direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Groenloseweg 106
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.WP1412BGGROENLO106-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer, Dressuurstal en Shetland Pony Fokstal 't Gussinklo, wenst op het perceel Groenloseweg 106 te Winterswijk-Meddo een rijhal/opslagschuur te realiseren. De rijhal/opslagschuur komt in de plaats van het bestaande bijgebouw, een zogenaamde schoppe. Het perceel is kadastraal bekend gemeente Winterswijk, sectie S, nummer 582.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1412BGGROENLO106-OW01_0001.jpg"

Perceel gezien vanaf de Groenloseweg

Op basis van de regels behorend bij het geldende bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" is de gewenste rijhal/opslagschuur niet mogelijk. De nieuwbouw is deels buiten het bouwvlak gesitueerd. Het geldende bestemmingsplan kent het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Winterswijk de bevoegdheid toe om een agrarisch bouwvlak in omvang en/of situering te wijzigen.

Het voorliggende wijzigingsplan maakt het plan juridisch-planologisch mogelijk, dat wil zeggen het regelt datgene wat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Concreet gaat het om de bouw van een rijhal/opslagschuur ten behoeve van een paardenhouderij.

1.2 Ligging plangebied

Het perceel Groenloseweg 106 te Winterswijk ligt op circa 1,5 kilometer ten noordwesten van de kern Winterswijk bij het buurtschap Meddo. De Groenloseweg is een provinciale weg (N319) tussen Winterswijk en Groenlo, het omliggende gebied is te kenmerken als agrarisch gebied. Op onderstaande afbeelding is de ligging van het perceel rood omcirkeld. Op de daaropvolgende afbeelding is het plangebied bij benadering rood omlijnd aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1412BGGROENLO106-OW01_0002.jpg"

Ligging perceel Groenloseweg 106 (bron: googlemaps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1412BGGROENLO106-OW01_0003.jpg"

Plangebied bij benadering (bron: googlemaps)

1.3 Opbouw wijzigingsplan

Het wijzigingsplan 'Groenloseweg 106' bestaat uit één verbeelding, regels en een toelichting. Van deze drie
onderdelen vormen de digitale verbeelding met planIDN NL.IMRO.0294.WP1412BGGROENLO106-OW01 en de
regels het juridisch bindende deel van het wijzigingsplan.


Op de verbeelding zijn de bestemmingen gevisualiseerd. De regels geven weer wat de gebruiksmogelijkheden van de gronden en de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en op te richten bebouwing is. De toelichting heeft hierbij weliswaar geen bindende werking, maar bevat wel de ruimtelijke onderbouwing van het wijzigingsplan. Het is daarmee de onderbouwing van de keuzes die zijn gemaakt voor de verbeelding en de
regels.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het gebiedsprofiel, de huidige situatie op het perceel en de planopzet beschreven. Het gebiedsprofiel omvat een beschrijving van het gebied waarin het plangebied ligt, waarbij ruimtelijke en functionele aspecten van het gebied aan de orde komen. De planopzet omvat een omschrijving van het plan en waarvoor de wijziging van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk is.

In hoofdstuk 3 en 4 is het plan integraal beoordeeld. Hoofdstuk 3 bevat de toetsing aan het relevante Rijks-, provinciaal, en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 is een toetsing ten aanzien van de milieuhygiënische- en omgevingswaarden opgenomen. Tevens is in dit hoofdstuk de economische uitvoerbaarheid opgenomen. In hoofdstuk 5 en 6 is de wijze van uitvoering beschreven, respectievelijk de juridische planopzet en de procedure.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Gebiedsprofiel

Het plangebied maakt deel uit van het oude hoevelandschap, deelgebied Meddo/Huppel. Algemene kenmerken van het oude hoevelandschap zijn:

  • een grote mate van kleinschaligheid in de akkergebieden die door de beplanting nader geaccentueerd wordt;
  • de aanwezigheid van veel opgaande begroeiing in de vorm van erfbeplantingen, bossen en bosjes;
  • een reeds van nature aanwezig microreliëf, dat door de mens nader is geaccentueerd (de glooiende essen en steilranden);
  • de beekdalen;
  • de onregelmatige en vaak ook bochtige perceels- en kavelvormen;
  • op enkele plaatsen grote open essencomplexen.


Het deelgebied Meddo/Huppel is in archeologisch en cultuurhistorisch opzicht van grote waarde. Vondsten gaan terug tot de prehistorie en in het gebied zijn 14 bouwkundige monumenten aanwezig, waarvan de meeste met een van oorsprong agrarische functie. Ten noorden van het perceel stroomt de beek Groenlose Slinge, een belangrijke drager van natuurwaarden. Het gebied is tegenwoordig relatief open, waar vroeger veel percelen door houtwallen werden omgeven. Landschappelijk zijn de aanwezige essen, oude loofbossen en houtwallen van grote waarde. In zuidelijke richting, aan de overzijde van de Groenloseweg, gaat het landschap over in jong heideontginningslandschap. De hedendaagse omgeving kenmerkt zich hoofdzakelijk door het agrarisch gebruik.

2.2 Huidige situatie

Op het perceel worden paarden en pony's gefokt en vindt training plaats ten behoeve van de paardensport. Het bedrijf richt zich in hoofdzaak op de fok en opfok van van hoogwaardige dressuurpaarden. Veulens worden gekocht en vanaf het derde levensjaar getraind met het doel op een (internationaal) topniveau te presteren. Gemiddeld zijn er 6 dressuurpaarden aanwezig, waarvan er thans 4 continue in training zijn. Afhankelijk van de kwaliteit van het paard, de benodigde aanleertijd en de vraag in de markt, worden naar hoog niveau gereden paarden verkocht. De (shetland)pony-fokkerij is een nevenactiviteit bij het bedrijf. Gemiddeld zijn er 25 pony's aanwezig. Hengstveulens worden verkocht en merrieveulens worden voor het merendeel aangehouden ter vervanging van de huidige ponystapel. Op jaarbasis worden gemiddeld 10 veulens verkocht. Het bedrijf beschikt over 8 paardenboxen voor de dressuurpaarden en de pony's worden gehouden in de omliggende weilanden.

Op het perceel bevinden zich een woning en bijgebouwen. Het is een boerderij in de stijl van een scholtengoed en de bebouwing staat in een parkachtige omgeving. De siertuin aan de voorzijde gaat over in een half open landschap met oude monumentale loofbomen. Ten noordoosten en zuidwesten van het erf ligt een oud loofbos met hoofdzakelijk zomereik met ondergroei van hulst. De bebouwing wordt aan het zicht vanaf de Groenloseweg onttrokken door een hoge opgaande beplanting. De bedrijfsbebouwing bestaat uit een schuur met paardenboxen, zadelkamer en afspoelplaats en een oude dubbele schoppe waarin thans de opslag van voer, materieel, etc. plaatsvindt. In voorkomende gevallen (bij ziekte, etc.) kan hier een pony worden gestald. Verder is er een longeerbak en een buitenbak aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1412BGGROENLO106-OW01_0004.jpg"

Dubbele schoppe op het perceel Groenloseweg 106

De dubbele schoppe is karakteristiek voor boerderijen in deze omgeving en van historische waarde. De belevingswaarde van het perceel is beperkt, omdat het vanaf de Groenloseweg goeddeels aan het zicht is onttrokken. De landschappelijke waarde van de historische beplanting aan de voorzijde, het parkachtige karakter en oude loofbossen aan weerszijden van het erf maken de locatie tot een visueel zeer waardevolle locatie.

2.3 Planopzet

Op het bedrijf worden gemiddeld 25 pony's en 6 paarden gehouden. Productiegerichte paardenhouderijen richten zich op het fokken en trainen van paarden en vormen daarmee een agrarische functie. Dit betekent dat het bedrijf de omvang heeft van ten minste één volwaardige arbeidskracht, met daarbij passende bedrijfsomvang en een daaruit te verwachten redelijk inkomen. Uit het door LTO Noord opgestelde bedrijfsplan van oktober 2014 blijkt dat sprake is van een volwaardig bedrijf.

