direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Vredenseweg 133-135
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.WP3008BGHUPPEL-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op de locatie Vredenseweg 133-135 te Huppel, in het buitengebied van de gemeente Winterswijk, bevindt zich een woonerf. De bebouwing op het erf bestaat uit een karakteristieke boerderij en een karakteristieke schoppe. De initiatiefnemer is voornemens om de boerderij te splitsen in twee zelfstandige wooneenheden en het toevoegen van een wooneenheid in de schoppe. In totaal worden drie wooneenheden op het erf gerealiseerd.

Het realiseren van drie wooneenheden op de locatie is in strijd met het geldende bestemmingsplan, aangezien ter plaatse van het plangebied het bestaande aantal woningen is toegestaan, in dit geval één woning waarbij inwoning is toegestaan. In het geldende bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" is een wijzigingsbevoegdheid (artikel 35.6 van de planregels) opgenomen waarmee de bestemming 'Wonen' kan worden gewijzigd in de bestemming 'Wonen', waarbij meerdere woningen toegestaan zijn.

Daarnaast wordt conform de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 35.1 van het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" het bestemmingsvlak behorend bij de bestemming 'Wonen' verruimd.

De gemeente Winterswijk is voornemens medewerking te verlenen door middel van een wijzigingsplanprocedure. Voorliggend wijzigingsplan geeft invulling aan de hiervoor genoemde wijzigingsbevoegdheid en voorziet in de juridisch-planologische vertaling van het voornemen. In voorliggend wijzigingsplan wordt aangetoond dat de gewenste ontwikkeling in overeenstemming is met 'een goede ruimtelijke ordening'

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de Vredenseweg 133-135 in het buurtschap Huppel, op circa 5 kilometer ten noordoosten van de kern van Winterswijk. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van Winterswijk en de directe omgeving indicatief weergegeven. Het plangebied is hierin aangegeven met respectievelijk de rode ster en rode contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP3008BGHUPPEL-OW01_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied ten opzichte van Winterswijk en de directe omgeving (bron: PDOK)  

1.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied gelden het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" en het "facetbestemmingsplan parkeren Winterswijk". Deze plannen zijn door de gemeenteraad van Winterswijk vastgesteld op respectievelijk 27 januari 2011 en 28 juni 2018.

Het "facetbestemmingsplan parkeren Winterswijk" legt planologisch de parkeernormen in de gehele gemeente Winterswijk vast. Voor de duiding van het planologisch regime is het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" hoofdzakelijk van belang.

Op basis van het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" gelden in het plangebied de enkelbestemmingen 'Wonen' en 'Agrarisch - Cultuurlandschap' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 3' en 'Waarde - Archeologische verwachting 4'. Daarnaast kent het plangebied de gebiedsaanduidingen 'waardevol landschap' en 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'.

In afbeelding 1.2 is de verbeelding van het geldende bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" weergegeven. Het plangebied is indicatief aangegeven met de rode contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP3008BGHUPPEL-OW01_0002.png"  
Afbeelding 1.2 Uitsnede verbeelding geldend planologisch regime (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)  
1.3.1 Bestemmingen en aanduidingen

Enkelbestemming
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor het bestaande aantal woningen dan wel het aangegeven aantal woningen ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden', waarbij inwoning is toegestaan, met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen en erven.

De voor 'Agrarisch - Cultuurlandschap' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwden zijnde, ruiter- fiets- en wandelpaden, ontsluitings-, parkeer- en groenvoorzieningen, watergangen, tuinen en erven.

Dubbelbestemming
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 3' en 'Waarde - Archeologische verwachting 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

Gebiedsaanduidingen

Gebiedsaanduiding 'waardevol landschap'

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'waardevol landschap' is, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het beschermen en ontwikkelen van het waardevol landschap.

Gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'

Voor de gronden ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' zijn aanvullende regels gesteld voor intensieve veehouderijen.

1.3.2 Strijdigheid

Op basis van het geldende bestemmingsplan is ter plaatse van het plangebied het bestaande aantal woningen toegestaan. Het splitsen van de boerderij in twee zelfstandige wooneenheden en het toevoegen van een wooneenheid in de schoppe, is daarmee in strijd met het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" kent op basis van artikel 35.6 een wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van het wijzigen van de bestemming 'Wonen' naar meerdere wooneenheden, mits er voldaan wordt aan de voorwaarden.

Daarnaast bevat het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" op basis van artikel 35.1 een wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, mits er voldaan wordt aan de voorwaarden.

In paragraaf 3.4.4 van onderhavig wijzigingsplan wordt de ontwikkeling getoetst aan de geldende voorwaarden.

1.4 Leeswijzer

Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De toelichting is opgebouwd uit 6 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie en het planvoornemen beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 de uitvoerbaarheid van het plan wordt aangetoond aan de hand van relevante milieu- en omgevingsaspecten en de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 5 volgt de wijze van bestemmen, waarin uiteen wordt gezet hoe het plan juridisch is vertaald naar de verbeelding en de regels. Tenslotte komen in hoofdstuk 6 de resultaten van de procedure aan de orde.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

Het plangebied betreft het woonerf aan de Vredenseweg 133-135 in het buurtschap Huppel in het buitengebied van de gemeente Winterswijk. Winterswijk ligt in de Gelderse Achterhoek.

De directe omgeving van het plangebied bestaat voornamelijk uit agrarische cultuurgronden en verspreid liggende woonerven. Ten westen van het plangebied is een bedrijfsbestemming gevestigd. In afbeelding 2.1 is met een luchtfoto de huidige situatie van het plangebied in beeld gebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP3008BGHUPPEL-OW01_0003.png"  
Afbeelding 2.1: Luchtfoto huidige situatie plangebied (bron: PDOK)  

Binnen het plangebied zelf is in de huidige situatie één woning met inwoning, de karakteristieke boerderij, aanwezig. Daarnaast is in het plangebied een karakteristieke schoppe en enkele bijgebouwen aanwezig. Verder bestaat het plangebied uit een tuin, voorzien van verschillende landschapselementen zoals ruwe berken, zomereiken en een paardenkastanje. In afbeelding 2.2 is een straatbeeldfoto genomen vanaf de Vredenseweg opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP3008BGHUPPEL-OW01_0004.png"  
Afbeelding 2.2: Straatbeeldfoto huidige situatie (Bron: Google Streetview, augustus 2015)  

2.2 Planbeschrijving

Het voornemen ziet toe op de splitsing van de karakteristieke boerderij tot twee zelfstandige wooneenheden en de verbouwing van de karakteristieke schoppe tot een derde wooneenheid.

De ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt middels een wijzigingsplan. Als voorwaarde voor dit wijzigingsplan dient het perceel landschappelijk te worden ingepast. Hiertoe is door Bureau Ger een landschapsplan opgesteld, die is opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting. In afbeelding 2.3 is een visualisatie van het nieuwe erf opgenomen. Daarna wordt de landschappelijke inpassing nader beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP3008BGHUPPEL-OW01_0005.png"  
Afbeelding 2.3: Landschapsplan Vredenseweg 133-135 (Bron: Bureau Ger)  

Landschappelijke inpassing

In de beoogde situatie wordt diverse beplanting op het perceel toegevoegd. In de tuin op het voorerf worden 9 hoogstamfruitbomen aangeplant. Ter plaatse van de oprit aan de Waliënseweg wordt een vogelbosje aangeplant. Op het middenerf zijn enkele inheemse struiken en een erfboom beoogd. Aan de zuidzijde van het perceel wordt de perceelgrens begrenst door een hakhoutsingel en aan de voorzijde van het perceel door een gemengde haag. Aan de zijde van de karakteristieke schoppe worden drie zomereiken gekapt. Tot slot wordt naar de woning in de schoppe een halverharding (idee van een karrespoor) aangelegd.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)
3.1.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

3.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
    Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's
    Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
    Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zet het Rijk in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
3.1.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
3.1.1.4 Toetsing aan de NOVI

In voorliggend geval betreft een project waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Bij het uitwerken van het plan zijn de kenmerken en identiteit van het gebied centraal gesteld. Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
3.1.2.1 Algemeen

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), de voorloper van de NOVI, is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In het Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

  • bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
  • stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
3.1.2.2 Toetsing aan de Ladder

Wat betreft de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ wordt opgemerkt dat de Ladder van toepassing is bij ‘nieuwe stedelijke ontwikkelingen’. Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie. Uit Afdelingsjurisprudentie blijkt dat de vraag wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in grote mate casuïstisch wordt beantwoord. Zo heeft de Afdeling uitgemaakt dat de bouw van 11 woningen niet als stedelijke ontwikkeling wordt gezien (ABRvS 16 september 2015;ECLI:NL:RVS:2015:2921). Gezien de aard en omvang (planologisch toevoegen van twee woningen) van de ontwikkeling en de ligging van het plangebied in het buitengebied is een toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet nodig.

3.1.3 Nationaal Landschap

Op basis van landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten heeft het Rijk in het verleden een selectie gemaakt van twintig ‘Nationale landschappen’. Het gebied Winterswijk maakte deel uit van deze selectie vanwege de volgende kernkwaliteiten: kleinschalige openheid, groene karakter en microreliëf. Met de vaststelling van de SVIR is het landschapsbeleid losgelaten. De verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal laat het Rijk over aan de provincies.

3.1.4 Conclusie toetsing van het initiatief aan het rijksbeleid

Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland, vastgesteld op 19 december 2019 gaat over ‘Gaaf Gelderland’. ‘Gaaf’ is een woord met twee betekenissen. ‘Gaaf’ betekent ‘mooi’ en gaat over wat historisch en landschappelijk gezien heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard! Maar ‘Gaaf’ verwijst ook naar dat wat ‘cool’ en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard! Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie. In de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' is benoemd wat voor de provincie van waarde is en wat moet worden beschermd. Daarnaast geeft de provincie richting aan wat ze willen en ook moeten veranderen en ontwikkelen.

In de visie staan de volgende begrippen centraal: gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Met gezond en veilig worden een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna gestimuleerd. Daarmee bereidt de provincie zich voor op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. Om deze doelen te bereiken moet met name aandacht worden besteed aan verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.

Met schoon en welvarend worden een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen gestimuleerd. Daarmee bereidt de provincie zich voor op het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. Om deze doelen te bereiken moet met name aandacht worden besteed aan het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Planspecifiek

Onderhavig voornemen sluit aan bij de ambitie 'woon- en leefomgeving' ten aanzien van het omvormen van bestaande gebouwen tot woonruimte. Voor deze ontwikkeling is in de Omgevingsverordening een instructieregel opgenomen. In de volgende paragraaf wordt ingegaan op de betreffende instructieregel en wordt hieraan getoetst.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 (geconsolideerde versie in januari 2023) heeft de provincie Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen uit de Omgevingsvisie. Aangezien in voorliggend geval een woning wordt toegevoegd, is artikel 2.2 van de omgevingsverordening van belang.

Artikel 2.2 (instructieregel bestemmingsplan doorwerking regionale woonagenda)

  • 1. Een bestemmingsplan maakt nieuwe woningen alleen mogelijk als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda.
  • 2. Als een ontwikkeling niet past binnen de vigerende regionale woonagenda, kan een bestemmingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie van de regionale woonagenda nieuwe woningen toch mogelijk maken onder de volgende voorwaarden:
    • a. er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking;
    • b. de ontwikkeling past binnen het meest recente provinciale beleid;
    • c. er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden over deze ontwikkeling, en
    • d. Gedeputeerde Staten stemmen in met deze ontwikkeling.

Planspecifiek

In voorliggend geval is sprake van de realisatie van twee extra wooneenheden op de locatie Vredenseweg 133-135. De beoogde twee extra wooneenheden worden gerealiseerd in de boerderij en de karakteristieke schoppe. In paragraaf 3.3 wordt aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de Regionale Woonagenda Achterhoek 2015 - 2025, waarmee aan artikel 2.2 van de Omgevingsverordening wordt voldaan. Daarnaast ligt het plangebied in een nationaal landschap, maar buiten GO en GNN. Op grond van artikel 2.56 van de Omgevingsverordening maken bestemmingsplannen alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten binnen het nationaal landschap niet aantasten. Aangezien het gaat om een uitbreiding van de bestaande woning en het realiseren van twee nieuwe wooneenheden in bestaande bebouwing op een bestaand erf en deze ontwikkeling landschappelijk wordt ingepast, is geen sprake van aantasting van de kernkwaliteiten in het gebied. Hiermee wordt voldaan aan de omgevingsverordening.

3.2.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de voorliggende ontwikkeling in overeenstemming is met de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening van de provincie Gelderland.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025
3.3.1.1 Algemeen

Er heeft binnen de Regio Achterhoek een uitgebreide analyse plaatsgevonden van de ontwikkelingen op de woningmarkt, de bestaande woningvoorraad en de toekomstige behoefte (de 'kernenfoto's'). De uitkomsten van deze analyse zijn vastgelegd in de 'Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025'. De Regionale Woonagenda Achterhoek is vastgesteld door de gemeenteraad op 27 mei 2015. Een belangrijke conclusie van de uitgevoerde analyse (die ook is vastgelegd in het actuele woonbeleid) is dat de geplande woningbouwopgave met 10% moet worden gereduceerd. Dit in aanvulling van de eerdere reductie van het aantal woningbouwplannen die in regionale afspraken is vastgelegd in 2010. De reden hiervoor is dat het aantal geplande nieuwbouwwoningen de toekomstige vraag zal overstijgen. Dit betekent dat iedere gemeente een stringent beleid moet voeren als het gaat om het toevoegen van nieuwe woningen. Zo wordt bijvoorbeeld in de hele regio onderzocht of de woningbouwcapaciteit in bestaande woningbouwplannen teruggebracht kan en moet worden. De gemeenten in de Achterhoek monitoren de voorgenomen woningbouwopgave aan de hand van een gemeentelijke planningslijst. Deze lijst ziet op het toevoegen van nieuwe woningen.

3.3.1.2 Kleine kernen en buitengebied

Gelet op de toegenomen leegstand en de lastiger verhuur- en verkoopbaarheid is het toevoegen van extra woningen in de kleine kernen en het buitengebied niet meer wenselijk. In incidentele gevallen is hier en daar nog wel een maatwerkoplossing mogelijk, maar die dient stevig onderbouwd te zijn vanuit ruimtelijke (beeld)kwaliteit, lange termijn (woon)wens en/of bijdrage aan de leefbaarheid.

