Plan: | Blekkinkhofweg 17 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0294.WP1703BGBLKKNKHG17-OW01 |
Initiatiefnemer heeft de gemeente gevraagd om het perceel aan de Blekkinkhofweg 17, kadastraal bekend als gemeente Winterswijk, sectie E, nummer 10295 en nummer 10296, de agrarische bestemming te wijzigen naar wonen en daarbij de grenzen van het bouwvlak aan te passen.
In het geldende bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" vastgesteld op 27-01-2011, heeft het perceel een agrarische bestemming. De agrarische bedrijfsvoering is inmiddels gestaakt waardoor feitelijk sprake is van strijdig gebruik. Op basis van genoemd bestemmingsplan is het college van burgemeester en wethouders bevoegd om het plan te wijzigen van agarisch naar wonen en daarbij de bestemmingsgrenzen van het bouwvlak te wijzigen. Voorliggend wijzigingsplan maakt het beoogde plan planologisch-juridisch mogelijk; dat wil zeggen het regelt wat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening.
Het perceel is gelegen in Winterswijk - Woold, op circa 5 km ten zuiden van de kern Winterswijk (tegen de grens van Duitsland aan). Op onderstaande afbeelding is de ligging weergegeven. Op de daarop volgende afbeelding is het plangebied bij benadering weergegeven.
Ligging perceel (bron: googlemaps)
Plangebied bij benadering (bron: googlemaps)
Het wijzigingsplan 'Blekkinkhofweg 17' bestaat uit één verbeelding, regels en een toelichting. Van deze drie
onderdelen vormen de digitale verbeelding met planIDN NL.IMRO.0294.WP1703BGBLKKNKHG17-OW01 en de regels het juridisch bindende deel van het wijzigingsplan.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen gevisualiseerd. De regels geven weer wat de gebruiksmogelijkheden van de gronden en de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en op te richten bebouwing is. De toelichting heeft hierbij weliswaar geen bindende werking, maar bevat wel de ruimtelijke onderbouwing van het wijzigingsplan. Het is daarmee de onderbouwing van de keuzes die zijn gemaakt voor de verbeelding en de
regels
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het gebiedsprofiel, de huidige situatie op het perceel en de planopzet beschreven. Het gebiedsprofiel omvat een beschrijving van het gebied waarin het plangebied ligt, waarbij ruimtelijke en functionele aspecten van het gebied aan de orde komen. De planopzet omvat een omschrijving van het plan en waarvoor de wijziging van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk is.
In hoofdstuk 3 en 4 is het plan integraal beoordeeld. Hoofdstuk 3 bevat de toetsing aan het relevante Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 is een toetsing ten aanzien van de milieuhygiënische- en omgevingswaarden opgenomen. Tevens is in dit hoofdstuk de economische uitvoerbaarheid opgenomen. In hoofdstuk 5 en 6 is de wijze van uitvoering beschreven, respectievelijk de juridische planopzet en de procedure.
De gemeente Winterswijk is onderdeel van het 'Nationaal Landschap' en kent een bijzondere flora en fauna en bodemgesteldheid. Landschappelijk is het plangebied onderdeel van het Woold. Het Woold is gelegen in het landschapstype 'oude hoevenlandschap' met een aantal essengordels die zich verspreiden over het landschap. Het oude hoevenlandschap wordt vooral gekenmerkt door het (vroeger) voorkomen van hagen, boomsingels, houtwallen en dergelijke. Daardoor bestond er een grote beslotenheid in het landschap. De inrichting van dit landschapstype stamt uit de 19e eeuw. Enige algemene kenmerken zijn:
Het scholtegoederenlandschap is een bijzondere vorm binnen het oude hoevenlandschap waarbij de historie van de scholtegoederen een belangrijke rol speelt. Vanaf de middeleeuwen nam het grootgrondbezit een belangrijke plaats in binnen de toenmalige maatschappij. De aanwezige essen binnen dit landschapstype hebben een open karakter gekregen door het verdwijnen van het dichte net van houtwallen en hakhoutbosjes. Oorspronkelijk lagen de boerderijen aan of in de buurt van een essencomplex.
Op het perceel bevindt zich een woonboerderij met een bijbehorende schoppe. Er zijn geen veeschuren meer aanwezig. De bebouwing staat in een groene omgeving, bestaande uit grasland en boerderijen. Rondom het perceel is agrarisch landschap en bos gelegen. De agrarische activiteiten op het perceel zijn gestopt, waarmee het perceel op het moment al in gebruik is ten behoeve van wonen.
Aanzicht vanaf de weg naar de woning (Bron: Funda.nl)
Voorkant woning (Bron: Funda.nl)
Vogelvluchtperspectief perceel (Bron: Cyclorama)
Dit plan voorziet in het wijzigen van de agrarische bestemming in een woonbestemming, waarmee in feite wordt aangesloten op de huidige gebruik. Daarnaast worden de huidige bestemmingsgrenzen van het agrarisch bouwvlak aangepast vanwege de milieucontour van de naastgelegen boerderij. Hierbij blijft het bouwvlak naar ratio gelijk in haar aantal m2 oppervlak. Op het perceel is een woning met schoppe aanwezig. Mocht er een nieuw bijgebouw worden gebouwd of een fysieke wijziging plaatsvinden in de toekomst, wordt geadviseerd om dit landschappelijk in te passen.
