbouwontwikkelingen alleen mogelijk op bestaande erven en / of binnen de reeds aanwezige bebouwde omgeving dan wel de direct daarop aansluitende lintbebouwing. Daarbij geldt dat het eveneens belangrijk is dat er binnen onze kernen voldoende openbaar groen behouden blijft. Het uitgangspunt bij nieuwbouw is dat de kwaliteit van bestaande groenstructuren, zowel in de hoofdkern Winterswijk als daarbuiten, niet worden aangetast.

Toetsing:
Voorgenomen initiatief beoogd nieuwbouw binnen de bebouwde kom van de kern Winterswijk. De bestaande groenstructuren worden hierbij niet aangetast. Gesteld wordt dat voorgenomen ontwikkeling in lijn is met de voorkeurswensen van de gemeente Winterswijk. (Sterk)

3.4.2.3 Toetsing afwegingskader woningbouw

Voorliggend initiatief wordt viermaal met 'Sterk' beoordeeld op basis van het afwegingskader. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling een positief volkshuisvestelijk advies ontvangt.

3.4.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de gemeentelijke beleidsuitgangspunten zoals verwoord in de in deze paragraaf behandelde beleidsdocumenten.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Milieuaspecten

4.1.1 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

Planspecifiek

Voor het oostelijke deel van het plangebied - de gronden van de houthandel - is verkennend en nader bodemonderzoek uitgevoerd. Het bodemonderzoek is beoordeeld door de Omgevingsdienst Achterhoek (ODA). Het bodemonderzoek voldoet aan de gestelde kwaliteitseisen. De ODA concludeert dat de bodemkwaliteit nog niet geschikt is voor het beoogde gebruik (wonen). De ODA adviseert om aan de bestemmingsplanprocedure de volgende voorwaarden te verbinden om te zorgen dat de bodemsituatie geschikt wordt gemaakt. Voor het oostelijke deel van het plangebied zijn de afgelopen jaren een fors aantal verkennende en nader bodemonderzoeken uitgevoerd. Uit die onderzoeken volgt eveneens noodzaak tot diverse saneringen. De sanering van de verontreinigde gronden in het plangebied is gebudgetteerd.

Voordat er gebouwd/gewoond wordt in het plangebied moet de bodem geschikt zijn voor het beoogde gebruik (wonen). In lid 5.3 van de regels van dit bestemmingsplan is daarom voorwaardelijke verplichting opgenomen dat het bouwen van nieuwe gebouwen uitsluitend is toegestaan onder de voorwaarde dat de milieuhygiënische geschiktheid van de bodem is aangetoond.

Voorafgaand aan de ontgravingen, dient er een Plan van Aanpak (PvA) voor bodemsanering aan de ODA te worden overgelegd, waarin wordt beschreven op welke wijze de aangetoonde verontreiniging wordt verwijderd. De bodemsanering mag starten nadat de ODA schriftelijk akkoord is gegaan met het PvA. Na afronding van de bodemsanering dient er een evaluatieverslag van de uitgevoerde werkzaamheden, afvoer grond, etcetera ter beoordeling aan de ODA te worden overgelegd. Na schriftelijk akkoord bevinding van het evaluatieverslag en vaststelling dat er wordt voldaan aan de terugsaneerwaarden functieklasse wonen door de ODA, is het toegestaan om te starten met de bouw.

Conclusie

Het aspect 'bodem' vormt - mits de verontreinigende gronden worden gesaneerd - geen belemmering voor de uitvoerbaarheid. De saneringskosten zijn in beeld en vormen geen belemmering voor de financiële uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.1.2 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

Voorliggend project voorzien in de realisatie van geluidsgevoelige objecten, namelijk woningbouw.

4.1.2.1 Wegverkeerslawaai

Wegverkeerslawaai
In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte is opgenomen in onderstaande tabel.

Aantal rijstroken   Stedelijk gebied   Buitenstedelijk gebied  
1 of 2 rijstroken   200 m   250 m  
3 of 4 rijstroken   350 m   400 m  
5 of meer rijstroken   350 m   600 m  


De hiervoor genoemde zones gelden niet voor:

  • wegen die zijn aangeduid als woonerf (art 74.2);
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt (art 74.2).

De wegen in de directe nabijheid van het plangebied betreffen wegen met een wettelijke geluidszone. Vanwege de ligging in de geluidzones is in voorliggend geval is een akoestisch onderzoek ten aanzien van het aspect wegverkeerslawaai uitgevoerd door Akoestisch Buro Tideman. Hierna wordt nader ingegaan op de belangrijkste uitkomsten. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 2 bij deze toelichting.

Onderzoeksresultaten

De geluidbelasting op de grens van het bouwplan bedraagt maximaal 59 dB na aftrek van 5 dB op grond van art. 110g van de Wet geluidhinder. De geluidbelasting is daarmee hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Er kan een hogere waarde worden verleend tot 59 dB voor de woningen waar de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Voor de verdere ontwikkeling van deze locatie dient een hogere waarde procedure te worden opgestart waarbij een hogere waarde tot 59 dB wordt vastgesteld voor deze woningen.

Er geldt de voorwaarde dat de benodigde gevelisolatie gelijk moet zijn aan het verschil tussen de werkelijke geluidbelasting en het niveau van 33 dB.

De geluidwering van de woningen wordt bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen onderzocht. Met een afzonderlijk akoestisch onderzoek wordt dan inzichtelijk gemaakt dat wordt voldaan aan de vereiste geluidwering.

Het ontwerp besluit Hogere grenswaarden is opgenomen in Bijlage 3 van deze toelichting.

4.1.2.2 Railverkeerslawaai

Vanwege de ligging in de geluidzone van de spoorweg is in voorliggend geval is een akoestisch onderzoek ten aanzien van het aspect railverkeerslawaai uitgevoerd door Akoestisch Buro Tideman. Hierna wordt nader ingegaan op de belangrijkste uitkomsten. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 4 bij deze toelichting.

Onderzoeksresultaten

De geluidbelasting op het plan bedraagt maximaal 44 dB en is lager dan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB.

Er wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet Geluidhinder. Het aspect spoorweglawaai is geen beletsel voor het wijzigen van de bestemming tot een woonfunctie.

4.1.2.3 Industrielawaai

In de omgeving van het plangebied is geen gezoneerd bedrijventerrein, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, aanwezig. Het aspect industrielawaai is niet van toepassing. Wat betreft de invloed van individuele bedrijven op de nieuwe woningen, wordt verwezen naar paragraaf 4.1.4.

4.1.2.4 Cumulatie

In afzonderlijke onderzoeken is de geluidbelasting inzichtelijk gemaakt als gevolg van:

  • Het verkeerslawaai: nummer 23.109.02 versie 01 (Bijlage 2),
  • Het spoorweglawaai: nummer 23.109.03 versie 01 (Bijlage 4),
  • Autoservice Veldboom: nummer 23.109.04 versie 01 (Bijlage 6),
  • Arco meubelfabriek en Nijhuis pompen: nummer 22.069.01 versie 03 (Bijlage 7).

Het plan wordt aangestraald door diverse geluidbronnen. Alleen van het wegverkeerslawaai worden de voorkeursgrenswaarden overschreden. Uit het geluidbeleid van de gemeente Winterswijk volgt dat ook bronnen waarvan de voorkeursgrenswaarden niet worden overschreven bij het bepalen van de cumulatieve geluidbelasting moet worden betrokken.

In dit geval is ook akoestisch onderzoek gedaan naar de geluidbelasting als gevolg van alle bronnen samen. De cumulatie is inzichtelijk gemaakt en er wordt een uitspraak gedaan of de waarden voldoen aan de uitgangspunten voor een goed woon- en leefklimaat. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 5 van deze toelichting. Hierna worden de resultaten weergegeven.

Onderzoeksresultaten

De cumulatieve geluidbelasting bedraagt maximaal 64 dB en wordt volledig bepaald door het wegverkeerslawaai over de Parallelweg. Een waarde van 64 dB valt in de classificatie “tamelijk slecht”. Deze waarde is acceptabel vanwege de ligging van de appartementen langs de weg.

Het pand schermt het geluid af naar de rest van het plan. In het geluidbeleid van de gemeente Winterswijk wordt deze waarden onder voorwaarden toegestaan. Een voorwaarde is dat de geluidwering van de gevel voldoende hoog is.

Bij het bepalen van de geluidwerende voorzieningen moet worden uitgegaan van deze cumulatieve geluidbelasting.

