direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Groenloseweg 1
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.BP1512SGGROENLOWG1-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer wenst op het perceel Groenloseweg 1 te Winterswijk, kadastraal bekend gemeente Winterswijk, sectie L, nummer 5246 en 3745, in aanvulling op het bestaande bebouwing een woongebouw ('Orangerie') te realiseren met daarin twee wooneenheden en ruimten voor eigen gebruik (wonen). Daarnaast is een parkeerkelder gewenst ten behoeve van de aanwezige en nieuw te bouwen wooneenheden. De inrit is gesitueerd aan de zijde van de Wilhelminastraat.

Het bouwen van het woongebouw en de parkeerkelder op genoemd perceel is in strijd met het geldende bestemmingsplan. De beoogde gronden zijn bestemd voor woondoeleinden zonder bebouwing en groen, waar geen bebouwing is toegestaan. De gemeente Winterswijk is voornemens medewerking te verlenen op basis van een partiële herziening.

Voorliggend bestemmingsplan maakt de beoogde ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk; dat wil zeggen dit plan regelt wat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Concreet wordt een woongebouw met twee wooneenheden en een ondergrondse parkeerkelder ten behoeve van de nieuwe en bestaande wooneenheden mogelijk gemaakt.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de noordzijde van het centrum van de kern Winterswijk. De voorzijde van het perceel grenst aan de rotonde Groenloseweg/Singelweg en aan de achterzijde ligt een park. De omgeving is te omschrijven als een gemengd stedelijk gebied, met functies als wonen, werken en winkelen. Ten oosten van het perceel ligt een 'entree' tot het winkelgebied van Winterswijk (Burgemeester Bosmastraat en Meddosestraat). Aan de west- en noordzijde (Wilhelminastraat/Groenloseweg/Ravenhorsterweg) is het gebied goeddeels in gebruik ten behoeve van wonen. Op onderstaande afbeelding is de ligging met een rode cirkel globaal weergegeven. In de daarop volgende afbeelding is het plangebied bij benadering rood omlijnd weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1512SGGROENLOWG1-VA01_0001.jpg"

globale ligging plangebied (bron: googlemaps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1512SGGROENLOWG1-VA01_0002.jpg"

plangebied bij benadering (bron: googlemaps)

1.3 Opbouw bestemmingsplan

Het bestemmingsplan 'Groenloseweg 1' bestaat uit één verbeelding, regels en een toelichting. Van deze drie onderdelen vormen de digitale verbeelding met planIDN NL.IMRO.0294.BP1512SGGROENLOWG1-VA01 en de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.


Op de verbeelding zijn de bestemmingen gevisualiseerd. De regels geven weer wat de gebruiksmogelijkheden van de gronden en de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en op te richten bebouwing is. De toelichting heeft hierbij weliswaar geen bindende werking, maar bevat wel de ruimtelijke onderbouwing van het bestemmingsplan. Het is daarmee de onderbouwing van de keuzes die zijn gemaakt voor de verbeelding en de
regels.

1.4 Geldende bestemmingsplan

Het perceel Groenloseweg 1 in Winterswijk heeft in het geldende bestemmingsplan "Kom Winterswijk 2011" (vastgesteld op 28 november 2013) de bestemmingen 'Wonen' en 'Groen'. De met deze bestemming aangewezen gronden zijn respectievelijk bestemd voor wonen en groenvoorzieningen. Voorts heeft het perceel de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 2' en 'Waarde - Cultuurhistorie' en is het aangeduid met 'gestapeld' en 'parkeernorm schil'.

Het plan is in strijd met het geldende bestemmingsplan omdat de gewenste bebouwing en parkeerkelder buiten het bouwvlak en deels op de bestemming Groen is gesitueerd. Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de verbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1512SGGROENLOWG1-VA01_0003.jpg"

Uitsnede digitale verbeelding (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.5 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De toelichting is opgebouwd uit 5 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 wordt de haalbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond voor wat betreft het hogere overheidsbeleid, milieuaspecten zoals akoestisch onderzoek, water, archeologie, flora en fauna en economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 4 volgt de wijze van bestemmen, waarin uiteen wordt gezet hoe het in hoofdstuk 2 beschreven plan juridisch is vertaald naar de verbeelding en de regels. Tenslotte komen in het vijfde en laatste hoofdstuk de resultaten van de procedure aan de orde.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