Aanpassing bouwvlak wonen (bron ruimtelijkeplannen.nl)
Het perceel aan de Blekkinkhofweg 17 heeft in het geldende bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" (vastgesteld 27 januari 2011) de bestemming 'Agrarisch - Cultuurlandschap'. De gronden bij deze bestemming zijn bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf. Het wonen, anders dan ten behoeve van het agrarisch bedrijf, is bij de agrarische bestemming niet toegestaan.
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Integrale herziening buitengebied Winterswijk (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De gronden in het plangebied hebben voorts de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting '1', '2' en '4'. De gronden zijn aangeduid met 'specifieke vorm van argarisch met waarden - openheid', 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - hoogteverschillen', 'ehs-verweving' en 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'.
Wijzigen van agrarisch naar wonen
In artikel 35.5 van het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders het bestemmingsplan kunnen wijzigen voor wat betreft het na bedrijfsbeëindiging omzetten van een bouwvlak binnen de bestemming 'Agrarisch - Cultuurlandschap' in de bestemming 'Wonen', met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
Wijzigen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders hebben middels art. 35.1 van het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" de bevoegdheid het plan te wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
De kaders van het Rijksbeleid voor ruimtelijke ordening zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. In de SVIR zijn 13 nationale belangen gedefinieerd, waaronder het versterken van de mainportfuncties en het verbeteren van de rijksinfrastructuur, het behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora en fauna. In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn). De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk "concurrerend, bereikbaar en leefbaar & veilig". Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Voor een goede ruimtelijke afweging van ruimtelijke plannen is de 'Ladder voor Duurzame verstedelijking' geïntroduceerd en tevens vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De volgende paragraaf gaat hier dieper op in.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat als een bestemmingsplan nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de toelichting moet voldoen aan de hieronder genoemde voorwaarden:
Voordat de ladder voor duurzame verstedelijking (de ladder) wordt toegepast, moet een afweging plaatsvinden of het een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' betreft. De Bro heeft het begrip 'stedelijke ontwikkeling' als volgt gedefinieerd: “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”. In de Handreiking staat dat er geen ondergrens is bepaald voor wat een 'stedelijke ontwikkeling' is. Om te bepalen of er sprake is van een kleinschalige ontwikkeling, is gekeken naar uitspraken van de Afdeling Raad van State. In een uitspraak op 24 december 2014 heeft RvS aangegeven dat er geen ladder verplichting geldt bij minder dan acht woningen. De wijziging van agrarisch naar één woning is dus niet aangemerkt als stedelijke ontwikkeling. De ladder van duurzame verstedelijking hoeft dus niet te worden toegepast.
In het kader van het SVIR is er geen sprake van nationaal belang bij of rechtstreekse doorwerking op het plangebied. De beoogde ontwikkeling is geen stedelijk ontwikkeling volgens de definitie van het Bro en nadere definiëring aan de hand van jurisprudentie van de Afdeling Raad van State. Een verantwoording in het kader van duurzame stedelijke ontwikkeling kan om die reden achterwege blijven. In het Rijksbeleid is opgenomen dat de gemeente Winterswijk een "Nationaal Landschap" is. De nadere invulling van het beleid hieromtrent wordt overgelaten aan de Provincie. Het plan is niet in strijd met het geldende Rijksbeleid.
Op 9 juli 2014 (geactualiseerd op 11 november 2015) heeft de provincie Gelderland de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie komt daarmee in de plaats van de Structuurvisie Gelderland uit 2005. Met de Omgevingsvisie kiest de provincie voor een gezamenlijke aanpak met gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en particulieren van de maatschappelijke opgaven voor de komende vijf à tien jaar. Hierbij staan twee hoofddoelen centraal:
Deze doelen versterken elkaar en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is meer dan een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. In deze Omgevingsvisie staat het 'fysieke' in de leefomgeving centraal. Tegelijk zit er een sterke 'sociale' component aan de opgaven voor sterke steden en een vitaal landelijk gebied.
Nadere invulling van de ambities
De provinciale hoofddoelen zijn in vertaald in provinciale ambities. Afhankelijk van het accent van de ambitie, zijn zij in de Omgevingsvisie opgenomen onder 'Divers', 'Dynamisch' of 'Mooi' Gelderland. Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's en in samenwerking met partners. Voor de regio Achterhoek is bijzondere aandacht.
Regio Achterhoek
De regio Achterhoek heeft een duidelijk landschappelijk profiel en is 'bekend in Nederland'. De volgende kwaliteitsambities zijn van belang voor de regio Achterhoek:
Gelderse Ladder
De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik legt de focus op het toevoegen van stedelijke functies binnen bestaand stedelijk gebied. Voor de voorgestane functieverandering kan toetsing aan de ladder achterwege blijven aangezien het geen stedelijke functie is.
