direct naar inhoud van Toelichting
Plan: N319
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.WP1402BGN319-VA01

Toelichting

De toelichting dient een duidelijk beeld van het wijzigingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten te geven. Met name een goede afstemming tussen de toelichting en de beide juridische onderdelen van het wijzigingsplan is van groot belang. De plantoelichting geeft een toelichting op het wijzigingsplan, maar maakt geen deel uit van het wijzigingsplan.

De plantoelichting bevat achtereenvolgens de volgende hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 Inleiding

Hoofdstuk 2 Hert wijzigingsplan

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Hoofdstuk 7 Inspraak en vooroverleg

Bijlagen

Hoofdstuk 1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de aanleiding voor de wijzigingsplanherziening en de ligging en begrenzing van het plangebied aangegeven. Dit wordt geïllustreerd door middel van het opnemen van een kaartfragment, waaruit de ligging van het plangebied blijkt. Verder wordt een opsomming van de vigerende bestemmingsplannen gegeven, die met het nieuwe wijzigingsplan worden herzien.

1.1 Aanleiding

Om de verkeersveiligheid en doorstroming op de provinciale weg N319 op de trajecten tussen Groenlo en Winterswijk (Groenloseweg) en tussen Winterswijk en de Duitse grens (Kottenseweg) te verbeteren worden diverse knelpunten aangepakt. Voor twee van deze knelpunten geldt dat de te nemen inrichtingsmaatregelen niet geheel passen binnen de bestemmingsgrenzen van het vigerende bestemmingsplan 'Integrale herziening buitengebied Winterswijk':

  • ter hoogte van het kruispunt van de Groenloseweg en de Hoebinkweg;
  • ter hoogte van het kruispunt van de Kottenseweg en de Stemerdinkweg.

Dit wijzigingsplan biedt de planologische basis voor de herinrichting van de N319 op deze twee locaties.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied bestaat uit twee locaties die beiden in het buitengebied van Winterswijk liggen. Het plangebied bestaat uit het delen van het wegvak van de N319:

  • tussen Groenlo en Winterswijk ter hoogte van het kruispunt met de Hoebinkweg
  • een deel van het wegvak tussen Winterswijk en de Duitse grens ter hoogte van de kruising met de Stemerdinkweg.

Op de volgende afbeeldingen is de ligging van het plangebied globaal weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1402BGN319-VA01_0001.png"

N319: kruising Groenloseweg en Hoebinkweg

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1402BGN319-VA01_0002.png"

N319: kruising Kottenseweg en Stemerdinkweg

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het voorliggende plan is een wijziging van het bestemmingsplan 'integrale herziening buitengebied Winterswijk' dat is vastgesteld op 28 februari 2011. Op basis van dit bestemmingsplan heeft het plangebied niet overal een verkeersbestemming. Een wijziging van het bestemmingsplan is daarom noodzakelijk om de reconstructie van de weg mogelijk te maken. Het geldende plan biedt daarvoor een wijzigingsbevoegdheid in artikel 35.1, op basis waarvan de ligging en/of afmeting van bestemmingsgrenzen kunnen worden aangepast. Met dit wijzigingsplan wordt uitvoering gegeven aan deze wijzigingsbevoegdheid.

1.4 Opzet van het wijzigingsplan

Dit wijzigingsplan bestaat uit een toelichting en een verbeelding. De toelichting is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de inhoud en het ontwerp van het wijzigingsplan beschreven. In hoofdstuk 3 worden de relevante beleidsdocumenten benoemd. In hoofdstuk 4 wordt de toetsing aan de relevante milieu- en omgevingsaspecten weergegeven. In hoofdstuk 5 is de waterparagraaf opgenomen. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 ingegaan op de inspraak en het vooroverleg als onderdelen van de te doorlopen procedure voor dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 2 Het wijzigingsplan