De geluidbelasting op alle andere woning is lager dan 53 dB waarmee deze woningen vallen in de classificatie “goed” tot “redelijk”.

In figuur 3 van het onderzoek in Bijlage 5 is voor de volledigheid met een rode stippellijn aangegeven ter plaatse van welke woningen de geluidwering een aandachtspunt is. Op de hoek van rekenpunt 66 en 89 is de geluidbelasting alleen op de 2e verdieping hoger dan 53 dB.

Samengevat kan worden gesteld dat de cumulatieve geluidbelasting alleen langs de Parallelweg hoger is dan de voorkeurswaarde. Hier wordt de geluidbelasting volledig bepaald door het wegverkeer over de Parallelweg. De woningen schermen het geluid af naar de rest van het plan. De woningen zullen worden voorzien van geluidwerende maatregelen om te voldoen aan de vereiste geluidwering waarmee een goed woon- en leefklimaat is geborgd.

4.1.2.5 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor het plan.

4.1.3 Lucht

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);

Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtverontreiniging van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Planspecifiek

Externe werking effecten van het plan

Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling, in verhouding tot de categorieën van gevallen zoals hierboven beschreven kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.

Interne werking op het plan

Op basis van de "grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland", die zijn gepubliceerd door het Rijksinstituut Volksgezondheid en Milieu, zijn op schaal van km2 de gemiddelde achtergrondconcentraties van diverse luchtverontreinigende stoffen aangegeven. De gegevens voor het plangebied worden weergegeven in onderstaande tabel:

Parameter   Achtergrondwaarde [µg/m3] 2021   Grenswaarde [µg/m3]   WHO advieswaarde [µg/m3]  
Stikstofdioxide NO2   10   40   10  
Zwevende deeltjes PM10   15   40   15  
Zwevende deeltjes PM2,5   8.7   25   5  

In alle gevallen wordt voldaan aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. In 2021 werd ter plaatse van het plangebied niet voldaan aan de WHO-advieswaarden voor PM2,5. Het gaat in dit geval om een kleine overschrijding. Naar verwachting zal de luchtkwaliteit in Nederland de komende jaren verbeteren, gelet op schonere technieken in onder meer de industrie. Daarnaast neemt naar verwachting het verkeer dat rijdt op fossiele brandstoffen de komende jaren af. De verwachting is dat in en rond het plangebied in de komende jaar ook voor wat betreft PM2,5 zal worden voldaan aan de WHO-advieswaarden.

Er zijn overigens geen juridische belemmeringen voor de realisatie van voorliggend plan, omdat voldaan wordt aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer en het plan Niet In Betekenende Mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

Conclusie

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.1.4 Milieuzonering
4.1.4.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

4.1.4.2 Gebiedstypen

Rustige woonwijk
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. Om een goede milieuzonering op te stellen is een analyse en beschrijving van de omgeving nodig. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden standaard ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Gemengd gebied
Naast het omgevingstype rustige woonwijk kent de VNG-uitgave ook het omgevingstype gemengd gebied. Wanneer sprake is van omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies met één afstandsstap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. Het aspect geluid is veelal het maatgevende aspect. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot het omgevingstype gemengd gebied.

Gezien de aanwezige functiemenging of de ligging nabij drukke wegen kent het gemengd gebied al een hogere milieubelasting. Dat rechtvaardigt het verlagen van de richtafstanden met één stap. De richtafstand van 30 meter voor een bedrijf in milieucategorie 2 kan dan bijvoorbeeld worden verkleind tot 10 meter en de richtafstand van 100 meter voor een bedrijf in milieucategorie 3.2 kan verlaagd worden tot 50 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2310CENRCSPARALW-ON01_0008.png"  
Afbeelding 4.1 Richtafstanden milieuzonering (Bron: VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering')  


Planspecifiek

De omgeving waarin het plangebied zich bevindt kan geclassificeerd worden als een gemengd gebied. Naast de beoogde woningen ligt een bedrijventerrein en er komen diverse bedrijfsmatige functies op relatief korte afstand van elkaar voor (supermarkt, overige detailhandel, maatschappelijke voorzieningen). Ten oosten van het plangebied ligt het stationsgebied. In dit geval wordt dan ook uitgegaan van het omgevingstype 'gemengd gebied'.

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Er wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).


Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast of het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de bedrijven in de omgeving.

De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende activiteit voor de omgeving. Van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden is dan ook geenszins sprake. Er is vanuit milieukundig oogpunt geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden. Daar komt bij dat het woon- en leefklimaat van omwonenden juist beter daar het permanent wegbestemmen van zware bedrijvigheid in het plangebied.

Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functie(s) binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving en andersom of de nieuwe functie(s) de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantasten. De functie 'wonen' is namelijk aan te merken als milieugevoelige functie.

In de directe nabijheid van het plangebied zijn verschillende percelen aanwezig waar op basis van het geldende bestemmingsplan milieubelastende functies mogelijk zijn. In de tabel hieronder zijn alle relevante milieubelastende functies in de omgeving weergegeven inclusief bijbehorende milieucategorie, richtafstand en de daadwerkelijke afstand. In onderstaande tabel zijn uitsluitend de relevante functies weergegeven. In de omgeving liggen nog andere functies, maar gelet op de aard en omvang van de functie in relatie tot de afstand is het vanzelfsprekend dat deze bedrijven niet worden belemmerd.

De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds dichtstbij gelegen milieugevoelige (woningen).

Bestemming en functie   Maximaal toegelaten milieucategorie   Richtafstanden 'gemengd gebied'   Daadwerkelijke afstand (circa)  
Bedrijventerrein
Kantoor
Misterweg 25  
1   0 meter (geluid)   0 meter  
Detailhandel
Misterweg 47  
1   0 meter (geluid)   0 meter  
Bedrijventerrein
Narcisstraat 2  
2   10 meter   0 meter  
Bedrijventerrein
Meubelfabriek
Parallelweg 2-III  
3.2   50 meter (geluid) 30 meter (geur, stof) en 10 meter (gevaar)   6 meter  
Bedrijventerrein
Machinefabriek 
Parallelweg 4  
4.1   100 meter (geluid) 30 meter (geur) en 10 meter (stof en gevaar)   67 meter  
Detailhandel (Lidl)
Misterweg 23  
1   0 meter   20 meter  

In dit geval kan niet in alle gevallen aan de richtafstanden worden voldaan. Hierna wordt dit nader beschouwd.

Narcisstraat 2 (Bedrijventerrein)
Conform het bestemmingsplan zijn hier milieucategorie 1 en 2 bedrijven toegestaan. De feitelijke afstand vanaf de grens van het bedrijfsperceel tot aan de grens van het plangebied bedraagt 0 meter. De richtafstand bedraagt 10 meter op basis van het omgevingstype gemengd gebied.

Vanwege de ligging in de richtafstand van dit bedrijfsperceel is in voorliggend een akoestische onderzoek uitgevoerd door Akoestisch Buro Tideman waarin de geluidseffecten van deze inrichting in worden meegenomen. Hierna wordt nader ingegaan op de belangrijkste uitkomsten. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 6 bij deze toelichting.

Onderzoeksresultaten
Het bedrijf is meldingsplichtig waarbij de (geluid)regels van het Activiteitenbesluit gelden. Van het bedrijf is geen akoestisch onderzoek voorhanden en zijn geen inhoudelijke gegevens bekend over een bedrijfssituatie die is gemeld of is vergund.
Er is uitgegaan van een gemiddelde geluidemissie die kan worden verwacht als gevolg van bedrijven met een gelijke bestemmingsplancategorie. Uit het voorliggend onderzoek volgt dat de geluidbelasting die te verwachten is ter plaatse van alle nieuwe woningen lager is dan 50 dB(A).
De maximale A-gewogen geluidniveaus ofwel piekgeluiden worden na vaststelling van het bestemmingsplan niet meer getoetst in de dagperiode. Er is hier geen sprake van inperking van rechten voor het autobedrijf. Op een afstand van 10 meter wordt dan voldaan aan de grenswaarde voor de piekgeluiden in de dagperiode. Alle nieuwe woningen worden op een afstand groter dan 10 meter vanaf het autobedrijf gerealiseerd.
De geluidbelasting ter plaatse van woningen is lager dan de richtwaarde genoemd in het geluidbeleid van de gemeente Winterswijk waarmee sprake is van een goed woon- en leefklimaat bij de woningen.

