Plan: | Grevinkweg - Hoog Antink |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0294.WP1104BGGRWEG-OW01 |
De voor Agrarisch - Cultuurlandschap aangewezen gronden zijn bestemd voor:
de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf, met dien verstande dat de uitoefening van een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een intensieve veehouderij, is toegestaan tot een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 25% van de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen met een maximum van 350 m2;
de uitoefening van intensieve veehouderij, met dien verstande dat:
ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' intensieve veehouderij uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij', met dien verstande dat de bebouwde oppervlakte ten behoeve van intensieve veehouderij maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak' aangegeven oppervlakte bedraagt;
ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' intensieve veehouderij is toegestaan tot een bebouwde oppervlakte van maximaal 1 ha, dan wel de bestaande grotere oppervlakte;
van de bedrijfsgebouwen slechts één bouwlaag mag worden gebruikt voor het houden van dieren;
een viskwekerij alsmede voor recreatie in de vorm van visvijvers uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'viskwekerij' met bijbehorende detailhandel, hoofdzakelijk in ter plaatse geproduceerde goederen, met dien verstande dat de oppervlakte ten behoeve van detailhandel maximaal 50 m2 mag bedragen;
het bestaande aantal bedrijfswoningen per bouwvlak, waarbij inwoning is toegestaan in één van de aanwezige bedrijfswoningen;
maximaal 1 paardenbak per bouwvlak met een maximale oppervlakte van 800 m2, met dien verstande dat tevens de bestaande paardenbakken buiten het bouwvlak zijn toegestaan;
praktijk- en kantoorruimten voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep, met dien verstande, dat maximaal 50 m2 van de vloeroppervlakte van de bedrijfswoning en de bijgebouwen ten behoeve van deze activiteiten in gebruik mag zijn en dat de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de volgende landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden:
kleinschalige landschapselementen met een oppervlakte van maximaal 400 m2 zoals poelen, ruigtes, heggen, boomgroepen, houtwallen en -singels;
hoogteverschillen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - hoogteverschillen';
openheid ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - openheid';
on- en halfverharde wegen en paden;
een biogasinstallatie binnen het bouwvlak, met dien verstande dat:
het agrarisch bedrijf eigen geproduceerde mest verwerkt en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe. Het digestaat (de co-vergiste mest) wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt;
het agrarisch bedrijf eigen geproduceerde mest verwerkt en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe. Het digestaat wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt of naar derden afgevoerd;
het agrarisch bedrijf aangevoerde mest geproduceerd door derden verwerkt en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe. Het digestaat wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt;
kleinschalig kamperen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kleinschalig kamperen 1', waarbij maximaal 15 kampeermiddelen zijn toegestaan, met dien verstande dat buiten de periode van 1 maart tot en met 31 oktober geen kampeermiddelen aanwezig mogen zijn;
kleinschalig kamperen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kleinschalig kamperen 2', waarbij maximaal 25 kampeermiddelen zijn toegestaan, met dien verstande dat buiten de periode van 1 maart tot en met 31 oktober geen kampeermiddelen aanwezig mogen zijn;
kleinschalig kamperen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kleinschalig kamperen 3', waarbij maximaal 35 kampeermiddelen zijn toegestaan, met dien verstande dat buiten de periode van 1 maart tot en met 31 oktober geen kampeermiddelen aanwezig mogen zijn;
verblijfsrecreatie in de vorm van een natuurkampeerterrein ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - natuurkampeerterrein' waarbij maximaal 30 kampeerplaatsen zijn toegestaan, met dien verstande dat buiten de periode van 1 maart tot en met 31 oktober geen kampeermiddelen aanwezig mogen zijn;
een zend-, ontvang- en/of sirenemast ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie';
opslag ten behoeve van agrarische activiteiten alsmede de stalling van vee ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen';