2.1 Algemene planbeschrijving

De N319 is een provinciale weg in de provincie Gelderland. De weg loopt van Zutphen via Vorden, Ruurlo, Groenlo en Winterswijk dwars door de Achterhoek naar de Duitse grens bij het buurtschap Kotten. De weg is bijna 50 kilometer lang. De provincie Gelderland werkt onder de noemer 'Trajectprogrammering' aan een breed pakket aan maatregelen voor deze weg. Het gaat hierbij om zowel het onderhoud van de weg als het verbeteren van de verkeersveiligheid. Vanwege deze lengte zijn de maatregelen aan de weg in delen opgesplitst. In 2014 staat voor de provinciale weg N319 groot onderhoud op het programma. Dit traject loopt vanuit Groenlo via de Winterswijkseweg en de Groenloseweg naar Winterswijk en via de Rondweg West, de Rondweg Zuid en de Kottenseweg naar de grens met Duitsland.

2.2 Twee deellocaties

Dit wijzigingsplan heeft betrekking op twee van de voorgenomen aanpassingen aan de weg. De eerste aanpassing betreft de kruising tussen de Groenloseweg en de Hoebinkweg. Op deze locatie wordt onder andere de parallelweg aangepast waardoor de verkeersveiligheid verbeterd wordt. De tweede aanpassing betreft de kruising tussen de Kottenseweg en de Stemerdinkweg. Ook hier wordt de parallelweg verlegd om zo de verkeersveiligheid te verbeteren. De voorgenomen aanpassingen aan de parallelwegen valt deels buiten de vigerende bestemming 'Verkeer' in het bestemmingsplan Integrale. Met dit wijzigingsplan worden op de verbeelding de grenzen van de bestemming 'Verkeer' verschoven zodat de voorgenomen aanpassingen aan de weg binnen deze bestemming passen. Op de afbeeldingen hieronder zijn indicatief (middels de rode lijn) de wijzigingen aan de parallelwegen aangegeven. De planregels van het bestemmingsplan Integrale herziening buitengebied Winterswijk blijven ongewijzigd van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1402BGN319-VA01_0003.png"

Wijziging bestemmingsgrens bestemming Verkeer kruising Groenloseweg en Hoebinkweg

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1402BGN319-VA01_0004.png"

Wijziging bestemmingsgrens bestemming Verkeer kruising Kottenseweg en Stemerdinkweg

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk is het relevante provinciale en gemeentelijke beleid benoemd in relatie tot dit wijzigingsplan.

3.1 Provinciaal beleid

Provinciaal Verkeer en Vervoerplan-2


Het verkeersbeleid van de provincie Gelderland is opgenomen in het Provinciaal Verkeer en Vervoerplan-2 (PVVP-2). Het beleid is gericht op een evenwicht tussen bereikbaarheid, leefomgeving en veiligheid. In het PVVP-2 is regiospecifiek beleid opgenomen ten aanzien van de Achterhoek. In de Achterhoek zijn de verkeers- en vervoerrelaties sterk intern gericht. Er is een fijnmazig wegennetwerk waarin een duidelijke hiërarchie ontbreekt. Mede daardoor is er een diffuus verkeerspatroon. Veel werkgelegenheid en voorzieningen zijn geconcentreerd in de grote kernen van Doetinchem, Winterswijk en Groenlo. Door de relatief grote afstand voor veel inwoners naar deze voorzieningen- en werkgelegenheidscentra is er sprake van een grote afhankelijkheid van de auto. Veel autogebruik, het gebrek aan hiërarchie in het wegennet en enkele slecht functionerende schakels in het wegennet, zijn belangrijke oorzaken voor veiligheids- en leefomgevingsproblemen in de Achterhoek.

Bij reconstructies en groot onderhoud van provinciale wegen is het doel om de inrichting af te stemmen op de functie en het gewenste gebruik, op die plaatsen waar dit de hiërarchie versterkt of concrete problemen qua veiligheid en leefomgeving verhelpt. Voor de N319 is het doel om de verkeersveiligheid en doorstroming te verbeteren door het nemen van diverse maatregelen op kruispunten en wegvakken.