Parallelweg 2-III (Meubelfabriek Arco)
Conform het bestemmingsplan is hier een meubelfabriek toegestaan. Dit bedrijf is er feitelijk gevestigd en is als zodanig geregistreerd bij de kamer van koophandel. De feitelijke afstand vanaf de grens van het bedrijfsperceel tot aan de grens van het plangebied bedraagt 6 meter (en circa 16 meter tot aan het appartementencomplex).

De richtafstanden voor alle aspecten - geur, stof, geluid en gevaar - worden niet gehaald. De richtafstand van 50 meter voor het aspect geluid wordt niet gehaald. In dit geval zijn daarom aanvullende onderzoeken uitgevoerd om de exacte effecten van het bedrijf op het plangebied te bepalen. Hierna wordt per aspect een nadere beschouwing gegeven.

Geluid
Vanwege de ligging in de richtafstand van de meubelfabriek is in voorliggend daarom een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Akoestisch Buro Tideman waarin de geluidseffecten van deze inrichting worden meegenomen. Hierna wordt nader ingegaan op de belangrijkste uitkomsten. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 7 bij deze toelichting.

Onderzoeksresultaten
De meubelfabriek is bezocht voor het doorspreken van de bedrijfsvoering en het uitvoeren van geluidmetingen. Door middel van een rekenmodel is de geluidbelasting op het bouwplan inzichtelijk gemaakt. Hierbij is uitgegaan van de toekomstige situatie waar de meubelfabriek mogelijkerwijs deels in de avondperiode in bedrijf is.

De geluidbelasting, ter plaatse van de beoogde woningen, is niet beperkend voor de huidige bedrijfsvoering van Arco. De geluidbelasting voldoet aan de regels van het Activiteitenbesluit.

Zodra Arco ook in de avondperiode start met de werkzaamheden, zal bij de bestaande woningen niet worden voldaan indien na 20:30 wordt gewerkt vanwege de geluidemissie van de bestaande filterkast.

Indien de filterkast (en omliggende installaties) in gebruik zijn tussen 6:30 en 20:30 wordt nog juist aan de geluidregels voldaan bij de bestaande woningen. In de modellering is van deze bedrijfssituatie uitgegaan.

De spuiterij bevindt zich op grotere afstand van bestaande woningen. Hier is wel op dit moment een volledige invulling van de avondperiode mogelijk. Deze afdeling is in bedrijf verondersteld tussen 06.00 en 23.00 uur.

De afzuiging van de spuitcabine bepaalt het geluidniveau op de hoger gelegen appartementen in dit plan. De hoger gelegen appartementen “kijken” als het ware op het dak van de spuitafdeling. Bron B15 (zie bijlage 1-5 van Bijlage 7) bepaalt het geluidniveau op deze positie. Door het treffen van een technische voorziening wordt een reductie behaald waarmee overal in het plan worden voldaan aan de richtwaarden genoemd in het geluidbeleid van de gemeente Winterswijk. Het bedrijf heeft geen bezwaar tegen het treffen van een voorziening indien hiermee het werken in de avondperiode mogelijk wordt.

Door het komen en gaan van voertuigen en het wisselen/vullen van de containers zijn de piekgeluiden hoger dan 70 dB(A) wat volgens het geluidbeleid de richtwaarde betreft. Er worden piekgeluiden verwacht tot 75 dB(A).

In het Activiteitenbesluit worden deze pieken van toetsing uitgezonderd. Ook met de komst van de Omgevingswet zullen deze piekgeluiden geen beletsel zijn voor het plan. Het is relatief eenvoudig de woningen aan de zijde van Arco uit te voeren met een 5 dB hogere geluidwering.

Hiermee worden dezelfde binnenwaarden verwacht als bij piekgeluiden tot 70 dB(A) zonder deze maatregel. Hiermee wordt voldoende invulling gegeven aan het goede woon- en leefklimaat bij deze woningen.

Uit het voorgaande volgt dat de herontwikkeling van dit gebied op deze wijze mogelijk is mits maatregelen worden getroffen. Het meest efficiënt is het treffen van bronmaatregelen bij het bedrijf.

Conclusie
In de huidige situatie levert de geplande woningbouw geen belemmeringen op voor de bedrijven meubelfabriek Arco en Nijhuis pompen. Indien meubelfabriek Arco de bedrijfsactiviteiten in de avondperiode gaat uitbreiden zijn geluidreducerende maatregelen nodig om te kunnen voldoen aan de geluidsvoorschriften uit het Activiteitenbesluit Milieubeheer op zowel de bestaande als de nieuwe woningen.

Vervolg
Arco is voornemens in de avonduren te werken en het bedrijfspand uit te breiden. Deze vergunningsaanvraag hiervoor is reeds in voorbereiding. Dat betekent dat in dat geval de huidige grenswaarden uit het Activiteitenbesluit worden overschreden.

Voorafgaand aan de van vaststelling is de omgevingsvergunning en milieuvergunning voor de uitbreiding van Arco hoogstwaarschijnlijk verleend. Op dat moment kan dan de bestaande akoestische situatie ook goed worden beoordeeld. Mocht er naar aanleiding van die beoordeling blijken dat maatregelen noodzakelijk zijn wordt een voorwaardelijke verplichting opgenomen in het vast te stellen bestemmingsplan waarmee planologisch wordt geborgd dat Arco niet wordt belemmerd in de bedrijfsvoering.

Op het moment van het ter inzage gaan van dit ontwerpbestemmingsplan is de planontwikkelaar al in gesprek met Arco om te komen tot afspraken over het nemen van geluidreducerende (bron)maatregelen.

Stof
Vanwege de ligging in de richtafstand voor 'stof' is in voorliggend geval is een onderzoek naar luchtkwaliteit uitgevoerd door M-Tech. Hierna wordt nader ingegaan op de belangrijkste uitkomsten. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 8 bij deze toelichting.

Onderzoeksresultaten
De emissies vanwege de inrichting in de beoogde situatie zijn berekend aan de hand van emissiefactoren uit de literatuur en specifieke bedrijfsgegevens. Met een verspreidingsmodel is de luchtkwaliteit rondom de locatie inzichtelijk gemaakt.
Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat voor fijnstof (PM10 en PM) en stikstof (NO2) wordt voldaan aan de grenswaarden zoals gesteld in de Wet milieubeheer ter plaatse van de beoogde nieuwe woningen.

Ter plaatse van de woningen in het plangebied kan een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd.

Verder blijkt uit de resultaten dat het niet nodig is om de bedrijfsactiviteiten van Arco meubelfabriek te beperken om aan de grenswaarden te voldoen. Hierdoor is de beoogde nieuwbouwwijk geen belemmering voor de bedrijfsactiviteiten van Arco.
Uit voorgaande kan worden geconcludeerd dat, met betrekking tot luchtkwaliteit, voor de beoogde bestemmingsplanwijziging kan worden uitgegaan dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Geur
Vanwege de ligging in de richtafstand voor 'geur' is in voorliggend geval een geuronderzoek naar uitgevoerd door M-Tech. Hierna wordt nader ingegaan op de belangrijkste uitkomsten. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 9 bij deze toelichting.

Onderzoeksresultaten
Geconcludeerd wordt dat de geuremissies afkomstig van Arco meubelfabriek niet zorgen voor een slecht woon- en leefklimaat. De beoogde nieuwe woningen van nieuwbouwwijk aan de Parallelweg liggen op een grotere afstand dan reeds bestaande woningen aan de Crocusstraat. Hierdoor is de mogelijk geurhinder op de beoogde nieuwe woningen lager dan 0,5 ouE/m3. Omdat de geurimmissie onder de grenswaarde van 0,5 ouE/m3 blijft, wordt er ook voldaan aan zowel de grens- als richtwaarde uit de Beleidsregels geur bedrijven Gelderland 2017.

Ondanks de geringe afstand kan worden vastgesteld dat er bij de nieuwe woningen van de beoogde nieuwbouwwijk aan de Parallelweg in Winterswijk geen ontoelaatbare geurbelasting aanwezig zal zijn. Er is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat. Daarnaast wordt Arco Meubelfabriek niet belemmerd in de bedrijfsactiviteiten.

Gevaar
Vanwege de ligging in de richtafstand voor 'gevaar' is een onderzoek uitgevoerd door M-Tech. Hierna wordt nader ingegaan op de belangrijkste uitkomsten. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 10 bij deze toelichting.

Onderzoeksresultaten
Uit de beoordeling blijkt er geen “harde” plaatsgebonden en groepsrisico’s te bepalen zijn. Gezien de ligging en indeling van de projectlocatie kan gesteld worden dat op basis van de mogelijke scenario’s er een voldoende borging in het projectplan zit om het aantal potentiële slachtoffers zoveel mogelijk te beperken.

