direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Oostendorperdiek 3
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.BP1709BGOOSTENDDK3-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Ubbink Plantgoed v.o.f. heeft op 19 januari 2016 de gemeente gevraagd om, ten behoeve van bedrijfsuitbreiding van het perceel Oostendorperdiek 3 te Winterswijk - Meddo, het bouwvlak te vergroten. Het perceel is kadastraal bekend gemeente Winterswijk, sectie S, nummer 188.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1709BGOOSTENDDK3-OW01_0001.png"

Plangebied gezien vanaf de Oostendorperdiek

Volgens het geldende bestemmingsplan “Integrale herziening buitengebied Winterswijk” heeft het perceel een agrarische bestemming. Op het perceel is Ubbink Plantgoed v.o.f. gevestigd. De kwekerij wil een kas bijbouwen en teeltondersteunende voorzieningen toevoegen maar het geldende bestemmingsplan laat dit niet toe. De uitbreiding van de kassen en de teeltondersteunende voorzieningen zijn namelijk buiten het geldende bouwvlak beoogd. Om verder te kunnen groeien is aldus vergroting van het bouwvlak nodig. Het bedrijf heeft gevraagd om een vergroting van het bouwvlak van 1 ha naar 1,78 ha.

Uit de situatie ter plekke blijkt dat een deel van de bestaande tunnelkassen/foliekassen buiten het bouwblok is geprojecteerd. Dit is strijdig met het bepaalde in het bestemmingsplan “Integrale herziening buitengebied Winterswijk”. Voorliggend verzoek om bedrijfsuitbreiding houdt aldus ook impliciet in dat de bebouwing die buiten het bouwvlak is geprojecteerd, binnen het bouwblok wordt opgenomen.

In voorliggend bestemmingsplan wordt een uiteenzetting gegeven of de voorgestelde vergroting van het bouwvlak voldoet aan de verschillende ruimtelijke en sectorale wetgevingen en beleidsstukken.

Dit bestemmingsplan regelt wat, ten behoeve van het voorgestelde uitbreidingsplan, nodig is in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Concreet wordt het bouwvlak binnen de bestemming 'Agrarisch – Cultuur' vergroot, zodat het voorgestelde plan alsmede genoemde bestaande tunnel- en foliekassen die buiten het bouwvlak zijn geprojecteerd, planologisch juridisch mogelijk worden.

1.2 Ligging plangebied

Het perceel Oostendorperdiek 3 Winterswijk-Meddo ligt in het buitengebied van de gemeente Winterswijk, op circa 4,5 km ten noord-westen van de bebouwde kom van de plaats Winterswijk. Op onderstaande afbeelding is de locatie weergegeven ten opzichte van het buurtschap Meddo. Op de daarop volgende afbeelding is het bestaande bouwvlak geel weergegeven en op de afbeelding is het nieuwe bouwvlak met een rode lijn aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1709BGOOSTENDDK3-OW01_0002.png"

Ligging perceel (bron: Google)

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1709BGOOSTENDDK3-OW01_0003.png"

Huidige situatie, met aanduiding bouwvlak en kadastrale percelen (bron: NedBrowser, luchtfoto 2017)

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1709BGOOSTENDDK3-OW01_0004.png"

Aanduiding planlocatie (bron: NedBrowser, luchtfoto 2017)

1.3 Opbouw bestemmingsplan

Het bestemmingsplan 'Oostendorperdiek 3' bestaat uit één verbeelding, regels en een toelichting. Van deze drie
onderdelen vormen de digitale verbeelding met planIDN NL.IMRO.0294.BP1709BGOOSTENDDK3-OW01 en de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.