Voorliggend plan past binnen de uitgangspunten die de provincie hanteert bij de reconstructie van de provinciale wegen, en daarmee de N319.

Streekplan Gelderland 2005 en ontwerp Omgevingsvisie 2014

Het ruimtelijke beleid van de provincie Gelderland tot 2015 is vastgelegd in het streekplan Gelderland 2005. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening. Op de streekplankaart is het plangebied aangeduid als regionale ontsluitingsweg in het waardevolle landschap Winterswijk. Doel van het ruimtelijk- infrastructurele beleid is het streven naar een goede bereikbaarheid van en in Gelderland. De economische centra en de grote steden in Gelderland, net als concentraties van wonen en voorzieningen, moeten goed bereikbaar zijn voor burgers en bedrijven. Voorop staat dat het huidige verkeers- en vervoersysteem wordt behouden en goed wordt onderhouden. Waar nodig moet het systeem worden verbeterd. Met een veilig en samenhangend netwerk wordt de wisselwerking tussen de vervoersmodaliteiten bevorderd en krijgen collectieve middelen van vervoer meer kans. Hierbij wordt ingezet op een maximale benutting van bestaande structuren. Daarnaast is het beleid er op gericht de economische potentie die geboden wordt door het aanwezige infrastructuurnet ten volle te benutten.

Waardevolle landschappen zijn gebieden met (inter)nationaal en provinciaal zeldzame of unieke landschapskwaliteiten van visuele, aardkundige en/of cultuurhistorische aard, en in relatie daarmee met bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. In waardevolle landschappen geldt een ‘ja mits’-benadering voor het toevoegen van nieuwe bouwlocaties en andere ruimtelijke ingrepen. Dat betekent dat een activiteit mogelijk is, onder voorwaarde dat de kernkwaliteiten niet worden aangetast.

In de ontwerp Omgevingsvisie benoemd de provincie Gelderland dat zij en haar partners samen streven naar een duurzame mobiliteit: een systeem dat een sterke economie, welvaart en welzijn ondersteunt en rekening houdt met de kwaliteit van de leefomgeving. De opgaven die zij daarbij zien, zijn:

  • bereikbaarheid optimaliseren voor wonen, werken en voorzieningen,
  • betrouwbaarheid (tijdsduur) van het personen- en goederenvervoer verbeteren,
  • vervoer afstemmen op behoefte en verplaatsingspatronen van mensen,
  • vervoer afstemmen op stromen van grondstoffen en goederen van bedrijven,
  • stromen van mensen, grondstoffen en goederen afstemmen op gevolgen van digitalisering markt en andere ontwikkelingen.


Mobiliteit is een onmisbare voorwaarde voor de economische en sociale ontwikkeling van onze samenleving. Het gaat daarbij om vlot en veilig vervoer van personen, betrouwbare (tijdsduur) verplaatsingen en een goede distributie van goederen.

Ook de ambities op het gebied van het behoud van landschappelijke kwaliteit keren terug in de Omgevingsvisie van de provincie Gelderland. Gelderland moet een provincie zijn waar het aangenaam wonen, werken en recreëren is. Het is daarom noodzakelijk dat er ruimte is voor economische dynamiek en dat de waarde van natuur en landschap wordt behouden en zo goed mogelijk versterkt. Dat vraagt dat nieuwe ontwikkelingen niet op voorhand worden geblokkeerd door regelgeving en verordeningen, maar op de specifieke situatie gerichte oplossingen die tot meerwaarde voor verschillende doelstellingen leiden. Het provinciale beleid richt zich enerzijds op het beschermen van bestaande landschappelijke waarden en anderzijds op het versterken en ontwikkelen van landschappelijke waarden.