Ook de kans op natuurrampen is in het plangebied te verwaarlozen.

Ter plaatse van de woningen op de beoogde nieuwbouwwijk kan een goed woon en leefklimaat worden gegarandeerd.

Verder blijkt uit de resultaten dat het niet nodig is om de bedrijfsactiviteiten van Arco meubelfabriek te beperken om aan de grenswaarden te voldoen. Hierdoor is de beoogde nieuwbouwwijk geen belemmering voor de bedrijfsactiviteiten van Arco.

Uit voorgaande kan worden geconcludeerd dat, met betrekking tot externe veiligheid, voor de beoogde bestemmingsplanwijziging kan worden uitgegaan dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Parallelweg 4 (Machinefabriek Nijhuis Pompen)
Conform het bestemmingsplan is hier een machinefabriek toegestaan. Dit bedrijf is er feitelijk gevestigd en is als zodanig geregistreerd bij de kamer van koophandel. De feitelijke afstand vanaf de grens van het bedrijfsperceel tot aan de grens van het plangebied bedraagt 67 meter.

De richtafstand voor het aspect 'geluid' (100 meter) wordt niet gehaald. In dit geval is daarom een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Akoestisch Buro Tideman waarin de geluidseffecten van deze inrichting in worden meegenomen. Deze inrichting is reeds eerder akoestisch onderzocht. Dat onderzoek is betrokken in het onderzoek in Bijlage 7.

Onderzoeksresultaten
Het geluid vanaf het bedrijf Nijhuis is minder relevant voor dit plan. Het bedrijf ligt op een grotere afstand en de meubelfabriek Arco is gelegen tussen dit bedrijf en het plan. De geplande woningbouw levert geen belemmeringen op voor het bedrijf Nijhuis pompen.

Conclusie

Er is vanuit milieuzonering een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te verwachten. Andersom wordt geconcludeerd dat er geen omliggende milieubelastende functies worden beperkt in hun bedrijfsvoering door het initiatief.

Het aspect 'milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.1.5 Externe Veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het transporteren van stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

Planspecifiek

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

In afbeelding 4.1 is een uitsnede van de risicokaart van de locatie rondom het plangebied weergegeven. Het plangebied is hierop aangeduid met een rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2310CENRCSPARALW-ON01_0009.png"  
Afbeelding 4.1: Uitsnede Risicokaart (Bron: Atlas van de leefomgeving)  

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

In de nabije omgeving van het plangebied bevinden zich geen risicobronnen. De dichtstbijzijnde ligt op een afstand verder dan één kilometer.


Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

4.1.6 Aanmeldnotitie MER-beoordeling

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan de “moederprocedure”. Dit is in dit geval de bestemmingsplanprocedure. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Bepalend hierbij is de activiteit (of zijn de activiteiten) waarop het plan of besluit betrekking heeft.

In het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd welke activiteiten m.e.r-plichtig zijn en voor welke activiteiten een m.e.r-beoordeling moet worden verricht. In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen ten aanzien waarvan het maken van een milieueffectrapportage (m.e.r.) verplicht is. In onderdeel D van de bijlage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Als een activiteit op grond van onderdeel D m.e.r.-beoordelingsplichtig is, geldt voor een kaderstellend (bestemmings)plan dat die activiteit mogelijk maakt, een plan-m.e.r-plicht.

Planspecifiek

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en daarmee geen sprake van een directe m.e.r.-plicht. In onderdeel D 11.2 van het besluit wordt de “aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen” genoemd. Indien geoordeeld wordt dat sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' is mogelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk.

Uit jurisprudentie volgt dat het antwoord op de vraag of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aan de hand van aspecten als aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

In voorliggend geval is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. Deze is als Bijlage 11 bijgevoegd. Het doorlopen van een m.e.r.-procedure is niet nodig. Vanwege het ontbreken van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hoeft geen milieueffectrapport te worden opgesteld.

Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan

4.2 Cultuurhistorie en archeologie

4.2.1 Algemeen

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening worden gehouden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

4.2.2 Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

4.2.3 Archeologie

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn. Om deze reden zijn alle gronden in Winterswijk geïnventariseerd en beoordeeld op mogelijk aanwezige archeologische relicten. Er worden 4 waarden onderscheiden, iedere categorie kent een eigen verwachting op vondsten, waarbij 1 de hoogste verwachtingswaarde is en 4 de laagste.

4.2.4 Planspecifiek

Cultuurhistorie

In voorliggend plangebied bevinden zich geen cultuurhistorische waarden.

Archeologie
Het plangebied kent de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2'. Hiervoor geldt dat bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen ten behoeve van het oprichten van een bouwwerk groter dan 100 m2 de aanvrager een rapport dient te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld.

In dit geval wordt de onderzoeksgrens van 100 m2 overschreden. In het kader van dit bestemmingsplan is door Laagland een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Hierna worden de resultaten weergegeven.

Onderzoeksresultaten

Het plangebied ligt in het Overijssels-Gelders zandgebied. Uit geraadpleegde boringen in DINO-loket is vast te stellen dat de bovenste vier meter van de bodem bestaat uit zand (Formatie van Boxtel). Op de geomorfologische kaart en de bodemkaart is het plangebied niet gekarteerd. Wel ligt ten westen van het plangebied op de geomorfologische kaart een plateau-achtige vereffeningsrest en op de bodemkaart een zone met veldpodzolgronden; leemarm en lemig fijn zand. Op het AHN is te zien dat het plangebied zich op een verhoging in het landschap bevindt. Deze verhoging loopt verder omhoog ten zuiden van het plangebied en loopt af ten noorden van het plangebied.

In de omgeving van het plangebied zijn archeologische resten uit de Late Middeleeuwen – Nieuwe Tijd bekend.

Op de Hottinger kaart van 1787 is het plangebied en haar omgeving nog onbebouwd en ligt het aan de rand van de Es rondom Winterswijk. Op de kadastrale kaart van 1832 werd het terrein overwegend omschreven als bouwland met enkele delen weiland en tuin.

Rond 1883 wordt tegen de noordzijde van het plangebied een spoor aangelegd. Het plangebied zelf bleef onbebouwd tot 1919, dan wordt in een deel van het plangebied een houtzagerij gebouwd. rond 1929 komt in het noordoostelijke deel van het plangebied een lijstenfabriek te staan. In 1945 is de omgeving van het station zwaar gebombardeerd. Rond 1955 wordt het station opgeheven en de bebouwing in en rondom het plangebied neemt toe totdat het de huidige nog bestaande bebouwing bereikt in 1993.

Op basis van het bureauonderzoek geldt een middelhoge verwachting voor de periode Laat Neolithicum – Vroege Middeleeuwen en een hoge verwachting voor de periode Late Middeleeuwen – Nieuwe Tijd. Specifiek kunnen in het plangebied resten worden verwacht van een houtzagerij uit 1919 en een lijstenfabriek uit 1929. Ook kunnen oorlogsresten uit de tweede wereldoorlog aanwezig zijn.

Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek adviseren we vervolgonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek. Hierbij worden verspreid over de toegankelijke delen van het plangebied circa tien grondboringen gezet. De boringen hebben tot doel het archeologische verwachtingsmodel te toetsen en zo nodig aan te vullen. Met dit booronderzoek wordt de bodemopbouw in kaart gebracht. Aangezien de daadwerkelijke bodemopbouw in het plangebied niet precies bekend is, vormt een verkennend booronderzoek de aangewezen onderzoeksmethode. Op basis van de resultaten van dit onderzoek kunnen kansrijke delen worden geselecteerd voor eventueel vervolgonderzoek, terwijl delen met geen of weinig kansrijke delen van vervolgonderzoek kunnen worden uitgesloten.

Vervolg

Het verkennend booronderzoek (en eventueel noodzakelijke vervolgacties) wordt na het slopen van de bebouwing en het verwijderen van de erfverharding uitgevoerd. De geldende archeologische dubbelbestemming is overgenomen in dit bestemmingsplan, om zo de (mogelijke) archeologische waarden tot die tijd te beschermen. Hiermee wordt voorkomen dat kan worden met de bouwactiviteiten voordat de benodigde archeologische onderzoek zijn afgerond.

Mocht er tijdens graafwerkzaamheden toch archeologische sporen of vondsten worden aangetroffen, dan blijft uiteraard altijd wel de wettelijke meldplicht van de Erfgoedverordening van toepassing.