een parkeerterrein uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' met dien verstande dat deze gronden gedurende maximaal 25 dagen per jaar voor parkeren mogen worden gebruikt;
nevenactiviteiten in de vorm van een kinderopvang uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - kinderopvang' met dien verstande dat maximaal 234 m2 van de oppervlakte van de bebouwing hiervoor mag worden gebruikt;
nevenactiviteiten in de vorm van educatieve activiteiten in verband met biologische landbouw met de daarbij behorende ondersteunende horeca uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - informatiecentrum' met dien verstande dat maximaal 153 m2 van de oppervlakte van de bebouwing hiervoor mag worden gebruikt;
nevenactiviteiten in de vorm van een manege, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'manege' met dien verstande dat maximaal 1.440 m2 van de oppervlakte van de bebouwing hiervoor mag worden gebruikt;
nevenactiviteiten in de vorm van loonwerk- en tuinbouwmechanisatieactiviteiten met daaraan ondergeschikte detailhandel in tuinbouwmachines uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch loonbedrijf', met dien verstande dat maximaal 893 m2 van de bebouwing en maximaal 450 m2 van de gronden buiten de bebouwing hiervoor mag worden gebruikt;
verblijfsrecreatie in de vorm van één groepsaccommodatie ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - groepsaccommodatie' met dien verstande dat het aantal bezoekers maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bezoekers' aangegeven aantal bezoekers bedraagt;
verblijfsrecreatie in de vorm van maximaal zeven recreatieappartementen in een bestaand bijgebouw ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - recreatieappartement';
verblijfsrecreatie in de vorm van een recreatiewoning in een bestaand bijgebouw ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning';
detailhandel, uitsluitend in ter plaatse geproduceerde goederen met dien verstande dat de oppervlakte ten behoeve van detailhandel maximaal 50 m2 mag bedragen;
bed & breakfastvoorzieningen, met dien verstande dat maximaal 60 m2 van de oppervlakte van de woning, dan wel het (bedrijfs-)gebouw waar de woning deel van uitmaakt, hiervoor mag worden gebruikt met inbegrip van maximaal 2 slaapverblijven van elk maximaal 30 m2 voor in totaal maximaal 4 personen;
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ruiter- fiets- en wandelpaden, ontsluitings-, parkeer- en groenvoorzieningen, watergangen, tuinen en erven.
Bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen voldoen aan de volgende kenmerken:
gebouwd binnen het bouwvlak;
goothoogte maximaal 6,5 m;
bouwhoogte van bedrijfsgebouwen maximaal 12 m;
bouwhoogte van bedrijfswoningen maximaal 10 m;
inhoud van een bedrijfswoning maximaal de bestaande inhoud;
oppervlakte van de bedrijfswoning maximaal de bestaande oppervlakte met dien verstande dat voor zover er geen sprake is van een bestaande oppervlakte, bedraagt de oppervlakte maximaal 150 m2.
Een omgevingsvergunning voor het bouwen van bedrijfsgebouwen ten behoeve van het huisvesten van vee wordt slechts verleend, indien uit een rapportage blijkt dat dit niet leidt tot significante effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden.
Bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning voldoen aan de volgende kenmerken:
gebouwd binnen het bouwvlak;
gezamenlijke oppervlakte per bedrijfswoning maximaal 150 m2, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gesplitst' ten behoeve van de gesplitste bedrijfswoningen maximaal 300 m2 bedraagt;
goothoogte maximaal 3 m;
bouwhoogte maximaal 6 m.
Gebouwen ten behoeve van sanitaire voorzieningen mogen worden gebouwd ten behoeve van kleinschalig kamperen als bedoeld in artikel 3.1 onder i, j en k onderscheidenlijk artikel 4.1. onder g en h met dien verstande dat:
deze gebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak, direct aansluitend aan het bouwvlak of direct aansluitend aan het bestemmingsvlak met de bestemming Wonen, zijn toegestaan;
de gezamenlijke oppervlakte per kampeerterrein maximaal 75 m2 bedraagt;
de bouwhoogte maximaal 4 m bedraagt.
Kassen voldoen aan de volgende kenmerken:
kassen mogen uitsluitend worden gebouwd op de bestaande locatie;
de oppervlakte van kassen mag niet worden vergroot;
de goot- en bouwhoogte bedragen maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte.
Rijhallen mogen niet worden gebouwd.
Teeltondersteunende voorzieningen voldoen aan de volgende kenmerken:
gebouwd binnen het bouwvlak;
bouwhoogte maximaal 1,5 m.