Door de aanpassingen aan de N319 wordt de doorstroming en verkeersveiligheid op een regionale ontsluitingsweg verbeterd, onder andere door een voorsorteervak, het aanbrengen van middengeleiders en het uitbuigen van de parallelwegen ter hoogte van kruisingen. De voorgenomen ontwikkeling is zeer beperkt van schaal. De kernkwaliteiten van het waardevolle landschap worden dan ook niet aangetast. Het plan past daarmee binnen het provinciale beleid.

3.2 Gemeentelijk beleid

Verkeersstructuurplan Winterswijk

Het verkeersstructuurplan vormt de basis voor ruimtelijke ontwikkelingen. Vanuit diverse beleidsniveaus wordt een verkeers- en vervoersbeleid nagestreefd dat een goede bereikbaarheid en een veilige en leefbare omgeving ten doel heeft. De verkeerskundige visie voor Winterswijk is geconcentreerd op twee aandachtspunten. Enerzijds wordt de circulatie en afwikkeling van het autoverkeer bevorderd, door het optimaliseren van de huidige rondwegen. Anderzijds krijgt de veiligheid prioriteit. De gemeente heeft zichzelf tot doel gesteld om het aantal verkeersslachtoffers jaarlijks te laten afnemen en gevaarlijke locaties in het wegennet aan te pakken.

Voor alle modaliteiten (auto, openbaar vervoer, fiets, voetganger) zijn wensbeelden opgesteld, die vervolgens over elkaar heen zijn gelegd. Op eventuele knelpunten zijn duidelijke keuzes gemaakt, op basis van de twee aandachtspunten uit de visie. Globaal komt het plan neer op een duidelijk categorisering van het wegennet, naar verkeersaders en verblijfsgebieden. Voor de auto staat met name de externe bereikbaarheid van Winterswijk voorop. Vooral op de rondwegen en de toe leidende provinciale wegen wordt de nadruk gelegd op een goede doorstroming en een goede bereikbaarheid.


Middels voorliggend plan wordt de afwikkeling van het autoverkeer en de verkeersveiligheid van auto's en fietsers vergroot door onder andere het aanbrengen van middengeleiders en het uitbuigen van de parallelwegen ter hoogte van kruispunten. Het plan past daarmee binnen het beleid uit het verkeersstructuurplan.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt gekeken naar de invloed van de voorgenomen aanpassingen van de wegen op waarden, belangen en functies in de omgeving en of het verantwoord is om een ontwikkeling op een bepaalde plaats te realiseren. In deze paragraaf wordt achtereenvolgens gekeken naar de aspecten wegverkeerslawaai, luchtkwaliteit, archeologie, bodemkwaliteit, ecologie en externe veiligheid.

4.1 Wegverkeerslawaai

De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.

Voor de woningen die potentieel invloed ondervinden van dit wijzigingsplan is door Adviesburo Van der Boom BV een akoestisch onderzoek uitgevoerd (versie 16 januari 2014, zie ook de bijlage bij deze toelichting). De geluidsbelasting van woningen is getoetst aan de normen uit de Wet geluidhinder (Wgh). Bij geen van de woningen leidt de aanpassing van de kruising tot een reconstructie in de zin van de Wgh ten gevolge van het wegverkeer op N319 of de parallelweg. Aangezien er geen sprake is van een reconstructie in de zin van de Wgh kan en hoeft er voor de woningen in de zone geen hogere waarde te worden aangevraagd.

In het kader van de Wgh zijn geen nadere acties nodig om de aanpassingen aan de kruising te realiseren. Het aspect geluid vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.2 Luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet vol-doen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkings-programma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 g/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

De ministeriële regeling NIBM kwantificeert de (N)IBM-grens niet voor de reconstructie van een kruispunt. De reconstructie leidt niet tot een toename van de verkeersintensiteit op de weg. De luchtkwaliteit als gevolg van de reconstructie zal daarom naar verwachting niet verslechteren en het plan zal niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Het plangebied betreft een deel van een provinciale weg. Volgens de criteria uit de Wet milieubeheer inzake luchtkwaliteitseisen kan er daardoor geen sprake zijn van een gevoelige bestemming langs drukke infrastructuur. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.

Zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening (Wro) vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig initiatief. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.3 Archeologie

Naast de gebouwde cultuurhistorische waarden zijn ook in de bodem nog veel aanwijzingen uit het verleden. Ook in beleidsmatige zin hebben de archeologische waarden de afgelopen jaren meer aandacht gekregen. Dit heeft onder andere geresulteerd in internationale verdragen over het behoud van bodemschatten (Verdrag van Valletta).

De indicatieve kaart archeologische waarden (IKAW) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed geeft globaal de kansrijke gebieden aan. Voor het buitengebied van Winterswijk zijn de verwachtingen nader onderzocht door RAAP. De verwachtingskaart is gebaseerd op het principe dat archeologische waarden niet willekeurig over een gebied zijn verspreid, maar gerelateerd zijn aan bepaalde landschappelijke kenmerken of eigenschappen. De verwachtingskaart is gebaseerd op algemene archeologische kennis over de ligging en verspreiding van archeologische vindplaatsen in Oost-Nederland. De gebieden die op de verwachtingskaart zijn aangemerkt als gebieden met een (lage, middelmatige of hoge) archeologische verwachtingswaarde zijn in het bestemmingsplan opgenomen met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting' met als toevoeging 1 tot en met 4. Deze zones geven daarmee aan voor welk gebied welke waarde geldt en waar een strenger beschermingsregiem geldt.

Er zijn ook archeologische vindplaatsen en monumenten geïnventariseerd. Dit zijn locaties waar reeds archeologische waarden zijn aangetroffen. Deze terreinen staan allemaal op zowel de gemeentelijke archeologische beleidskaart, als op de zogenaamde Archeologische Monumenten Kaart (AMK) van provincie en rijk. In Winterswijk ligt één terrein met een wettelijk beschermde status, het rijksmonument De Ruitenburgerschans. Daarnaast kent Winterswijk nog veertien terreinen met een archeologische status vanwege bekende archeologische waarden. Alle terreinen met een archeologische status zijn op de verbeelding opgenomen met de bestemming 'Waarde - Archeologie'.

In het bestemmingsplan zijn de gebieden met bekende archeologische waarde bestemd als 'Waarde - Archeologie'. De gebieden worden beschermd door middel van een verplichting tot het overleggen van een archeologisch onderzoek bij de aanvraag van omgevingsvergunningen voor het bouwen en andere omgevingsvergunningen waarbij sprake is van bodemverstoringen. Door middel van deze regeling wordt voorkomen dat zondermeer bekende waarden door bepaalde activiteiten verloren gaan.

De gebieden met een zeer hoge, hoge, middelmatige en lage archeologische verwachtingswaarde zijn bestemd als 'Waarde - Archeologische verwachting 1 tot en met 4'. Deze gebieden worden eveneens beschermd door middel van een verplichting tot het overleggen van een archeologisch onderzoek bij de aanvraag van omgevingsvergunningen voor het bouwen en andere omgevingsvergunningen waarbij sprake is van bodemverstoringen. Het oppervlakte criterium, waarboven archeologisch onderzoek noodzakelijk is, verschilt per gebied. Deze verschillen zijn expliciet benoemd in de planregels.

De op de verbeelding opgenomen dubbelbestemmingen in combinatie met vergunningenstelsel dat is opgenomen in de planregels verzekeren de bescherming van archeologische waarden bij bodemingrepen.

4.4 Bodemkwaliteit


Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet aangetoond worden dat de bodem- en grondwater-kwaliteit ter plaatse van het plangebied geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Onderhavig initiatief voorziet niet in de realisatie van een nieuwe gevoelige functie. De maatregelen aan de weg vinden plaats op onverdachte terreindelen (bestaande weg, berm en weiland). Ter plaatse wordt dus geen bodemverontreiniging verwacht. Aangenomen mag worden dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige functie. Daarom acht de gemeente het - in het kader van de bestemmingsplanwijziging - niet noodzakelijk om een bodemonderzoek uit te voeren. Omdat de weg niet wordt gezien als "verblijfsruimte", geldt op grond van de Woningwet/Bouwverordening ook geen verplichting voor het uitvoeren van bodemonderzoek. Nader onderzoek voor het aspect bodem is derhalve niet noodzakelijk. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig wijzigingsplan.