Groene ontwikkelingszone
Het plangebied is gelegen in de groene ontwikkelingszone binnen de omgevingsvisie Gelderland. De Groene Ontwikkelingszone (GO) heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. Het gaat vooral om landbouwgrond, maar ook om terreinen voor verblijfs- en dagrecreatie, infrastructuur, woningen en bedrijven. De GO bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het Gelders Natuurnetwerk (GNN).
Nationaal Landschap Winterswijk
Het plangebied is onderdeel van het Nationaal Landschap Winterswijk. De volgende kernkwaliteiten worden aan het Winterswijkse landschap toegekend:
Voor het behoud van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Winterswijk is de Omgevingsverordening het juridisch vangnet in geval het provinciaal belang in het geding raakt.
Op 24 september 2014 (geactualiseerd op 8 juli en 11 november 2015) heeft de provincie Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen uit de Omgevingsvisie. Op grond van de verordening zijn kleinschalige ontwikkelingen mogelijk, indien is aangetoond dat de kernkwaliteiten van het betreffende gebied in hun onderlinge samenhang bezien per saldo substantieel worden versterkt. In de verordening is bepaald dat in een bestemmingsplan alleen activiteiten mogelijk zijn die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap behouden of versterken. In de uitvoeringsagenda van de Omgevingsvisie is het opstellen van een Gebiedenatlas opgenomen. In samenwerking met regio's, gemeenten en eventueel andere partners wordt in de komende periode de verschillende gebieden tegen het licht gehouden. Getoetst wordt of aanpassing van de beschrijving van kernkwaliteiten en/of de begrenzing van het Nationaal Landschap nodig is.
Het bovengenoemde beleid ten aanzien van natuur en landschap is in grote lijnen een voortzetting van het provinciale beleid zoals verwoord in de Omgevingsvisie Gelderland en Omgevingsverordening Gelderland. Dit beleid vindt rechtstreekse doorwerking in het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk". Het bestemmingsplan geeft nadere regels omtrent de voorwaarden om mee te werken aan een initiatief, zie paragraaf 2.4. Dit plan betreft een functieverandering van agrarisch naar wonen. De agrarische functie is beëindigd en bebouwingsmogelijkheden worden beperkt, hiermee is een versterking van de natuurlijke en landschappelijke kernkwaliteiten van het gebied voorgestaan. Het plan is in overeenstemming met de provinciale doelstellingen en ambities.
De woonfunctie is altijd aanwezig geweest in het Winterswijkse cultuurlandschap. Er is echter een verschuiving waar te nemen in het type bewoner van het buitengebied: van boer naar burger. Deze verschuiving wordt onder andere veroorzaakt door de teruggang in de landbouw en de groeiende voorkeur voor landelijk wonen. Deze verschuiving heeft invloed op het gebruik en de beleving van het cultuurlandschap. Het buitengebied is daardoor niet langer alleen een ‘productieruimte’ voor de landbouw. Het is ook een woon-, werk- en recreatiegebied geworden. De gemeente Winterswijk streeft er naar de verschuivende functies van het buitengebied op elkaar af te stemmen. De functie wonen is van groot belang voor een leefbaar buitengebied. Een woning in het buitengebied is meer dan een gebouw. Het is een plek waar mensen wonen en vaak ook werken. Het is voor veel mensen een plek met betekenis en geschiedenis. Wonen en werken zijn beide een basis voor een leefbaar platteland. De woonfunctie is naast een economische drager ook een sociale drager. Daarom streeft de gemeente naar een divers woningaanbod in het buitengebied.
Behoud en ontwikkeling van het cultuurlandschap is een belangrijk uitgangspunt. Bestaande waarden worden daarbij beschermd, verloren waarden worden hersteld en nieuwe landschappelijke waarden worden gecreëerd. De praktische uitwerking is toegespitst op specifieke landschapstypen, zodat de bestaande diversiteit en afwisselingen in het landschap wordt gewaarborgd en verder verbeterd. Bij het nemen van maatregelen of het opstellen van beleid is sprake van maatwerk, waar nodig op perceelsniveau. Per saldo dient bij een ontwikkeling de kwaliteit van het buitengebied (of een specifiek gebiedstype daarbinnen) behouden of versterkt te worden. Het behartigen van het landschappelijk belang gebeurt op twee manieren:
Deze inspanning is gericht op behoud of versterking van het cultuurlandschap. Behouden alleen is echter niet genoeg. Het landschap is een dynamisch geheel dat ontstaat door de specifieke samenhang van de delen. Nieuwe ontwikkelingen zijn toegestaan, omdat zij een bijdrage aan het buitengebied leveren (landschap, economie, leefbaarheid, etc.). Behoud en ontwikkeling van het agrarische cultuurlandschap is in het het bestemmingsplan (zie paragraaf 2.4) vertaald door het overgrote deel van het gebied, namelijk alle agrarische gronden zoals veldkavels (weilanden en akkers) en bouwvlakken (erven) waarop de bedrijfsbebouwing van agrarische bedrijven is gelegen, te bestemmen tot ‘agrarisch cultuurlandschap’. Benadrukt is dat naast het agrarisch gebruik, evenzeer de landschappelijke waarde van belang is die in belangrijke mate met dit gebruik samenhangt.