3.3.1.3 Planspecifiek

In de Regionale Woonagenda is opgenomen dat woningen in het buitengebied toegevoegd kunnen worden door middel van een maatwerkoplossing, welke moet worden onderbouwd vanuit ruimtelijke kwaliteit en een lange termijn (woon)wens. Daar is in voorliggend geval sprake van. De ruimtelijke kwaliteit van het plangebied aan de Vredenseweg wordt verbeterd door het landschappelijk inpassen van het perceel. Tevens zijn de boerderij en de schoppe opgenomen in een inventarisatielijst van karakteristieke objecten binnen de gemeente Winterswijk. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt een passende vervolgfunctie gegeven aan de karakteristieke objecten, wat bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied van Winterswijk. Met de ontwikkeling wordt daarnaast ingespeeld op een concrete en lokale woonwens. Hiermee wordt een lokaal initiatief bediend, wat bijdraagt aan de leefbaarheid van de buurtschap Huppel.

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling aansluit bij de uitgangspunten zoals geformuleerd in de Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025.

3.3.2 Conclusie toetsing aan het regionale beleid

Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met het regionale beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Buitengebied Winterswijk

De Omgevingsvisie Buitengebied Winterswijk is een integrale visie voor de fysieke leefomgeving van het buitengebied van de gemeente Winterswijk. De visie bevat de strategische hoofdkeuzen van het beleid voor de lange termijn. De visie heeft twee functies. Het is het afwegingskader als een initiatief bij de gemeente wordt ingediend dat niet in het geldende bestemmingsplan in het buitengebied past en als de gemeente overweegt om van de regels in het bestemmingsplan af te wijken. Daarnaast is de omgevingsvisie het inhoudelijk kader voor de opvolger van het bestemmingsplan "integrale herziening buitengebied Winterswijk", het omgevingsplan. Het omgevingsplan komt enkele jaren na de vaststelling van de omgevingsvisie Buitengebied Winterswijk.

In de omgevingsvisie is het landschap van Winterswijk een 'levend icoon van het kleinschalige Nederlandse cultuurlandschap'. De gemeente Winterswijk wil haarzelf neerzetten als icoon omdat zij de ‘beste’ willen zijn in het behouden, versterken en zichtbaar maken van onze bijzondere kwaliteiten. Tegelijk is het doel om te zorgen dat het landschap van iedereen blijft: een landschap met sociale activiteiten en ondernemingen. Een levend landschap, dat wordt behouden door ontwikkeling. Hierin worden vier thema's onderscheiden om aan te werken:

  • Een sociaal vitaal platteland;
  • Een economisch vitaal platteland;
  • Versterken en (onder)houden van het landschap;
  • Beleef het Nationaal Landschap;

In dit geval is met name de thema's 'een sociaal vitaal platteland' en 'versterken en (onder)houden van het landschap' van belang.

Een sociaal vitaal platteland

In de visie heeft de gemeente een vitaal en gezond platteland. De gemeente wil ontwikkelingen die passen bij de identiteit die samen met de inwoners zijn opgebouwd. Met inwoners, die een gezond leven kunnen leiden. Met een passende huisvesting voor de inwoners van de toekomst (specifiek ook voor jongeren, jonge gezinnen en ouderen), een goed voorzieningenniveau en de mogelijkheden voor een sterke sociale cohesie wil de gemeente het platteland sociaal en vitaal behouden. De gemeente wil het volgende bereiken:

  • Behoud van de leefbaarheid van het landelijk gebied en de buurtschappen;
  • Behouden van de saamhorigheid en sociale binding in het landelijke gebied;
  • Een grotere gezondheid van inwoners en de mogelijkheid om gezond oud te worden op het platteland.

Ten aanzien van wonen biedt de gemeente ook nieuwbouwmogelijkheden aan buiten bestaande erven. Om deze maximaal ten goede te laten komen aan de sociale cohesie zijn die alleen bespreekbaar op nog onbebouwde kavels in en direct grenzend aan de kernen.

Versterken en (onder)houden van het landschap

Het landschap met alle bijzondere waarden zijn het goud van de gemeente. Het bindt de gemeente als inwoners, ondernemers, versterkt de identiteit en geeft kansen voor bijzondere voorzieningen en evenementen. Veranderingen ontwikkelen zich in de visie altijd in balans met de kwaliteiten in het gebied en dragen bij aan de versterking ervan. De gemeente richt zich in de visie extra op het versterken van een aantal bijzondere kwaliteiten, zoals de biodiversiteit, aardkundige waarden en cultuurhistorie. En dat doet de gemeente samen met alle eigenaren van het buitengebied, de agrariërs, natuurbeherende organisaties en particulieren.

Planspecifiek

De voorliggende ontwikkeling voorziet in de omvorming van de boerderij tot twee woningen en de omvorming van de karakteristieke schoppe tot een woning. De ontwikkeling komt voort vanuit de woonbehoefte van de eigenaren van de Vredenseweg 133-135. Hiermee wordt ingespeeld op een lokale behoefte van inwoners die graag in de buurtschap Huppel wil blijven wonen, wat bijdraagt aan de leefbaarheid van dit buurtschap en het behoud van de saamhorigheid en sociale binding in het landelijk gebied. Tevens wordt het woonerf landschappelijk ingepast en wordt er een toekomstbestendige vervolgfunctie gevonden voor de karakteristieke objecten in het buitengebied. Dit draagt bij aan het versterken en onderhouden van de (cultuurhistorische) kwaliteiten van het landschap. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling passend is binnen de uitgangspunten zoals geformuleerd in de Omgevingsvisie Buitengebied Winterswijk.

3.4.2 Volkshuisvestelijk Afwegingskader Woningbouw Winterswijk

Het afwegingskader, vastgesteld op 28 juni 2018, kent een puur volkshuisvestelijke insteek. Het beoordeelt plannen in de basis op hun bijdrage aan de volkshuisvestelijke ambities van de gemeente Winterswijk, zoals die zijn vastgelegd in het gemeentelijk woonbeleid. De beoordeling van plannen aan de hand van dit afwegingskader is onderdeel van een bredere ruimtelijke afweging, mede op andere beleidsvelden (parkeren, goed woon- en leefklimaat, milieu, groene inpassing, cultuurhistorie, duurzaamheid, levensloop-bestendigheid, etc.). Een positieve beoordeling op dit afwegingskader betekent een positief advies vanuit volkshuisvestelijk oogpunt.

Het afwegingskader is een procesinstrument dat wordt toegepast voor de volkshuisvestelijke beoordeling van woningbouwplannen. Het afwegingskader dient meerdere doelen:

  • Het komen tot een woningbouwprogramma dat aansluit op de kwalitatieve en kwantitatieve woonbehoeften van verschillende doelgroepen in de gemeente Winterswijk;
  • Een bijdrage leveren aan het behouden en liefst versterken van de omgevingskwaliteit van de kern Winterswijk, het kerkdorp Meddo, de buurtschappen en het overige buitengebied;
  • Het behoud van leefbare gemeenschappen, het sociaal en vitaal houden van kernen en buurtschappen;
  • Het voorkomen / tegengaan van leegstand van woningen of ander incourant vastgoed.