Dit plan voorziet in de nieuwbouw van een rijhal/opslagschuur op de locatie van de dubbele schoppe. Hoewel karakteristiek heeft deze schoppe geen beschermde status en is bouwkundig in slechte staat. Vervangende nieuwbouw (opslag) en uitbreiding van bebouwing (overdekte rijhal) is vanuit de bedrijfsvoering gewenst. De gehele opfokperiode is het van belang dat jonge paarden beweging krijgen en voor paarden vanaf 3 jaar is dagelijkse training noodzakelijk. Dit kan door weidegang en aanwezige trainingsvoorzieningen, maar in de winterperiode (vorst) en bij slechte weersomstandigheden moet dit overdekt kunnen. Op onderstaande afbeelding is de locatie van de nieuwbouw geel omlijnd weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1412BGGROENLO106-OW01_0005.jpg"

Locatie rijhal/opslagschuur

De schoppe en vervangende nieuwbouw is vanaf de openbare weg niet zichtbaar. De nieuwbouw is parallel aan de Groenloseweg gesitueerd. Met de bouw dienen 12 loofbomen aan de noord- en oostzijde van de huidige schoppe te worden gerooid. Op onderstaande afbeelding is een landschappelijke analyse van het erf weergegeven, met in rood de nieuwbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1412BGGROENLO106-OW01_0006.jpg"

Landschapanalyse (bron: erfinpassing- en EHS-compensatieplan, Groenloseweg 106 Winterswijk)

Op onderstaande afbeelding is een impressie van de nieuwbouw gegeven. De stijl komt overeen met de reeds op het erf aanwezige bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1412BGGROENLO106-OW01_0007.jpg"

Impressie nieuwbouw

Omdat de locatie deels in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) ligt, is een zorgvuldige beoordeling van de situering uitgevoerd. Bijlage 1 bevat een onderbouwing ten aanzien van de landschappelijk inpassing en EHS compensatie. Dit rapport "Erfinpassing- en EHS-compensatieplan" is opgesteld door Natuurbank Overijssel, datum 4 juni 2014 (aangepast 2 februari 2015). Uit het rapport komt naar voren dat de nieuwbouw door het aangrenzende loofbos op natuurlijke wijze wordt ingepast, landschappelijke inpassing is niet noodzakelijk. Compensatie in het kader van de EHS is wel noodzakelijk, in de volgende paragraaf en paragraaf 3.2 is het beleidskader en een motivering gegeven.

2.4 Geldend bestemmingsplan

Het perceel Groenloseweg 106 heeft in het geldende bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" (vastgesteld 27 januari 2011) de bestemming 'Agrarisch - Cultuurlandschap'. De gronden bij deze bestemming zijn bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf. Een productiegerichte paardenhouderij is bij deze bestemming toegestaan. In de volgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding weergegeven, de nieuwbouwlocatie is in rood indicatief aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1412BGGROENLO106-OW01_0008.jpg"

Uitsnede verbeelding (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1412BGGROENLO106-OW01_0009.jpg"

Detail verbeelding met globale projectie nieuwbouw (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

In bovenstaande afbeelding is de locatie van de nieuwbouw globaal rood omlijnd weergegeven. Hieruit komt naar voren dat een deel van de nieuwbouw buiten het bouwvlak op gronden met de bestemming 'Bos' is gesitueerd. Deze gronden zijn bestemd voor het behoud, het herstel en/of ontwikkeling van algemene natuur- en landschappelijke waarden. De gronden in het plangebied hebben voorts de dubbelbestemmingen 'Waarde - Cultuurhistorie', 'Waarde - Archeologische verwachting 4', 'Waarde - Archeologische verwachting 3', 'Waarde - Archeologische verwachting 2' en zijn aangeduid met 'ehs verweving', 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' en 'waardevol landschap'.

In artikel 3.8.1 van het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders het bestemmingsplan kunnen wijzigen voor het veranderen van een agrarisch bouwvlak. Aan deze bevoegdheid zijn de volgende voorwaarden verbonden.

  • a. "de verandering mag niet leiden tot een vergroting van de oppervlakte van het bouwvlak, zoals dat bestaat op het moment van het nemen van het wijzigingsbesluit, en evenmin mag het leiden tot een vergroting van de oppervlakte ten behoeve van intensieve veehouderij, zoals die is toegestaan op het moment van het nemen van het wijzigingsbesluit";

Dit wijzigingsplan vergroot de omvang van het bouwvlak niet. Door aan de zuidzijde het bouwvlak te verkleinen, kan aan de noordoostzijde de grens van het bouwvlak verlegd worden. Het bedrijf betreft geen intensieve veehouderij.

  • b. "er dient een compact bouwvlak te blijven bestaan";

De vorm van het bouwvlak wijkt in compactheid in zijn nieuwe vorm niet af van wat in het buitengebied gangbaar is. Aan deze eis wordt, met in acht neming van de aanwezige waarden en condities, voldaan.

  • c. "de bepalingen in artikel 3.8.3 (toetsing belangenafweging) zijn onverkort van toepassing".

De toetsing belangenafweging houdt in dat geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de in de omgeving aanwezige functies en waarden en van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden. De uitvoering en verantwoording van deze toets is in de hoofdstukken 3, 4 en 6 vastgelegd.

Voorts is voor de gronden met de aanduiding 'ehs verweving' in artikel 33.1 van het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" bepaald dat een besluit voor het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid niet wordt genomen, indien sprake is van een significante aantasting van kernkwaliteiten of omgevingscondities van het gebied, met dien verstande dat significante aantasting van kernkwaliteiten of omgevingscondities van het gebied geen belemmering vormt voor het nemen van dat besluit:

  • a. voor zover mitigerende maatregelen deze aantasting te niet doen, of;
  • b. voor zover wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid is van groot openbaar belang;
    • 2. er is geen reëel alternatief voor de voorgenomen wijzigingsbevoegdheid;
    • 3. de aantasting wordt zoveel mogelijk beperkt door mitigerende maatregelen;
    • 4. voor zover de aantasting niet door mitigerende maatregelen wordt beperkt, worden hiervoor compenserende maatregelen getroffen.

In paragraaf 3.2 is de uitvoering en verantwoording van deze toets vastgelegd. Hieruit komt naar voren dat door areaalverlies van de EHS sprake is van een significante aantasting van de aanwezige kwaliteiten en condities. Compensatie is noodzakelijk. Dit gebeurt in de vorm van bosaanleg in het plangebied.

Wanneer sprake is van compensatie door de aanleg van bos dient dit planologisch te worden verankerd in hetzelfde bestemmingsplan. In artikel 35.2 van het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders het bestemmingsplan kunnen wijzigen door het wijzigen van de ter plaatse geldende bestemming in de bestemming Bos of Natuur, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:

  • a. er dient een inrichtings- en beheersvisie te worden opgesteld waarin de natuurontwikkeling dan wel de bosaanleg is uitgewerkt;
  • b. de aanleg van bos is niet toegestaan op gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - openheid';
  • c. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • d. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.

Voor dit bestemmingsplan is een Erfinpassing en EHS-compensatieplan opgesteld, waarin ook de inrichting en het beheer is vastgelegd. De toetsing belangenafweging is in de hoofdstukken 3, 4 en 6 vastgelegd.

 

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De kaders van het rijksbeleid voor ruimtelijke ordening zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. In de SVIR zijn 13 nationale belangen gedefinieerd, waaronder het versterken van de mainportfuncties en het verbeteren van de rijksinfrastructuur, het behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora en fauna. In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn). De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk "concurrerend, bereikbaar en leefbaar & veilig". Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De drie hoofddoelstellingen en 13 nationale belangen zijn:

Concurrerend 

Het nationaal beleid is gericht op vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:

  • nationaal belang 1: een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • nationaal belang 2: ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • nationaal belang 3: ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • nationaal belang 4: efficiënt gebruik van de ondergrond.

Bereikbaar

Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:

  • nationaal belang 5: een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor- en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • nationaal belang 6: betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor- en vaarweg;
  • nationaal belang 7: het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor- en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.

Leefbaar & veilig 

Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn:

  • nationaal belang 8: verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • nationaal belang 9: ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • nationaal belang 10: ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • nationaal belang 11: ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • nationaal belang 12: ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;

De rijksverantwoordelijkheid voor het systeem van goede ruimtelijke ordening is zonder hoofddoelstelling, als afzonderlijk belang opgenomen:

  • nationaal belang 13: zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Nieuw instrument in de toepassing van dit dertiende belang is de 'Ladder voor Duurzame verstedelijking'. De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Daarin wordt bij het realiseren van nieuwe bedrijfsbebouwing nagegaan of er wordt ingespeeld op een plaatselijke en/of regionale behoefte en of deze ontwikkeling plaats vindt binnen of buiten bestaand bebouwd gebied.

3.1.2 AMvB Ruimte (Barro)

De wetgever heeft in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.

3.1.3 Toetsing aan het Rijksbeleid

Het plattelandsbeleid van de rijksoverheid richt zich op een brede plattelandseconomie, uitbreidende agrarische (neven)functies, blijvende grondgebondenheid, identiteit van het landschap, toeristische en recreatieve sector en blijvende activiteiten in agrarische probleemgebieden. Een paardenfokkerij kan hieraan een positieve bijdrage leveren. Onderhavig plan draagt bij aan de ambitie om de agrarische sector de onderligger van het platteland te laten blijven.