In dit plan wordt het voormalig boerenerf bestemd voor wonen. Het plan beperkt de verstening van het landschap en past binnen het gemeentelijke beleid zoals dat geformuleerd is in de Visie Buitengebied.
Op 4 november 2009 is het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) vastgesteld. Het LOP kan worden opgevat als een uitwerking van het Landschapsonderdeel van de Visie Buitengebied. Het LOP is de basis voor de uitvoering van landschapsprojecten en bevat het kader voor de invulling van het 'ja-mits' en 'nee- tenzij' beleid voor 'Waardevolle Landschappen' zoals verwoord in de Structuurvisie Gelderland 2005. De Structuurvisie is inmiddels vervangen door de Omgevingsvisie (zie paragraaf 3.2). Op termijn zal de provinciale ambitie ten aanzien van natuur en landschap worden uitgewerkt in een Gebiedenatlas. Dit is in wezen een actualisering van onder andere het LOP. Het voorliggende initiatief is getoetst aan het LOP.
De hoofddoelstelling van het LOP is het bewaren en bevorderen van de unieke landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden die Winterswijk heeft, om een bijdrage te leveren aan:
In paragraaf 2.1 is een gebiedsprofiel van het plangebied beschreven. In het LOP is het plangebied onderdeel van het deelgebied Woold. Hier zijn met name kleine lijnvormige landschapselementen te vinden. De aanwezige essen binnen dit landschapstype hebben een open karakter gekregen door het verdwijnen van het dichte net van houtwallen en hakhoutbosjes. Oorspronkelijk zijn hier veel scholtenboerderijen aanwezig die op of in de buurt van een essencomplex zijn gelegen. Net als de Visie Buitengebied zijn de kernkwaliteiten uit het LOP vertaald in het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk". Met het wijzigen van de agrarische bestemming naar wonen en het daarmee beperken van de bebouwingsmogelijkheden wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan de de doelstellingen en visie van het LOP.
De met dit wijzigingsplan voorgestane ontwikkeling is in overeenstemming met de ambities en doelstellingen van het gemeentelijk beleid.
De VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009) is een hulpmiddel voor de beoordeling van de toelaatbaarheid van ruimtelijke ontwikkelingen. Die ontwikkelingen hebben bijvoorbeeld betrekking op nieuwe woningen in de omgeving van bedrijven of op nieuwe bedrijvigheid in de omgeving van woningen. De in de VNG-publicatie genoemde richtafstanden zijn afhankelijk van de omgevings- en bedrijfskenmerken naar boven of beneden bij te stellen. Het toepassen van de richtafstand moet dus gemotiveerd gebeuren. Uitgangspunt is dat de in de bedrijvenlijst genoemde richtafstanden gelden tussen enerzijds de perceelsgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van de woning. De richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden (rustige woonwijk en rustig buitengebied). Overigens gaan wettelijke afstanden voor de richtafstanden uit de VNG-publicatie. Wanneer uit de beoordeling aan de richtafstanden blijkt dat een ontwikkeling niet mogelijk is, kan onderzoek naar de daadwerkelijke milieubelasting uitwijzen dat kleinere afstanden dan de richtafstanden mogelijk zijn. Op dat moment is een afweging aan de orde over de belangen van woningbouw en bedrijvigheid. Voor het omgevingstype gemengd gebied kunnen gemotiveerd kleinere afstanden worden aangehouden. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging.
In de directe omgeving van de aangevraagde ontwikkeling bevinden zich enkele veehouderijbedrijven. Het buurbedrijf is een veehouderij (Blekkinkhofweg die met zijn geurcontour het bouwvlak aan de Blekkinkhofweg 17 raakt. Daarmee zal de wijziging van agrarisch naar wonen het bedrijf beperken in zijn bedrijfsvoering en anderzins het bedrijf de woonbestemming beperken. Om dit te voorkomen wordt met dit plan het bestaande bestemmingsperceel gewijzigd zodat het buiten de geurcontour van het agrarische buurbedrijf komt te liggen. Hierdoor bevinden het bedrijf en de woning zich op een zodanige afstand van elkaar dat ze elkaar niet hinderen volgens de Wet Geurhinder en Veehouderij/Activiteitenbesluit milieubeheer. Die wetgeving heeft voorrang op de VNG-publicatie.