Op de verbeelding zijn de bestemmingen gevisualiseerd. De regels geven weer wat de gebruiksmogelijkheden van de gronden en de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en op te richten bebouwing is. De toelichting heeft hierbij weliswaar geen bindende werking, maar bevat wel de ruimtelijke onderbouwing van het bestemmingsplan. Het is daarmee de onderbouwing van de keuzes die zijn gemaakt voor de verbeelding en de regels.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het gebiedsprofiel, de huidige situatie op het perceel en de planopzet beschreven. Het gebiedsprofiel omvat een beschrijving van het gebied waarin het plangebied ligt, waarbij ruimtelijke en functionele aspecten van het gebied aan de orde komen. De planopzet omvat een omschrijving van het plan en waarvoor de wijziging van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk is.

In hoofdstuk 3 en 4 is het plan integraal beoordeeld. Hoofdstuk 3 bevat de toetsing aan het relevante Rijks-, provinciaal, en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 is een toetsing ten aanzien van de milieuhygiënische- en omgevingswaarden opgenomen. Tevens is in dit hoofdstuk de economische uitvoerbaarheid opgenomen. In hoofdstuk 5 en 6 is de wijze van uitvoering beschreven, respectievelijk de juridische planopzet en de procedure.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Gebiedsprofiel

Het plangebied ligt in het noorden van de gemeente, vlak bij de gemeentegrens met Oost-Gelre. De directe omgeving van het plangebied bestaat met name uit agrarische gronden, waarbij ook enkele percelen een bedrijfs- of woonbestemming hebben. De locatie is ruim 2 kilometer ten oosten van de provinciale weg N319 en ruim 1 kilometer ten westen van de Eibergseweg gelegen. De N319 verbindt o.a. Winterswijk met Groenlo.

2.2 Huidige situatie

Omgeving

De locatie bevindt zich in een semi-open landschap. De ruimere omgeving van het gebied kenmerkt zich door een aaneenschakeling van grote, open vlakten enerzijds en enige mate van beslotenheid door kleine bosgebieden en bosschages rond boerenerven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1709BGOOSTENDDK3-OW01_0005.png"

Luchtfoto huidige situatie (bron: StreetSmart van CycloMedia, luchtfoto 2016)

Uitbreidingsplan

Op onderstaande afbeelding is aangegeven waar de verschillende bedrijfsactiviteiten plaatsvinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1709BGOOSTENDDK3-OW01_0006.png"

Bewerkte luchtfoto huidige situatie (bron: Rombou B.V.)

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1709BGOOSTENDDK3-OW01_0007.png"

Foliekassen huidige situatie (bron: NedBrowser)

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1709BGOOSTENDDK3-OW01_0008.png"

Glazen kassen huidige situatie (bron: NedBrowser)

Op bovenstaande afbeeldingen zijn de oppervlaktematen van de foliekassen en glazen kassen aangegeven:

Folietunnels / foliekassen (166,8+ 165,6+464,6+1743,2): circa 2540,2 m2

Kassen / glasopstanden: circa 888,8 m2

Totaal: circa 3429 m2

De oppervlakte van de schaduwhallen is circa 2250m². De schaduwhallen worden niet tot de kassen gerekend. Het totaal oppervlak aan folie- en glaskassen is: 3429 m2.

2.3 Planopzet

Dit plan voorziet in het vergroten van het bouwvlak. Planologisch-juridisch voorziet het plan in een herziening van het vigerende bestemmingsplan op één punt, namelijk vergroting van het bouwvlak van 1,00 hectare naar 1,78 hectare. Vergroting van het bouwvlak biedt de mogelijkheid om onder andere nieuwe foliekassen en een waterbassin te realiseren. Naast een uitbreiding van de capaciteit worden de foliekassen die buiten het bouwvlak zijn gebouwd in dit bestemmingsplan meegenomen.

Vergroting van het bouwvlak maakt een uitbreiding met nieuwe foliekassen mogelijk. De initiatiefnemer wil twee nieuwe foliekassen van 10m*46m realiseren. Hierdoor neemt het oppervlak aan foliekassen toe met 920m2.