Gebiedsgericht

In het Rijksbeleid is opgenomen dat de gemeente Winterswijk een "Waardevol landschap" is. De nadere invulling van het beleid omtrent Waardevol landschap wordt overgelaten aan de Provincie. Verder is geen sprake van direct belang bij of rechtstreekse doorwerking op het plangebied. Het plan is niet in strijd met het geldende rijksbeleid.

Ladder duurzame verstedelijking

Dit plan is geen stedelijk ontwikkeling volgens de definitie van het Bro. Een verantwoording omtrent deze ontwikkeling in het kader van duurzame stedelijke ontwikkeling kan om die reden achterwege blijven.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 heeft de provincie Gelderland de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie komt daarmee in de plaats van de Structuurvisie Gelderland uit 2005. Met de Omgevingsvisie kiest de provincie voor een gezamenlijke aanpak met gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en particulieren van de maatschappelijke opgaven voor de komende vijf à tien jaar. Hierbij staan twee hoofddoelen centraal:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Duurzame economische structuur

Het verbeteren van de economische structuur is een belangrijke opgave. Het streven is om de concurrentiekracht van Gelderland te vergroten door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur. Het beleid richt zich op:

  • kansen bieden aan bestaande en nieuwe bedrijven;
  • het creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio's;
  • het creëren van een goede bereikbaarheid van de stedelijke gebieden en de economische kerngebieden met fiets, openbaar vervoer en auto maar ook digitaal;
  • het versterken van ruimtelijke randvoorwaarden voor de sterke (top)sectoren en het verbeteren van de kennisinfrastructuur;
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor cultuurbeleving;
  • een adequaat beheer (kwaliteit en kwantiteit) van bestaande en eventueel nieuwe woongebieden, bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel in Gelderland.

Ter versterking van de kansen voor bedrijvigheid zet de provincie gericht stappen richting initiatiefnemers. Deze stappen zijn als volgt:

  • a. Meer aandacht voor de versterking van opgaven in steden en stedelijke netwerken;
  • b. Meer ruimte scheppen voor economie, voor kansen pakken door actief te ondersteunen en te faciliteren van bestaande en nieuwe bedrijven in de (top)sectoren, logistiek en vrijetijdseconomie. Een duurzame groei van agrarische bedrijven is hier onderdeel van;
  • c. Meer mogelijkheden creëren voor bedrijven in en rond natuur. In het Gelders Natuurnetwerk is uitsluitend sprake van natuurbescherming. In de Gelderse Groene Ontwikkelingszone is er ruimte voor passende economische ontwikkeling in combinatie met versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden.

Borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving

Een aantrekkelijke leefomgeving vergt een goede kwaliteit en beleving van natuur en landschap in Gelderland. Dit kan door het waarborgen en verder ontwikkelen van de kwaliteiten van Gelderland. De realisatie betekent vooral:

  • ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek;
  • zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap;
  • een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed;
  • een gezonde en veilige leefomgeving;
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor beleving, bereikbaarheid en toegankelijkheid van cultuur, natuur en landschap.

Ter versterking van het bevorderen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving gaat de provincie meer inzetten op:

  • a. de gevolgen voor de gezondheid met een benadering die meer gericht is op gezondheidseffecten dan op het al dan niet halen van bepaalde normen;
  • b. het ondersteunen van ontwikkelingen met kwaliteit door gebiedskwaliteiten op te nemen in een Gebiedenatlas;
  • c. bij ruimtelijke initiatieven een match te maken tussen kwaliteiten van het initiatief en de kwaliteiten van de plek of het gebied. Hiertoe is de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik ontwikkeld.

De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik legt de focus op het toevoegen van stedelijke functies binnen bestaand stedelijk gebied. Voor stedelijke functies in de Groene Ontwikkelingszone is ruimte, maar alleen in combinatie met een substantiële versterking van de kernkwaliteiten. De provincie wil nog onderzoeken of de ladder ook voor landelijke functies kan worden uitgewerkt.

Nadere invulling van de ambities

De provinciale hoofddoelen zijn in vertaald in provinciale ambities. Afhankelijk van het accent van de ambitie, zijn zij in de Omgevingsvisie opgenomen onder 'Divers', 'Dynamisch' of 'Mooi' Gelderland.

  • 1. Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten;
  • 2. Dynamisch Gelderland betreft de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit;
  • 3. Mooi Gelderland betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming danwel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen. Het gaan dan om cultuurhistorie, natuur, water en ondergrond.

Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's en samenwerking met partners. Voor vier majeure opgaven van multi-sectorale aard is bijzondere aandacht. Het zijn opgaven van belang voor heel Gelderland, maar met name in specifieke regio's spelen en in hun aard juist multi-sectorale aspecten benadrukken:

  • 1. Economische kracht van de Stedelijke netwerken (Arnhem-Nijmegen, Ede-Wageningen, Stedendriehoek);
  • 2. Gelderse corridor (Rivierengebied, Stadsregio Arnhem-Nijmegen);
  • 3. Veluwe (Noord-Veluwe, FoodValley, Stedendriehoek, Stadsregio Arnhem-Nijmegen);
  • 4. Krimp (Achterhoek maar niet alleen deze regio).

Regio Achterhoek

De regio Achterhoek heeft een duidelijk landschappelijk profiel en is 'bekend in Nederland'. De volgende kwaliteitsambities zijn van belang voor de regio Achterhoek:

  • gezamenlijk werken aan een economisch en sociaal vitaal buitengebied en zorgen voor leefbaarheid in de kernen;
  • aandacht voor ruimtelijke kwaliteit door verbetering van de landschappelijke kwaliteit én door verbetering van de leefbaarheid, de sociale cohesie op het platteland, de werkgelegenheid en het economisch bruto product van het platteland;
  • een agrarisch toekomstperspectief ontwikkelen met gebruikmaking van de gebiedsdynamiek onder voorwaarde van behoud van de ruimtelijke kwaliteit;
  • beheer en inrichting van het landschap meer integreren met activiteiten die baat hebben bij een mooi en goed onderhouden landschap (verdienlandschap);
  • verder ontwikkelen van een duurzame en innovatieve economie met aandacht voor de maakindustrie en gebruik van hernieuwbare energie;
  • streven naar een vitale leefomgeving, anticiperend op de krimp, met transitie van de woningvoorraad en afstemming van het voorzieningenniveau;
  • zorgen voor voldoende verplaatsingsmogelijkheden en verbindingen tussen de regio en omliggende gebieden en binnen de regio, met specifieke aandacht voor (OV-)bereikbaarheid en breedband. Ten aanzien van natuur en landschap streeft het provinciaal beleid naar een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en naar behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. De opgaven zijn:
    • 1. het behouden en mogelijk vergroten van de biodiversiteit (soortenrijkdom) in de natuur;
    • 2. het verbinden van de Gelderse natuur met natuurgebieden in aangrenzende provincies en Duitsland;
    • 3. het betrekken van de mensen in een gebied bij het beheer van hun natuur en landschap.

Nationaal Landschap Winterswijk

Het plangebied is onderdeel van het Nationaal Landschap Winterswijk. De volgende kernkwaliteiten worden aan het Winterswijkse landschap toegekend:

  • 1. Kleinschalig, organisch gegroeid halfopen landschap met afwisseling van bosjes, houtwallen, landbouwgrond, lanen, beken, boerderijen (oostelijke helft kleinschaliger dan westelijke helft);
  • 2. Rijk aan microreliëf (steilranden, essen en eenmansessen), een duidelijke terrasrand (westzijde);
  • 3. Meanderende beken in smalle dalen als doorgaande structuren, met natuurlijke begroeiing (elzen en essen) in halfopen landschap; overstromingsvlaktes in laagtes;
  • 4. Fraaie, open essen (opvallend groot op de plateaurand van Aalten tot Groenlo) en bijzondere broekgebieden;
  • 5. Historisch nederzettingspatroon, vervlochten in het landschap: oude boerderijplaatsen (zoals scholtenhoeven), vele gehuchten en grotere nederzettingen.