4.2.5 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de aspecten 'cultuurhistorie' en 'archeologie' geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Flora en fauna

4.3.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van die- en plantensoorten.

4.3.1.1 Gebiedsbescherming

De Wet natuurbescherming richt zich op de bescherming van gebieden. In de Wet natuurbescherming zijn Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden) beschermd.

Naast deze drie soorten gebieden is in het kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland van belang. In Gelderland betreft dit het Gelders Natuurnetwerk (GNN).

Dit is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones die tussen de natuurgebieden liggen. Het natuurnetwerk draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
4.3.1.2 Soortenbescherming

Voorts is in de Wet natuurbescherming de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren geregeld: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Onderzocht moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook voor het voorliggende plan, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden.

4.3.2 Situatie plangebied

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

Het plangebied bevindt zich op circa 2,3 kilometer afstand van het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied 'Bekendelle'. Op circa 2,6 kilometer afstand is het Natura 2000-gebied 'Korenburgerveen' gelegen.

Gelet op de onderlinge afstand is directe hinder (bijv. geluid, verstrooiing van licht etc.) niet aan de orde. Naast directe hinder dient tevens te worden gekeken naar de mogelijke toename van stikstofdepositie op kwetsbare habitattypen binnen het Natura 2000-gebieden. Om dit te beoordelen heeft BJZ.nu een AERIUS-berekening uitgevoerd die samenhangt met de voorgenomen ontwikkeling. Hierna wordt de belangrijkste conclusie weergegeven. Voor de volledige onderzoeksrapportage wordt verwezen naar Bijlage 13 bij deze ruimtelijke onderbouwing.

Onderzoeksresultaten

Geconcludeerd wordt dat voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. De voortoets voor het plan voldoet, ten aanzien van de effecten van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden aan artikel 2.7, lid 1 van de Wet natuurbescherming.

GNN

Het plangebied ligt niet binnen een Groene Ontwikkelingszone (GO) en bevindt het plangebied zich buiten het Gelders Natuurnetwerk (GNN). De kernkwaliteiten van het GO worden niet aangetast door de geplande ruimtelijke ontwikkeling.

Soortenbescherming

De voorgenomen activiteiten worden gezien als 'ruimtelijke ontwikkeling'. In voorliggend geval heeft Natuurbank Overijssel ter plaatse van het plangebied een Quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. Hierna zijn de resultaten van het onderzoek opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 14 van deze toelichting.

Onderzoeksresultaten

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door beschermde diersoorten hoofdzakelijk benut als foerageergebied, maar mogelijk bezetten vleermuizen er een verblijfplaats, bezetten grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- en voortplantingsplaats en nestelen er vogels. Amfibieën bezetten er geen vaste (winter)rustplaats. Het plangebied is geen essentieel foerageergebied voor vleermuizen.

Van de meeste in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Nesten van zwarte roodstaarten en spreeuwen vallen onder 'categorie 5 jaarrond beschermde nesten'. Er zijn echter geen ecologisch zwaarwegende redenen om te veronderstellen dat deze soorten geen alternatieve nestlocatie kunnen vinden. Deze soorten beschikken over voldoende flexibiliteit en in de omgeving van het plangebied zijn voldoende alternatieve nestlocaties aanwezig waar deze soorten kunnen nestelen. De staat van instandhouding van deze soorten komt niet in het geding door uitvoeren van de voorgenomen activiteiten. Indien beplanting wordt verwijderd en bebouwing wordt gesloopt tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.

Als gevolg van de voorgenomen activiteiten worden mogelijk beschermde grondgebonden zoogdieren gedood en wordt mogelijk een vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaats van een beschermd grondgebonden zoogdier beschadigd of vernield. Voor de huisspitsmuis, die mogelijk een vaste rust- en voortplantingsplaats in het plangebied bezet, geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling 'beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaatsen'. Er geldt geen vrijstelling voor het doden van huisspitsmuizen. Om te voorkomen dat beschermde dieren gedood worden dienen ze weggejaagd te worden of weggevangen te worden (en elders losgelaten). Indien niet voorkomen kan worden dat een beschermd dier gedood wordt, dient een ontheffing aangevraagd te worden of dient gewerkt te worden volgens een goedgekeurde en toepasbare gedragscode. Voor de steenmarter geldt geen vrijstelling van de verbodsbepaling `beschadigen/vernielen van vaste rust- en voorplantingsplaatsen'. Om de functie van de bebouwing voor steenmarters te onderzoeken en te kijken of deze soort een vaste rust- en/of voortplantingsplaats in het plangebied bezet, dient nader onderzoek uitgevoerd te worden.

Vleermuizen en hun vaste verblijfplaatsen zijn beschermd en mogen alleen met een ontheffing negatief beïnvloed worden. Als gevolg van de bebouwing wordt mogelijk een vleermuis verstoord of gedood en een vaste rust- en voortplantingsplaats verstoord, beschadigd en vernield. Er dient een aanvullend onderzoek conform het vleermuisprotocol uitgevoerd te worden om de functie van de bebouwing vast te kunnen stellen. Dit onderzoek dient uitgevoerd te worden in de periode half mei-half september (half oktober). Op basis van nader onderzoek kunnen de wettelijke consequenties bepaald worden.

Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor vleermuizen tijdelijk af. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties.

Resultaten van toetsing aan wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden samengevat:

  • Werkzaamheden afstemmen op de voortplantingsperiode van vogels;
  • Nader onderzoek steenmarters uitvoeren;
  • Nader onderzoek vleermuizen;
  • Geen beschermde zoogdieren doden.

Vervolg

De aanvullende onderzoeken zijn in uitvoering. Ter waarborging van voorgenoemde aanvullende onderzoeken is een voorwaardelijke verplichting binnen de regels van dit bestemmingsplan opgenomen, waarbij het is verboden om zonder een omgevingsvergunning bouwwerken ter plaatse van het plangebied geheel of gedeeltelijk te slopen. Dit is niet van toepassing indien er nader onderzoek is uitgevoerd danwel een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is verkregen ten behoeve van voorgenoemde beschermde diersoorten, dan wel wordt aangetoond dat geen ontheffing benodigd is.

4.3.3 Conclusie

Er worden geen negatieve effecten op het NNN en Natura 2000-gebieden verwacht. Wel dient nader onderzoek plaats te vinden naar de beschermde soorten, dit is vastgelegd in de regels van dit bestemmingsplan.

Indien de onderzoeken voorafgaand aan de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan worden afgerond, dan zullen de resultaten en gevolgen toegelicht worden. Indien noodzakelijk zal de initiatiefnemer van de ontwikkeling de noodzakelijke ontheffingen aanvragen bij het bevoegd gezag, in dit geval de provincie Gelderland.

Tot slot dient rekening te worden gehouden met artikel 1.11 van de Wnb (zorgplicht).

4.4 Niet gesprongen explosieven (NGE)

Het plangebied bevindt zich in een gebied dat is verdacht van niet gesprongen explosieven. In dit geval door Bombs Away een vooronderzoek (VO) Ontplofbare Oorlogsresten (OO) uit de Tweede Wereldoorlog uitgevoerd conform de richtlijnen van het 'Certificatieschema vooronderzoek en risicoanalyse OO' voor de Narcisstraat in de gemeente Winterswijk in de provincie Gelderland.

Het doel van het vooronderzoek ontplofbare oorlogsresten is om middels het raadplegen van diverse bronnen vast te stellen of er indicaties zijn dat er vanwege oorlogshandelingen tijdens de Tweede Wereldoorlog ontplofbare oorlogsresten in/op de (water)bodem in het onderzoeksgebied kunnen zijn achtergebleven. Hierna worden de resultaten en conclusies weergegeven. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 15 bij deze toelichting.

Resultaten en conclusies 

Op basis van de resultaten van het vooronderzoek ontplofbare oorlogsresten is vastgesteld dat er indicaties zijn dat door oorlogshandelingen tijdens de Tweede Wereldoorlog ontplofbare oorlogsresten zijn achtergebleven in/op de (water)bodem binnen de grenzen van het onderzoeksgebied. Het onderzoeksgebied is (deels) verdacht op OO. Dit betekent dat er tijdens de uitvoering van de geplande bodemingrepen een risico is op het aantreffen van OO en een mogelijke ongecontroleerde werking hiervan. Het soort OO dat binnen de grenzen van het onderzoeksgebied aangetroffen kan worden betreft afwerpmunitie.