Het plangebied betreft het perceel Groenloseweg 1 in Winterswijk. Het perceel is oorspronkelijk onderdeel van het Tricotterrein, een voormalige textielfabriek opgericht in 1888 en gesloten in 1978. In de huidige situatie is het perceel bebouwd en in gebruik ten behoeve van wonen. De bebouwing bestaat uit een hoofdgebouw dat beter bekend is als de Tricot-villa (Rijksmonument). De aanbouw aan de rechterzijde is recent (2012) opgericht en tussen het koetshuis en het hoofdgebouw geplaatst. Achter de villa bevindt zich de Tricottuin (geen bijzondere historische tuinaanleg) en de voormalige textielfabriek (Rijksmonument), bestaande uit twee complexen thans in gebruik ten behoeve van wonen. De nieuwbouw komt op een locatie waar in het verleden ook een bouwvolume heeft gestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1512SGGROENLOWG1-VA01_0004.jpg"

Aangezicht Groenloseweg 1

2.2 Planbeschrijving

Voorliggend plan beoogd een uitbreiding aan de linkerzijde in de vorm van een 'Orangerie' waarin twee wooneenheden worden gerealiseerd. De nieuwe bebouwing is qua omvang en uitstraling vergelijkbaar met het koetshuis (zijde Wilhelminastraat). De nieuwbouw is door middel van een corridor verbonden met het hoofdgebouw. Op onderstaande afbeelding is een impressie van de nieuwbouw weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1512SGGROENLOWG1-VA01_0005.jpg"

impressie nieuwbouw

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1512SGGROENLOWG1-VA01_0006.jpg"

impressie inrichting

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1512SGGROENLOWG1-VA01_0007.jpg"

situering parkeerkelder

De voor de nieuwbouw beoogde gronden zijn thans in gebruik als tuin. De in paragraaf 3.3.2 opgenomen bouwkundige en inrichtingsmaatregelen kunnen de ecologische kwaliteit in het gebied versterken. De te bouwen parkeerkelder is toegankelijk vanaf de Wilhelminastraat en voorziet in tenminste twaalf parkeerplaatsen. In de regels behorende bij dit bestemmingsplan is dit door middel van een parkeernorm vastgelegd.

Hoofdstuk 3 Haalbaarheid van het plan

3.1 Beleid

3.1.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en biedt het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Via het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn deze regels aanvullend verankerd. In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit het SVIR is de duurzame verstedelijking. In het Bro is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De 'stappen van de ladder' worden is artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  • a. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
  • b. kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • c. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).

Het Bro (artikel 1.1.1) beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen". Voor toepassing van de ladder is door het ministerie van Infrastructuur en Milieu een 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' opgesteld. Voor een verdere uitleg wordt naar die handreiking verwezen.

Planspecifiek

In het kader van het Rijksbeleid is geen sprake van direct belang bij of rechtstreekse doorwerking op het plangebied. Onderhavig plan voorziet in het toevoegen van twee wooneenheden. Uit jurisprudentie komt naar voren dergelijke kleinschalige woningbouw (minder dan 10 woningen) niet voorziet in een woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro. De voorgestane ontwikkeling kan dan ook niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling, zodat een verantwoording in het kader van duurzame stedelijke ontwikkeling achterwege kan blijven. Het plan is in overeenstemming met het geldende Rijksbeleid.

3.1.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 (geactualiseerd juni 2017) heeft de provincie Gelderland de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan 2005, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie. Met de Omgevingsvisie kiest de provincie voor een gezamenlijke aanpak met gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en particulieren van de maatschappelijke opgaven voor de komende vijf à tien jaar. Hierbij staan twee hoofddoelen centraal:

  • een duurzame economische structuur;
  • het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

De provinciale hoofddoelen zijn in vertaald in provinciale ambities. Afhankelijk van het accent van de ambitie, zijn zij in de Omgevingsvisie opgenomen onder 'Divers', 'Dynamisch' of 'Mooi' Gelderland.

  • Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten;
  • Dynamisch Gelderland betreft de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit;
  • Mooi Gelderland betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming danwel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen. Het gaan dan om cultuurhistorie, natuur, water en ondergrond.

Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's en samenwerking met partners. Ten aanzien van de functie wonen in de Achterhoek is het streven om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden. In de Regionale Woonagenda agenderen alle (relevante) partijen in een regio de regionale opgaven op het gebied van wonen. Zij maken afspraken over wat zij hieraan gaan doen. De provincie is een van de partijen. De agenda gaat onder meer over hoe partijen met elkaar invulling geven aan flexibiliteit, levensloopbestendigheid, betaalbaarheid, het aandeel 'huur' en andere kwaliteiten waaraan behoefte is.

In het kader van de Regionale Woonagenda maakt de provincie op regionale schaal afspraken met gemeenten en woningbouwcorporaties over de woningvoorraad op basis van een recente huishoudensprognose (Primos). De kwantitatieve regionale afspraken worden vastgelegd in het Regionaal Programma Wonen. Dit Regionaal Programma Wonen wordt momenteel nog uitgewerkt en vormt de opvolger van de Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (KWP3) dat thans nog van kracht is. Zie ook paragraaf 3.1.3 onder 'Regionale woonvisie Achterhoek 2010-2020'.