Voor het behoud van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Winterswijk is de Omgevingsverordening het juridisch vangnet in geval het provinciaal belang in het geding raakt.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 heeft de provincie Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen uit de Omgevingsvisie. In de verordening is bepaald dat in een bestemmingsplan alleen activiteiten mogelijk zijn die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap behouden of versterken. Meer specifiek geldt voor bestemmingsplannen die betrekking hebben op uitbreiding van een grondgebonden veehouderijtak dat zij zijn toegestaan indien de uitbreiding ruimtelijk aanvaardbaar is en voorziet in een goede landschappelijke inpassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1412BGGROENLO106-OW01_0010.jpg"

Ecologische Hoofdstructuur (bron: Atlas Gelderland)

Een gedeelte van de nieuwbouw ligt in het Gelders Natuurnetwerk (voorheen EHS - Natuur). In bovenstaande afbeelding is met een rode omlijning een globale projectie van de nieuwbouw gegeven, de areaalverkleining van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) als gevolg van de nieuwbouw betreft circa 200 m2.

In artikel 2.7.1.1. van de Omgevingsverordening is het beschermingsregime vastgelegd. In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen het GNN worden geen nieuwe functies mogelijk gemaakt, tenzij:

  • a. geen reële alternatieven aanwezig zijn;
  • b. sprake is van redenen van groot openbaar belang;
  • c. de negatieve effecten op de kernkwaliteiten van het gebied, de oppervlakte en de samenhang zoveel mogelijk worden beperkt; en
  • d. de overblijvende negatieve effecten op de kernkwaliteiten van het gebied, de oppervlakte en de samenhang gelijkwaardig worden gecompenseerd.

In afwijking van het bovenstaande kan nieuwe bebouwing worden toegestaan, indien de negatieve effecten op de kernkwaliteiten, de oppervlakte en de samenhang worden beperkt en de overblijvende effecten op de kernkwaliteiten, de oppervlakte en de samenhang gelijkwaardig worden gecompenseerd. Compensatie dient te worden gerealiseerd op gronden die nog geen natuurbestemming hebben in of grenzend aan het GNN of in het zoekgebied nieuwe natuur. De omvang van compensatie bij natuur met een ontwikkeltijd van 25 tot 100 jaar, dient te bestaan uit de te vervangen oppervlakte vermeerderd met 2/3 van dat oppervlak.

3.2.3 Toetsing aan het provinciaal beleid

Het provinciaal beleid richt zich op een duurzame groei van agrarische bedrijven met als doel een versterking van de economische en sociale structuur van het buitengebied. Een duurzame ontwikkeling kan alleen plaatsvinden met aandacht voor het behoud en de versterking van de kernkwaliteiten van het gebied.

Onderhavig plan voorziet in een uitbreiding van een agrarisch bedrijf, er is geen sprake van nieuwvestiging. De nieuwbouw komt in de plaats van de bestaande schuur en ligt in lijn met (direct achter) de bestaande bebouwing. Hiermee wordt aangesloten op het principe van het compacte erf en de opbouw van een erf zoals het historisch gezien in de omgeving aanwezig is: een hoofdbouwmassa met daarachter het erf en de overige bebouwing aansluitend en rondom gelegen. Vanuit de bedrijfsvoering is een compacte bebouwing gewenst, zodat de looplijnen kort zijn en toezicht mogelijk blijft. Tevens is het gewenst de nieuwbouw nabij de weide te hebben en het uitzicht op de es of kamp (noordwestelijke richting) te behouden.

Vanuit cultuurhistorisch oogpunt is het van belang dat de openheid en steilranden van de es in stand blijven, bebouwing op de es is ongewenst. Ook dienen de aanwezige monumentale bomen op het erf in stand te worden gehouden. Resumerend is op en rondom het erf geen locatie beschikbaar, die als volwaardig alternatief kan dienen voor de nieuwbouw. Door de nieuwbouw meer in oostelijke richting te situeren, is een deel in het Gelders Natuurnetwerk geprojecteerd. De hiermee gepaard gaande areaalverkleining van circa 200 m2 leidt tot een significante aantasting van de aanwezige kenmerken en waarden. Hoewel er geen dringende redenen van openbaar belang zijn, kan worden gesteld dat sprake is van een geringe aantasting van de aanwezige waarden. Dit blijkt onder andere uit het resultaat van een quickscan natuurtoets, zie paragraaf 4.4. De effecten zijn van lokale aard en in de afweging is het belang van een duurzame voortzetting van de agrarische bedrijfsvoering prominent. De beoogde ontwikkeling is acceptabel, mits in het plangebied de negatieve effecten zo goed mogelijk worden beperkt en voldoende compensatie wordt gerealiseerd.

In dit kader moet ook de Boswet worden genoemd, op basis waarvan 130% oppervlaktecompensatie (bos met lange ontwikkelingstijd) vereist is. Dit is niet cumulatief met de vereiste compensatie die is vastgelegd in de Omgevingsverordening (en het geldende bestemmingsplan), zodat het provinciaal (en gemeentelijk) beleidskader een afdoende bescherming biedt. Op basis van de in artikel 2.7.1.1. van Omgevingsverordening bepaalde toeslag, dient de compensatie uit 335 m2 bosaanleg te bestaan.

Voor het plan is een erfinpassing en EHS-compensatieplan opgesteld, zie bijlage 1. Hiermee is aangetoond dat de negatieve effecten op de kernkwaliteiten van het gebied, de oppervlakte en de samenhang zoveel mogelijk worden beperkt en de overblijvende negatieve effecten op de kernkwaliteiten van het gebied, de oppervlakte en de samenhang gelijkwaardig worden gecompenseerd. Het plan is onderdeel van het wijzigingsplan, dat voorziet in een planologische regeling en naleving door middel van een voorwaardelijke verplichting.

Op basis van de gegeven maatregelen is de met dit wijzigingsplan voorgestane ontwikkeling in overeenstemming met de ambities en doelstellingen van het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Visie Buitengebied

De gemeente Winterswijk streeft naar behoud van het cultuurlandschap. Bestaande waarden worden daarbij beschermd, verloren waarden worden hersteld en nieuwe landschappelijke waarden worden gecreëerd. De praktische uitwerking hiervan wordt toegespitst op specifieke landschapstypen. Hiermee wordt de bestaande diversiteit en afwisselingen in het landschap gewaarborgd en verder verbeterd. Bij het nemen van maatregelen of het opstellen van beleid kiest de gemeente voor maatwerk, waar nodig op perceelsniveau. Dit vraagt om flexibel beleid en goede samenwerking tussen de overheden en de burgers. Per saldo wordt de kwaliteit van het buitengebied (of een specifiek gebiedstype daarbinnen) behouden of versterkt bij iedere ontwikkeling die plaats vindt.

De manier waarop de bewoners van Winterswijk met het landschap om zijn gegaan is bepalend geweest voor de huidige 'vorm' van dit landschap. Dit heeft geleid tot een landschap dat historisch waardevol is, erkend wordt en gewaardeerd wordt. De menselijke activiteit, van met name het agrarische gebruik, is een grote vormgever van het cultuurlandschap. Belangrijk is dat het landschap nog steeds in gebruik is als agrarisch productiegebied. Dit is mede bepalend voor de kwaliteit en de sfeer van het huidige landschap. De gemeente streeft ernaar dat de agrarische sector een belangrijke economische drager van het buitengebied blijft.

De gemeente Winterswijk is de eerst aangewezen overheidsinstantie die het lokale landschappelijke belang behartigt. In haar vertaling van het nationale beleid spreekt de gemeente van een Cultuurlandschap. Het behartigen van het landschappelijk belang gebeurt op twee manieren:

  • Beschermen van waardevolle elementen;
  • Ontwikkelen van nieuwe functies en/of nieuwe kwaliteitselementen.

Deze inspanning is gericht op behoud of versterking van het cultuurlandschap. Behouden alleen is echter niet genoeg. Het landschap is een dynamisch geheel dat ontstaat door de specifieke samenhang van de delen. Daarom worden nieuwe ontwikkelingen toegestaan. Deze nieuwe ontwikkelingen (b.v. zorgboerderijen, niet-agrarische werkfuncties, recreatie etc.) leveren een bijdrage aan het buitengebied (landschap, economie, leefbaarheid etc.).

Het behoud van authenticiteit en kwaliteit van gebouwen en groen staat hoog in het vaandel van het gemeentelijk beleid. De aandacht gaat daarbij primair uit naar dragers van het landschap, bijzonder kwetsbare elementen, moeilijk te vernieuwen elementen en zeldzame elementen. De veelheid van kleine elementen is daarbij karakteristiek voor Winterswijk. Private initiatieven voor landschapsversterking worden van groot belang geacht. Behoud van karakteristieke openheid vraagt daarbij bijzondere aandacht. Het gaat om zowel kleinschalige openheid, bijvoorbeeld van essen, als meer grootschalig, zoals in het jonge ontginningslandschap. Behoud en ontwikkeling van het agrarisch cultuurlandschap is leidend in de gemeentelijke strategie.