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voldoen aan de volgende kenmerken:
sleufsilo's, mestsilo's, mestfoliebassins, mestopslagplaatsen, kuilvoerplaten en bouwwerken ten behoeve van een paardenbak worden gebouwd binnen het bouwvlak;
de bouwhoogte van de zend-, ontvang- en/of sirenemast ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie' bedraagt maximaal de bestaande bouwhoogte;
bouwhoogte binnen het bouwvlak maximaal:
mestsilo's 10 m;
voersilo's 15 m;
sleufsilo's, mestfoliebassins, mestopslagplaatsen en kuilvoerplaten 3 m;
lichtmasten 6 m;
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 2 m;
bouwhoogte buiten het bouwvlak maximaal 2 m, met dien verstande dat:
tevens de bestaande kuilvoerplaten en sleufsilo's zijn toegestaan;
lichtmasten ten behoeve van paardenbakken buiten het bouwvlak niet zijn toegestaan.
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - natuurkampeerterrein' mogen gebouwen worden gebouwd ten behoeve van sanitaire voorzieningen met een maximaal bebouwd oppervlak van 50 m2. Overige gebouwen mogen niet worden gebouwd.
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - groepsaccommodatie' mogen gebouwen worden gebouwd met dien verstande dat:
de goothoogte maximaal de bestaande goothoogte bedraagt;
de bouwhoogte maximaal de bestaande bouwhoogte bedraagt.
Ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mag een gebouw worden gebouwd met dien verstande dat:
de goot- en bouwhoogte en oppervlakte maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte en oppervlakte mogen bedragen;
in geval van sloop en herbouw van het betreffende gebouw:
voor zover de bestaande oppervlakte gelijk is aan of minder bedraagt dan 35 m2, bedraagt de oppervlakte maximaal de bestaande oppervlakte:
voor zover de bestaande oppervlakte meer bedraagt dan 35 m2, bedraagt de oppervlakte maximaal 35 m2 vermeerderd met 50% van de oppervlakte van het gesloopte gebouw, voor zover deze meer bedraagt dan 35 m2;
mag de inhoud niet toenemen;
mag de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m bedragen.
In afwijking van het bepaalde in de artikelen 3.2.7 zijn ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kweektunnel', kweektunnels buiten het bouwvlak toegestaan met dien verstande dat de bouwhoogte maximaal 4,5 m bedraagt.
In afwijking van het bepaalde in artikel 3.2.8 zijn voorzieningen ten behoeve van op- en overslag van groenafval en meststoffen toegestaan buiten het bouwvlak uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - mestopslag'.
In aanvulling op het bepaalde in deze bouwregels zijn tevens de bestaande bijgebouwen en overkappingen voor opslag ten behoeve van agrarische activiteiten alsmede voor de stalling van vee buiten het bouwvlak toegestaan met dien verstande dat:
de goot- en bouwhoogte en oppervlakte maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte en oppervlakte mogen bedragen;
in geval van sloop en herbouw van het betreffende bijgebouw of overkapping:
voor zover de bestaande oppervlakte gelijk is aan of minder bedraagt dan 35 m2, bedraagt de oppervlakte maximaal de bestaande oppervlakte:
voor zover de bestaande oppervlakte meer bedraagt dan 35 m2, bedraagt de oppervlakte maximaal 35 m2 vermeerderd met 50% van de oppervlakte van het gesloopte bijgebouw of overkapping, voor zover deze meer bedraagt dan 35 m2;
mag de inhoud niet toenemen;
mag de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m bedragen.
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, in relatie tot de bestaande bebouwing indien en voor zover noodzakelijk voor de bescherming van de landschappelijke waarden.
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.2.1 onder e en f voor het vergroten van de oppervlakte en inhoud van een bedrijfswoning, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
de oppervlakte mag met maximaal 20 m2 worden uitgebreid;
de kenmerkende vorm van de hoofdbouwmassa dient gehandhaafd te blijven;
omgevingsvergunning voor het vergroten van de oppervlakte en inhoud van een woning mag niet worden verleend voor zover het een gesplitste woning betreft;
de bepalingen in artikel 3.4.8 (toetsing belangenafweging) zijn onverkort van toepassing.
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.2.5 voor het toestaan van uitbreiding van de oppervlakte van bestaande kassen, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
de oppervlakte van bestaande kassen mag met maximaal 20% worden uitgebreid;
de uitbreiding is noodzakelijk voor de agrarische bedrijfsvoering;
vorggedragen dient te worden voor een streekeigen landschappelijke inpassing;
de bepalingen in artikel 3.4.8 (toetsing belangenafweging) zijn onverkort van toepassing.