Gelderse Ladder

Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen, staat de 'Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik' centraal. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Bro. Dit houdt in dat in bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan (behoefte, bestaand stedelijk gebied, bereikbaarheid).

Woningen worden gebouwd om te voorzien in een woonbehoefte. Dit betekent dat: alle nieuwe woningen in de Regionale woonprogrammering of Woonagenda moeten passen, er een aangetoonde (regionale) behoefte moet zijn en dat er in de binnen-regionale programmering de afspraak is dat de betreffende gemeente (een deel van) de behoefte gaat accommoderen. De ambitie is om bij de toepassing van de Gelderse ladder expliciet aandacht te schenken aan de borging van ruimtelijke kwaliteit of kwaliteit van de leefomgeving. Het is van belang dat er een goede match ontstaat tussen de kwaliteiten van het ruimtelijk initiatief en de kwaliteiten van de (uiteindelijk gekozen) locatie en het omliggende gebied.

Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 (geactualiseerd juni 2017) heeft de provincie Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen uit de Omgevingsvisie. In de Omgevingsverordening is ten aanzien van de functie wonen bepaald dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan zijn wanneer dit past in het Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

Aangezien de juridische borging is vastgelegd in het Bro, is de Gelderse Ladder niet nogmaals opgenomen in de Omgevingsverordening.

Planspecifiek

In paragraaf 3.1.1 is geconcludeerd dat de voorgestane ontwikkeling kleinschalig van aard is. Een expliciete afweging met de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik is niet aan de orde. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het initiatief wel getoetst aan de uitgangspunten van de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1512SGGROENLOWG1-VA01_0008.jpg"

Aan de hand van de drie stappen uit bovenstaande figuur wordt de locatiekeuze gemotiveerd. Trede 1: In paragraaf 3.1.3 is aangetoond dat met onderhavig plan deels tegemoet wordt gekomen aan de regionale behoefte zoals vastgelegd in de regionale woonvisie. Trede 2: De ontwikkeling vindt plaats in bestaand stedelijk gebied en is daarmee ruimtelijk acceptabel. Trede 3 is niet van toepassing. Het plan is in overeenstemming met de doelstellingen en ambities van het provinciaal beleid.

3.1.3 Gemeentelijk beleid

Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2015

Er heeft binnen de Regio Achterhoek een uitgebreide analyse plaatsgevonden van de ontwikkelingen op de woningmarkt, de bestaande woningvoorraad en de toekomstige behoefte (de 'kernenfoto's'). De uitkomsten van deze analyse zijn vastgelegd in de 'Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025'. De Regionale Woonagenda Achterhoek is vastgesteld door de gemeenteraad op 27 mei 2015. Een belangrijke conclusie van de uitgevoerde analyse (die ook is vastgelegd in het actuele woonbeleid) is dat de geplande woningbouwopgave met 10% moet worden gereduceerd. Dit in aanvulling van de eerdere reductie van het aantal woningbouwplannen die in regionale afspraken is vastgelegd in 2010. De reden hiervoor is dat het aantal geplande nieuwbouwwoningen de toekomstige vraag zal overstijgen. Dit betekent dat iedere gemeente een stringent beleid moet voeren als het gaat om het toevoegen van nieuwe woningen. Zo wordt bijvoorbeeld in de hele regio onderzocht of de woningbouwcapaciteit in bestaande woningbouwplannen teruggebracht kan en moet worden. De gemeenten in de Achterhoek monitoren de voorgenomen woningbouwopgave aan de hand van een gemeentelijke planningslijst. Deze lijst ziet op het toevoegen van nieuwe woningen. Dit initiatief staat op de gemeentelijke planningslijst.

Structuurvisie Kom Winterswijk 2010-2020

De structuurvisie Kom Winterswijk 2010-2020 is op 24 februari 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De Structuurvisie richt zich op het verbeteren van de drie kernkwaliteiten van de gemeente, te weten:

  • realiseren van een betere woonomgeving in Winterswijk;
  • zorgen voor een aantrekkelijk en concurrerend hart met voorzieningen;
  • het verbinden van de kwaliteiten van de kern en haar buitengebied.

Om invulling te geven aan deze kernkwaliteiten wil de gemeente ruimte creëren voor een:

  • meer ontspannen en groene woonomgeving;
  • een veilige bereikbaarheid van wijken en voorzieningen;
  • passende werkgelegenheid;
  • gezonde mix van functies in het centrum;
  • groene hoofdstructuur met hoge ecologische en maatschappelijke kwaliteiten.