Een productiegerichte paardenhouderij is een agrarisch bedrijf. De activiteit staat centraal als drager van het agrarische cultuurlandschap. Uitbreiding van het agrarisch bedrijf is acceptabel, mits de kwaliteit van dat landschap behouden blijft en/of wordt versterkt. De met het initiatief voorgestane inrichting en maatregelen sluiten goed aan op de doelstellingen van de Visie Buitengebied.

3.3.2 Landschapsontwikkelingsplan

Op 4 november 2009 is het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) vastgesteld. Het LOP kan worden opgevat als een uitwerking van het Landschapsonderdeel van de Visie Buitengebied. Het LOP is de basis voor de uitvoering van landschapsprojecten en bevat het kader voor de invulling van het 'ja-mits' en 'nee- tenzij' beleid voor 'Waardevolle Landschappen' zoals verwoord in de Structuurvisie Gelderland 2005. De Structuurvisie is inmiddels vervangen door de Omgevingsvisie (zie paragraaf 3.2). Op termijn zal de provinciale ambitie ten aanzien van natuur en landschap worden uitgewerkt in een Gebiedenatlas. Dit is in wezen een actualisering van onder andere het LOP. Het voorliggende initiatief is getoetst aan het LOP.

De hoofddoelstelling van het LOP is het bewaren en bevorderen van de unieke landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden die Winterswijk heeft, om een bijdrage te leveren aan:

  • Versterking van de leefomgeving van bewoners en de waarborging van het cultureel erfgoed voor toekomstige generaties door functies op adequate wijze te situeren, te combineren en vorm te geven;
  • Stimulering van lokale en regionale alternatieven voor verbetering van het landschap, waarbij samenhang, identiteit, verscheidenheid en beleefbaarheid van het landschap worden versterkt;
  • Stimulering van particulieren en burgers in het uitvoeren van adequaat beheer van eigendommen, tot participatie in de beleidsuitvoering en tot het nemen van initiatieven als invulling van de eigen verantwoordelijkheid voor het behoud en de versterking van de kwaliteit van de leefomgeving;
  • Vorming van een helder referentiekader voor de beoordeling van en het stellen van voorwaarden bij ruimtelijk relevante ingrepen vanuit de optiek van landschapskwaliteit.

In paragraaf 2.1 is een gebiedsprofiel van het plangebied beschreven. Het LOP gaat voor het deelgebied Meddo/Huppel uit van een koppeling van natuurwaarden aan de watergangen die door het gebied stromen. Volgens de karakteristiek van het landschapstype liggen deze beken in een afwisselend landschap van kleine bosjes, houtwallen en natte weilanden. Juist die afwisseling maakt de visuele kwaliteit groot. Versterking is gericht op het vergroten van het natuurlijke karakter van de beken en aanvullend op de te ontwikkelen natte natuur. Van oude houtwallen is nog een aantal overgebleven die landschappelijke waarde hebben. Het gebied blijft een open karakter behouden, maar voor het versterken van de natuurwaarden wordt gestreeft naar het verbinden of versterken van de bestaande houtwallen. Een belangrijk kenmerk zijn de essen, waarvan de randen een grotere waarde krijgen als hierop struweelbeplanting of kruidachtige vegetatie wordt ontwikkeld.

Net als de Visie Buitengebied zijn de kernkwaliteiten uit het LOP vertaald in het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk". Het LOP onderschrijft dat de agrarische functie een belangrijke drager is van het landschap. De met het initiatief voorgestane (landschappelijke) inrichting en maatregelen sluiten goed aan op de doelstellingen en visie van het LOP.

3.3.3 Paardenhouderijen in het buitengebied van de gemeente Winterswijk (versie 2)

Op 31 maart 2011 heeft de gemeenteraad van Winterswijk het nieuwe beleid voor paardenhouderijen in het buitengebied vastgesteld. De agrarische functie, waaronder paardenhouderijen, is in het buitengebied van Winterswijk belangrijk als economische drager. Paardenhouderijen kunnen bijdragen aan het in stand houden van het landelijk gebied en een vitaal platteland. Het is van belang om agrarische initiatieven te ondersteunen en ontwikkelruimte te bieden. Voorwaarde is dat op een goede wijze rekening wordt gehouden met de bijzondere kwaliteiten van het landschap.

In ruimtelijk opzicht kan het oprichten van een rijhal grote consequenties hebben. Het gaat om forse gebouwen die ingepast moeten worden in het landschap. Een rijhal bij productiegerichte paardenhouderijen kan alleen worden opgericht indien de noodzaak is aangetoond door middel van een bedrijfsplan en sprake is van een goede landschappelijke inpassing. De rijhal mag niet groter zijn dan 1.500 m2.

De voorgestane ontwikkeling voorziet in de realisatie van een rijhal/opslagschuur bij een productiegerichte paardenhouderij. De omvang van het bouwwerk is niet meer dan 1.000 m2 en de noodzaak is op basis van een bedrijfsplan aangetoond. De met het initiatief voorgestane (landschappelijke) inrichting en maatregelen sluiten goed aan op de doelstellingen van genoemd beleid.

3.3.4 Toetsing aan het gemeentelijk beleid

De met dit wijzigingsplan voorgestane ontwikkeling is in overeenstemming met de ambities en doelstellingen van het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Milieu

4.1.1 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen het agrarisch bedrijf en omliggende gevoelige functies is de VNG-publicatie 'bedrijven en milieuzonering' uit 2009 geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor zowel het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied' aanbevolen. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor.

Volgens de VNG-publicatie valt een productiegerichte paardenhouderij onder categorie 'Landbouw en dienstverlening t.b.v. de landbouw', subcategorie 'paardenfokkerijen' (SBI 2008: 0143). Het plangebied ligt in het buitengebied van Winterswijk. Hiervoor gelden de volgende indicatieve richtafstanden:

Geur   Stof   Geluid   Gevaar  
50 m   30 m   30 m   0 m  

De grootste richtafstand is bepalend. Paardenfokkerijen vallen volgens de VNG-publicatie in milieucategorie 3.1, met een minimale richtafstand voor geur van 50 meter. Het kan zo zijn dat specifieke wet- en regelgeving andere afstanden voorschrijft. Deze gaan dan voor de afstanden uit de VNG-publicatie. Voor het aspect geur geldt in principe de toetsing aan de Wet geurhinder en veehouderij, zie paragraaf 4.1.3.

De dichtstbijzijnde woning (Groenloseweg 131) bevindt zich op meer dan 200 meter van het perceel en valt daarmee buiten de indicatieve richtafstanden. De voorgenomen ontwikkeling brengt geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat met zich mee, dan wel wordt beperkt in de uitoefening van haar bedrijfsactiviteiten. Voor de uitvoerbaarheid van dit plan vormt het aspect milieuzonering geen belemmering.

4.1.2 Ammoniak

Op 1 mei 2007 is de gewijzigde Wet Ammoniak en Veehouderij (Wav) in werking getreden. De gewijzigde wet is een uitwerking van de bestuurlijke en politieke afspraken met als gevolg dat het zoneringsbeleid uit de Wav alleen nog geldt rondom zeer kwetsbare gebieden. Provinciale Staten wijzen deze zeer kwetsbare gebieden aan op basis van criteria die in de wet staan vermeld. Het aanwijzingsbesluit is op 9 december 2009 in werking getreden.

De Wav is bedoeld ter bescherming van de zeer kwetsbare gebieden tegen de effecten van ammoniakdepositie. De wet bevat regels met betrekking tot de ammoniakemissie uit dierenverblijven. Het bevoegd gezag moet die regels toepassen bij beslissingen over de verlening van een omgevingsvergunning voor veehouderijen. De wet geeft regels voor veehouderijen die in een zeer kwetsbaar gebied of in een zone van 250 meter rondom zo’n kwetsbaar gebied liggen. Hoofdlijn hierbij is dat vestiging in deze zones niet mogelijk is en dat uitbreiding slechts mogelijk is binnen een bedrijfsemissieplafond.

Het dichtsbijzijnde zeer kwetsbare gebied 't Rommelgebergte ligt op meer dan 600 meter ten zuiden van het plangebied. Het plangebied ligt niet in een zeer kwetsbaar gebied of in een 250 meter-zone daarom heen en valt niet in de werkingsfeer van de Wav. Het aspect ammoniak vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.1.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is van toepassing op vergunningplichtige veehouderijen. Het betreft alle bedrijven die niet onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit vallen (met name intensieve veehouderijen). Ten aanzien van paarden/pony's is een vergunning nodig bij het houden van meer dan 100 dieren (exclusief dieren in opfok).

Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitenbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Dit zijn type B-bedrijven, zoals veehouderijen, kinderboerderijen (en andere bedrijven die kleinschalig dieren houden), glastuinbouwbedrijven, bedrijven met teelt in gebouwen, bedrijven met open teelt, agrarische loonwerkers en losse opslagen (bijvoorbeeld mest). Gezien de omvang van de bedrijfsvoering geldt voor het agrarisch bedrijf op het perceel Groenloseweg 106 een meldingsplicht in het kader van het Activiteitenbesluit. Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wgv. Zo gelden binnen en buiten de bebouwde kom dezelfde normen als in de Wgv. Ook de geurbelasting wordt bepaald volgens het bepaalde in de Wgv. Hetzelfde geldt voor het meten van de afstanden.

Onderhavig plan voorziet in een uitbreiding van een productiegerichte paardenhouderij buiten de bebouwde kom. Paarden vallen in een diercategorie waarvoor op grond van de Wgv geen geuremissie is vastgesteld. Hiervoor gelden dan ook vaste afstanden ten opzichte van een geurgevoelig object. Buiten de bebouwde kom dient ten minste 50 meter afstand tot het geurgevoelige object te worden aangehouden. De dichtsbijzijnde woning (Groenloseweg 131) bevindt zich op meer dan 200 meter van de te bouwen rijhal/opslagschuur en valt dus buiten de minimale afstand van 50 meter. De nieuwbouw brengt geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat met zich mee. Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.1.4 Bodem

In het kader van een wijzigingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functieverandering zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Dit onderzoek brengt in beeld of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

De bodem- grondwaterkwaliteit op het perceel Groenloseweg 106 is niet door middel van bodemonderzoek vastgesteld. Het plan voorziet niet in de realisatie van een nieuwe gevoelige functie en de bouw vindt plaats op onverdacht terrein. Uit een inventarisatie komt niet naar voren dat er een ondergrondse tank aanwezig was of dat er bodemverontreinigende (bedrijfs)activiteiten hebben plaatsgevonden. Gezien het oorspronkelijk en beoogd gebruik is een verkennend bodemonderzoek NEN5740 niet noodzakelijk. Aangenomen is dat de bodemkwaliteit geschikt wordt geacht voor de toekomstige agrarische functie. Het aspect bodem belemmert de uitvoerbaarheid van het plan niet.

4.1.5 Lucht

De Wet milieubeheer biedt het kader om te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Een uitzondering op deze verplichting om de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen op de luchtkwaliteit mee te wegen, vormen bepaalde typen projecten die niet in betekende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit. Het begrip NIBM is uitgewerkt in het "Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)", en de bijbehorende "Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)".

Een plan draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de "3% grens" niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1.2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2. De Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen een invulling aan de NIBM grens. Indien er binnen de getalsmatige begrenzing van de Regeling wordt gebleven, is er geen nader onderzoek nodig. Bij de ruimtelijke ontwikkeling is er dan automatisch sprake van een niet in betekende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit.


Een veehouderij valt niet bij voorbaat onder de categorieën van NIBM-gevallen, alleen bij intensieve veeteelt kan de emissie van fijn stof van belang zijn. Onderhavig plan voorziet in een ondergeschikte wijziging van het bouwperceel van een paardenhouderij, een functie waarbij de emissie van fijn stof verwaarloosbaar is. Daarnaast bevinden de achtergrondconcentraties aan stikstofdioxide en fijn stof in dit gebied zich ruimschoots onder de grenswaarden. Aanvullend onderzoek in het kader de luchtkwaliteit is niet noodzakelijk, dit aspect belemmert de uitvoerbaarheid van het plan niet.

4.1.6 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • 1. een verzorgingstehuis;
    • 2. een psychiatrische inrichting;
    • 3. een kinderdagverblijf.


Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wgh worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. De Wgh stelt dat in principe de geluidsbelasting op geluidsgevoelige ruimten niet de 48 dB mag overschrijden. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.


Dit plan voorziet in de nieuwbouw van een rijhal/opslagschuur. In de zin van de Wgh is dit geen geluidgevoelig object. Omgekeerd wordt ook geen geluidsproducerende bron gerealiseerd die voor overlast op de omgeving zou kunnen zorgen. Voor het bestemmingsplan is geen aanvullend onderzoek in het kader van de Wgh nodig, het aspect geluid belemmert de uitvoerbaarheid van het plan niet.

4.1.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Sinds 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Die beperkingen moeten in een omgevingsvergunning of bestemmingsplan zijn vastgelegd. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • de Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo);
  • het Vuurwerkbesluit.


Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen is het Structuurschema buisleidingen (SBUI) van toepassing. Centraal in het Bevi en de circulaire met betrekking tot vervoer van gevaarlijke stoffen staat de risicobenadering. Hierbij worden zowel de kansen als de gevolgen van een ongeval in beeld gebracht. Vervolgens zijn er normen opgenomen inzake het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico geeft het risico weer op een plaats buiten een inrichting of een transportroute, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als een rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting of die transportroute waarbij een gevaarlijke stof is betrokken. Het groepsrisico geeft de cumulatieve kansen per jaar, dat een aantal personen overlijdt als een rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid binnen het invloedsgebied van een inrichting of transportroute een ongewoon voorval binnen die inrichting of transportroute waarbij een gevaarlijke stof is betrokken.

In de 'Nota Externe Veiligheid Winterswijk' van januari 2009 is de gemeentelijke visie op de beheersing van veiligheidsrisico's als gevolg van opslag, gebruik en vervoer gevaarlijke stoffen opgenomen. Aangegeven is hoe om te gaan met het groepsrisico en de richtwaarde bij het plaatsgebonden risico bij beperkt kwetsbare objecten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1412BGGROENLO106-OW01_0011.jpg"

Uitsnede risicokaart met 300 m zone rondom het object (bron: risicokaart.nl)

Een overdekte rijhal is volgens het artikel 1, lid 1 Bevi een beperkt kwetsbaar object. Om inzichtelijk te maken of er risicofactoren in of in de nabijheid van het plangebied liggen is een analyse gemaakt op basis van de risicokaart Nederland (zie bovenstaande afbeelding). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico bevinden zich in de directe omgeving van het plangebied geen stationaire of mobiele bronnen. Omdat de nieuwbouw slechts voor privégebruik is, neemt het groepsrisico niet toe. Voor het plangebied geldt dat het groepsrisico ver beneden de oriënterende waarde ligt. Een nadere verantwoording van het groepsrisico kan daarmee achterwege blijven. Nader onderzoek voor externe veiligheid is derhalve niet noodzakelijk. Het aspect externe veiligheid is geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.2 Water

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting afzonderlijk te worden aangegeven wat de gevolgen zijn van het plan voor de waterhuishouding. Om waterbeheer en ruimtelijke ordening goed op elkaar af te stemmen is de watertoets ontwikkeld. Deze watertoets stelt de randvoorwaarden voor ruimtelijke en/of stedenbouwkundige aanpassingen in relatie tot het oppervlakte- en grondwater in het plangebied en de directe omgeving.

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. In het Waterbeheerplan 2010-2015 van Waterschap Rijn en IJssel (WRIJ) staat het beleid beschreven op een drietal hoofdthema's. Voor het thema Veiligheid is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het thema Watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden - Bergen - Afvoeren". Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt “stand still - step forward”. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft het waterschap naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.

Watertoets

Het voorliggende plan betreft het wijzigen van het bouwvlak ten behoeve van het agrarisch bedrijf en het bouwen van een rijhal/opslagschuur. De grondsoort in het plangebied behoort tot de kalkloze zandgronden, specifiek een veldpodzolgrond met een vrij diepe ontwatering. In het noordwesten gaat deze over in een hoge zwarte enkeerdgrond (de es). In het plangebied komt geen oppervlaktewater voor. Ten noorden van het plangebied bevindt zich een watergang in eigendom van en beheer bij het waterschap. Het plangebied en de directe omgeving wordt gekenmerkt als een gebied met matige infiltratie. De gemiddeld hoogste grondwaterstand bedraagt 80-120 cm onder het maaiveld, met een gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand van 113 cm onder maaiveld.

Ten behoeve van een complete toetsing is door het Waterschap een tabel met de waterthema's ontwikkeld. In onderstaande watertoets zijn de relevante waterhuishoudkundige thema's inzichtelijk gemaakt.

Thema   Toetsvraag   Relevant  
HOOFDTHEMA'S  
Veiligheid
 
1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering?
2. Ligt in of nabij het plangebied een kade?  
Nee
Nee  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is er toename van het afvalwater (DWA)?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?  
Nee
Nee
Nee  
Wateroverlast (oppervlaktewater)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak?
2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
3. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
Ja
Nee

Nee  
Grondwater-
overlast  
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel?
3. Is in het plangebied sprake van kwel?
4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren?  