In het afwegingskader is opgenomen dat wanneer met een plan niet meer dan 2 wooneenheden worden toegevoegd, de ontwikkeling niet in strijd is vanuit volkshuisvestelijke afweging.

Planspecifiek

Met onderhavig plan worden twee wooneenheden op het perceel Vredenseweg 133-135 toegevoegd waarmee wordt ingespeeld op een kwalitatieve vraag naar huisvesting. Hiermee wordt een passende vervolgfunctie gevonden voor de boerderij en de schoppe, wordt verloedering voorkomen en wordt er een bijdrage geleverd aan het behouden en versterken van deze karakteristieke objecten. Met het landschapsplan zoals opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting wordt dit nader toegelicht. Verder dragen nieuwe inwoners bij aan voldoende draagvlak voor voorzieningen in de kern. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het Volkshuisvestelijk Afwegingskader Woningbouw Winterswijk.

3.4.3 Landschapsontwikkelingsplan

Op 4 november 2009 is het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) vastgesteld. Het LOP kan worden opgevat als een uitwerking van het Landschapsonderdeel van de Visie Buitengebied. Het LOP is de basis voor de uitvoering van landschapsprojecten en bevat het kader voor de invulling van het 'ja-mits' en 'nee- tenzij' beleid voor 'Waardevolle Landschappen' zoals verwoord in de Structuurvisie Gelderland 2005. De Structuurvisie is inmiddels vervangen door de Omgevingsvisie. Op termijn zal de provinciale ambitie ten aanzien van natuur en landschap worden uitgewerkt in een Gebiedenatlas. Dit is in wezen een actualisering van onder andere het LOP. Het voorliggende initiatief is getoetst aan het LOP.

De hoofddoelstelling van het LOP is het bewaren en bevorderen van de unieke landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden die Winterswijk heeft, om een bijdrage te leveren aan:

  • Versterking van de leefomgeving van bewoners en de waarborging van het cultureel erfgoed voor toekomstige generaties door functies op adequate wijze te situeren, te combineren en vorm te geven;
  • Stimulering van lokale en regionale alternatieven voor verbetering van het landschap, waarbij samenhang, identiteit, verscheidenheid en beleefbaarheid van het landschap worden versterkt;
  • Stimulering van particulieren en burgers in het uitvoeren van adequaat beheer van eigendommen, tot participatie in de beleidsuitvoering en tot het nemen van initiatieven als invulling van de eigen verantwoordelijkheid voor het behoud en de versterking van de kwaliteit van de leefomgeving;
  • Vorming van een helder referentiekader voor de beoordeling van en het stellen van voorwaarden bij ruimtelijk relevante ingrepen vanuit de optiek van landschapskwaliteit.

Planspecifiek

Voor onderhavig plan is een landschapsplan opgesteld waarmee de landschappelijke kwaliteit van het perceel wordt versterkt. De landschapsmaatregelen zijn gebaseerd op de ter plaatse geldende gebiedskenmerken. Voor de te nemen landschapsmaatregelen wordt verwezen naar paragraaf 2.2 en Bijlage 1 van deze toelichting.

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling zorgt voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit waarbij de samenhang, identiteit, verscheidenheid en beleefbaarheid van het landschap worden versterkt, waarmee de ontwikkeling in overeenstemming is met het Landschapsontwikkelingsplan.

3.4.4 Bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk"

Het geldende bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" omvat de juridisch-planologische regeling voor het buitengebied van de gemeente Winterswijk. Het bestemmingsplan biedt, binnen de randvoorwaarden die gelden vanuit onder meer het landschap, milieu, water, archeologie en cultuurhistorie, ontwikkelingsruimte aan bestaande functies en speelt daarnaast in op toekomstige of mogelijk gewenste ontwikkelingen. Deze ontwikkelingsmogelijkheden zijn onder andere opgenomen in afwijkingsbevoegdheden en wijzigingsbevoegdheden.

In artikel 35.1 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het wijzigen van het plan in de vorm van het aanbrengen van gering veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen.

In artikel 35.6 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het wijzigen van de bestemming 'Wonen' naar meerdere wooneenheden binnen de bestemming 'Wonen'.

Voor het toepassen van voorgenoemde wijzigingsbevoegdheden dient te worden voldaan aan een aantal voorwaarden. Hieronder zijn de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Met de cursieve tekst wordt de ontwikkeling aan de Vredenseweg getoetst aan de betreffende voorwaarden.

Planspecifiek

Wijzigingsbevoegdheid artikel 35.1

Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid het plan te wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad; Het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen worden als gevolg van de beoogde verruiming van de woonbestemming niet geschaad. De betreffende gronden worden reeds gebruikt als tuin bij het woonperceel. Daarnaast is in het kader van voorliggend wijzigingsplan een landschapsplan opgesteld op basis waarvan het woonperceel op adequate wijze wordt ingepast.
  • b. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden; In Hoofdstuk 4 wordt de ontwikkeling getoetst aan alle relevante milieu- en omgevingsaspecten. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling geen negatieve effecten heeft op (de ontwikkelingsmogelijkheden van) nabijgelegen functies en waarden.
  • c. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden. In Hoofdstuk 4 wordt de ontwikkeling getoetst aan alle relevante milieu- en omgevingsaspecten. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling geen negatieve effecten heeft op (de ontwikkelingsmogelijkheden van) nabijgelegen functies en waarden.

Uit bovenstaande toetsing blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid uit artikel 35.1 van het geldende bestemmingsplan.

Wijzigingsbevoegdheid artikel 35.6

Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid het plan te wijzigen voor wat betreft (..) het wijzigen van de bestemming 'Wonen' naar meerdere wooneenheden binnen de bestemming wonen, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:

