Plan: | Sportpark Jaspers Fase 3 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0294.BP1201SGJASPERSF3-VA01 |
Voordat ruimtelijke ingrepen mogen plaatsvinden moet eerst een onderzoek plaatsvinden in het kader van de Flora- en faunawet en eventueel andere natuurregelgeving.
In het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet) en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) dient er getoetst te worden of de beoogde ontwikkelingen een negatieve invloed hebben op de beschermde gebieden.
Het plangebied ligt niet in een gebied dat is aangewezen in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Het dichtstbijzijnde beschermde natuurgebied ligt op ruim 2.000 meter afstand ten westen van het plangebied. Het betreft het Natura 2000-gebied “Korenburgerveen”. Tussen het beschermde gebied en het plangebied ligt al een verstorende provinciale weg en bossen, die eventuele verstoring beperken.
Gezien de afstand zijn negatieve effecten door het plaatsen van lichtmasten uit te sluiten op het beschermde gebied. Overige effecten worden gezien de kleinschalige en lokale ingreep en afstand niet verwacht.
Negatieve effecten op instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied zijn uit te sluiten. Een vergunningaanvraag in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 wordt niet noodzakelijk geacht.
Het plangebied ligt niet in of nabij een gebied dat is aangewezen in het kader van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het dichtstbijzijnde gebied dat is aangewezen als onderdeel van de EHS ligt op een afstand van circa 300 meter. Gezien de afstand en tussenliggende elementen (bossen, houtwallen en waterzuiveringsstation) zijn zowel directe als indirecte negatieve effecten met de plannen op de EHS niet verwachten.
In het kader van de Flora- en faunawet dient te worden nagegaan of vaste rust- en verblijfplaatsen door de ingreep worden aangetast (verwijderd, ongeschikt gemaakt) of dieren opzettelijk worden verontrust. De beoogde ontwikkelingen kunnen biotoopverlies of verstoring (indirect biotoopverlies) tot gevolg hebben. Invloeden die leiden tot een verminderde geschiktheid van het plangebied als bijvoorbeeld foerageergebied zijn niet ontheffingsplichtig, tenzij het een zodanig belang betreft dat bij het wegvallen van deze functie ook de vaste rust- en verblijfplaatsen van soorten niet langer kunnen functioneren. Door de werkzaamheden kunnen alle aanwezige soorten negatieve effecten ondervinden van de ingreep. Voor de meeste soorten is dit tijdelijk van aard.
Een uitgevoerde quickscan leidde tot de conclusie dat voor de flora geen aanvullend onderzoek nodig was, aangezien de bodemgesteldheid ongeschikt werd geacht voor de aanwezigheid van streng beschermde soorten. In geval van ruimtelijke ontwikkeling is voor de licht beschermde soorten geen ontheffing vereist. Er zijn geen jaarrond beschermde vogelnesten in het plangebied aangetroffen. Het verwijderen van bomen moet buiten het broedseizoen plaatsvinden en mag ook daarbuiten geen verstoring van de voortplanting van broedvogels opleveren. De quickscan adviseerde nader onderzoek naar eekhoornnesten in de bladloze periode van loofbomen en een aanvullend vleermuizenonderzoek. Vanwege het ontbreken van voldoende geschikt leefgebied verwachtte dit rapport geen reptielen, zwaar beschermde amfibieën, beschermde vissen of beschermde ongewervelden in het plangebied.
Tijdens het vervolgonderzoek zijn geen vaste verblijfplaatsen van eekhoorns aangetroffen. In het gebied zijn 5 soorten vleermuizen aangetroffen, namelijk de Gewone dwergvleermuis, de Laatvlieger, de Bruine grootoorvleermuis, de Rosse vleermuis en de Watervleermuis. Een vliegroute aan de westzijde van het plangebied langs de Leurdijksbeek en een zware houtwal bleek essentieel voor de Gewone dwergvleermuis en zeer belangrijk, ook als foerageergebied, voor de Laatvlieger. Doordat in de plannen de zware houtwal tussen een te realiseren oefenveld en het daarnaast geprojecteerde sportveld verdwijnt, vindt aantasting van vliegroute en foerageergebied plaats. Daarvoor is een mitigatie- en compensatieplan opgesteld (niet vellen in de seizoenen waarin de vleermuizen actief zijn en een omleidingsroute creëren rond het oefenveld door het versterken van de beplantingen ter plaatse). Bij het aanbrengen van verlichting zal met de eisen die de vleermuizen stellen rekening worden gehouden (beperken strooilicht; niet aanlichten beplantingen).
In bijlage 6 vindt u het totale landschapsplan waarbij zowel met landschap als met flora en fauna rekening is gehouden. In paragraaf 3.6 vindt u meer informatie over het onderdeel landschap.