Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden, onderzoek en verantwoording
Het bestemmingsplan buitengebied in welk grondgebied het perceel ligt, kent in artikel 3.8 onder 3.8.2 een wijzigingsbevoegdheid toe aan het college van burgemeester en wethouders. Aan deze bevoegdheid is een aantal voorwaarden verbonden.
-
1. na vergroting mag de oppervlakte van het bouwvlak maximaal 2 ha bedragen, met dien verstande dat voor zover de vergroting betrekking heeft op intensieve veehouderij ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' ten behoeve waarvan:
-
a. eerder toepassing is gegeven aan de afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 3.6.1 de vergroting van de oppervlakte van het bouwvlak niet mag leiden tot een (verdere) vergroting van de bebouwde oppervlakte ten behoeve van intensieve veehouderij, zoals die is toegestaan met inachtneming van de verleende omgevingsvergunning;
-
b. niet eerder toepassing is gegeven aan de afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 3.6.1, de vergroting van de oppervlakte van het bouwvlak gepaard mag gaan met een vergroting van de oppervlakte ten behoeve van intensieve veehouderij, mits de vergroting noodzakelijk is om te kunnen voldoen aan bij of krachtens wettelijk voorschrift bepaalde eisen ten aanzien van dierenwelzijn en/of veterinaire gezondheid zonder toename van het aantal dierplaatsen met dien verstande dat de vergroting van de bebouwde oppervlakte ten behoeve van intensieve veehouderij niet meer mag bedragen dan 10%;
Het bouwvlak wordt niet groter dan 2 ha. Ook zijn de voorwaarden als genoemd onder a en b niet aan de
orde; het bouwvlak ligt niet in een extensiveringsgebied.
-
2. de vergroting dient noodzakelijk te zijn in het kader van de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
De vergroting vindt plaats ten behoeve van een verdere gezonde bedrijfsontwikkeling.
-
3. er dient een compacte bouwvlakvorm te blijven bestaan waarbij de nieuwe vorm van het bouwvlak de oude vorm in grote lijnen volgt;
Het bouwvlak houdt met de uitbreiding een compacte vorm.
-
4. het wijzigen dient zo te geschieden dat de inpassing van de gebouwen in het landschap op zorgvuldige wijze kan plaatsvinden, aan de hand van een deugdelijk inrichtingsplan, waarbij onevenredige aantasting van in de directe omgeving voorkomende landschaps- en natuurwaarden en van de waterhuishouding en waterkwaliteit ter plaatse zoveel mogelijk wordt voorkomen;
Het bedrijf ligt in een gebied dat zich manifesteert in een open gebied. Het bedrijf is redelijk landschappelijk
ingepast. In het kader van de Ruilverkaveling Winterswijk West is het geplaatst aan de zuidkant van een
zware houtwal. Vanaf de wegzijde wordt het bedrijf grotendeels aan het zicht onttrokken door de dichte
onderbegroeiing van de bermbeplanting. De uitbreiding van het bouwvlak en de daarop geplande bebouwing
heeft geen ingrijpende gevolgen voor het beeld dat het bedrijf in het landschap laat zien. Specifieke
landschappelijke inpassingsmaatregelen zijn niet noodzakelijk.
-
5. de bepalingen in artikel 3.8.3 (toetsing belangenafweging) zijn onverkort van toepassing.
Aan deze bepalingen wordt voldaan. Overigens wordt hierop in het navolgend hoofdstuk op ingegaan.
In de navolgende hoofdstukken wordt ingegaan op de vraag of er wordt voldaan aan de hiervoor genoemde voorwaarden.