Met de bovenstaande gegevens is er een horizontale en verticale afbakening vastgesteld die het risicogebied en de diepteligging van de mogelijke ontplofbare oorlogsresten weergeeft. De mogelijke aan te treffen ontplofbare oorlogsresten is afwerpmunitie. Deze ontplofbare oorlogsresten kan worden aangetroffen tot op een maximale diepte van 5 meter onder maaiveld Tweede Wereldoorlog. Dit staat gelijk aan ongeveer 32 meter + NAP.

Aangezien er tijdens de uitvoering van het vooronderzoek ontplofbare oorlogsresten indicaties van oorlogshandelingen zijn aangetroffen en het onderzoeksgebied verdacht is, wordt geadviseerd om voorafgaand aan de voorgenomen bodemingrepen in het onderzoeksgebied vervolgstappen te nemen in de opsporing van OO. Verdachte gebieden die gesitueerd zijn in gebieden die sterk ontwikkeld zijn na de Tweede Wereldoorlog (bijvoorbeeld door het aanleggen van woningbouw, industrieterreinen en wegen) kunnen het beste eerst door een Vooronderzoek na-conflictperiode (VNC) in combinatie met een Risicoanalyse (RA) onderzocht worden. Dit advies geldt voor het verdachte gebied in het huidige onderzoek.

Vervolg

Voorafgaand aan de sloop van de bestaande bebouwing wordt nader onderzoek uitgevoerd. De onderzoekstrategie wordt te zijner tijd bepaald, nadat de eerste sonderingen zijn uitgevoerd.

4.5 Verkeer

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met de mogelijke extra verkeersgeneratie en parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiervoor kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie 'Kerncijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 381' (december 2018) van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. De kerncijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeersgeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen.

Uitgangspunten

Qua verstedelijkingsgraad en stedelijke zone worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • verstedelijkingsgraad: matig stedelijk (gemeente Winterswijk);
  • stedelijke zone: Kom, overig.

Planspecifiek

Parkeren

De gemeente Winterswijk beschikt over een eigen parkeernota 'Nota parkeernormen Winterswijk'. In de nota zijn voor typen woningen parkeernormen opgenomen. De uitgangspunten zoals opgenomen in het gemeentelijke parkeerbeleid worden voor de toetsing hieronder gebruikt.

De ontwikkeling omvat de bouw van 74 woningen. In onderstaand overzicht is voor deze woningen de parkeernorm weergegeven:

Functie:   Parkeernorm   Aantal woningen   Totale parkeerbehoefte per weekdag (gemiddeld)  
Huur, huis, sociale huur   1,7   12   20,4  
Koop, huis, tussen/hoek   2   44   88  
Koop, huis, twee-onder-één-kap   2,2   6   13,2  
Koop, appartement, midden   1,9   12   22,8  
Totaal   144,4  

Volgens bovenstaande berekening ontstaat er een behoefte van 144 parkeerplaatsen. Het ontwerp voorziet in voldoende parkeerplaatsen. In het plangebied is hier voldoende ruimte voor. Alle parkeerplaatsen worden openbaar op 20 na (12 x bij tweekappers, 1 hoekwoning en 7 x bij de seniorenwoningen). Van de openbare parkeerplaatsen zijn er 110 in vakken en het restant langs de weg waar plek is voor minimaal 21 auto's.

In dit geval worden meer parkeerplaatsen (151) gerealiseerd dan nodig is (144) volgens de 'Nota parkeernormen Winterswijk' dit omdat de parkeerplaatsen op privéterrein niet voor iedereen toegankelijk zijn. Op deze manier is meer flexibiliteit.

Gezien vorenstaande wordt gesteld dat in de parkeerbehoefte van de onderhavige ontwikkeling wordt voorzien. Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.

Verkeersgeneratie

De te realiseren woningen verhogen het aantal verkeersbewegingen. Het aantal verkeersbewegingen heeft invloed op de omgeving van het plangebied en moet in ogenschouw worden genomen. Om het aantal verkeersbewegingen te bepalen is gebruik gemaakt van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)'. De gemeentelijke parkeernota biedt immers geen cijfers over verkeersgeneratie.

Hierbij zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Verstedelijkingsgraad: matig stedelijk / gemeente Winterswijk;
  • Stedelijke zone: rest bebouwde kom.

In de publicatie van de CROW is de verkeersgeneratie per functie uiteengezet. Daarnaast wordt hierin een minimaal en maximaal aantal verkeersbewegingen voor de functies aangegeven. In voorliggend geval is van het gemiddelde uitgegaan. Op basis van de vorenstaande uitgangspunten ontstaat qua verkeersgeneratie als gevolg van het project het volgende beeld:

Functie:   Verkeersbewegingen per woning   Aantal woningen   Totaal aantal verkeersbewegingen per weekdag (gemiddeld)  
Huur, huis, sociale huur   4,9   12   58,8  
Koop, huis, tussen/hoek   7,1   44   312,4  
Koop, huis, twee-onder-één-kap   7,8   6   46,8  
Koop, appartement, midden   5,6   12   67,2  
Totaal   485,2  

De totale verkeersgeneratie voor de te realiseren woningen komt afgerond neer op 486 verkeersbewegingen per etmaal.

De bestaande bedrijfsactiviteiten komen te vervallen. In het plangebied staat nu circa 7.500 m2 bedrijfsgebouwen. De bijpassende functies die zijn toegestaan betreft functies dit het beste passen bij de functies 'Bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief' uit de CROW-uitgave. Deze functie heeft een gemiddelde verkeersgeneratie van 4,8 per 100 m2 bvo. De huidige verkeersgeneratie in het plangebied is op basis van de CROW circa 360 verkeersbewegingen per weekdagetmaal.

Geconcludeerd wordt dat voorliggend initiatief op basis van de CROW-uitgave een toename van circa 128 vervoersbewegingen per dag teweegbrengt. De omliggende wegenstructuur kan deze beperkte toename goed afwikkelen. Daar komt bij dat de verkeersbewegingen bij bedrijfsactiviteiten, zoals zware voertuigen voor het leveren en ophalen van materiaal, komen te vervallen. Al met al wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een onevenredige toename van de verkeersdruk in en rondom het plangebied.

Ontsluiting

In de nieuwe woonwijk is sprake van éénrichtingsverkeer voor auto's. Verkeer rijdt binnen vanaf de Narcisstraat/Parallelweg en vertrekken via de Misterweg. Om inzicht te krijgen in de verkeersafwikkeling heeft Roelofs Advies en Ontwerp onderzoek uitgevoerd. Hierna wordt ingegaan op de conclusies. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 16 bij deze toelichting.

Onderzoeksresultaten

Op basis van voorgaand verkeersadvies volgt de aanbeveling om het plangebied voor uitgaand verkeer te ontsluiten via de Misterweg. Uit de capaciteitstoets volgt de conclusie dat de ontsluitende kruispunten van het plangebied (Parallelweg – Narcisstraat en Misterweg – ontsluitingsweg plangebied) het verkeersaanbod in de situatie met 74 extra woningen in het peiljaar 2040 op een acceptabele wijze kan afwikkelen. Ook de oversteekbaarheid van de Parallelweg en Misterweg voor fietsers/voetgangers blijft acceptabel, waarbij deze weggebruikers bij de rotonde Parallelweg – Misterweg altijd met voorrang kunnen oversteken.

Conclusie

Het aspect 'verkeer en parkeren' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Water

4.6.1 Algemeen

Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en worden sterk beïnvloed door de klimaatverandering. Er is meer ruimte nodig voor water, omdat klimaatverandering zorgt voor hoge piekafvoeren in de zomer en een gemiddeld hogere waterafvoer in de winter. Het gaat ook om langduriger periodes van droogte en om extreem warm weer, waar vooral stedelijk gebied last van kan hebben. Ook veranderingen in ruimtegebruik hebben gevolgen voor het waterbeheer. Het waterschap wil vroegtijdig meedenken over plannen en ontwikkelingen om samen met de gemeente en andere partners te zoeken naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.

Het waterschap Rijn en IJssel zorgt voor het water in uw omgeving. Vanuit het leidend principe 'Water en mens in hun element' draagt het waterschap bij aan ruimtelijke kwaliteit en een duurzame leefomgeving. De zorg voor waterveiligheid, schoon water en voldoende water vraagt structureel aandacht en is continu in beweging. Dat doet het waterschap door het (grond)waterpeil te beheren, rioolwater te zuiveren en te zorgen voor schoon water in beken, sloten en rivieren en te zorgen voor stevige dijken.