Nee
Nee
Nee
Nee  
Oppervlakte-
waterkwaliteit
 
1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een Strategisch actiegebied?  
Nee
Nee
Nee  
Grondwater-kwaliteit   1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?  
Nee  
Volksgezondheid
 
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  

Nee


Nee  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?  
Nee  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?  
Nee

Nee  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
Ja

Nee  
AANDACHTSTHEMA'S  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?  
Nee  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee  

Algemeen

Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, wordt door de overheid eisen gesteld betrekking tot het duurzaam omgaan met water. In eerste instantie dient er te worden getoetst in hoeverre de voorgenomen plannen er toe leiden dat er sprake is van de toename van verhard oppervlak. Indien dit toeneemt, is het beleid erop gericht het regenwater zoveel mogelijk te infiltreren naar het freatisch grondwater, waardoor een meer natuurlijk afvoerverloop ontstaat. Dit vertaalt zich in de volgende richtlijnen:

  • Nieuwe plannen dienen (indien mogelijk) te voldoen aan het principe van het “hydrologisch neutraal” bouwen. Hierbij moet de hydrologische situatie, voor wat betreft de afvoer van regenwater, minimaal gelijk blijven aan de oorspronkelijke situatie. De oorspronkelijke landelijke afvoer (naar het oppervlaktewater) mag niet overschreden worden.
  • In aansluiting op het landelijk beleid hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen van enige omvang altijd onderzocht dient te worden hoe met het schone regenwater omgegaan kan worden.
  • Bij alle nieuwbouwplannen moet (vuil) afvalwater en (schoon) regenwater gescheiden worden behandeld. Het schone en vuile water worden daarbij apart aangeleverd aan de riolering of, indien mogelijk, wordt het schone water aan de natuur teruggegeven. Dit is ook het geval als in openbaar gebied nog steeds een gemengd rioolstelsel aanwezig is.
  • Bij de inrichting, het bouwen en het beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem te worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen dienen te worden vermeden teneinde watervervuiling te voorkomen.

Hierna worden de relevante waterthema's gebaseerd op de bovenstaande uitgangspunten nader uitgewerkt.

Wateroverlast

Aan het plangebied wordt extra verharding toegevoegd in de vorm van een rijhal/opslagschuur. De toename van het verhard oppervlak is 945 m2 (netto ligt deze waarde lager vanwege de te amoveren schoppe, maar hier zijn geen waterbergingsmaatregelen bekend). In het plangebied is voldoende ruimte om aan waterbergingseisen te voldoen door middel van waterbergingsmaatregelen. Het regenwater zal hierbij apart worden opgevangen. Het afvalwater in het plangebied neemt niet relevant toe, omdat het aantal paarden en werknemers min of meer gelijk blijft. Het afvalwater voor de nieuwe rijhal wordt via een persleiding afgevoerd naar het rioolstelsel van de gemeente Winterswijk.

Met een toename van de verharding dient een bergingsvoorziening te worden getroffen. Voor het buitengebied van Winterswijk geldt dat een regenbui die een keer per 10 jaar valt moet kunnen worden opgevangen, dit komt overeen met een bui van 40 mm. Op basis van het dakoppervlak van 945 m2 is een bergingsvoorziening van 37,8 m2 nodig. Dat betekent bij een gemiddeld hoogste grondwaterstand van 1 m onder maaiveld, een waterberging met tenminste een oppervlak van 37,8 m2 nodig is. Dit aspect dient in het ontwerp van de rijhal/opslagschuur te worden meegenomen. Nader onderzoek voor het aspect water(overlast) is voor dit bestemmingsplan niet noodzakelijk.

Inrichting en beheer

In de omgeving van het plangebied (noordelijke richting) bevindt zich een A-watergang in beheer van WRIJ (zie onderstaande afbeelding). Langs deze watergangen liggen beschermingszones tot 5 meter uit de insteek van de watergang. De nieuwbouw en andere werkzaamheden vinden hier niet plaats, zodat er geen vergunningplicht op basis van de Keur geldt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1412BGGROENLO106-OW01_0012.jpg"

Ligging A watergang, nieuwbouwlocatie met rood kruis (bron: atlas Gelderland)

De rijhal/opslagschuur heeft geen negatieve invloed op de waterhuishouding in het gebied. Op basis van de watertoets zijn er zijn geen hydrologische beperkingen voor het plangebied of de omgeving te verwachten.

Met in achtneming van de genoemde uitgangspunten ten aanzien van waterberging, vormt het aspect water geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.3 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.


Cultuurhistorie

Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.


In het plangebied is een karakteristieke dubbele schoppe aanwezig. Onderdeel van onderhavig plan is de sloop van deze schoppe. Uit het welstandsadvies van 5 september 2013 komt naar voren dat het verdwijnen van deze schoppe zeer ongewenst is. Een dergelijk element is uitermate vanzelfsprekend bij de boerderijen in de omgeving. Het object heeft geen beschermde status tegen sloop (planologisch en monumentaal). Uit de belangenafweging (zie paragrafen 2.3 en 3.2.3) komt naar voren dat sloop noodzakelijk is om het plan mogelijk te maken. Het is dan ook gewenst een bouwhistorische opname te doen, zodat de historische kennis behouden blijft. Daarbij is het ook gewenst om te onderzoeken of herbouw op een andere locatie mogelijk is, dan wel de materialen te hergebruiken bij een andere ontwikkeling.


Archeologie

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. De bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn. Om deze reden zijn alle gronden in Winterswijk geïnventariseerd en beoordeeld op mogelijk aanwezige archeologische relicten. Er worden 4 waarden onderscheiden, iedere categorie kent een eigen verwachting op vondsten, waarbij 1 de hoogste en 4 de laagste verwachtingswaarde is. Deze waardering is door middel van dubbelbestemmingen vertaald in het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk".

De locatie waar gebouwd wordt heeft in het genoemde bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 3'. De gronden met deze bestemming behalve de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem. Bij deze bestemming geldt voor bebouwing van 100 m2 of meer een onderzoeksplicht. Door Synthegra Archeologie is een archeologisch bureauonderzoek in combinatie met een karterend booronderzoek uitgevoerd. Bijlage 2 bevat het bijbehorende rapport met nummer S130056 en datum 5 juli 2013.

Op basis van het bureauonderzoek zijn specifieke archeologische verwachtingen in het plangebied bepaald. Vervolgens is op basis van het veldonderzoek een archeologische interpretatie van het gebied opgesteld. Hieruit komt naar voren dat de verwachtingswaarde voor het plangebied laag is. Archeologische (behoudenswaardige) resten zijn niet aangetroffen. Op basis van het onderzoeksresultaat is geen vervolgonderzoek noodzakelijk.

Het aspect cultuurhistorie en archeologie belemmert de uitvoerbaarheid van het plan niet.

4.4 Ecologie

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming gaat het om de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Soortenbescherming is geregeld in de Flora- en faunawet. Door Natuurbank Overijssel is een quickscan natuurtoets uitgevoerd om te bepalen of de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving wordt uitgevoerd. Bijlage 3 bevat het bijbehorende rapport met kenmerk 417 en datum 4 juni 2014.

Gebiedsbescherming

Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn worden aangemerkt als speciale beschermingszones (Natura 2000 gebieden). Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000 gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van LNV.

Natura 2000 gebied: Korenburgerveen

Voor de beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er voor projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden. Het dichtsbijgelegen Natura 2000 gebied is het Korenburgerveen. Dit gebied ligt op circa één kilometer ten westen van het plangebied. De invloedsfeer van de voorgenomen nieuwbouw is lokaal, er treedt geen (negatief) effect op het beschermd natuurgebied in de omgeving.

Ecologische Hoofdstructuur

Provincies zijn verantwoordelijk voor de veiligstelling en ontwikkeling van de EHS in hun provincies. De EHS is een netwerk van grote en kleine natuurgebieden waarin de natuur (plant en dier) voorrang heeft en wordt beschermd. Daarmee wordt voorkomen dat natuurgebieden geïsoleerd komen te liggen en dieren en planten uitsterven en dat de natuurgebieden zo hun waarde verliezen. In paragraaf 3.2.2 is geconstateerd dat een gedeelte van de nieuwbouw in het Gelders Natuurnetwerk (voorheen EHS - Natuur) ligt. De voorgenomen activiteit leidt tot circa 200 m2 areaalverlies van de EHS, er worden bomen gerooid en een deel van het bos wordt bebouwd. Er is sprake van een significante aantasting van de kernkwaliteiten en omgevingscondities.

