direct naar inhoud van 6.1 cultuurhistorie en archeologie
Plan: Excelsior
Status: concept
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.BP0910KOKomWest-IV01

6.1 cultuurhistorie en archeologie

De aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden vormen een belangrijke drager van de kwaliteit van de leefomgeving. Het behoudt van deze waarden draagt bij aan versterking van deze kwaliteit.

Onderzoeksresultaten

In opdracht van Search Milieu B.V. is door Synthegra bv een archeologisch

Bureauonderzoek uitgevoerd naar het terrein aan de Leliestraat 33 te Winterswijk (Bureauonderzoek, Tuunterstraat te Winterswijk, gemeente Winterswijk, Synthegra Archeologie Rapport, P0502305, augustus 2007 zie Bijlage 1). Het doel van het bureauonderzoek is het verwerven van informatie, aan de hand van bestaande bronnen, over bekende of verwachte archeologische waarden binnen het plangebied. Aan de hand van deze gegevens is een gebiedspecifiek archeologisch verwachtingsmodel opgesteld.

Het onderzoek is uitgevoerd conform de KNA 3.1 en is uitgevoerd om na te gaan of er archeologische vondsten in het plangebied geregistreerd staan en om de landschappelijke (geologische, geomorfologische en bodemkundige) kenmerken te bepalen, aan de hand waarvan een gespecificeerde archeologische verwachting wordt opgesteld. Om inzicht te krijgen in het voorkomen van archeologische vindplaatsen in of nabij het plangebied is het ARCHeologisch Informatie Systeem (ARCHIS) van de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumentenzorg (RACM) te Amersfoort geraadpleegd. Ook de IKAW (Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden) is gebruikt voor het bureauonderzoek, maar deze kaart is indicatief en dient voor het opstellen van een verwachtingsmodel genuanceerd en gepreciseerd te worden, aangezien er niet uit blijkt wat de aard en ouderdom is van de te verwachten archeologische resten.

Conclusie

De onderstaande tabel geeft de archeologische verwachting in het plangebied schematisch weer per periode.

Op basis van de middelhoge verwachting voor enerzijds de perioden paleolithicum en mesolithicum en anderzijds neolithicum tot en met nieuwe tijd, wordt geadviseerd om voorafgaand aan de geplande graafwerkzaamheden een inventariserend veldonderzoek uit te voeren. Dit veldonderzoek geldt voor het hele plangebied. Met het veldonderzoek zal de archeologische verwachting uit het bureauonderzoek getoetst worden en zal worden vastgesteld of de bodemopbouw intact is. Aan de hand van het booronderzoek zullen de volgende vragen beantwoord worden:

• Wat is de sedimentopbouw en de intactheid van het bodemprofiel?

• Zijn er archeologische vindplaatsen in het plangebied aanwezig?

• Op welke diepte liggen de aangetroffen archeologische resten? Wat kan al gezegd worden over de omvang, aard, datering en kwaliteit van aangetroffen archeologische vindplaats(en)? Voor het plangebied wordt een karterend booronderzoek geadviseerd met een boordichtheid van ten minste 10 boringen per hectare. Hiermee is het onderzoek verkennend voor de steentijd (paleolithicum en mesolithicum) en karterend voor de latere perioden. Aangezien het plangebied een oppervlakte van circa 9.000 m² heeft, zullen in totaal 9 boringen gezet moeten worden.

Genoemd booronderzoek is inmiddels uitgevoerd door Synthegra BV, in opdracht van Search Milieu BV. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in een rapport (Synthegra Archeologie Rapport P0502545, 20 december 2007, zie Bijlage 2). Dit rapport is door de gemeente beoordeeld en geeft geen aanleiding tot opmerkingen. Voor zover is na te gaan is het onderzoek met bijbehorende rapportage uitgevoerd conform de hiervoor geldende normen en richtlijnen in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA versie 3.1, protocollen BO en IVO).

Ambtelijk advies

Op basis van de resultaten en de in het rapport getrokken conclusies, is in het plangebied geen vervolgonderzoek noodzakelijk. Wel dient in de af te geven bouwvergunning melding te worden gemaakt van de wettelijke meldingsplicht.

Meldingsplicht (artikel 53 Monumentenwet 1988/Wamz):

Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij Onze minister. Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten. Het verdient de aanbeveling ook de verantwoordelijk ambtenaar van de gemeente, waar de vondst is gedaan, hiervan per direct in kennis te stellen.