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.2.6 voor het toestaan van de bouw van een rijhal, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
de rijhal wordt gebouwd binnen het bouwvlak;
maximaal één rijhal per bouwvlak is toegestaan;
de oppervlakte bedraagt maximaal 1.500 m2;
de goothoogte bedraagt maximaal 5 m;
de bouwhoogte bedraagt maximaal 9 m;
de omgevingsvergunning noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering van een paardenhouderij of paardenfokkerij.
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.2.7 onder a voor het toestaan van teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
de voorzieningen zijn niet toegestaan op gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - openheid';
de voorzieningen zijn uitsluitend toegestaan gedurende de periode van 1 maart tot en met 31 oktober, tenzij het in verband met de agrarische bedrijfsvoering noodzakelijk is dat de teeltondersteunende voorzieningen ook buiten deze periode zijn toegestaan;
de voorzieningen dienen aansluitend aan het bouwvlak te worden gebouwd;
de gezamenlijke oppervlakte bedraagt maximaal 5.000 m2 per bedrijf;
de bouwhoogte bedraagt maximaal 1,5 m;
de bepalingen in artikel 3.4.8 (toetsing belangenafweging) zijn onverkort van toepassing.
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.2.8 onder a voor de bouw van sleufsilo's, kuilvoerplaten en een paardenbak met een maximale oppervlakte van 800 m2, buiten het bouwvlak, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
de bouwwerken dienen aansluitend aan het bouwvlak van het agrarisch bedrijf, dan wel aansluitend aan een bestemmingsvlak met de bestemming Wonen, te worden gebouwd;
de bouwhoogte bedraagt maximaal 2 m;
de bepalingen in artikel 3.4.8 (toetsing belangenafweging) zijn onverkort van toepassing.
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.2.1 onder a dan wel 3.2.8 onder d voor de bouw van schuilgelegenheden voor vee buiten het bouwvlak, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
schuilgelegenheden zijn niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - openheid;
maximaal één schuilgelegenheid is toegestaan per hectare;
het perceel waarop de schuilgelegenheid wordt gerealiseerd dient een oppervlak te hebben van minimaal 1 ha;
er bestaat geen redelijk alternatief voor de schuilgelegenheid binnen het bouwvlak;
de oppervlakte bedraagt maximaal 35 m2;
de bouwhoogte bedraagt maximaal 3,5 m;
voor zover een perceel grenst aan een houtsingel, -wal of een bosrand dient de schuilgelegenheid binnen een afstand van 25 m uit die houtsingel, -wal of bosrand te worden gebouwd, dan wel voor zover een perceel grenst aan een openbare weg dient de schuilgelegenheid binnen een afstand van 100 m uit de as van die weg te worden gebouwd;
de bepalingen in artikel 3.4.8 (toetsing belangenafweging) zijn onverkort van toepassing.
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.2.8 onder c en/of d en toestaan dat windturbines met een hoogte van maximaal 10 m worden gebouwd met dien verstande dat de de bepalingen in artikel 3.4.8 (toetsing belangenafweging) onverkort van toepassing zijn.
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels dient ten minste aan de volgende voorwaarden te worden getoetst:
er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
Tot een gebruik in strijd met de bestemming wordt verstaan een gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, met uitzondering van detailhandel zoals bedoeld in artikel 3.1 onder c en v.
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.1 onder b sub 1 voor het vergroten van het toegestaan bebouwd oppervlak ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak', ten behoeve van intensieve veehouderij, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
de vergroting bedraagt maximaal 10% van de bestaande toegestane bebouwde oppervlakte;
de vergroting dient noodzakelijk te zijn om te kunnen voldoen aan bij of krachtens wettelijk voorschrift bepaalde eisen ten aanzien van dierenwelzijn en/of veterinaire gezondheid zonder toename van het aantal dierplaatsen;
de bepalingen in artikel 3.6.10 (toetsing belangenafweging) zijn onverkort van toepassing.
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.1 onder d voor het toestaan van een bedrijfswoning daar waar geen bestaande bedrijfswoning aanwezig is, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
er dient sprake te zijn van een volwaardig agrarisch bedrijf en aangetoond dient te zijn, dat de permanente aanwezigheid van een medewerker op de bedrijfslocatie noodzakelijk is vanwege de aard en de omvang van de bedrijfsvoering;
het bepaalde in artikel 3.2 met betrekking tot bedrijfswoningen is van toepassing;
de bepalingen in artikel 3.6.10 (toetsing belangenafweging) zijn onverkort van toepassing.