Initiatiefnemer heeft ook een landschapsplan laten opstellen. Dit plan behelst de landschappelijke inpassing van de beoogde bedrijfsuitbreiding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1709BGOOSTENDDK3-OW01_0009.png"

Landschapsplan (bron: buro Collou)

2.4 Geldend bestemmingsplan

Het perceel Oostendorperdiek 3 heeft in het geldende bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" (vastgesteld 27 januari 2011) de bestemmingen 'Agrarisch – Cultuurlandschap'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1709BGOOSTENDDK3-OW01_0010.png"

Uitsnede verbeelding bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De gronden in het plangebied hebben voorts de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 3'. Tevens hebben de gronden de gebiedsaanduiding 'waardevol landschap' en 'reconstructiewetzone – verwevingsgebied'. Op de planlocatie is één bedrijfswoning toegestaan. Met betrekking tot de bedrijfswoning is een situatie van inwoning aanwezig.

In de planregels behorend bij de bestemming 'Agrarisch – Cultuurlandschap' blijkt uit artikel 3.2.5. stelt dat er geen vergroting van het oppervlak van kassen mag plaatsvinden. Voor beoogd uitbreidingsplan is aldus een partiële herziening van het bestemmingsplan nodig.

Daarnaast worden de bestaande foliekassen die buiten het bouwblok zijn geprojecteerd (zie Huidige situatie) en aldus strijdig zijn met de geldende planregels, meegenomen in voorliggende bestemmingsplanherziening.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De kaders van het Rijksbeleid voor ruimtelijke ordening zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. In de SVIR zijn 13 nationale belangen gedefinieerd, waaronder het versterken van de mainportfuncties en het verbeteren van de rijksinfrastructuur, het behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora en fauna. In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn). De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk "concurrerend, bereikbaar en leefbaar & veilig". Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Er zijn drie hoofddoelstellingen en 13 nationale belangen geformuleerd. Nationaal belang nummer 13 luidt: zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Nieuw instrument in de toepassing van dit dertiende belang is de 'Ladder voor Duurzame verstedelijking'. Deze 'ladder' is in SVIR geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder is medio 2017 vereenvoudigd. Voorliggend plan is geen stedelijk ontwikkeling volgens de definitie van het Bro. Een verantwoording in het kader van duurzame stedelijke ontwikkeling kan om die reden achterwege blijven.

3.1.2 Toetsing aan het Rijksbeleid

In het kader van het Rijksbeleid is geen sprake van direct belang bij of rechtstreekse doorwerking op het plangebied. Onderhavig plan voorziet niet in het toevoegen van een stedelijke functie. Het is geen stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro; verantwoording in het kader van de ladder kan dan ook achterwege blijven.

In het Rijksbeleid is opgenomen dat de gemeente Winterswijk behoort tot het "Nationaal Landschap". De nadere invulling van het beleid in deze wordt overgelaten aan de Provincie. Toetsing aan het geldende Rijksbeleid kan derhalve achterwege blijven.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 heeft de provincie Gelderland de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie komt daarmee in de plaats van de Structuurvisie Gelderland uit 2005. Met de Omgevingsvisie kiest de provincie voor een gezamenlijke aanpak met gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en particulieren van de maatschappelijke opgaven voor de komende vijf à tien jaar. Hierbij staan twee hoofddoelen centraal:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Deze doelen versterken elkaar en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is meer dan een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden voor bedrijven. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. In deze Omgevingsvisie staat het 'fysieke' in de leefomgeving centraal. Daarbij bevatten de opgaven voor sterke steden en een vitaal landelijk gebied een sterke 'sociale' component .


Nadere invulling van de ambities

De provinciale hoofddoelen zijn vertaald in provinciale ambities. Afhankelijk van het accent van de ambitie, zijn zij in de Omgevingsvisie opgenomen onder 'Divers', 'Dynamisch' of 'Mooi' Gelderland. Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's en in samenwerking met partners. Voor de regio Achterhoek is bijzondere aandacht.