4.5 Ecologie

Voordat ruimtelijke ingrepen mogen plaatsvinden moet eerst onderzoek plaatsvinden naar de invloed van het plan op ecologische waarden. Deze ecologische waarden worden opgedeeld in soortenbescherming op basis van de Flora- en faunawet en gebiedsbescherming op basis van de Natuurbeschermingswet 1998 en het provinciale beleid voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Om die reden is er een quickscan flora en fauna uitgevoerd door het adviesbureau Eelerwoude (zie ook de bijlage bij de toelichting) voor alle maatregelen aan de N319. Dit wijzigingsplan heeft echter slechts betrekking op een deel van die maatregelen op twee specifieke locaties. In deze quickscan is tevens aandacht besteed aan de Natuurbeschermingswet 1998 en de EHS.

In de Natuurbeschermingswet worden Vogel- en Habitatrichtlijngebieden en beschermde Natuurmonumenten beschermd. Het plangebied ligt niet in een gebied dat is aangewezen in het kader van de Natuurbeschermingswet. De dichtstbijzijnde beschermde gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet bevinden zich op een afstand van meer dan drie kilometer van het plangebied en betreffen de Natura 2000-gebieden Bekendelle en Korenburgerveen. Gezien de afstand en het feit dat verkeersmaatregelen geen toename van het verkeersaanbod tot gevolg hebben, zijn significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden op voorhand uit te sluiten. Een vergunning of toetsing op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 wordt niet noodzakelijk geacht.

De EHS is niet opgenomen in de natuurwetgeving, maar dient bij de planologische afweging te worden meegenomen op basis van artikel 18.1 van de Ruimtelijke Verordening Gelderland. Het plangebied van dit wijzigingsplan overschrijdt de grens van de EHS ter hoogte van de kruising Kottenseweg - Stemerdinkweg. Onderzoek ter plaatse heeft echter inzichtelijk gemaakt dat door de voorgenomen ontwikkeling geen afname optreedt van het areaal EHS. Tevens worden de wezenlijk waarden en kenmerken van de EHS niet significant aangetast. Een herbegrenzing van de EHS met bijbehorende voorwaarden zoals compensatie is niet van toepassing.

In het plangebied komen een aantal broedvogels voor. Voor alle beschermde, inheemse (ook de algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt vanuit de Flora- en faunawet een verbod op handelingen die nesten of eieren beschadigen of verstoren. Ook handelingen die een vaste rust- of verblijfplaats van beschermde vogels verstoren, zijn niet toegestaan. In de praktijk betekent dit dat verstorende werkzaamheden alleen buiten het broedseizoen uitgevoerd mogen worden, tenzij nader onderzoek heeft uitgewezen dat broedvogels afwezig zijn. Met de kap van de bomen kunnen negatieve effecten op vleermuizen niet op voorhand uitgesloten worden. Het gaat daarbij met name om het ontstaan van gaten in essentiële vliegroutes en de velling van oude bomen met holtes die als verblijfplaats voor vleermuizen kunnen dienen. Voor de maatregelen waar dit wijzigingsplan betrekking op worden echter geen oude bomen gekapt die geschikt zijn als verblijfplaats voor vleermuizen. Wel is voor het uitvoeren van concrete werkzaamheden op basis van dit wijzigingsplan vervolgonderzoek wel nodig om vast te stellen of er vliegroutes in het geding zijn.

Op basis van het uitgevoerde onderzoek wordt geconcludeerd dat het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.6 Externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risico situatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp.