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.1 onder s voor het toestaan van meer bezoekers van groepsaccommodaties dan ter plaatse zijn toegestaan, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
het aantal bezoekers bedraagt maximaal 25;
de toename van het aantal bezoekers mag niet leiden tot een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
de bepalingen in artikel 3.6.10 (toetsing belangenafweging) zijn onverkort van toepassing.
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.1 voor het toestaan van bij het agrarische bedrijf behorende en daaraan ondergeschikte recreatieve nevenactiviteiten in de vorm van:
bed & breakfastvoorzieningen, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
de voorzieningen dienen te worden gerealiseerd in de bedrijfswoning en/of karakteristieke bijgebouwen zoals deze bestonden op 25 januari 2007 en hiervoor mag geen nieuwbouw plaatsvinden;
maximaal 50%, met een absoluut maximum van 120 m2, van de vloeroppervlakte van de bebouwing mag hiervoor worden gebruikt met inbegrip van maximaal 4 slaapverblijven van elk maximaal 30 m2 voor in totaal maximaal 8 personen;
voorzien dient te worden in voldoende parkeerruimte op eigen erf;
zorggedragen dient te worden voor een streekeigen landschappelijke inpassing;
de bepalingen in artikel 3.6.10 (toetsing belangenafweging) zijn onverkort van toepassing;
trekkershutten, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
maximaal 2 trekkershutten per bedrijf zijn toegestaan met een oppervlakte per hut van maximaal 30 m2;
de hutten dienen te worden gebouwd binnen het bouwvlak;
de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 m;
zorggedragen dient te worden voor een streekeigen landschappelijke inpassing;
voorzien dient te worden in voldoende parkeerruimte op eigen erf;
de bepalingen in artikel 3.6.10 (toetsing belangenafweging) zijn onverkort van toepassing;
de bepalingen in artikel 3.6.7 (stapeling van afwijkingen) zijn onverkort van toepassing;
kleinschalig kamperen, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
maximaal 25 kampeerplaatsen per bedrijf onderscheidenlijk per woning van waaruit het beheer van een Natuurschoonwet landgoed binnen het plangebied plaatsvindt, zijn toegestaan, waaronder begrepen maximaal 2 trekkershutten per bedrijf met een oppervlakte per hut van maximaal 30 m2, waarbij gebouwen ten behoeve van sanitaire voorzieningen zijn toegestaan binnen, dan wel direct aansluitend aan, het bouwvlak en met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 75 m2 en een bouwhoogte van maximaal 4 m;
zorggedragen dient te worden voor een streekeigen landschappelijke inpassing, van het erf en het kampeerterrein;
het kampeerterrein dient zoveel mogelijk binnen dan wel direct aansluitend aan het bouwvlak te wordt gesitueerd;
voorzien dient te worden in voldoende parkeerruimte op eigen erf;
buiten de periode van 1 maart tot en met 31 oktober mogen geen kampeermiddelen op het terrein aanwezig zijn, met uitzondering van de trekkershutten;
de bepalingen in artikel 3.6.10 (toetsing belangenafweging) zijn onverkort van toepassing;
de bepalingen in artikel 3.6.7 (stapeling van afwijkingen) zijn onverkort van toepassing;
recreatiewoningen, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
de woningen dienen te worden gerealiseerd in de bedrijfswoning en/of karakteristieke bijgebouwen zoals deze bestonden op 25 januari 2007 en hiervoor mag geen nieuwbouw plaatsvinden;
maximaal 3 recreatiewoningen of appartementen zijn toegestaan met een inhoud van maximaal 300 m3 per woning of appartement;
maximaal 50% van de vloeroppervlakte van de bebouwing mag hiervoor worden gebruikt;
zorggedragen dient te worden voor een streekeigen landschappelijke inpassing;
voorzien dient te worden in voldoende parkeerruimte op eigen erf;
permanente bewoning van recreatiewoningen is niet toegestaan;
de bepalingen in artikel 3.6.10 (toetsing belangenafweging) zijn onverkort van toepassing.