Regio Achterhoek

De regio Achterhoek heeft een duidelijk landschappelijk profiel en is 'bekend in Nederland'. De volgende kwaliteitsambities zijn van belang voor de regio Achterhoek:

  • gezamenlijk werken aan een economisch en sociaal vitaal buitengebied en zorgen voor leefbaarheid in de kernen;
  • aandacht voor ruimtelijke kwaliteit door verbetering van de landschappelijke kwaliteit én door verbetering van de leefbaarheid, de sociale cohesie op het platteland, de werkgelegenheid en het economisch bruto product van het platteland;
  • een agrarisch toekomstperspectief ontwikkelen met gebruikmaking van de gebiedsdynamiek onder voorwaarde van behoud van de ruimtelijke kwaliteit;
  • beheer en inrichting van het landschap meer integreren met activiteiten die baat hebben bij een mooi en goed onderhouden landschap (verdienlandschap);
  • verder ontwikkelen van een duurzame en innovatieve economie met aandacht voor de maakindustrie en gebruik van hernieuwbare energie;
  • streven naar een vitale leefomgeving, anticiperend op de krimp, met transitie van de woningvoorraad en afstemming van het voorzieningenniveau;
  • zorgen voor voldoende verplaatsingsmogelijkheden en verbindingen tussen de regio en omliggende gebieden en binnen de regio, met specifieke aandacht voor (OV-)bereikbaarheid en breedband. Ten aanzien van natuur en landschap streeft het provinciaal beleid naar een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en naar behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. De opgaven zijn:
    • 1. het behouden en mogelijk vergroten van de biodiversiteit (soortenrijkdom) in de natuur;
    • 2. het verbinden van de Gelderse natuur met natuurgebieden in aangrenzende provincies en Duitsland;
    • 3. het betrekken van de mensen in een gebied bij het beheer van hun natuur en landschap.

Nationaal Landschap Winterswijk

Het gehele buitengebied van Winterswijk is aangewezen als Nationaal Landschap. Het plangebied is dus onderdeel van het Nationaal Landschap Winterswijk. De volgende kernkwaliteiten worden aan het Winterswijkse landschap toegekend:

  • 1. Kleinschalig, organisch gegroeid halfopen landschap met afwisseling van bosjes, houtwallen, landbouwgrond, lanen, beken, boerderijen (oostelijke helft kleinschaliger dan westelijke helft);
  • 2. Rijk aan microreliëf (steilranden, essen en eenmansessen), een duidelijke terrasrand (westzijde);
  • 3. Meanderende beken in smalle dalen als doorgaande structuren, met natuurlijke begroeiing (elzen en essen) in halfopen landschap; overstromingsvlaktes in laagtes;
  • 4. Fraaie, open essen (opvallend groot op de plateaurand van Aalten tot Groenlo) en bijzondere broekgebieden;
  • 5. Historisch nederzettingspatroon, vervlochten in het landschap: oude boerderijplaatsen (zoals scholtenhoeven), vele gehuchten en grotere nederzettingen.

Voor het behoud van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Winterswijk is de Omgevingsverordening het juridisch vangnet in geval het provinciaal belang in het geding raakt.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Op 9 juli 2014 heeft de provincie Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen uit de Omgevingsvisie.

Op basis van de Omgevingsverordening zijn voor de planlocatie artikel 2.4.7 Overig glastuinbouw, artikel 2.4.8 Tijdelijk verbod glastuinbouw en artikel 2.7.4.2 Nationaal Landschap relevant. Volgens de artikelen 2.4.7 en 2.4.8 mogen glastuinbouwbedrijven buiten concentratiegebieden enkel eenmalig, tot maximaal 20%, uitbreiden. Uit artikel 2.7.4.2 inzake Nationaal Landschap volgt dat in een bestemmingsplan alleen activiteiten mogelijk zijn die de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap behouden of versterken.