Conclusie
De functieverandering van de woning leidt niet tot een beperking van omliggende bedrijven. De ontwikkeling kan door bovenstaande informatie worden beschouwd als niet belemmerend voor omliggende bedrijven. Ook het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning is niet in het geding. Het aspect milieuzonering is geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
In het kader van dit wijzigingsplan is de wet Geurhinder en Veehouderij (Wgv) van belang. Deze wet dient als toetsingskader voor de geurhinder. De Wgv bevat grenswaarden en afstanden voor geurbelasting vanwege dierenverblijven van veehouderijen en stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wgv dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten binnen een concentratiegebied en buiten de bebouwde kom de geurbelasting niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht. De definitie van een geurgevoelig object luidt: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
In dit geval is sprake van functieverandering van "agrarisch" naar "wonen", zonder dat sprake is van een bouwkundige uitbreiding van de woning. Dit leidt niet tot een belemmering van omliggende veehouderijen. Op grond van de geurwetgeving is een woning die op of na 19 maart 2000 ophoudt deel uit te maken van een veehouderij gelijk te stellen aan een woning, die deel uitmaakt van een veehouderij. In beide gevallen geldt ten opzichte van omliggende veehouderijen enkel een minimaal in acht te nemen afstand van 50 meter. Aan die minimumafstand wordt in dit geval ruimschoots voldaan, ook gezien de wijziging van het bouwvlak aan de Blekkinkhofweg 17. Voor wat betreft de aanvaardbaarheid van het woon- en leefklimaat gelden soortgelijke overwegingen. Het woon- en leefklimaat als zodanig verandert niet door de functieverandering, zodat de ontwikkeling alleen daarom al toelaatbaar is.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats op voldoende afstand van omliggende veehouderijen. De voorgenomen ontwikkeling werkt niet belemmerend voor deze bedrijven. Ook het woon- en leefklimaat op de locatie zelf is hierbij niet in het geding.
In het kader van een wijzigingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk bepalend zijn voor de mogelijke nieuwe functie van het plangebied. Aan de hand van beschikbare bodeminformatie of het feitelijk uitvoeren van bodemonderzoek wordt vastgesteld of de bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige bestemming. Mocht de bodemkwaliteit niet geschikt blijken, dan dient aangetoond te worden dat de noodzakelijke (sanerings)maatregelen financieel haalbaar zijn.
Om in beeld te brengen of ter plaatse van Blekkinkhofweg 17 in Woold mogelijk sprake is van bodemverontreiniging is een inventarisatie uitgevoerd. Hierbij zijn lokale en provinciale bodembestanden geraadpleegd. De inventarisatie heeft het volgende aan het licht gebracht:
Uit de bodeminventarisatie blijkt dat ter plaatse Blekkinkhofweg 17 in Woold enkele bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden. Niet uitgesloten kan worden dat als gevolg hiervan bodemverontreiniging is ontstaan. Bovendien is sprake van een hoge asbestverdenking. Voor zover bekend zijn deze bodemverdenkingen niet eerder onderzocht. Alhoewel er geen plannen voor bouw-, sloop-of grondwerkzaamheden zijn, is wel degelijk sprake van een (formele) wijziging naar een kritischer bestemming. Deze gewijzigde bestemming vormt de basis voor toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen en mogelijke doorverkoop. Om te bepalen of de bodemkwaliteit in overeenstemming is met de gewenste functie wonen is een asbest bodemonderzoek uitgevoerd door Rouwmaat groep B.V. uit Groenlo, op 29 maart 2017, projectnummer MT-17082 (zie ook Bijlage 1 Asbestbodemonderzoek). Uit het uitgevoerde bodemonderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:
Eventueel vrijkomende grond kan niet zondermeer in het grondverkeer worden opgenomen. Mocht de grond naar elders worden getransporteerd, dient te worden nagegaan in hoeverre de kwaliteit van de af te voeren grond overeenstemt met de verwerkingsmogelijkheden die voor de betreffende stort- c.q. hergebruikslocatie gelden. Deze zijn geformuleerd in het Besluit bodemkwaliteit. Aanbevolen wordt dan ook de eindverwerkingslocatie in overleg met het bevoegd gezag vast te stellen. Mocht grondwater onttrokken worden t.b.v. bemaling, dient bekeken te worden in hoeverre de grondwaterkwaliteit de lozingsnormen overschrijdt.
Conclusie
Gelet op het doel van het onderzoek zijn er geen redenen die een belemmering of beperking hoeven te vormen bij de realisatie van de voorgenomen plannen. Op basis van het bodemonderzoek kan dus worden geconcludeerd dat het aspect bodem geen belemmering zal vormen voor de verdere bestemingsplanwijziging. Wel dient er rekening gehouden te worden met de eventueel vrijkomende grond, opname van grond in het grondverkeer en de grondwaterkwaliteit.
De Wet milieubeheer biedt het kader om te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Een uitzondering op deze verplichting om de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen op de luchtkwaliteit mee te wegen, vormen bepaalde typen projecten die niet in betekende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit. Het begrip NIBM is uitgewerkt in het "Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)", en de bijbehorende "Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)".
Een plan draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de "3% grens" niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1.2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2. De Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen een invulling aan de NIBM grens. Indien er binnen de getalsmatige begrenzing van de Regeling wordt gebleven, is er geen nader onderzoek nodig. Bij de ruimtelijke ontwikkeling is er dan automatisch sprake van een niet in betekende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit.