  • a. in het geval er geen vervangende nieuwbouw plaatsvindt:
    • 1. mogen maximaal twee van de karakteristieke gebouwen zoals deze bestonden op 25 januari 2007 voor in totaal maximaal drie wooneenheden worden gebruikt (inclusief de voormalige eventuele gesplitste bedrijfswoning); Zowel de boerderij als de schoppe zijn karakteristiek. Tevens wordt voldaan aan het gestelde maximum van drie wooneenheden.
    • 2. dienen alle overige voormalige bedrijfsgebouwen alsmede kassen, te worden gesloopt, tenzij het monumentale of karakteristieke bebouwing betreft, en dienen voorts alle aanwezige kassen en overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, te worden gesloopt; Per woning is een maximum van 150 m2 aan bijgebouwen toegestaan.
    • 3. dient de inhoud van elke afzonderlijke wooneenheid minimaal 400 m³ te bedragen; Hier kan aan worden voldaan, gezien de inhoud van de gebouwen.
    • 4. bijgebouwen en overkappingen zijn toegestaan tot een gezamenlijke oppervlakte van maximaal de bestaande oppervlakte tot een absoluut maximum van 150 m² per wooneenheid, met dien verstande dat het meerdere aan bijgebouwen en overkappingen wordt gesloopt, tenzij het karakteristieke bebouwing betreft; Op de inrichtingstekening is te lezen dat het totaal aan bijgebouwen de per woning toegestane oppervlakte van 150 m2 niet overschrijdt.
  • b. in het wijzigingsplan wordt bepaald dat de oppervlakte van het gebouw dat voor bewoning wordt gebruikt niet mag vergroot ten opzichte van de op het moment van het nemen van het wijzigingsbesluit bestaande oppervlakte; Er is geen sprake van vergroting van het bebouwde oppervlakte.
  • c. in de nabijheid gelegen functies en waarden mogen niet in onevenredige mate in hun ontwikkelingsmogelijkheden geschaad; In Hoofdstuk 4 wordt de ontwikkeling getoetst aan alle relevante milieu- en omgevingsaspecten. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling geen negatieve effecten heeft op (de ontwikkelingsmogelijkheden van) nabijgelegen functies en waarden.
  • d. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad; In Hoofdstuk 4 wordt de ontwikkeling getoetst aan alle relevante milieu- en omgevingsaspecten. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling geen negatieve effecten heeft op (de ontwikkelingsmogelijkheden van) nabijgelegen functies en waarden.
  • e. de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moet zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden:
    • 1. dat bodemsanering niet noodzakelijk is dan wel vóór uitvoering van het wijzigingsplan zal plaatsvinden; In paragraaf 4.1.1 wordt het aspect bodem behandeld. Uit deze paragraaf blijkt dat bodemsanering niet noodzakelijk is;
    • 2. dat geen onevenredige aantasting van aan de grond eigen zijnde archeologische waarden zal plaatsvinden dan wel geen ingrepen in de bodem zullen worden verricht; In paragraaf 4.2 wordt aangetoond dat de ontwikkeling niet gepaard gaat met een aantasting van de archeologische waarden;
    • 3. dat met betrekking tot wegverkeersgeluid een aanvaardbaar woonklimaat wordt gerealiseerd; De ontwikkeling voldoet aan het bepaalde in de Wet Geluidhinder. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 4.1.2;
    • 4. dat met betrekking tot de luchtkwaliteit een aanvaardbaar leefklimaat wordt gerealiseerd, dan wel dat geen onevenredige verslechtering plaatsvindt; In paragraaf 4.1.3 wordt aangetoond dat de ontwikkeling in het kader van luchtkwaliteit uitvoerbaar is;
    • 5. dat het wijzigingsplan financieel uitvoerbaar is; Tussen initiatiefnemer en gemeente wordt een overeenkomst gesloten, waarmee de economische uitvoerbaarheid is geborgd.

Uit bovenstaande toetsing blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid uit artikel 35.6 van het geldende bestemmingsplan.

3.4.5 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Milieuaspecten

4.1.1 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan/wijzigingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. In dat kader dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

Planspecifiek

In deze situatie gaat het om een wijzigingsbevoegdheid op grond van art. 35.6 van het (moederplan) “Integrale herziening buitengebied Winterswijk”. Een voorwaarde van de wijzigingsbevoegdheid is dat bodemsanering niet noodzakelijk is dan wel vóór uitvoering van het wijzigingsplan zal plaatsvinden. In voorliggend geval is de Omgevingsdienst Achterhoek (ODA) gevraagd om een advies uit te brengen over de noodzaak van een bodemonderzoek, hier wordt hierna op ingegaan.

Vooradvies ODA

Uit de bodeminventarisatie blijkt dat ter plaatse van het perceel sprake is van een schuur met asbesthoudende dakbedekking. Niet uitgesloten kan worden dat als gevolg hiervan bodemverontreiniging is ontstaan. In het kader van de bestemmingplanprocedure moet bodemonderzoek worden uitgevoerd door een hiertoe erkend onderzoeksbureau.

Door het onderzoeksbureau Rouwmaat groep is een verkennend bodemonderzoek op de locatie Vredenseweg 133-135 uitgevoerd. Onderstaand zijn de onderzoeksresultaten opgenomen. De gehele rapportage is opgenomen in Bijlage 2 bij deze toelichting.

Onderzoeksresultaten

Op basis van de onderzoeksresultaten is op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen bezwaar het onderzochte terrein goed te keuren voor bestemmingsplanwijziging en bouwvergunning.

Geadviseerd wordt de asbesthoudende dakbedekking (op termijn) te laten verwijderen. Als hier langere tijd overheen gaat is het raadzaam de schuur te voorzien van dakgoten welke afwateren op de riolering om toekomstige asbestverontreiniging van de bodem als gevolg van erosie te voorkomen. Hoe ouder de platen worden, hoe harder de slijtage toeslaat.

Mocht grondwater onttrokken worden t.b.v. bemaling of besproeiing, dient bekeken te worden in hoeverre de grondwaterkwaliteit de lozingsnormen overschrijdt.

Beoordeling bodemrapport ODA

Het bodemonderzoek voldoet aan de gestelde kwaliteitseisen. In de grond zijn hooguit licht verhoogde gehalten gemeten In het grondwater is een concentratie koper boven de tussenwaarde aangetoond. Aangenomen mag worden dat dit een natuurlijk verhoogde achtergrondwaarde betreft. Er is geen nader bodemonderzoek nodig. De bodemkwaliteit is geschikt voor het beoogde gebruik.

4.1.2 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • 1. een verzorgingstehuis;
    • 2. een psychiatrische inrichting;
    • 3. een kinderdagverblijf.

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wgh worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en/of industrieterreinen.

In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte is opgenomen in onderstaande tabel.

Wettelijke geluidszones van wegen:

Aantal rijstroken   Stedelijk gebied   Buitenstedelijk gebied  
1 of 2 rijstroken   200 m   250 m  
3 of 4 rijstroken   350 m   400 m  
5 of meer rijstroken   350 m   600 m  

De hiervoor genoemde zones gelden niet voor:

  • wegen die zijn aangeduid als woonerf (artikel 74.2)
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt (artikel 74.2)

Planspecifiek

De woningen liggen buiten de bebouwde kom van Winterswijk op ca. 20 - 52 meter uit de as van de Vredenseweg binnen de geluidzone van deze weg. De maximumsnelheid op de weg bedraagt 60 km/u. In verband met de ligging van het plangebied binnen deze zones, is door Adviesburo Van der Boom een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd, die is opgenomen in Bijlage 3 van deze toelichting. Hieronder wordt nader ingegaan op de resultaten van dit onderzoek.

Onderzoeksresultaten

De geluidbelasting door wegverkeer op de Vredenseweg bedraagt ten hoogste 50 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh op woning 1, 47 dB na aftrek op woning 2 en 41 dB na aftrek op woning 3.

De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt alleen overschreden op de gevels van woning 1. De maximale hogere waarde van 53 dB wordt niet overschreden.

Een hogere waarde voor wegverkeer op de Vredenseweg kan slechts worden vastgesteld als maatregelen tot het terugbrengen van de geluidbelasting tot de voorkeursgrenswaarde onvoldoende doeltreffend zijn, of als er ernstige bezwaren zijn op het gebied van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.

Voor de bestaande woning is geen hogere waarde nodig omdat het gaat om een bestaande woning waarvan een deel wordt afgesplitst. De voorkeursgrenswaarde wordt op de af te splitsen woning niet overschreden, voor deze woning is geen hogere waarde nodig. De geluidbelasting op de nieuwe woning in de schoppe bedraagt ten hoogste 41 dB. De voorkeursgrenswaarde wordt niet overschreden. Er zijn voor deze woning geen hogere waarden nodig voor wegverkeer.