groepsaccommodaties, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
de accommodaties dienen te worden gerealiseerd in de bedrijfswoning en/of karakteristieke bijgebouwen zoals deze bestonden op 25 januari 2007 en hiervoor mag geen nieuwbouw plaatsvinden;
maximaal 50%, met een absoluut maximum van 350 m2, van de vloeroppervlakte van de bebouwing mag hiervoor worden gebruikt;
verblijf in groepsaccommodaties is toegestaan voor maximaal 25 personen;
zorggedragen dient te worden voor een streekeigen landschappelijke inpassing;
voorzien dient te worden in voldoende parkeerruimte op eigen erf;
de bepalingen in artikel 3.6.10 (toetsing belangenafweging) zijn onverkort van toepassing;
de bepalingen in artikel 3.6.7 (stapeling van afwijkingen) zijn onverkort van toepassing.
kleinschalige terrasvoorzieningen, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
voor zover deze functie binnen bebouwing plaatsvindt, mag hiervoor uitsluitend de bebouwing zoals deze bestond op 25 januari 2007, worden gebruikt;
maximaal 50%, met een absoluut maximum van 200 m2, van de vloeroppervlakte van de bebouwing mag hiervoor worden gebruikt en maximaal 100 m2 van de gronden buiten de bebouwing mogen worden ingericht ten behoeve van kleinschalige terrasvoorzieningen;
zorggedragen dient te worden voor een streekeigen landschappelijke inpassing;
voorzien dient te worden in voldoende parkeerruimte op eigen erf;
de bepalingen in artikel 3.6.10 (toetsing belangenafweging) zijn onverkort van toepassing;
de bepalingen in artikel 3.6.7 (stapeling van afwijkingen) zijn onverkort van toepassing.
kleinschalige dagrecreatieve activiteiten, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
uitsluitend de bebouwing zoals deze bestond op 25 januari 2007, mag worden gebruikt ten behoeve van kleinschalige dagrecreatieve activiteiten;
maximaal 50%, met een absoluut maximum van 350 m2, van de vloeroppervlakte van de bebouwing mag hiervoor worden gebruikt, waarbij direct aansluitend op de aanwezige bebouwing maximaal 200 m2 buitenruimte mag worden ingericht;
zorggedragen dient te worden voor een streekeigen landschappelijke inpassing;
voorzien dient te worden in voldoende parkeerruimte op eigen erf;
de bepalingen in artikel 3.6.10 (toetsing belangenafweging) zijn onverkort van toepassing;
de bepalingen in artikel 3.6.7 (stapeling van afwijkingen) zijn onverkort van toepassing.
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.1 onder u voor detailhandel in uitsluitend of in hoofdzaak ter plaatse geproduceerde producten en/of streekproducten, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
het hiervoor gebruikte bedrijfsvloeroppervlak mag maximaal 50% van de bebouwing bedragen met een maximum van 350 m2;
buiten het bouwvlak is verkoop van geproduceerde gewassen toegestaan op het perceel waar ze geteeld zijn;
buiten het bouwvlak is verkoop van op het bedrijf geproduceerde agrarische producten mogelijk op een locatie gelegen op maximaal 150 m vanaf de grens van de bouwvlak, zo mogelijk direct bij de entree tot het agrarische bedrijf of in de berm bij de toegangsweg tot het agrarische bedrijf gesitueerd;
ten behoeve van de detailhandel buiten het bouwvlak is een overkapping toegestaan met een oppervlakte van maximaal 6 m2 en een bouwhoogte van maximaal 2,5 m;
de bepalingen in artikel 3.6.10 (toetsing belangenafweging) zijn onverkort van toepassing;
de bepalingen in artikel 3.6.7 (stapeling van afwijkingen) zijn onverkort van toepassing.
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.1 voor het toestaan van nevenactiviteiten als bedoeld in bijlage 1 met inachtneming van de onderscheiden deelgebieden ter plaatse van de aanduidingen zoals aangegeven in de bijlage, dan wel niet-agrarische nevenactiviteiten die voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die zij veroorzaken gelijk kunnen worden gesteld aan activiteiten als bedoeld in bijlage 1, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
maximaal 50% van de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen zoals deze bestonden op 25 januari 2007, mag hiervoor wordt gebruikt, met inachtneming van de in onderstaande tabel aangegeven maximum bedrijfsvloeroppervlakte in m2 zoals die geldt ter plaatse van de aanduidingen zoals opgenomen in de tabel.