In de Regeling nibm is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Sterker nog: de ontwikkeling leidt in het geheel niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De locatie ligt bovendien op voldoende afstand van rijks- en provinciale wegen. Verder is er geen sprake van feitelijke of dreigende overschrijding van grenswaarden. Er is daarom geen aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit nodig.
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wgh worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. De Wgh stelt dat in principe de geluidsbelasting op geluidsgevoelige ruimten niet de 48 dB mag overschrijden. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.
Wgh railverkeerslawaai
In de omgeving van het plan bevindt zich geen spoorweg. Het onderdeel railverkeerslawaai van de Wgh is niet van toepassing.
Wgh Industrielawaai
In de omgeving van het plan bevindt zich geen gezoneerd industrieterrein. Het onderdeel industrielawaai van de Wgh is niet van toepassing.
Wgh Verkeerslawaai
In de omgeving van het plan bevinden zich gemeentelijke wegen. Voor gemeentelijke en provinciale wegen zijn nog geen plafonds vastgesteld. Op grond van de Wgh zijn wegen die zijn aangewezen als 30 km/h zone uitgezonderd van zonering. Voor een ontwikkeling binnen de zone van overige wegen moet akoestisch onderzoek aantonen dat aan de Wgh wordt voldaan. Omdat het hier geen nieuwe woning betreft maar uitsluitend het wijzigen van de bestemming van de bestaande agrarische woning in burgerwoning heeft dit geen gevolgen voor de gevelbelasting vanwege wegverkeer. De Wgh is niet aan de orde.
Conclusie
De Wet geluidhinder is niet van toepassing. De ontwikkeling is niet belemmerend voor omliggende bedrijven en het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning is niet in het geding. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling.
Externe veiligheid beschrijft risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transport (weg, spoor, water en buisleiding) in relatie tot de (bebouwde) omgeving. Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Een plaatsgebonden risico van 10-6 betekent dat omwonenden van bijvoorbeeld een LPG-tankstation op die plaats een kans van één op een miljoen hebben om als gevolg van een ramp te overlijden.
Groepsrisico (GR)
Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Groepsrisico wordt niet uitgedrukt in een risicocontour maar in een FN-curve, waarbij het aantal slachtoffers wordt afgezet tegen de cumulatieve kans die ze als groep hebben om te overlijden. Het groepsrisico moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.
Hoe moet worden omgegaan met risico's voor mensen in de omgeving van risicobronnen is in verschillende wet- en regelgeving opgenomen. Hierna wordt kort ingegaan op deze regelgeving.
Inrichtingen
In de directe omgeving van de locatie Blekkinkhofweg 17 bevinden zich geen Bevi-bedrijven. De locatie valt buiten de plaatsgebonden risicocontouren van 10-6 per jaar. De locatie valt bovendien buiten de invloedsgebieden van het groepsrisico. Ook vanuit het Activiteitenbesluit, het Vuurwerkbesluit, het Besluit ruimte en de Circulaire ontplofbare stoffen voor civiel gebruik krijgt deze locatie niet te maken met veiligheidsafstanden.
Buisleidingen
In de directe omgeving van de locatie aan de Blekkinkhofweg 17 bevinden zich geen hoge druk aardgasleidingen. De locatie valt buiten de plaatsgebonden risicocontouren van 10-6 per jaar. De locatie valt bovendien buiten de invloedsgebieden van het groepsrisico.
Transportrisico's
In de directe omgeving van de locatie Blekkinkhofweg 17 is geen transport route gelegen. Tevens zijn de transportrouten met gevaarlijke stoffen op weg, spoor en water zodanig gering, dat de PR-contouren van 10-6 per jaar binnen de rijbaan, spoorlijn en vaarweg liggen en het groepsrisico verwaarloosbaar klein is.
Conclusie
De risicocontouren van opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen vormen geen belemmering voor de aangevraagde ontwikkeling. Ook het woon- en leefklimaat is hierbij niet in het geding. Voor de planologische procedure levert dit dus geen problemen op.
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde en duurzame watersystemen. Het Waterschap Rijn en IJssel laat in het Waterbeheerplan 2016-2021 zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten het waterschap in de samenwerking met haar partners wil leggen. Vanuit die omgevingsverkenning wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden:
Voor het taakgebied Veiligheid water is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het taakgebied Voldoende water is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor Schoon water is het uitgangspunt “stand still - step forward”. Essentieel is het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem met als einddoel een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Partnerschappen met gemeenten en andere partijen zorgen voor een effectieve en efficiënte (afval)waterketen. Door optimalisatie van de behandeling van afvalwater wordt een bijdrage geleverd aan een goede volksgezondheid en een schoon watersysteem. Het terugwinnen van energie en grondstoffen uit afvalwater draagt bij aan een meer circulaire economie.
Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.
Het plan betreft een functiewijziging van agrarische bestemming naar een woonbestemming van het perceel Blekkinkhofweg 17. Ook wordt het huidige bouwvlak aangepast. Er vinden geen fysieke wijzigingen plaats. Er wordt niet gebouwd, gesloopt of in de bodem geroerd.