Geconcludeerd wordt dat er ter plaatse van de nieuwe woning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat

4.1.3 Lucht

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);

Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtverontreiniging van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Planspecifiek

In bovenstaande paragraaf zijn voorbeelden van de lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van dit project in vergelijking met de voorgenoemde categorieën, kan worden aangenomen dat voorliggend project ‘niet in betekenende mate bijdraagt’ aan de luchtverontreiniging. Tevens wordt opgemerkt dat de functie niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.1.4 Bedrijven- en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

Gebiedstypen

Volgens de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Het plangebied ligt in het buitengebied van Winterswijk, waar geen sprake is van een matige of sterke functiemenging. Daarom wordt voor dit plan uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. In onderstaande tabel zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP3008BGHUPPEL-OW01_0006.png"  

Planspecifiek

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Er wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:

  • 1. Past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. Laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast of het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de bedrijven in de omgeving.

De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende activiteit voor de omgeving. Van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden is dan ook geenszins sprake.

Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie in het plangebied hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving, en omgekeerd of omliggende bedrijven in bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden worden belemmerd. Woningen zijn hierin aangewezen als milieugevoelige objecten.

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich een milieubelastende functie. In onderstaande tabel wordt deze functie en de afstand tussen het plangebied weergegeven.

Functie   Richtafstand   Afstand tot de woning  
Mechanisatiebedrijf
Waliënseweg 44  
50 meter   310 meter  
Agrarisch bedrijf
Vredenseweg 129-131  
30 meter   200 meter  
Agrarisch bedrijf
Vredenseweg 137-139  
30 meter   150 meter  

Opgemerkt wordt dat voor agrarische bedrijven de grootste richtafstand veelal geldt voor het aspect geur. Bij veehouderijen zijn echter niet de adviesafstanden, maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekende geuremissiecontouren voor vergunningplichtige veebedrijven bepalend zijn. Hier wordt in paragraaf 4.1.5 nader op ingegaan. In bovenstaande tabel zijn voor wat betreft de agrarische bedrijven uitsluitend aan de overige richtafstanden getoetst.

Op basis van bovenstaande tabel wordt geconcludeerd dat de woning en de schoppe buiten de aan te houden richtafstanden ligt. Ter plaatse van de woning en de schoppe wordt daarom een aanvaardbaar woon- en leefklimaat verwacht. Omliggende bedrijven worden daarnaast niet verder in hun bedrijfsvoering belemmerd. Gezien het vorenstaande wordt ter plaatse van het plangebied een aanvaardbaar woon- en leefklimaat verwacht.

4.1.5 Geur
4.1.5.1 Wet geurhinder en veehouderij & Activiteitenbesluit

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.

De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Planspecifiek

In voorliggend geval wordt extra wooneenheid in de karakteristieke boerderij gerealiseerd en tevens wordt de karakteristieke schoppe in gebruik genomen als woning. Zowel de boerderij als de schoppe betreft een geurgevoelig object.

Op de nabijgelegen locaties Vredenseweg 129-131 en Vredenseweg 137-139 is planologisch een grondgebonden agrarisch bedrijf toegestaan. Hiervoor geldt een vaste afstand van 50 meter indien het geurgevoelig object buiten de bebouwde kom gelegen is. De geurgevoelige objecten ligt op een afstand van respectievelijk 200 meter en 150 meter van het bouwvlak van deze locatie, waarmee ter plaatse van de woning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden verwacht. Gezien de ruime afstand is er geen sprake van aantasting van de mogelijkheden van het agrarisch bedrijf.

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.1.6 Externe Veiligheid

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers, dit is respectievelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel wordt geacht, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden.

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi, stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld. De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

Planspecifiek

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

In afbeelding 4.1 is een uitsnede van de risicokaart weergegeven. Het plangebied is hierin aangegeven met de rode ster.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP3008BGHUPPEL-OW01_0007.png"  
Afbeelding 4.1 Uitsnede risicokaart (bron: atlasleefomgeving.nl)  

Op de locatie Vredenseweg 184-188 is een ondergrondse tank aanwezig. Voor deze tank geldt een afstand van 25 meter ten aanzien van het plaatsgebonden risico. De tank is op een afstand 470 meter vanaf de woning gelegen. Belemmeringen zijn niet te verwachten.

Ten zuiden van het plangebied is een buisleiding gelegen. Dit betreft een Aardgasleiding NEN 3650-leiding van Gasunie. De buisleiding heeft een uitwendige diameter van 36 inch en een maximale werkdruk van 66,2 bar. Voor deze buisleiding geldt op basis van de 1% letaliteitsgrens een minimale afstand van 30 meter. De buisleiding is gelegen op een afstand van circa 390 meter vanaf de boerderij en de schoppe. In onderhavige situatie is er geen sprake van niet of beperkt redzame personen. Gelet op vorenstaande kan worden geconcludeerd dat de aanwezige buisleiding geen belemmering vormt voor onderhavig voornemen.

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen dan wel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Geconcludeerd wordt dat het een en ander met zich mee brengt dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

4.1.7 Licht

Kunstmatige verlichting kan hinder geven voor de mens en natuur. Ook kan er horizonvervuiling zijn door kunstmatig licht. Kunstmatige verlichting komt voor bij functies, zoals (autosnel)wegen, woonkernen, industrie- en bedrijventerreinen, glastuinbouwbedrijven, sportterreinen en paardenbakken.

De hinder van kunstmatige verlichting hangt af van de aard, intensiteit, duur en plaats van de verlichting. Maar ook door de kans op blootstelling. Dit hangt samen met de omgeving en aan de leefwijze van mens en dier.

Er zijn drie soorten effecten van kunstmatige verlichting:

  • hinder voor de mens
  • hinder/verstoring voor de natuur
  • horizonvervuiling

Hinder bij mensen ontstaat wanneer men zich niet kan onttrekken aan het aanwezige kunstlicht, terwijl er wel behoefte aan is. Bijvoorbeeld om te kunnen rusten of slapen. Bij de beoordeling van lichthinder voor mensen wordt er een afweging gemaakt tussen maatschappelijke belangen (veiligheid op straat of bijvoorbeeld bruikbaarheid sportvelden) en de hinderbeleving.

Nachtelijk kunstmatige verlichting kan het gedrag van dieren (negatief) beïnvloeden. Naast mogelijke aanpassingen van de levenscyclus aan de kunstmatige verlichting, kan er sprake zijn van desoriëntatie, afstoting of aantrekking.

Bij horizonvervuiling/donkertebescherming gaat het om de zichtbaarheid van licht op langere afstand. Bijvoorbeeld het zichtbaar zijn van een open stal of een verlicht sportveld in een open landschap. Het gaat hierbij om grotere afstanden. Er is dan geen direct licht meer te meten van een lamp. Het licht is nog wel zichtbaar. Het gaat dan om een afstand tot vijf a tien kilometer.

Planspecifiek

In voorliggend geval wordt een extra wooneenheid toegevoegd in de bestaande boerderij en wordt de bestaande schoppe omgebouwd tot reguliere woning. Het gebruik van licht is inherent aan de woonfunctie. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling zorgt de voorliggende ontwikkeling echt niet voor een onevenredige toename van lichthinder op de omgeving, temeer ook omdat omliggende woningen op ruime afstand liggen.