Groenstructuurplan Winterswijk

In 2011 is het groenstructuurplan door de gemeenteraad vastgesteld. De hoofddoelstelling van dit plan is het in stand houden, verbeteren en nieuw ontwikkelen van groenvoorzieningen die bijdragen aan een veelzijdige, gevarieerde, gezonde en prettige leefomgeving voor mens, dier en plant. Dit is vertaald naar de volgende doelen:

  • het geven van een lange termijnvisie op het openbaar groen;
  • het vastleggen van waardevolle groene gebieden en structuren;
  • het geven van richting aan het beheer en onderhoud.

De algemene visie op het openbaar groen luidt als volgt: ‘het Winterswijkse groen draagt bij aan een fraaie, herkenbare en waarde(n)volle woon- en leefomgeving. Een robuuste en duurzame groenstructuur koestert het landschappelijk groen, biedt naast intensief cultuurlijk groen ruimte voor ecologie en staat in nauwe verbinding met het buitengebied. Duurzaamheid, veiligheid en beheerbaarheid gelden hierbij als randvoorwaarde.’

In onderstaande afbeelding is een uitsnede van de groenstructuurplankaart opgenomen. Het plangebied ligt deels in de hoofdgroenstructuur, specifiek aangeduid met parkachtig groen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1512SGGROENLOWG1-VA01_0009.jpg"

Uitsnede groenstructuurplankaart

Planspecifiek

De beoogde ontwikkeling voorziet in de nieuwbouw van twee wooneenheden en is in overeenstemming met de gestelde plancapaciteit en de gevraagde kwaliteit in de genoemde woonvisie. Het park heeft geen monumentale of andere bijzondere status en in de bestaande situatie zijn de beoogde gronden goeddeels in gebruik als tuin. Bij de inrichting van het plangebied is de bestaande groenstructuur leidend, dat wil zeggen bestaande waardevolle elementen dienen zoveel mogelijk te worden behouden.

De aantasting van de hoofdgroenstructuur is gelet op het bestaande gebruik (tuin) beperkt. Enige versterking van de ecologische kwaliteit is mogelijk door middel van maatregelen beschreven in paragraaf 3.3.2. Het plan is in overeenstemming met de doelstellingen en ambities van het gemeentelijk beleid.

3.2 Milieuaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken.

3.2.1 Bodem

In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functieverandering zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Dit onderzoek brengt in beeld of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

Voor onderhavig plan is door Rouwmaat Groep een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Bijlage 1 bevat het bijbehorende rapport met nummer MT.29328 en datum 19 november 2009. Met het verkennend bodemonderzoek zijn in de grond licht verhoogde gehalten vastgesteld en in het grondwater een matig verhoogd gehalte aan dichlooretheen. Met aanvullend onderzoek (bijlage 2) is dit matig verhoogd gehalte in het grondwater echter niet bevestigd. Aangenomen wordt dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige functie. Het uitvoeren van verder aanvullend onderzoek is niet nodig en er zijn geen (sanerings)maatregelen nodig om de bodemkwaliteit te verbeteren. De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

3.2.2 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • 1. een verzorgingstehuis;
    • 2. een psychiatrische inrichting;
    • 3. een kinderdagverblijf.

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wgh worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en/of industrieterreinen.

In de zin van de Wgh voorziet dit plan in een geluidgevoelig object (wonen). Het plangebied ligt in de geluidzone van de Groenloseweg. Om te bepalen of aan de grenswaarden van deze wet wordt voldaan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd.

Wegverkeerslawaai

De wooneenheden liggen binnen de bebouwde kom van Winterswijk op circa 14 meter uit de as van de Groenloseweg in de geluidzone van deze weg. De maximum snelheid op de weg bedraagt 50 km/uur. Voor het plan is door Adviesburo van der Boom een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Bijlage 3 bevat het bijbehorende rapport met nummer 09-343 en datum 2 maart 2010.

Voor woningen geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevel. Het bevoegd gezag kan van dit beschermingsniveau afwijken door voor woningen een hogere waarde vast te stellen tot ten hoogste de maximale ontheffingswaarde (Wgh art 83) van 63 dB (bebouwde kom).

De geluidbelasting door wegverkeer op de Groenloseweg bedraagt ten hoogste 60 dB na aftrek van 5 dB ex artikel 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee overschreden. De maximale hogere waarde van 63 dB wordt niet overschreden.


Het verlagen van de geluidbelasting door het treffen van maatregelen aan de bron ligt niet voor de hand uit oogpunt van kosteneffectiviteit en extra onderhoud van de weg. Afscherming van de woningen is op deze locatie eveneens niet haalbaar. Voor de gevels van de nieuwbouw dient daarom een hogere waarde te worden aangevraagd van 60 dB voor wegverkeer op de Groenloseweg. Tevens zijn op grond van het Bouwbesluit geluidwerende voorzieningen noodzakelijk, maar hier wordt in het kader van het bestemmingsplan niet in voorzien.