Uit het genoemde onderzoek komt naar voren dat de ecologische- en landschappelijke waarde van de bosstrook zeer beperkt is. Er staan enkele loofbomen, maar de bodem wordt bedekt door een onnatuurlijk dikke strooisellaag. Lokaal wordt deze gedomineerd door grote brandnetel. In de strook ontbreekt in grote delen de struik- en kruidlaag. Door de voorgenomen activiteit worden de omgevingscondities en kernkwaliteiten niet wezenlijk negatief beïnvloed. Het landschappelijke karakter (parkachtig; in een oud, besloten en kleinschalig agrarisch cultuurlandschap) wordt door de voorgenomen activiteit niet aangetast.

Er treedt geen negatief effect op de EHS. Nader onderzoek, ontheffing en/of een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet is niet noodzakelijk. Wel is op basis van het in hoofdstuk 3 uiteengezette beleid compensatie vereist voor het optredende areaalverlies. Hierin is voorzien aan de zuidoostzijde van het bos waarin het areaalverlies optreedt, conform het erfinpassing en EHS-compensatieplan (bijlage 1) wordt een deel van het weiland omgevormd tot bos.

Soortenbescherming

Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van significant negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing worden gevraagd.

De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit het slopen van een oude schoppe, het rooien van 12 zomereiken en een beuk en het bouwrijp maken van een strook bos en grasland. Er zijn in het onderzoeksgebied tijdens het onderzoek geen beschermde soorten uit tabel 2-3 van de Flora en faunawet vastgesteld. Mogelijk behoort het gebied tot het functionele leefgebied van sommige soorten als vermeld in tabel 1 van de Flora en faunawet, maar voor het verstoren/vernielen, beschadigen/verwonden en doden van deze soorten geldt een algemene vrijstelling. Deze vrijstelling geldt niet voor broedvogels. Mogelijk nestelen er vogels in de te slopen schoppe. Werkzaamheden die leiden tot het verstoren/vernielen van bezette nesten en het verwonden/doden van vogels dienen buiten de voortplantingsperiode uitgevoerd te worden. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen negatief effect op beschermde soorten en functies buiten het onderzoeksgebied. Nader onderzoek en/of ontheffing ex. artikel 75C van de Flora en faunawet is niet noodzakelijk.

Het aspect ecologie belemmert de uitvoerbaarheid van dit plan niet.

4.5 Verkeer

Nieuwe ontwikkelingen mogen niet leiden tot problemen met de verkeersafwikkeling in de omgeving. Tevens mogen ze de parkeerdruk in de directe omgeving niet significant toenemen.

Het plangebied wordt ontsloten op de parallelweg van de Groenloseweg, een provinciale weg met aanduiding N319. De nieuwbouw is aan te merken als een arbeidsintensieve en bezoekersextensieve functie, van waaruit geen onevenredige toename van de verkeersbelasting op genoemde wegen uitgaat. De verkeersaantrekkende werking neemt met de nieuwbouw niet of nauwelijks toe, zodat nader onderzoek naar het verkeersaspect niet noodzakelijk is.

Het plangebied wordt geschaard onder de CROW-normen van 'buitengebied' en 'niet-stedelijk'. Bij een 'niet-stedelijke zone' wordt uitgegaan van minder dan 500 adressen per km². Voor een particuliere, vrijstaande woning geldt een CROW-norm van 2,8 auto per woning. Dit is de maximale norm, zoals aangegeven in de Nota Parkeernormen van de gemeente Winterswijk. Voor een 'manege/paardenhouderij' geldt een maximale parkeernorm in een niet-stedelijke zone in het buitengebied van 0,5 auto per paardenbox. Uitgaande van acht paarden betreft dit dus (8*0,5) 4 parkeerplaatsen. Hierin dient een forse marge worden genomen, daar de CROW in eerste instantie uitgaat van een publieksgerichte manege (90% van autobezitters is bezoekers), terwijl het hier juist een productiegerichte paardenhouderij betreft. In het plangebied wordt deze parkeerbehoefte op eigen terrein opgevangen. De parkeerbelasting wordt daardoor niet afgewenteld op de omgeving. Nader onderzoek voor het aspect parkeren is derhalve niet noodzakelijk.

Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Net als bij een bestemmingsplan dient bij de voorbereiding van een wijzigingsplan, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Het voorliggende wijzigingsplan heeft voor de gemeente Winterswijk geen financiële consequenties, aangezien de plannen voor rekening en risico van de initiatiefnemer komen. In geval van planschade is een overeenkomst getekend waardoor eventuele planschadekosten op de initiatiefnemer verhaald kunnen worden.

Er is sprake van een bouwplan volgens artikel 6.2.1. Bro, waar op basis van artikel 6.12 lid 1 Wro een exploitatieplan voor dient te worden vastgesteld. Lid 2 van dit artikel geeft echter aan dat het niet nodig is om een exploitatieplan vast te stellen wanneer het verhaal van kosten anderszins verzekerd is. In dit geval zijn de kosten anderszins verzekerd en is het dus niet nodig om een exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

In paragraaf 1.3 is de opbouw van het wijzigingsplan opgenomen en in paragraaf 2.4 het juridisch kader. Het plan voorziet in de wijziging van het bouwvlak ten behoeve van het agrarische bedrijf en een vergroting van de bestemming 'Bos' ten behoeve van de EHS-compensatie. Voor het overige zijn de bestemmingen en aanduidingen op de verbeelding en in de regels opgenomen conform het 'moederplan' "Integrale herziening buitengebied Winterswijk". Het wijzigingsplan gaat deel uit maken van het moederplan, met de wijziging vervalt de bestemming uit dat plan.

Bijzonderheden in dit wijzigingsplan

Voorliggend wijzigingsplan maakt een rijhal/opslagschuur mogelijk. Voor de bouwregels is aangesloten op het bepaalde ten aanzien van rijhallen in het moederplan. In afwijking van het bepaalde ten aanzien van rijhallen is overeenkomstig het initiatief het maximum te bebouwen oppervlak op 1.000 m2 bepaald.

Omdat de erfinpassing en EHS-compensatie belangrijk is, is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Dit houdt in dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Winterswijk niet eerder een omgevingsvergunning voor de bouw van de rijhal/opslagschuur kan verlenen, voordat de daarvoor aangewezen gronden zijn beplant met bos (+ 335 m2) conform de afweging zoals verwoord in deze toelichting en het erfinpassing en EHS-compensatieplan dat bij de regels als bijlage is opgenomen.

In afwijking van het bepaalde ten aanzien van rijhallen is voor de bouw van een rijhal/opslagschuur het aantonen van de noodzaak voor de bedrijfsvoering niet noodzakelijk, omdat de noodzaak in onderhavig wijzigingsplan al is aangetoond.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

De wijzigingsbevoegdheid is via het moederplan aan burgemeester en wethouders gegeven. Voor het opstellen van een wijzigingsplan geldt de uniforme voorbereidingsprocedure ex afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen 8 weken na afloop van de ter inzage legging een besluit moeten nemen. Daarna volgt beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Net als in een reguliere bestemmingsplanprocedure geldt bij de voorbereiding van een wijzigingsplan dat overleg moet worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Het gaat dan tenminste om de betrokken waterschappen en diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Conform afdeling 3.4 Awb ligt het ontwerpwijzigingsplan gedurende 6 weken ter inzage. Belanghebbenden kunnen dan een zienswijze indienen op het plan. Na vaststelling door burgemeester en wethouders ligt het wijzigingsplan opnieuw 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het wijzigingsplan treedt in werking daags na afloop van de tervisielegging, als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het wijzigingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag artikel 3.1.1 overleg

Dit wijzigingsplan is in het kader van het wettelijk overleg niet toegezonden aan de Inspectie Leefomgeving & Transport.

De provincie Gelderland is in de voorbereiding van onderhavig wijzigingsplan betrokken. Op basis van het toen geldende provinciaal beleid hebben zij geadviseerd dat het verlies van EHS moet worden beschouwd als een significante aantasting van de EHS en dat compensatie conform de in de provinciale verordening gestelde verhouding noodzakelijk is. Eerder aangebrachte beplanting kan niet dienen als compensatie. Met de compensatie is tevens voldaan aan de herplantplicht van de Boswet.

Het advies is onderdeel van de afweging zoals vastgelegd in de toelichting van dit plan, zie verder paragraaf 3.2. In de afweging is aangesloten op de thans geldende Omgevingsvisie Gelderland en is conform de bijbehorende Omgevingsverordening een compensatie bepaald.

Waterschap Rijn en IJssel heeft op 13 februari 2015 advies uitgebracht en is akkoord met de opzet van de waterparagraaf. Zie verder paragraaf 4.2.

6.3 Verslag zienswijzen

In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpwijzigingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.