direct naar inhoud van 4.2 Cultuurhistorie en archeologie
Plan: Streek & servicecentrum 't Tappunt, Misterweg 207-209 te Miste
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.BP0811BGMISTERW207-VA01

4.2 Cultuurhistorie en archeologie

Begin 1992 ondertekende Nederland het Verdrag van Malta. Daarmee werd op Europees niveau
besloten het niet-zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, de archeologische waarden, beter
te beschermen. Het Verdrag van Malta werd op 1 september 2007 geïmplementeerd met de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg, een wijziging van de Monumentenwet 1988. Met deze wetswijziging heeft de zorg voor het archeologisch erfgoed een prominentere plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Gemeenten zijn wettelijk verplicht bij vaststelling van een bestemmingsplan en bij het bestemmen de in dat plan begrepen grond rekening te houden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. De drie belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta zijn:

  • het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming;
  • het behoud van archeologische waarden ter plaatse;
  • en de introductie van het zogenaamde 'veroorzakerprincipe'.

Het veroorzakersprincipe houdt in dat degene die de ingreep pleegt, financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek naar eventueel aanwezige archeologische waarden. De uitgangspunten van Malta zijn overgenomen in de Erfgoedverordening gemeente Winterswijk 2010 van 15 december 2010. Deze verordening regelt onder meer de aanwijzing van gemeentelijke monumenten en de instandhouding van archeologische terreinen.

4.2.1 Historie

De (aangrenzende) oude herberg Den Tappen lag op een strategisch punt en er werd tol ‘gevestigd’ voor de weg van Winterswijk naar Bredevoort. In 1647 is er sprake van ‘het Baetenhuis’ van waaruit de rentmeester van Bredevoort de inkomsten inde. In 1715 wordt geregistreerd dat ‘het stedeken den Water Tappen’ wordt verkocht. De boeren van Miste hielden bijvoorbeeld in 1717 hun boerbrink, een markevergadering, ‘an den Watertappe’. Rond 1830 heet het dat de boerderij ‘Den Tap’ bestaande uit ‘bouwmanswoning, schuur, huisje en put, met de daarbij behorende gaarden en groengronden en de woeste grond, het Elsgat genaamd’ worden verkocht. In 1916 werden in het buitengebied van Winterswijk vier P.T.T. stations opgericht. In Miste was dat bij de familie Kammeijer die vanaf 1875 ingetrouwd zijn in Den Tappen. In 1885 meldt Kammeijer dat hij zijn woning gebruikt als tapper en slijter, de huidige plek van het café. Later, rond 1920, kwam er een scheiding tussen boerderij met hengstenhouderij en het café. Het boerderijgedeelte, onderwerp van dit plan, is toen afgesplitst met een nieuwbouw van postkantoor, pension, café en hengstenhouderij (huidige erf en pand Misterweg 207-209). De boerderij staat genoemd met de naam Tappen, oud adres B 112. Later is de vestiging als agrarisch bedrijf met varkenshouderij in diverse varkensstallen voortgezet.1

4.2.2 Situatie

Bij de inventarisatie van bekende en te verwachten archeologische waarden in het plangebied is gebruikt gemaakt van de archeologische beleidskaart Winterswijk (ABW) behorende bij de Erfgoedverordening. De ABW is gebaseerd op het principe dat archeologische waarden niet willekeurig over een gebied zijn verspreid, maar gerelateerd zijn aan bepaalde landschappelijke kenmerken of eigenschappen. Op de ABW zijn archeologische verwachtingszones (AWV) opgenomen en in de verordening is per zone het gewenste beleid voor de onderzoeksverplichting bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP0811BGMISTERW207-VA01_0016.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP0811BGMISTERW207-VA01_0017.png"

uitsnede archeologische beleidskaart Winterswijk (plangebied is grijs omlijnd)

Op basis van de ABW is het plangebied geen archeologisch monument of heeft het een archeologische status vanwege bekende archeologische waarden. De boerderij en het café-restaurant Den Tappen zijn aangeduid met historische boerderijlocatie (blauwe stip) en hebben een zeer hoge verwachtingswaarde (rood, AWV categorie 3). Voor de rest van het plangebied is de archeologische verwachtingswaarde middelmatig (lichtgeel, AWV categorie 6).

Café-restaurant Den Tappen en de boerderij maken geen onderdeel uit van het plangebied. In de nabijheid van de boerderij worden geen werkzaamheden uitgevoerd, zodat eventuele archeologische resten onaangetast blijven. Voor het deel van het plangebied waar wel werkzaamheden gaan plaatsvinden, geldt dat een inventariserend archeologisch onderzoek verplicht is als die werkzaamheden betrekking hebben op een oppervlak van meer dan 50-100 m2 en dieper reiken dan 30 cm onder het maaiveld.

Het perceel is een verhard erf met verspreid diverse opstallen ten behoeve van een agrarisch bedrijf. Uit de historie van het plangebied komt naar voren dat de bodemopbouw in het bouwblok bij de realisatie van de reeds bestaande bebouwing waarschijnlijk is verstoord en opgehoogd. De oorspronkelijke bodem in het plangebied is daarmee niet meer intact, er zijn vermoedelijk geen archeologische resten aanwezig.

De AWV's zijn in de Erfgoedverordening vertaald naar voorschriften voor een omgevingsvergunning. Deze vertaling krijgt zijn weerslag in de bestemmingsplanregels. Op basis van die regels worden toekomstige ingrepen zoals bouwen en graafwerkzaamheden beoordeeld op hun invloed op eventuele archeologische waarden. Indien nodig zal hierbij onderzoek worden uitgevoerd. Voor dit bestemmingsplan is het niet noodzakelijk een onderzoek uit te voeren.

4.2.3 Conclusie

Eventuele archeologische (behoudenswaardige) resten zijn vermoedelijk niet (meer) in het plangebied aanwezig. Uitvoering van het plan zal op basis van het bovenstaande niet leiden tot een onevenredige aantasting van archeologische waarden.

De meldingsplicht bij Onze minister, namens deze de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, van een zaak die in het plangebied wordt aangetroffen en waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat het een archeologische vondst betreft, blijft van kracht (Monumentenwet 1988, artikel 53, lid 1).