'EHS natuur' | 'EHS verweving' | 'EHS verbinding' | 'waardevol landschap' | |
Verblijfsrecreatie | 500 m2 | 500 m2 | 500 m2 | 750 m2 |
Dagrecreatie | 500 m2 | 500 m2 | 500 m2 | 750 m2 |
Zorg | 500 m2 | 500 m2 | 500 m2 | 750 m2 |
Opslag | x | 350 m2 | 350 m2 | 500 m2 |
Overige nevenfuncties | x | 350 m2 | 350 m2 | 500 m2 |
bij een combinatie van meer(dere) nevenactiviteiten is de hoogste oppervlaktenorm bepalend, met dien verstande dat de vloeroppervlakte ten behoeve van een bepaalde nevenactiviteit nooit de voor die nevenactiviteit aangegeven maximum vloeroppervlakte mag overschrijden;
in aanvulling op het bepaalde in de tabel mag een oppervlakte van maximaal 200 m2 aan buitenruimte worden gebruikt ten behoeve van de nevenfunctie, met dien verstande dat de nevenactiviteiten 'opslag' en 'overige nevenfuncties' volledig inpandig dienen plaats te vinden;
de landschappelijke inpassing van het gehele erf in de vorm van streekeigen erfbeplanting dient te zijn gewaarborgd;
indien de vloeroppervlakte bedrijfsgebouwen dat wordt ingezet voor nevenactiviteiten groter is dan 350 m2 dient er een inrichtingsplan te worden opgesteld waaruit de ruimtelijke inpassing van de bedrijvigheid in de omgeving blijkt. Bij de beschrijving van de ruimtelijke inpassing dient in ieder geval aandacht te worden besteed aan:
aanvullende landschapsversterkende maatregelen in de vorm van de aanleg van streekeigen erfbeplanting;
dan wel een ecologische inpassing in de vorm van de aanleg van kleinschalige natuurelementen;
dan wel een verkeerskundige inpassing in de vorm van de aanleg of versterking van de (recreatieve)infrastructuur;
de (gezamenlijke) omvang van de nevenactiviteiten in oppervlakte van de in gebruik zijnde bebouwing en uitstraling dient ondergeschikt te blijven aan het agrarisch bedrijf;
parkeren dient volledig op eigen terrein plaats te vinden;
er mag geen onevenredige toename plaatsvinden van de verkeersaantrekkende werking;
de bepalingen in artikel 3.6.10 (toetsing belangenafweging) zijn onverkort van toepassing;
de bepalingen in artikel 3.6.7 (stapeling van afwijkingen) zijn onverkort van toepassing.
Stapeling van afwijkingen uit artikel 3.6.4 , artikel 3.6.5 en artikel 3.6.6:
Bij een combinatie van twee of meer van de volgende nevenactiviteiten uit artikel 3.6.2, artikel 3.6.5 en artikel 3.6.6:
- groepsaccommodaties;
- kleinschalige terrasvoorzieningen;
- kleinschalige dagrecreatieve activiteiten;
- detailhandel in ter plaatse geproduceerde producten of streekproducten;
- overige nevenactiviteiten volgens artikel 3.6.6;
geldt de hoogste toegestane vloeroppervlakte als het totale toegestane maximum met dien verstande dat de vloeroppervlakte ten behoeve van een bepaalde nevenactiviteit nooit de voor die nevenactiviteit aangegeven maximum vloeroppervlakte mag overschrijden;
Tevens is een combinatie van de afwijkingen voor trekkershutten (3.6.4 onder b) en voor kleinschalig kamperen (3.6.4 onder c) uitsluitend toegestaan, voor zover het aantal kampeerplaatsen, waaronder begrepen trekkershutten, niet meer bedraagt dan 25.
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.1 onder d voor het splitsen van de hoofdbouwmassa (hoofdgebouw, aan- en uitbouwen) van een bedrijfswoning in twee bedrijfswoningen, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
er dient sprake te zijn van een duurzame arbeidsrelatie met het ter plaatse aanwezige agrarische bedrijf;
de bouwmassa wordt niet vergroot;
de kenmerkende vorm van het gebouw blijft gehandhaafd;
de te splitsen hoofdbouwmassa heeft een inhoud van meer dan 900 m3;
elke afzonderlijke bedrijfswoning moet na splitsing een minimale inhoud van 400 m3 hebben;
bijgebouwen en overkappingen zijn toegestaan tot een gezamenlijke oppervlakte maximaal 150 m2per bedrijfswoning;
na splitsing is geen vergroting van de bedrijfswoningen toegestaan;
de bepalingen in artikel 3.6.10 (toetsing belangenafweging) zijn onverkort van toepassing.