Geconcludeerd wordt dat het milieuaspect licht geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.1.8 Aanmeldnotitie MER-beoordeling

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan de “moederprocedure”. Dit is in dit geval de wijzigingsplanprocedure. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Bepalend hierbij is de activiteit (of zijn de activiteiten) waarop het plan of besluit betrekking heeft.

In het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd welke activiteiten m.e.r-plichtig zijn en voor welke activiteiten een m.e.r-beoordeling moet worden verricht. In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen ten aanzien waarvan het maken van een milieueffectrapportage (m.e.r.) verplicht is. In onderdeel D van de bijlage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Als een activiteit op grond van onderdeel D m.e.r.-beoordelingsplichtig is, geldt voor een kaderstellend (bestemmings)plan dat die activiteit mogelijk maakt, een plan-m.e.r-plicht.

Planspecifiek

Onderhavig plan betreft het toevoegen van twee wooneenheden op de locatie Vredenseweg 133-135. In voorliggend geval komt de ontwikkeling niet voor in onderdeel C of D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. Een passende MER-beoordeling is daarom niet noodzakelijk. Tevens wordt in de gevraagde situatie de in de onderdelen C en D van de bijlage van het Besluit m.e.r., genoemde drempelwaarden niet overschreden.

Conclusie
Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag om er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Besluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2414) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

De in het voorliggende wijzigingsplan besloten ontwikkeling gaat uit van het toevoegen van slechts twee wooneenheden in het buitengebied van de gemeente Winterswijk. Het gaat om een (zeer) kleinschalige ontwikkeling waarbij het aantal verkeersbewegingen niet onevenredig toeneemt. Verder is, voor zover in dit kader relevant, sprake van een nieuwe woning die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen. Gelet op het vorenstaande en de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Eén en ander is tevens bevestigd in de in dit hoofdstuk opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken. Deze paragraaf wordt beschouwd als de vormvrije m.e.r.-toets.

4.2 Cultuurhistorie en archeologie

In elk wijzigingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening worden gehouden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een wijzigingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

Archeologie

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn. Om deze reden zijn alle gronden in Winterswijk geïnventariseerd en beoordeeld op mogelijk aanwezige archeologische relicten. Er worden 4 waarden onderscheiden, iedere categorie kent een eigen verwachting op vondsten, waarbij 1 de hoogste verwachtingswaarde is en 4 de laagste.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Het plangebied bevindt zich in het Nationaal Landschap. De effecten van ruimtelijke ontwikkelingen dienen daarom in beeld te worden gebracht. Onderhavig plan voorziet in het gebruik van de boerderij ten behoeve van een extra wooneenheid en het gebruik van de bestaande schoppe als reguliere woning. De werkzaamheden betreffen uitsluitend inpandige werkzaamheden. De bestaande structuur van het erf blijft daarmee (grotendeels) behouden, waardoor de ontwikkeling geen invloed heeft op het Nationaal Landschap. Daarnaast wordt opgemerkt dat de boerderij en de schoppe genoemd staat op de inventarisatielijst van karakteristieke objecten in de gemeente Winterswijk. Met de voorliggende ontwikkeling wordt bijgedragen aan het in stand houden van deze objecten. Verder bevinden zich in en om het plangebied geen gemeentelijke danwel rijksmonumenten.

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling niet resulteert in een aantasting van cultuurhistorische waarden.

Archeologie
In het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 3'. Bij het oprichten van een bouwwerk groter dan 100 m2 is archeologisch onderzoek noodzakelijk. Daarnaast geldt in een deel van het plangebied dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 4'. Binnen deze dubbelbestemming geldt dat bij het oprichten van een bouwwerk groter dan 2500 m2 archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Aangezien de bodemingrepen in voorliggend geval beperkt blijven tot de ingrepen die in het kader van de landschappelijke inpassing benodigd zijn, kan een archeologisch onderzoek achterwege blijven.

Geconcludeerd wordt dat het aspect 'archeologie' geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Flora en fauna

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

De Wet natuurbescherming richt zich op de bescherming van gebieden. In de Wet natuurbescherming zijn Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden) beschermd.

Naast deze drie soorten gebieden is in het kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland van belang. In Gelderland betreft dit het Gelders Natuurnetwerk (GNN).

Dit is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones die tussen de natuurgebieden liggen. Het natuurnetwerk draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.

Soortenbescherming

Voorts is in de Wet natuurbescherming de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren geregeld: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Onderzocht moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook voor het voorliggende plan, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

Het plangebied bevindt zich op 4,16 kilometer afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied "Willinks Weust". Gelet op de onderlinge afstand is directe hinder (bijv. geluid, verstrooiing van licht etc.) niet aan de orde. Naast directe hinder dient tevens te worden gekeken naar de mogelijke toename van stikstofdepositie op kwetsbare habitattypen binnen Natura 2000-gebieden. Vanwege de aard en de zeer beperkte omvang van de activiteiten worden hierin echter geen significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen en ontwikkelingsopgaven verwacht.

Verder is het plangebied gelegen op circa vijf meter afstand van het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Aangezien het plangebied niet in het GNN ligt, kan worden geconcludeerd dat er geen sprake zal zijn van aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het GNN. Opgemerkt wordt dat de geldende gebiedsaanduiding 'waardevol landschap' uit het geldende bestemmingsplan "Integrale herziening Buitengebied Winterswijk" zal worden doorvertaald naar dit wijzigingsplan. Hiermee worden de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden geborgen.

Voorgenomen activiteiten leiden tot niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.

Soortenbescherming
In verband met de verbouw van de boerderij en de schoppe, het rooien van beplanting, het vellen van eiken, het verwijderen van erfverharding en het aanleggen van halfverharding en beplanting is door Natuurbank Overijssel een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De volledige rapportage van deze quickscan is opgenomen in Bijlage 4 van deze toelichting.

Uit de quickscan is gebleken dat het plangebied niet behoort tot functioneel leefgebied van andere beschermde flora- en faunasoorten. Vanwege de lokale invloedsfeer heeft de voorgenomen activiteit geen negatief effect op andere beschermde soorten. Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing is niet noodzakelijk.

Er wordt geconcludeerd dat het aspect 'flora en fauna' geen belemmering vormt voor de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling.

4.4 Verkeer

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de effecten op de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door de nieuwe ontwikkeling. In dit geval wordt voor de parkeerbehoefte aangesloten bij de uitgangspunten uit de Nota parkeernormen Winterswijk.

Voor de berekening van de verkeersgeneratie is aangesloten bij de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren (december 2018)' van het CROW. De kencijfers van het CROW zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. Deze kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeersgeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen.

Bij het gebruik van kencijfers moet rekening worden gehouden met onder meer de bereikbaarheidskenmerken van de locatie. Ook de stedelijkheidsgraad is van invloed op het aanbod en de kwaliteit van alternatieve vervoerswijzen en dus op de hoogte van het parkeerkencijfer. Onder stedelijkheidsgraad wordt verstaan het aantal adressen per vierkante kilometer. In de vermelde publicatie van het CROW worden parkeerkencijfers weergegeven onderverdeeld naar functies, de stedelijke zone en de stedelijkheidsgraad.