Voor de gevels wordt parallel aan dit bestemmingsplan een hogere grenswaardenprocedure in het kader van de Wgh doorlopen. Het aspect geluid voor wat betreft verkeerslawaai is geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

3.2.3 Lucht

De Wet milieubeheer biedt het kader om te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Een uitzondering op deze verplichting om de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen op de luchtkwaliteit mee te wegen, vormen bepaalde typen projecten die niet in betekende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit. Het begrip NIBM is uitgewerkt in het "Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)", en de bijbehorende "Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)".

Een plan draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de "3% grens" niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1.2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2. De Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen een invulling aan de NIBM grens. Indien er binnen de getalsmatige begrenzing van de Regeling wordt gebleven, is er geen nader onderzoek nodig. Bij de ruimtelijke ontwikkeling is er dan automatisch sprake van een niet in betekende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit.

Voor de functie wonen zijn locaties die niet meer dan 1500 woningen omvatten, aangemerkt als gevallen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Dit plan maakt twee nieuwe wooneenheden mogelijk en is aan te merken als een project dat ‘niet in betekende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging’. Toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit kan achterwege blijven.

Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Het aspect luchtkwaliteit is geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

3.2.4 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid gebruik te maken van de afstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom is deze publicatie te gebruiken voor het verantwoord inpassen van bedrijvigheid in een woon- of werkomgeving. De publicatie geeft informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op elkaar af te stemmen.

Het is niet de bedoeling om de in deze publicatie genoemde richtafstanden zonder meer toe te passen. De afstanden zijn namelijk afhankelijk van de omgevings- en bedrijfskenmerken. Dit leidt tot een gemotiveerd toepassen van de afstanden. Uitgangspunt is dat de in de bedrijvenlijst genoemde afstanden gelden tussen enerzijds de perceelgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van de woning. De richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. Dit kan zowel een rustige woonwijk als een rustig buitengebied zijn. Voor de omgeving van het plangebied geldt in het kader van bedrijven en milieuzonering een bijzondere omstandigheid. Het is namelijk een centrumgebied. Daarbij is sprake van functiemenging tussen wonen en bedrijvigheid. Voor dit gebied geldt een andere categorieaanduiding dan in een gebied zonder functiemenging.

Het kan zo zijn dat specifieke wet- en regelgeving andere afstanden voorschrijft. Deze gaan dan voor de afstanden uit de VNG-publicatie. Te denken valt aan de Wet geurhinder en veehouderij, het Activiteitenbesluit of het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

De nieuwbouw wordt als woonfunctie in gebied gerealiseerd wat als centrumgebied wordt gezien. In de nabije omgeving bevinden zich vooral woonbestemmingen en gemengde bestemmingen. Aan de zuidzijde aan de Wilhelminastraat en de oostzijde aan de Burgemeester Bosmastraat, betreft het gemengde functies met winkels/dienstverlening beneden en woningen boven. Hiervoor geldt een afstand van maximaal 10 meter. Hier wordt ruimschoots aan voldaan. In dit centrumgebied mogen deze zelfs aanpandig zijn. Aan de noordzijde, de Groenloseweg en de Ravenhorsterweg een zelfde beeld.

De beoogde ontwikkeling ligt op voldoende afstand van omliggende bedrijven en werkt niet belemmerend voor deze bedrijven. Omgekeerd is het woon- en leefklimaat in het plangebied niet in het geding. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

3.2.5 Externe Veiligheid

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers, dit is respectievelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel wordt geacht, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden.

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi, stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld. De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.


Situatie plangebied

Op de navolgende uitsnede van de risicokaart van de provincie Gelderland is te zien dat in de omgeving van het plangebied geen stationaire risicobronnen zijn gesitueerd. Illustratief is om het plangebied een zone van 300 m geprojecteerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1512SGGROENLOWG1-VA01_0010.jpg"

Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)

Op de risicokaart is te zien dat er zich in de omgeving van het plangebied geen bedrijven of installaties bevinden die een extern veiligheidsrisico opleveren voor het initiatief. Het initiatief is daarmee uitvoerbaar op het aspect externe veiligheid.

3.3 Omgevingsaspecten

3.3.1 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. In het plangebied is het hoofdgebouw "Tricot-villa" aangewezen als Rijksmonument.

Het plan is voorgelegd aan de Commissie Cultuurhistorie. Tegen het terugbrengen van een bouwmassa aan de linkerzijde van het monument bestaat geen bezwaar en wordt gezien als een positieve ontwikkeling. De verbinding van de nieuwbouw met de oudbouw verdient uitwerking en de erker aan de voorgevel dient ondergeschikt te zijn ten opzichte van de hoofdbebouwing. Deze aspecten zijn voor de uitvoering van voorliggend bestemmingsplan geen belemmering.