Hieronder worden de relevante waterthema's geselecteerd en vervolgens beschreven.
Thema | Toetsvraag | Relevant | Intensiteit# |
Veiligheid |
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade) 2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier? |
Nee Nee |
2 2 |
Riolering en Afvalwaterketen | 1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap? |
Nee Nee Nee |
2 1 1 |
Wateroverlast (oppervlakte-water) |
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500m2? 2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m2? 3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes? |
Nee Nee N.v.t. Nee |
2 1 1 1 |
Oppervlakte- waterkwaliteit |
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? |
Nee |
1 |
Grondwater- overlast |
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 3. Is in het plangebied sprake van kwel? 4. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren? 5. Beoogt het plan aanleg van drainage? |
Nee Nee Nee Nee |
1 1 1 1 |
Grondwater- kwaliteit |
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? | Nee | 1 |
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? |
Ja Nee |
1 2 |
Volksgezondheid |
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? |
Nee Nee |
1 1 |
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur? 4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied? |
Nee Ja Nee Nee |
2 2 1 1 |
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied? | Nee | 1 |
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? |
Nee |
2 |
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | Nee | 1 |
Riolering en afvalwaterketen
Huishoudelijk afvalwater van de bestaande bebouwing is aangesloten op het gemeentelijk drukrioleringssysteem (P844). De capaciteit is voldoende voor de afvoer van het afvalwater.
Wateroverlast (oppervlaktewater)
Hemelwater mag niet worden aangesloten op het drukrioleringssysteem. Hemelwater moet binnen het perceel geïnfiltreerd worden.
Grondwaterkwaliteit
Het plangebied ligt niet in een beschermingszone van een drinkwateronttrekking. Mocht grondwater onttrokken worden t.b.v. bemaling, dient bekeken te worden in hoeverre de grondwaterkwaliteit de lozingsnormen overschrijdt.
Inrichting en beheer
De watergang aan de oostzijde van het perceel is een Hen watergang. Doordat hemelwater binnen het perceel geïnfiltreerd moet worden is de invloed op de watergang nihil.
Bij de inrichting, het bouwen en het beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem te worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen moeten worden vermeden om bodem- en watervervuiling te voorkomen.
Cultuurhistorie
Cultuurhistorie kan worden gedefinieerd als: "Sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie en ontwikkeling" (Nota Belvedère, 1999). Cultuurhistorische waarden zijn daarom verbonden aan landschappelijke kwaliteiten, archeologie en bouwkundige monumenten. De landschappelijke waarden zijn in paragraaf 2.1 aan bod gekomen. In het plangebied zijn twee cultuurhistorisch waardevolle objecten aanwezig.
Op het moment van de terinzage legging van dit plan is het Monumenten Advies Bureau uit Nijmegen samen met een werkgroep van de Buurtschapsbelangenverenigingen en de commissie cultuurhistorie in opdracht van de gemeente Winterswijk bezig met een inventarisatie van cultuurhistorisch waardevolle panden. Deze lijst is nog niet vastgesteld, maar in de voorlopige groslijst staan de objecten van de Blekkinkhofweg 17 al wel opgenomen:
¦ H | Blekkinkhofweg | 17 | Winterswijk | Woold | voormalig agrarisch | hoofdgebouw | hallehuisboerderij |
¦ H | Blekkinkhofweg | 17 | Winterswijk | Woold | voormalig agrarisch | bijgebouw | schoppe |
Zowel het hoofdgebouw (de woning) als het bijgebouw (de schoppe) zijn objecten die hoog scoren op de waarderingscriteria. Het betreft hoogwaardige gebouwen, objecten die ook als ensemble hoge ruimtelijke waarden, architectuurhistorische en cultuurhistorische waarden en objectwaarden vertegenwoordigen.
Wanneer ze zouden worden getoetst aan de algemeen gehanteerde monumentenselectiecriteria dan is de kans zeer groot dat ze voldoende waarden bezitten voor de kwalificatie gemeentelijk monument. Zonder meer zijn het gebouwen die in aanmerking komen voor de aanwijzing als karakteristiek gebouw in het bestemmingsplan. Voor het behoud van deze waarden wordt geadviseerd de cultuurhistorisch waardevolle objecten zoveel in stand te houden indien verbouw van de objecten plaatsvindt.
Archeologie
De bescherming van archeologisch erfgoed is wettelijk verankerd in de Erfgoedwet 2015. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn. Om deze reden zijn alle gronden in Winterswijk geïnventariseerd en beoordeeld op mogelijk aanwezige archeologische relicten. Er worden 4 waarden onderscheiden, iedere categorie kent een eigen verwachting op vondsten, waarbij 1 de hoogste en 4 de laagste verwachtingswaarde is. Deze waardering is door middel van dubbelbestemmingen vertaald in het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk".