Planspecifiek

Parkeren

De parkeernota Winterswijk 2013 gaat uit van de cijfers van het CROW, waarbij de maximum parkeernorm wordt gehanteerd bij berekeningen. Voor wat betreft de functie gaat het om de toevoeging van twee wooneenheden in het buitengebied. Hiervoor geldt een parkeernorm van 2,5 parkeerplaatsen per woning. De parkeerbehoefte wordt in voorliggend geval opgevangen de mogelijkheid tot parkeren in het bestaande bijgebouw voor de nieuwe woning in de schoppe. Ook beide wooneenheden in de boerderij hebben een eigen bijgebouw waar de mogelijkheid is om te parkeren. Tot slot is op het perceel voldoende verharding aanwezig om de parkeerbehoefte op te vangen op eigen terrein. Het aspect parkeren vormt dan ook geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.

Verkeersgeneratie

De toevoeging van twee wooneenheden in het buitengebied zorgt voor een maximale verkeersgeneratie van 8,6 verkeersbewegingen per woning per weekdagetmaal. Deze extra verkeersgeneratie van (8,6*2) afgerond 18 verkeersbewegingen per weekdagetmaal kan eenvoudig afgewikkeld worden via de Vredenseweg. Deze weg is van voldoende omvang om deze zeer beperkte extra verkeersgeneratie te kunnen verwerken.

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren zijn tegen de in dit plan besloten ontwikkeling.

4.5 Water

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde en duurzame watersystemen. Het Waterschap Rijn en IJssel laat in het Waterbeheerplan 2016-2021 zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten het waterschap in de samenwerking met haar partners wil leggen. Vanuit die omgevingsverkenning wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.

Voor het taakgebied Veiligheid water is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het taakgebied Voldoende water is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor Schoon water is het uitgangspunt “stand still - step forward”. Essentieel is het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem met als einddoel een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Partnerschappen met gemeenten en andere partijen zorgen voor een effectieve en efficiënte (afval)waterketen. Door optimalisatie van de behandeling van afvalwater wordt een bijdrage geleverd aan een goede volksgezondheid en een schoon watersysteem. Het terugwinnen van energie en grondstoffen uit afvalwater draagt bij aan een meer circulaire economie.

Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.

Planspecifiek

Het plan betreft een functiewijziging t.b.v. een formele splitsing van een woning (met inwoningsconstructie) aan de Vredenseweg 133-135 in het buitengebied van Winterswijk. Daarnaast zal de bestaande schoppe worden verbouwd tot woning. Door de wijzigingen veranderd het verharde oppervlak niet.

Hieronder zijn de relevante waterthema's geselecteerd en vervolgens beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP3008BGHUPPEL-OW01_0008.png"  

Riolering en afvalwaterketen

Huishoudelijk afvalwater van de bestaande bebouwing wordt geloosd op het gemeentelijk drukrioleringssysteem (P974). Ook het afvalwater van de nieuwe woning moet hierop worden geloosd. De capaciteit is voldoende voor de afvoer van het afvalwater. Voor het aansluiten en lozen op het gemeentelijk rioleringssysteem is toestemming nodig.

Wateroverlast (oppervlaktewater)

Hemelwater mag niet worden geloosd op het drukrioleringssysteem. Dakwater en water van verhardingen moet binnen het perceel worden hergebruikt, geïnfiltreerd of geborgen in een retentievoorziening. Dat kan bijvoorbeeld in een vijver of een zaksloot.

Oppervlaktewater kwaliteit

Een eventuele overloop van een berging mag maximaal met landelijke afvoer (1 l/s.ha) lozen op de watergang langs de Vredenseweg. Voor het aansluiten en lozen op de watergang is toestemming nodig.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van wijzigingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het wijzigingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

Het voorliggende plan heeft voor de gemeente Winterswijk geen financiële consequenties, aangezien de plannen voor rekening en risico van de initiatiefnemer komen. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet noodzakelijk. In geval van planschade is een overeenkomst getekend waardoor eventuele planschadekosten op de initiatiefnemer verhaald kunnen worden. Het plan is daarmee economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Algemeen

Het gemeentelijke wijzigingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het wijzigingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het wijzigingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het wijzigingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).

Een wijzigingsplan regelt derhalve:

  • 1. het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een wijzigingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • 2. het bebouwen van de gronden;
  • 3. het verrichten van werken (aanleggen).

Het wijzigingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook van toepassing voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

Opbouw van de regels

Het wijzigingsplan is conform de daaraan te stellen wettelijke eisen zoals vastgelegd in de Standaard voor Bestemmingsplannen 2012 opgesteld. De regels hebben een vaste opbouw en de hoofdstukken zijn als volgt verdeeld:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.

Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkings- en wijzigingsregels en overige regels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.2 Dit wijzigingsplan

De regels in dit wijzigingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen in de toelichting is beschreven. In deze paragraaf is als bedoeld in artikel 3.1.3. van het Besluit ruimtelijke ordening een beschrijving opgenomen van de bestemmingen die in het wijzigingsplan voorkomen.

Wonen

Het gehele plangebied is, conform de huidige situatie, bestemd met de bestemming 'Wonen'. Ter plaatse van het plangebied zijn het aangegeven aantal woningen (3) toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden', waarbij inwoning is toegestaan. Inhoudelijk sluiten de regels grotendeels aan bij de systematiek zoals deze voor het hele buitengebied van de gemeente Winterswijk geldt. In de bouwregels zijn de regels aangaande de maximale bouw- en goothoogte vastgelegd, alsmede regels voor de (her)bouw van bijgebouwen. In de specifieke gebruiksregels is ten slotte een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de uitvoer (binnen twee jaar) van het landschapsplan.

Van de bouw- en gebruiksregels kan op ondergeschikte punten afgeweken worden.

Dubbelbestemming

De dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 3' en 'Waarde - Archeologische verwachting 4' zijn conform het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" overgenomen in dit wijzigingsplan.

Gebiedsaanduidingen

De gebiedsaanduiding 'waardevol landschap' is conform het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" overgenomen in dit wijzigingsplan. De gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' is niet overgenomen, aangezien middels deze gebiedsaanduiding aanvullende regels worden gesteld aan de uitoefening van intensieve veehouderijen. Voorliggend wijzigingsplan voorziet hier niet in.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht ligt het ontwerpwijzigingsplan gedurende 6 weken ter inzage. Belanghebbenden kunnen dan een zienswijze indienen op het plan. Na vaststelling door het college van burgemeester en wethouders ligt het wijzigingsplan opnieuw 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het wijzigingsplan treedt in werking daags na afloop van de tervisielegging, als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het wijzigingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag artikel 3.1.1. Bro overleg

Bij de voorbereiding van een wijzigingsplan geldt dat overleg moet worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het gaat dan tenminste om de betrokken waterschappen en diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg

Dit wijzigingsplan is vanwege de geringe omvang niet voorgelegd aan de provincie Gelderland.

Dit wijzigingsplan is niet voorgelegd aan het waterschap Rijn en IJssel. Zie voor een nadere onderbouwing de watertoets in paragraaf 4.5.

6.3 Verslag zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan wordt voor een termijn van zes weken ter inzage gelegd. Wanneer gedurende deze periode zienswijzen worden ingediend, wordt hiervan in deze paragraaf of in een aparte bijlage verslag gedaan.