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.1 voor het toestaan van evenementen mits dit gebruik per locatie beperkt blijft tot maximaal negen dagen per kalenderjaar exclusief opbouwen en afbreken, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarde:
de bepalingen in artikel 3.6.10 (toetsing belangenafweging) zijn onverkort van toepassing.
Bij het toepassen van de bevoegdheden zoals opgenomen in art. 3.6.1 tot en met 3.6.9 dient aan tenminste de volgende voorwaarden te worden getoetst:
er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 3.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
op alle gronden:
het verwijderen, rooien en/of kappen van houtwallen en/of houtsingels;
het aanleggen, verbreden en verharden of verdergaand verharden van paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
op gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - openheid': het aanbrengen van hoog opgaande beplantingen en het bebossen van gronden;
op gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - hoogteverschillen': het ontgronden, vergraven, afgraven, en egaliseren, van gronden.
Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 3.7.1 mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden van het gebied en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen.
Geen omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 3.7.1 is nodig voor:
werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning;
werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die worden uitgevoerd binnen het bouwvlak.
Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid het plan te wijzigen in de vorm van het veranderen van de bouwgrenzen, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
de verandering niet mag leiden tot een vergroting van de oppervlakte van het bouwvlak, zoals dat bestaat op het moment van het nemen van het wijzigingsbesluit, en evenmin leiden tot een vergroting van de oppervlakte ten behoeve van intensieve veehouderij, zoals die is toegestaan op het moment van het nemen van het wijzigingsbesluit;
er dient een compacte bouwvlak te blijven bestaan;
de bepalingen in artikel 3.8.3 (toetsing belangenafweging) zijn onverkort van toepassing.
Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid het plan te wijzigen in de vorm van het vergroten van de oppervlakte van het bouwvlak, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
na vergroting mag de oppervlakte van het bouwvlak maximaal 2 ha bedragen, met dien verstande dat voor zover de vergroting betrekking heeft op intensieve veehouderij ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' ten behoeve waarvan:
eerder toepassing is gegeven aan de afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 3.6.1 de vergroting van de oppervlakte van het bouwvlak niet mag leiden tot een (verdere) vergroting van de bebouwde oppervlakte ten behoeve van intensieve veehouderij, zoals die is toegestaan met inachtneming van de verleende omgevingsvergunning;
niet eerder toepassing is gegeven aan de afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 3.6.1, de vergroting van de oppervlakte van het bouwvlak gepaard mag gaan met een vergroting van de oppervlakte ten behoeve van intensieve veehouderij, mits de vergroting noodzakelijk is om te kunnen voldoen aan bij of krachtens wettelijk voorschrift bepaalde eisen ten aanzien van dierenwelzijn en/of veterinaire gezondheid zonder toename van het aantal dierplaatsen met dien verstande dat de vergroting van de bebouwde oppervlakte ten behoeve van intensieve veehouderij niet meer mag bedragen dan 10%;
de vergroting dient noodzakelijk te zijn in het kader van de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
er dient een compacte bouwvlakvorm te blijven bestaan waarbij de nieuwe vorm van het bouwvlak de oude vorm in grote lijnen volgt;
het wijzigen dient zo te geschieden dat de inpassing van de gebouwen in het landschap op zorgvuldige wijze kan plaatsvinden, aan de hand van een deugdelijk inrichtingsplan, waarbij onevenredige aantasting van in de directe omgeving voorkomende landschaps- en natuurwaarden en van de waterhuishouding en waterkwaliteit ter plaatse zoveel mogelijk wordt voorkomen;
de bepalingen in artikel 3.8.3 (toetsing belangenafweging) zijn onverkort van toepassing.
Bij het toepassen van de afwijkingsbevoegdheden zoals opgenomen in de artikelen 3.8.1 en 3.8.2 dient tenminste aan de volgende voorwaarden te worden getoetst:
er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.