direct naar inhoud van Hoofdstuk 6 Planuitgangspunten
Plan: Hoog Antink Grevinkweg
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.WP1104BGGRWEG-OW01

Hoofdstuk 6 Planuitgangspunten

In dit hoofdstuk komen de uitgangspunten met betrekking tot dverige ruimtelijke aspecten aan de orde.

Archeologie

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperkingen. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet.
In dit verzoek is er sprake van een landschappelijke eenheid met een hoge verwachte dichtheid aan archeologische resten. De archeologische resten zijn afgedekt door een > 50 centimeter dikke conserverende laag en daardoor waarschijnlijk goed geconserveerd. Er vanuit gaand dat ten behoeve van de nieuwbouw de bodemverstoring dieper reikt dan 0,5 meter onder maaiveld, is een archeologisch vooronderzoek bestaande uit een bureauonderzoek en een inventariserend booronderzoek, noodzakelijk.
Op 1 juli 2009 zijn bovenstaande onderzoeken door RAAP Archeologisch Adviesbureau uitgevoerd op het perceel Grevinkweg 1. Gezien de onderzoeksresultaten en de voorgenomen ingrepen in het plangebied is geconcludeerd dat bij de uitvoering hiervan vermoedelijk geen archeologische waarden zullen worden verstoord. Op basis hiervan wordt aanbevolen om geen aanvullend onderzoek te laten verrichten en het plangebied vrij te geven. Mocht alsnog een vondst gedaan worden, dan zal dit in het kader van artikel 53 en 54 de Monumentenwet 1988 (herzien in 2007) gemeld worden aan de minister.

Flora en fauna

De nieuw te bouwen behuizing dient goed te passen bij het oudhoevige landschap. Naar het landschap toe moet aan de noordzijde van de kavel een uit inheemse soorten bestaande nader overeen te komen beplanting worden aangebracht.

De locatie ligt buiten de EHS ( Ecologische Hoofdstructuur). Zodra er gesloopt gaat worden, is het van belang dat er zekerheid is verkregen dat beschermde diersoorten die gebruik maken van de te slopen gebouwen niet verstoord zullen worden.

Voor vogels is het van belang dat ze niet worden verstoord in de broedtijd. Er zijn soorten die ook broeden buiten het officiële broedseizoen. Er is dus een goede inspectie vooraf nodig.

In een donkere omgeving, zoals kelders, zolders, spouwmuren, achter gevelbetimmeringen, vensterluiken, dakbeschot en in allerlei donkere kieren en spleten kunnen vleermuizen verblijven. Het is dan ook van belang dat de te slopen gebouwen vóór de sloop door een vleermuizendeskundige worden geïnspecteerd op mogelijk gebruik door vleermuizen. Mogelijk blijkt uit deze quick scan dat nader onderzoek nodig is. Een en ander is van belang om te constateren of verblijfplaatsen door de sloop verloren gaan of dat vleermuizen tijdens de sloop worden verstoord. Is daarvan sprake, dan moet een ontheffing ingevolge de Flora- en faunawet worden aangevraagd en moet in mitigerende en compenserende maatregelen worden voorzien.

Als er aanwijzingen zijn voor gebruik van de gebouwen door steenmarters (stank, voedselresten, keutels) mogen weigeringsmaatregelen worden getroffen, tenzij er onzekerheid bestaat over de aanwezigheid van marters op het moment dat er dieren aanwezig zijn. Ze mogen immers niet worden opgesloten.

In de winter aangetroffen amfibieën of reptielen kunnen worden verplaatst naar een beschermde omgeving buiten, zoals onder takkenhopen of te overdekken met een hoop bladeren (mits uit de wind). Reptielen kunnen in de periode dat ze actief zijn buiten op een zonnige plaats worden gezet. Amfibieën kunnen worden gezet op een vochtige, beschaduwde plaats of in naburig water worden losgelaten.