Archeologie

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn. Om deze reden zijn alle gronden in Winterswijk geïnventariseerd en beoordeeld op mogelijk aanwezige archeologische relicten. Er worden 4 waarden onderscheiden, iedere categorie kent een eigen verwachting op vondsten, waarbij 1 de hoogste verwachtingswaarde is en 4 de laagste. In het geldende bestemmingsplan is in het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' voor de bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden opgenomen. Dat betekent dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een bodemverstoring groter dan 100 m2 en dieper dan 40 cm onder het maaiveld.

Door Hamaland Advies is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd om een gespecificeerde archeologische verwachting van het plangebied op te stellen en te toetsen. Bijlage 4 bevat het bijbehorende rapport met nummer 2010079 en datum 12 augustus 2010. Uit dit onderzoek komt naar voren dat het gebied een hoge trefkans heeft en een vervolg door middel van een verkennend archeologisch veldonderzoek noodzakelijk is. Hiertoe is archeologisch booronderzoek uitgevoerd. Bijlage 5 bevat het bijbehorende rapport met nummer 92078310 en datum 15 februari 2011.

In het plangebied blijkt dat de bodemopbouw in vier van de vijf boringen intact is. Er is sprake van een circa 1 meter dikke humeuze bodemlaag, een esgrond. Uit ervaringen op andere locaties met een esdek blijkt dat de trefkans op archeologische resten onder het esdek groot is. Hier kunnen bewoningssporen uit de periode neolithicum-nieuwe tijd aanwezig zijn. Dit betekent dat een vervolgonderzoek noodzakelijk is in de vorm van een proefsleuf ter grootte van de helft van de bouwput. Hiervoor is een goedgekeurd Programma van Eisen (PvE) vereist. Bijlage 6 bevat het PvE met nummer 171544. Uitvoering conform het PvE is als voorwaardelijke verplichting (dubbelsbestemming) in de regels van het bestemmingsplan vastgelegd.

3.3.2 Flora en fauna

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.


Gebiedsbescherming

De Wet natuurbescherming richt zich op de bescherming van gebieden. In de Wet natuurbescherming zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:

  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.

Naast deze drie soorten gebieden is in het kader van de gebiedsbescherming het Nationaal natuurnetwerk van belang. Dit is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones die tussen de natuurgebieden liggen. Het natuurnetwerk draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.

Soortenbescherming

Voorts is in de Wet natuurbescherming de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren geregeld: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Onderzocht moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.


Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook voor het voorliggende plan, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden.


Planspecifiek

Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website http://synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Onderstaand een screenshot van die website waarbij de Natura 2000-gebieden en het natuurnetwerk zichtbaar zijn in respectievelijk rood en groen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1512SGGROENLOWG1-VA01_0011.jpg"

Uitsnede natuurkaart Nederland (bron: synbiosys.alterra/natura2000)

In het plangebied is geen beschermde natuur aanwezig. Op minder dan 3 kilometer van het plangebied liggen geen (rood aangeduide) Natura 2000-gebieden, wel liggen er gronden die onderdeel zijn van het natuurnetwerk. Gezien de geografische afstand tot deze gebieden en gronden, de ligging van het plangebied in de bebouwde kom en de aard van de ontwikkeling, zijn er geen negatieve effecten op deze beschermde gebieden te verwachten.

In het kader van soortenbescherming is beoordeeld of het plan rechtstreeks kan leiden tot verstoring of vernietiging van bepaalde beschermde soorten of hun leefgebied, zoals verontrusting van soorten of het aantasten van vaste rust- en verblijfplaatsen (bijvoorbeeld nestlocaties, kraamverblijven). Een deel van de nieuwbouw is geprojecteerd in de hoofdgroenstructuur. Deze groenstructuur is van belang als jachtgebied van enkele vleermuissoorten: laatvlieger en dwergvleermuis. In het verleden is echter een groot deel van de struiken en lage bomen verwijderd, waardoor de ecologische kwaliteit van het gebied sterk is verminderd.

Advies bij voorliggend plan is dat zoveel mogelijk bomen worden gespaard en dat een leeflaag met struikgewas wordt aangebracht. Het gaat dan om aanplant van inheemse struiksoorten en laaggroeiende onderlaag die harmoniëren met de overige beplanting in het Tricotpark. Bij de bouwwerkzaamheden dienen voorzieningen te worden getroffen om de waardevolle Japanse Esdoorn op het perceel te behouden. De voorgestelde maatregelen betekenen een versterking van de vliegroute van dwergvleermuizen en een gevarieerde aanplant is van belang voor tal van andere diersoorten. Voorts kunnen aanwezige natuurwaarden worden versterkt door maatregelen te treffen voor vogels en vleermuizen. Dit kan bijvoorbeeld door het aan beide zijden van de dakrand over de gehele lengte aanbrengen van vogelvides onder dakpannen (huismussen) en spouwmuren geschikt te maken voor vleermuizen door middel van open stootvoegen of inbouwkasten.