Als belangrijkste speerpunt voor de periode 2022-2027 ziet het waterschap de opgave om zijn gebied veerkrachtiger te maken tegen klimaatverandering. Hiervoor werkt het waterschap toe naar een andere balans van vasthouden-bergen-afvoeren (voorraadbeheer), rekening houdend met de meest recente inzichten over de snelheid van klimaatverandering.

In het waterbeheerprogramma 2022-2027 heeft het waterschap zijn doelen en werkzaamheden weergegeven in vier thema's.

Klimaatrobuust gebied

Het doel is het beheer, het onderhoud en de inrichting van het regionaal watersysteem zodanig te invullen, dat jaarrond een optimale balans tussen te nat en te droog wordt bereikt en tegelijkertijd inwoners, bedrijven en medeoverheden voldoende weerbaar zijn tegen de onvermijdelijke gevolgen van extreem weer.

Het waterschap zorgt voor veilige dijken, nu en in de toekomst. Onze ambitie is dat in 2050 de waterkeringen voldoen aan de nieuwe normen voor waterveiligheid, en dat we daarbij wendbaar inspelen op ontwikkelingen. We voeren ons beheer op een duurzame wijze uit en werken aan behoud en verhoging van de biodiversiteit van de dijken.

Circulaire Economie en Energietransitie

Het waterschap wil in het uitvoeren van zijn primaire taak zoveel mogelijk bijdragen aan het beperken van klimaatverandering. Daarbij willen we in 2050 onderdeel zijn van een 100% circulaire economie waarin we onze taken klimaatneutraal uitvoeren.

Gezonde leefomgeving

Als waterschap zorgen we voor een schoon en gezond watersysteem voor de mensen en de natuur in het gebied. Wij streven ernaar dat het water in onze leefomgeving geschikt is voor verschillende maatschappelijke functies en dat het geen risico's oplevert voor de volksgezondheid. Ons doel is een oppervlaktewatersysteem te bereiken dat optimaal is voor ecologisch functioneren en biodiversiteit en natuurwaarden daarbinnen en -buiten bevordert.

De samenhang van de wateropgaven met andere opgaven in het gebied vraagt om nauwe samenwerking met gemeenten, provincies, inwoners en bedrijven. Om de waterbelangen bij ruimtelijke ontwikkelingen tijdig en goed in beeld te krijgen en mee te kunnen wegen, gebruiken we de (digitale) watertoets.

4.6.2 Situatie plangebied

Het waterschap Rijn en IJssel is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl). De uitkomst van de watertoets is opgenomen in Bijlage 17 van deze toelichting. Voor het plangebied zijn met name de adviezen omtrent de afvalwaterketen en het grondwaterbeheer van belang. Hieronder worden de van belang zijnde waterhuishoudkundige aspecten nader toegelicht.

Vuilwaterriolering

Vuilwater en hemelwater worden gescheiden van elkaar aangeleverd. Het vuile water ( douche, toilet, keuken, etc.) wordt ondergronds aangeleverd d.m.v. een ontstoppingsstuk op de nieuwe erfscheidingen met de nieuwe openbare ruimte. Deze huisaansluitingen worden vervolgens aangesloten op een nieuw aan te leggen verzamelriool, welke verbinding kan maken met de bestaande vuilwaterriolering aan de Misterweg.

Hemel- en grondwater

Het beleid van de gemeente Winterswijk is erop gericht om zoveel mogelijk hemelwater (dak en straatwater) te infiltreren binnen het plangebied. Het dakwater wordt - daar waar mogelijk - geïnfiltreerd op het eigen perceel, met een overloop naar het openbare gebied. Indien noodzakelijk wordt grondverbetering toegepast te worden.

In het openbare gebied dient een regenbui van T= 10+10% (40 mm) opgevangen kunnen worden en vertraagd afgevoerd. In extreme situaties dient een bui T=100+10% (80 mm) geborgen kunnen worden op maaiveld, zonder dat er waterschade optreedt. Het verschil tussen bui t=100+10% en T=10+10% dient geborgen te kunnen worden binnen het plangebied. Dat betekent in principe: water bergen op straat, laten infiltreren in de bodem in openbaar groen en open bestratingen.

Dit zijn de ontwerpuitgangspunten voor deze ontwikkeling. Een onderzoek naar de doorlatendheid moet uitwijzen of infiltreren in de bodem mogelijk is. De vertraagde afvoer kan gerealiseerd worden op het hemelwaterriool aan de Misterweg.

Indien infiltreren niet voldoende mogelijk is, dan zal het hemelwater tijdelijk worden vastgehouden in een waterbergingsvoorziening en vertraagd worden afgevoerd.

Drainage

De aanleg van drainage in de openbare ruimte is afhankelijk van het watersysteem, de grondsamenstelling, de grondwaterstand en of er infiltratie wordt toegepast. Onderzoek zal dit uitwijzen. Hiervoor gelden droogleggingsnormen. Gangbare normen voor ontwateringsdiepte (verschil tussen maaiveld en gemiddelde hoogste grondwaterstand, GHG, waarbij het vloerpeil 0,20 cm boven het omliggende maaiveld ligt) zijn:

  • 1,00 m voor woningen met kruipruimte (bouwpeil t.o.v. GHG)
  • 0,60 m voor woningen zonder kruipruimte
  • 0,50 m voor tuinen en openbare groenvoorzieningen
  • 0,90-1,10 m voor primaire wegen
  • 0,70 m voor secundaire wegen

Vuilwater, drainage, hemel- en grondwater worden in een later stadium in een waterhuishoudkundig plan (WHP) uitgewerkt.

Vervolg

Tussen het ontwerp en de vaststelling van dit bestemmingsplan wordt een waterhuishoudkundig plan opgesteld. Tussen initiatiefnemer en de gemeente zijn in de anterieure overeenkomst afspraken gemaakt om te voldoen aan de geldende eisen voor de waterberging in het plangebied.

4.6.3 Conclusie

Voor het plangebied is van belang in hoeverre hemelwater in de bodem kan worden geïnfiltreerd en of er drainage kan worden toegepast. Deze punten zullen worden onderzocht in een nog nader op te stellen waterhuishoudkundig plan dat ter toetsing aan de gemeente en het waterschap zal worden voorgelegd.

4.7 Duurzaamheid en klimaatadaptatie

Gemeente Winterswijk erkent de groeiende urgentie van klimaatverandering en de noodzaak om zich aan te passen aan de verwachte gevolgen ervan. De gemeentelijke doelen en ambities met betrekking tot duurzaamheid en klimaatadaptatie houden onder andere in het verminderen van de kwetsbaarheid van de gemeenschap voor klimaatverandering, het beschermen van natuurlijke hulpbronnen en ecosystemen, het gebruik van duurzame materialen en middelen en het naleven van nationale en regionale duurzaamheidsdoelen en normen.

Ruimtelijke Strategieën

De ruimtelijke strategieën voor klimaatadaptatie in de gemeente Winterswijk omvatten het bevorderen van duurzame bouwpraktijken en energie-efficiëntie. Het creëren van groenvoorzieningen en openbare ruimtes die bijdragen aan hitte, water en droogte bestendigheid. Het realiseren van schaduwplekken en koele routes, het stimuleren van wateropvang- en hergebruiksystemen en daarnaast de biodiversiteit te verbeteren zorgt ervoor dat de openbare ruimte toekomstbestendig is. De bebouwing wordt zo ingericht dat warmte instraling beperkt blijft in de zomermaanden en genoeg mogelijkheden zijn om te koelen of ventileren.

Planspecifiek

Een klimaatrisico-analyse is uitgevoerd (aan de hand van de Klimaatatlas Winterswijk) om de klimaatscenario's en risico's te identificeren. Door stresstesten uit te voeren in de gemeente op basis van wateroverlast, droogte en hittestress is een goed inzicht verkregen in de risico's.

Wateroverlast
Op basis van klimaatatlas Winterswijk vormt het huidige pand in het plangebied een risico. Zie afbeelding 4.2. De kaart toont het effect van extreme neerslag (bui 70 mm in 1 uur tijd) in de huidige situatie. In de bestaande situatie is volledig verhard. Per definitie vindt daarom een verbeterslag plaats, maar het geeft aan dat er wateroverlast een aandachtspunt bij deze ontwikkeling.

Het beleid van de gemeente Winterswijk is erop gericht om zoveel mogelijk hemelwater (dak en straatwater) te infiltreren binnen het plangebied. Het dakwater wordt - daar waar mogelijk - geïnfiltreerd op het eigen perceel, met een overloop naar het openbare gebied. Indien noodzakelijk wordt grondverbetering toegepast te worden.