In de buurt van het plangebied zijn geen leidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen aanwezig. Ook bevinden zich in de omgeving van het plangebied geen Bevi-inrichtingen die van invloed kunnen zijn op de veiligheid in het plangebied. De N319 is aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico 10-6 ligt binnen de rijbaan. Ten aanzien van het groepsrisico ligt de overschrijdingsfactor van de oriëntatiewaarde op 0,1 tot 0,3 maal de oriënterende waarde. Voorliggend wijzigingsplan voorziet feitelijk in maatregelen waardoor de verkeersveiligheid wordt vergroot. In principe hebben deze maatregelen dus een gunstig effect op het groepsrisico vanwege het transport van gevaarlijke stoffen op de N319.


Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

In artikel 3.1.6 (Bro) is aangegeven dat in de toelichting van een bestemmingsplan is beschreven op welke wijze in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding.

In deze waterparagraaf worden de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling per waterthema afgewogen. De relevante waterthema’s worden door middel van de watertoetstabel geselecteerd en vervolgens beschreven. De intensiteit van het watertoetsproces is afhankelijk van de antwoorden op vragen die in de onderstaande tabel aan de orde komen. Als er op een categorie 2 vraag een ‘ja’ is geantwoord is een uitgebreide watertoets noodzakelijk. Is er op geen van de categorie 2 vragen een ‘ja’ geantwoord dan kan een verkorte watertoets doorlopen worden.

Thema   Toetsvraag   Relevant   Intensiteit  
Veiligheid
 
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  
Nee


Nee  
2


2  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m³ / uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?  
Nee

Nee
Nee  
2

1
1  
Wateroverlast (oppervlaktewater)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500 m² ?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m² ?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
Nee

Nee

Ja

Nee  
2

1

1

1  
Oppervlaktewaterkwaliteit   1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?   Ja   1  
Grondwater-
overlast  
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
4. Beoogt het plan aanleg van drainage?  
Nee

Nee
Nee

Nee  
1

1
1

1  
Grondwaterkwaliteit   1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee   1  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
Ja

Nee  
1

2  
Volksgezondheid
 
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
Nee

Nee  
1

1  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
Nee

Nee

Nee

Nee  
2

2

1

1  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee   1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?  
Nee  

2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee   1  

De voorgenomen maatregelen, zoals het uitbuigen van de parallewegen bij kruispunten, vragen om fysieke ingrepen, zoals het verleggen of overkluizen van een watergang. De voorgenomen maatregelen zullen echter niet leiden tot wezenlijke wijzigingen in het watersysteem. Geen van de vragen met intensiteit 2 is dan ook met "ja" beantwoord.

Door de ontwikkelingen is er met name sprake van een verschuiving van het verhard oppervlak. Om wateroverlast, kwantitatief en kwalitatief, nu en in de toekomst te voorkomen wordt het regenwater niet afgevoerd naar het rioolstelsel maar volgens de trits ‘vasthouden - bergen- afvoeren’ behandeld door het water via de berm af te voeren naar een bermsloot zoals in de bestaande situatie ook reeds het geval is.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Voorliggend bestemmingsplan maakt een ontwikkeling mogelijk die niet is benoemd in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betekent dat geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld. De maatregelen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt zijn onderdeel van afspraken tussen de provincie Gelderland en de gemeente Winterswijk. Voor de uitvoering van het plan is budget beschikbaar bij de provincie en bij de gemeente. De economische uitvoerbaarheid is hiermee niet in het geding.

Hoofdstuk 7 Inspraak en vooroverleg

Over het ontwerp van dit wijzigingsplan heeft, overeenkomstig de gemeentelijke Inspraakverordening, ter inzage gelegen van 26 maart 2014 tot en met 7 mei 2014. Hierbij was het voor eenieder mogelijk om een zienswijze in te dienen. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt. Ook zijn er geen vooroverlegreacties of andere aanleidingen voor het aanbrengen van ambtshalve wijzigingen. Het vastgestelde plan is dan ook ongewijzigd ten opzichte van het ontwerp dat ter inzage heeft gelegen.