Er zijn op voorhand geen aanwijzingen dat de beoogde ontwikkeling conflicterend is met geldende wetgeving. Er is geen vergunning of ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk. Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

3.3.3 Verkeer

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het effect van de beoogde ontwikkeling op de verkeersstructuur inzichtelijk te worden gemaakt. Het plan voorziet in twee wooneenheden bij een bestaande situatie van een villa en zes appartementen. Het verkeer ten behoeve van de woonfunctie op het perceel kan zonder verkeerskundige maatregelen worden afgewikkeld op de omliggende verkeerstructuur. Ten aanzien van het parkeren voorziet het plan in een parkeerkelder met 12 plaatsen.

In het geldende bestemmingsplan is een parkeernorm opgenomen. Het plangebied ligt in de schil, hierbij geldt voor een wooneenheid een parkeernorm van 1,5. Voorliggend bestemmingsplan maakt de bouw van twee wooneenheden mogelijk, de bijbehorende parkeernorm is drie. Bij de ontwikkeling van de gestapelde wooneenheden is (privaatrechtelijk) vastgelegd dat in het plangebied tenminste negen parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden. In de regels behorende bij dit plan is een parkeernorm van 12 vastgelegd, dat wil zeggen de ondergrondse parkeervoorziening dient tenminste in 12 parkeerplaatsen te voorzien. Het aspect verkeer belemmert de uitvoering van dit plan niet.

3.3.4 Water

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting afzonderlijk te worden aangegeven wat de gevolgen zijn van het plan voor de waterhuishouding. Om waterbeheer en ruimtelijke ordening goed op elkaar af te stemmen is de watertoets ontwikkeld. Deze watertoets stelt de randvoorwaarden voor ruimtelijke en/of stedenbouwkundige aanpassingen in relatie tot het oppervlakte- en grondwater in het plangebied en de directe omgeving. Zo dient bij de aanleg van nieuw verhard oppervlak o.a. inzicht geboden te worden hoe wordt omgegaan met de opvang van hemelwater.

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. In het Waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Rijn en IJssel staat het beleid beschreven op een drietal hoofdthema's. Voor het thema Veiligheid is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het thema Watersysteem is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt “stand still - step forward”. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft het waterschap naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.

In zowel landelijk als stedelijk gebied kunnen ruimtelijke ontwikkelingen een positief maar ook een negatief effect hebben op het watersysteem. Vinden er in een plangebied ruimtelijke ontwikkelingen plaats waarbij het verhard oppervlak toeneemt en/of het waterbergend vermogen afneemt, dan moeten er maatregelen genomen worden om de negatieve effecten van deze ruimtelijke ontwikkelingen op de waterhuishouding te voorkomen. Uitgangspunt is dat deze maatregelen in het plangebied zelf plaatsvinden.

Planspecifiek

Het plan betreft het bouwen van twee wooneenheden en een parkeerkelder. Door de bouwwerkzaamheden neemt het verharde oppervlak toe met circa 370 m2. In onderstaande watertoetstabel zijn de relevante waterhuishoudkundige thema's inzichtelijk gemaakt.

Thema   Toetsvraag   Relevant   Intensiteit#  
Veiligheid
 
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  
Nee

Nee  
2

2  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?  
Nee
Nee
Nee  
2
1
1  
Wateroverlast (oppervlaktewater)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
Nee
Nee


Ja
Nee  
2
1


1
1  
Oppervlakte-
waterkwaliteit  
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?   Nee
 
1  
Grondwater-
overlast  
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
4. Beoogt het plan aanleg van drainage?  
Nee

Nee
Nee
Nee  
1

1
1
1  
Grondwater-
kwaliteit  
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee   1  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
Nee

Nee  
1

2  
Volksgezond-
heid
 
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
Nee

Nee  
1

1  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
Nee
Nee
Nee
Nee  
2
2
1
1  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee   1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Nee   2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee   1  

watertoetstabel

Riolering en afvalwaterketen

Het vuilwater van de nieuwe wooneenheden wordt aangesloten op de bestaande gemengde riolering in de Groenloseweg. De capaciteit is voldoende voor de afvoer van het afvalwater.


De eerder gerealiseerde wooneenheden en de bestaande villa lozen op de gemengde riolering in de Wilhelminastraat.