In het openbare gebied dient een regenbui van T= 10+10% (40 mm) opgevangen kunnen worden en vertraagd afgevoerd. In extreme situaties dient een bui T=100+10% (80 mm) geborgen kunnen worden op maaiveld, zonder dat er waterschade optreedt. Het verschil tussen bui t=100+10% en T=10+10% dient geborgen te kunnen worden binnen het plangebied. Dat betekent in principe: water bergen op straat, laten infiltreren in de bodem in openbaar groen en open bestratingen.

Dit zijn de ontwerpuitgangspunten voor deze ontwikkeling. Een onderzoek naar de doorlatendheid moet uitwijzen of infiltreren in de bodem mogelijk is. De vertraagde afvoer kan gerealiseerd worden op het hemelwaterriool aan de Misterweg. Indien infiltreren niet voldoende mogelijk is, dan zal het hemelwater tijdelijk worden vastgehouden in een waterbergingsvoorziening en vertraagd worden afgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2310CENRCSPARALW-ON01_0010.png"  
Afbeelding 4.2: Wateroverlast in en rondom het plangebied (Bron: Klimaatatlas Winterswijk)  

Hittestress
Voor de het plangebied geldt dat de locatie vatbaar is voor hittestress, waarbij het gebied zo'n 2 tot 3 graden Celsius gemiddeld warmer is dan omliggend gebied. Zie hiervoor afbeelding 4.3. Hierbij wordt opgemerkt dat dit betrekking heeft op de huidige situatie waarin het plangebied geen groene plekken en bomen kent. Die situatie wordt per definitie beter, maar het geeft ook voor dit aspect aan dat hitte een aandachtspunt is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2310CENRCSPARALW-ON01_0011.png"  
Afbeelding 4.2: Hittestress in en rondom het plangebied (Bron: Klimaatatlas Winterswijk)  

In het plan wordt rekening gehouden met hittestress. Op en rondom de parkeerplaatsen wordt groen aangebracht. Daarnaast worden in het plangebied groene ruimtes ingericht met bomen en waardoor vanuit alle woningen 3 bomen zichtbaar zijn. Deze groene ruimtes kunnen tevens fungeren als koelteplekken in de wijk. Hiervoor zou de speelplek kunnen dienen als multifunctioneel gebied met wateropslag, spelen en schaduw/koelte.

Het appartementengebouw heeft een kleine buitenruimte aan de oostkant van het gebouw. Daarom is in de (openbare) ruimte rondom het gebouw meer ruimte ingeruimd voor groen.

Voor het gehele plangebied wordt in een nieuwe opzet qua wegen, parkeren en situering van de gebouwen voorzien. Met name om zo een kwaliteitsslag te maken, waardoor er een aantrekkelijke en groenere woonomgeving kan ontstaan. De steenachtige uitstraling in de huidige situatie gaat verdwijnen en maakt plaats voor een nieuwe wijk met groenvoorzieningen en bomen.

Om droogte in wijken en in de stad tegen te gaan is het van belang dat voldoende water in de bodem kan infiltreren en de grondwaterstand bij kan vullen. Op basis van de Klimaateffectatlas is de gemiddeld laagste grondwaterstand in het projectgebied lager dan 2 meter onder het maaiveld.

De extra groenvoorzieningen en groene ruimten tussen de gebouwen creëren extra schaduw en verkoeling, waarmee een bijdrage wordt geleverd aan het tegengaan van hittestress en droogte (bodemdaling).

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan in voldoende mate rekening houdt met duurzaamheid en klimaatadaptatie.

4.8 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.


Planspecifiek

Het voorliggende plan heeft voor de gemeente Winterswijk geen financiële consequenties, aangezien de plannen voor rekening en risico van de initiatiefnemer komen. Dit wordt vastgelegd in een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet noodzakelijk. In geval van planschade is een overeenkomst getekend waardoor eventuele planschadekosten op de initiatiefnemer verhaald kunnen worden. Het plan is daarmee economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Algemeen

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).


Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).


Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • 1. het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • 2. het bebouwen van de gronden;
  • 3. het verrichten van werken (aanleggen).


Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook van toepassing voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

Opbouw van de regels

Het bestemmingsplan is conform de daaraan te stellen wettelijke eisen zoals vastgelegd in de Standaard voor Bestemmingsplannen 2012 opgesteld. De regels hebben een vaste opbouw en de hoofdstukken zijn als volgt verdeeld:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.

Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling, algemene gebruiks-, aanduidings-, afwijkings- en wijzigings- en procedureregels en overige regels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.2 Dit bestemmingsplan

De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen in de toelichting is beschreven. In deze paragraaf is als bedoeld in artikel 3.1.3 van het Besluit ruimtelijke ordening een beschrijving opgenomen van de bestemmingen die in het bestemmingsplan voorkomen.

De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen hiervoor is beschreven. Dit bestemmingsplan kent de bestemmingen 'Groen', 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Wonen'.

'Groen'
De bestemming Groen is bestemd voor plantsoenen, parken en groenstroken binnen het plangebied. In de bestemmingsomschrijvingen is aangegeven welk gebruik is toegestaan. In de bouwregels is bepaald dat gebouwen niet zijn toegestaan. Wel is in een bevoegdheid opgenomen om van die regeling af te wijken en, onder voorwaarden, garages en bergingen mogelijk te maken die horen bij woningen op naastgelegen percelen.

'Verkeer - Verblijfsgebied'
De wegen en parkeervoorzieningen zijn voorzien van deze bestemming. De gronden zijn bestemd voor verblijf en bestemmingsverkeer.

'Wonen'
Alle gronden voor de beoogde woningen zijn bestemd als Wonen. Er is gebruik gemaakt van diverse aanduidingen voor woningcategorieën: aaneengebouwd, gestapeld en twee-aan-een. Daarnaast zijn praktijk- en kantoorruimten voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep in alle woningen toegestaan.

In de bouwregels is uitgebreid omschreven aan welke maatvoeringseisen de bouwwerken moeten voldoen. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen, bijgebouwen, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De maximale goot- en bouwhoogte zijn aangegeven op de verbeelding. Bij de levensloopbestendige woningen, de woningen aan de Parallelweg en de appartementen aan de oostzijde is tevens een plat dak toegestaan. Dat is op de verbeelding geregeld met de aanduiding 'plat dak'.

Via een afwijkingsbevoegdheid kan, onder voorwaarden, een aan huis verbonden bedrijf worden toegestaan.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht ligt het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage. Eenieder kan dan een zienswijze indienen op het plan. Na vaststelling door de gemeenteraad ligt het bestemmingsplan opnieuw 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt in werking daags na afloop van de tervisielegging, als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag artikel 3.1.1. Bro overleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan geldt dat overleg moet worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het gaat dan tenminste om de betrokken waterschappen en diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Het bestemmingsplan is in het kader van het wettelijke vooroverleg voorgelegd aan de provincie Gelderland en het waterschap Rijn en IJssel.

De provincie geeft in haar advies aan om in de toelichting van dit bestemmingsplan breder uiteen te zetten hoe dit initiatief zich verhoudt tot de uitgangspunten en afspraken die zijn gemaakt in de Woondeal Achterhoek/Regionale Woonagenda 2023-2030. Dat advies is opgevolgd.

Het waterschap geeft in haar reactie aan dat de bergingseis 78 mm bedraagt in plaats van 80 mm. Dit is aangepast in de waterparagraaf. Het waterschap geeft aan verder geen opmerkingen te hebben, met de kanttekening dat zij het waterhuishoudkundig plan willen zien zodra het is uitgewerkt.

6.3 Participatie

Initiatiefnemer heeft op 2 juni 2022 en op 4 oktober 2023 een informatieavond gehouden voor de buurt. Daarnaast hebben heeft de initiatiefnemer individuele gesprekken gehad met de mensen naast de uitrit en nog enkele bewoners aan de Misterweg en de Hyacinthstraat. Tevens zijn per mail en telefonisch vragen beantwoord. Verder is een website gemaakt met het oog op het informeren van de buurt: woneninmeerdink.nl.

De verslagen van de informatieavonden zijn opgenomen in Bijlage 18 en Bijlage 19.

6.4 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor een termijn van zes weken ter inzage gelegd.

Wanneer gedurende deze periode zienswijzen worden ingediend, wordt hiervan in deze paragraaf of in een aparte bijlage verslag gedaan.