De gronden in het plangebied hebben de archeologische verwachting - 1, 2 en 4. In dit plan vindt hergebruik plaats van bestaande gebouwen, te weten de (voormalige) bedrijfswoning en de schoppe. Vanwege hergebruik is geen sprake van bodemingrepen en daarmee mogelijke verstoring van in de bodem aanwezige archeologische waarden. Een archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. Het beschermingsregime zoals vastgelegd in het bovenaangehaalde bestemmingsplan blijft onverkort van toepassing. Het aspect cultuurhistorie en archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming gaat het om de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Soortenbescherming is geregeld in de Flora- en faunawet.
Gebiedsbescherming
Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn worden aangemerkt als speciale beschermingszones (Natura 2000 gebieden). Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000 gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van LNV.
Natura 2000 gebied: Bekkendelle
Voor de beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er voor projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden. Het dichtsbijgelegen Natura 2000 gebied is op ongeveer 2 km afstand gelegen. De invloedsfeer van de voorgenomen functiewijziging is lokaal. Gezien het feit dat de agrarische (belastende) functie verdwijnt en er geen fysieke wijzigingen plaatsvinden op locatie, treedt geen negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van genoemd beschermd natuurgebied op.
GNN en GO
Provincies zijn verantwoordelijk voor de veiligstelling en ontwikkeling van de EHS in hun provincies, in het provinciaal beleid thans aangeduid met Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone. De GNN en GO bestaat uit een netwerk van grote en kleine natuurgebieden waarin de natuur (plant en dier) voorrang heeft en wordt beschermd. Daarmee wordt voorkomen dat natuurgebieden geïsoleerd komen te liggen en dieren en planten uitsterven en dat de natuurgebieden zo hun waarde verliezen. Het perceel is gelegen in een Groene ontwikkelingszone (GO). Met de voorgenomen functiewijziging vinden er geen feitelijke grondingrepen of uitbreidingen plaats. Hiermee treedt geen negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden de GO op. Bovendien is in planologische zin sprake van een versterking van de aanwezige waarden, omdat de agrarische functie verdwijnt, dus daarmee verharding en milieudruk in het buitengebied wordt verminderd. Nader onderzoek, ontheffing en/of een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet is niet noodzakelijk.
Soortenbescherming
Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van significant negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing worden gevraagd. Het plan voorziet niet in sloop of nieuwbouw. Hiermee treedt geen negatief effect op mogelijk aanwezige beschermde soorten en functies, nader onderzoek en/of ontheffing ex. artikel 75C van de Flora en faunawet is niet noodzakelijk.
Conclusie
Er zijn op voorhand geen aanwijzingen dat de beoogde ontwikkeling conflicterend is met geldende wetgeving. De uitvoerbaarheid van het plan voor ecologie is daarmee aangetoond.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het effect van de beoogde ontwikkeling op de verkeersstructuur inzichtelijk te worden gemaakt. Het plan betreft een wijziging van het agrarisch gebruik naar wonen. Het verkeer ten behoeve van de woonfunctie kan zonder verkeerskundige maatregelen worden afgewikkeld op de Blekkinkhofweg. Het parkeren vindt plaats op eigen terrein. Het aspect verkeer belemmert de uitvoering van dit plan niet.
Net als bij een bestemmingsplan dient bij de voorbereiding van een wijzigingsplan, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Een planschadeovereenkomst is getekend waardoor eventuele planschadekosten op de initiatiefnemer verhaald kunnen worden.
In paragraaf 1.3 is de opbouw van het wijzigingsplan opgenomen en in paragraaf 2.4 het juridisch kader. Het plan voorziet in de wijziging van de bestemming van het bouwvlak 'Agrarisch - Cultuurlandschap' naar 'Wonen' en in wijziging van de bestemmingsgrenzen. Dit is gevisualiseerd op de verbeelding behorende bij dit wijzigingsplan. Teneinde aan het plan de juiste en volledige waarden zoals vastgelegd in het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" toe te kennen, zijn deze ongewijzigd opgenomen.
Voor het overige zijn er geen bijzonderheden in dit wijzigingsplan. Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
De wijzigingsbevoegdheid is via het moederplan aan burgemeester en wethouders gegeven. Voor het opstellen van een wijzigingsplan geldt de uniforme voorbereidingsprocedure ex afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen 8 weken na afloop van de ter inzage legging een besluit moeten nemen. Daarna volgt beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Conform afdeling 3.4 Awb ligt het ontwerpwijzigingsplan gedurende 6 weken ter inzage. Belanghebbenden kunnen dan een zienswijze indienen op het plan. Na vaststelling door burgemeester en wethouders ligt het wijzigingsplan opnieuw 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het wijzigingsplan treedt in werking daags na afloop van de tervisielegging, als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het wijzigingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Net als in een reguliere bestemmingsplanprocedure geldt bij de voorbereiding van een wijzigingsplan dat overleg moet worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Het gaat dan tenminste om de betrokken waterschappen en diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Het ontwerpwijzigingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Indien in deze periode zienswijzen worden ingediend, wordt hiervan in deze paragraaf verslag gedaan.