Wateroverlast

Dakwater van het nieuwe woongebouw wordt geloosd op het hemelwaterriool in de Groenloseweg. Terreinwater uit de inrit van de parkeerkelder wordt geloosd op het hemelwaterriool in de Wilhelminastraat. Beide riolen lozen via een infiltratieriool in de Ravenhorsterweg op retentievijver de Berkhof. Afvloeiend hemelwater van het aan te leggen terras wordt in de tuin geïnfiltreerd.


De eerder gerealiseerde appartementen en de bestaande villa lozen op het hemelwaterriool in de Wilhelminastraat. Bijlage 7 bevat een tekening waarin de riolering en afwateringsituatie is weergegeven. Het aspect water vormt, met in achtneming van genoemde maatregelen, geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

3.4 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

De initiatiefnemer is eigenaar van de gronden. Het voorliggende plan heeft voor de gemeente Winterswijk geen financiële consequenties, aangezien de plannen voor rekening en risico van de initiatiefnemer komen. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet noodzakelijk. In geval van planschade is een overeenkomst getekend waardoor eventuele planschadekosten op de initiatiefnemer verhaald kunnen worden. Het plan is daarmee economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 4 Wijze van bestemmen

4.1 Algemeen

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aan-gewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).


Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • 1. het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • 2. het bebouwen van de gronden;
  • 3. het verrichten van werken (aanleggen).


Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook van toepassing voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

Opbouw van de regels

Het bestemmingsplan is conform de daaraan te stellen wettelijke eisen zoals vastgelegd in de Standaard voor Bestemmingsplannen 2012 opgesteld. De regels hebben een vaste opbouw en de hoofdstukken zijn als volgt verdeeld:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.

Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels en algemene afwijkings- en wijzigingsregels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

4.2 Dit bestemmingsplan

In paragraaf 1.3 is de opbouw van dit bestemmingsplan aan bod gekomen. De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen in de toelichting is beschreven. In deze paragraaf is als bedoeld in artikel 3.1.3. van het Besluit ruimtelijke ordening een beschrijving opgenomen van de bestemmingen die in het bestemmingsplan voorkomen.

Artikel 3 Wonen

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen. Het aantal wooneenheden en de bouwwijze gestapeld is met een aanduiding vastgelegd. Gebouwen zijn binnen het bouwvlak toegestaan en de maximale goot- en bouwhoogte is met een aanduiding vastgelegd. Bijgebouwen en overkappingen zijn uitgesloten. Ten aanzien van het parkeren is een parkeernorm opgenomen.

Artikel 4 Waarde - Archeologische verwachting 2

De voor Waarde - Archeologische verwachting 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

Artikel 5 Waarde - Cultuurhistorie

De voor Waarde - Cultuurhistorie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden van bouwwerken.

Hoofdstuk 5 Procedure

5.1 Algemeen

Conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht ligt het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage. Belanghebbenden kunnen dan een zienswijze indienen op het plan. Na vaststelling door de gemeenteraad ligt het bestemmingsplan opnieuw 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt in werking daags na afloop van de tervisielegging, als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

5.2 Verslag artikel 3.1.1. Bro overleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan geldt dat overleg moet worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het gaat dan tenminste om de betrokken waterschappen en diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg niet toegezonden aan de Inspectie Leefomgeving & Transport.


Dit bestemmingsplan is in eerste instantie niet voorgelegd aan de provincie Gelderland. Bij brief van 22 oktober 2009 met kenmerk 2009-018420 van de provincie is bepaald dat indien het alleen een lokaal belang betreft, inzending van de stukken niet noodzakelijk is. Onderhavig bestemmingsplan past in het Kwalitatief woonprogramma en betreft alleen een lokaal belang. Het ontwerpbestemmingsplan wordt wel toegezonden.

Dit bestemmingsplan is in eerste instantie niet voorgelegd aan het waterschap Rijn en IJssel. Uit de watertoets komt naar voren dat het plan een beperkt waterhuishoudkundig belang treft. Er zijn geen aanvullende maatregelen of voorwaarden noodzakelijk. Zie voor een nadere onderbouwing de watertoets in paragraaf 3.3.4. Het ontwerpbestemmingsplan wordt wel toegezonden.

5.3 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 23 augustus 2017 voor een termijn van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend. Wel is er aanleiding voor ambtshalve wijziging van de verbeelding, de memo "Ambtshalve wijziging verbeelding bestemmingsplan Groenloseweg 1" met datum 3 november 2017 is bij het Vaststellingsbesluit 23 november 2017 gevoegd. Tevens is het door het college op 24 oktober 2017 genomen besluit hogere grenswaarde wegverkeerslawaai als bijlage 8 bij de toelichting gevoegd.