Over glastuinbouw meldt de Verordening het volgende. De glastuinbouw is een sector met een hoge dynamiek en een relatief grote economische betekenis per oppervlakte-eenheid. Volgens de Omgevingsverordening Gelderland is een glastuinbouwbedrijf een bedrijf dat is gericht op de teelt of veredeling van gewassen geheel of nagenoeg geheel met behulp van een glasopstand van minimaal 2.500 m².

Voor een duurzame ontwikkeling van de glastuinbouw is concentratie noodzakelijk. Voor zaken als energievoorziening, ontsluiting, logistiek, waterhuishouding en landschappelijke inpassing levert concentratie van glastuinbouwbedrijven voordelen op. De overlevingskansen van bedrijven in een concentratiegebied zijn over het algemeen ook gunstiger dan die van solitair gelegen bedrijven vanwege de betere productieomstandigheden, aanwezigheid van aanpalende bedrijvigheid en uitbreidingsmogelijkheden. Kassen hebben daarnaast ook een grote landschappelijke en ruimtelijke impact. Om voornoemde redenen zijn geïsoleerd gelegen bedrijven niet gewenst. Wel kunnen buiten de concentratiegebieden kleinere clusters van bedrijven voorkomen.

3.2.3 Toetsing aan het provinciaal beleid

Doelen en uitgangspunten van het provinciaal beleid zijn verwoord en verbeeld in de Omgevingsvisie. De Omgevingsverordening bevat de regels die het beleid ten uitvoer dienen te brengen. Vanuit de Omgevingsverorderning zijn twee aspecten relevant voor het onderhavige plan, te weten glastuinbouw en Nationaal Landschap.

Glastuinbouw

Volgens de gelderse verordening is, volgens de begripsbepaling, een glastuinbouwbedrijf een bedrijf dat is gericht op de teelt of veredeling van gewassen geheel of nagenoeg geheel met behulp van een glasopstand van minimaal 2.500 m².

Ubbink Plantgoed v.o.f., is een bedrijf dat vanwege de verschillende bedrijfsonderdelen niet valt onder de begripsomschrijving "glastuinbouwbedrijf" omdat voor een deel teelt in open grond plaatsvindt en omdat een groot deel van het bedrijf bestaat uit schaduwhallen. Het plantgoed wordt slechts voor een deel geteeld in kassen.

Het onderdeel glastuinbouw uit de gelderse verordening heeft dan ook geen betrekking op voorliggend bestemmingsplan; toetsing aan het bepaalde in titel 2.4 Glastuinbouw van de Omgevingsverordening Gelderland kan dan ook achterwege blijven.

Nationaal Landschap

Voor Nationaal landschap is artikel 2.7.4.2, lid 1 bepalend. Deze stelt dat: “Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap en buiten de GO, het GNN en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maakt ten opzichte van het ten tijde van de inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap niet aantasten of versterken.”

De kern van het onderhavige plan is uitbreiding van het bouwvlak. Het kader voor de uitbreiding van het bouwvlak is een landschapsplan met inrichtingsschets opgesteld. (Bijlage: Landschapsplan). Het landschapsplan (zie Planopzet) gaat uit van de kwaliteiten van het aanwezige landschapstype en versterkt en/of herstelt deze. Een voorbeeld van versterken is het aanbrengen van een singel aan de noordzijde van het terrein. Evenals het aanbrengen van een singel aan zuid-oostzijde, welke de uitbreiding van het bouwvlak grotendeels aan het oog onttrekt.

Door uitvoering van het landschapsplan worden de kernkwaliteiten van het gebied versterkt. Om uitvoering van het plan juridisch te verankeren is het landschapsplan in de vorm van een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de planregels.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het onderhavige plan in overeenstemming is met de provinciale doelstellingen, ambities en regels.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Visie Buitengebied

Behoud en ontwikkeling van het cultuurlandschap is een belangrijk uitgangspunt voor de Visie Buitengebied, zoals vastgesteld op 22 december 2005. Bestaande waarden worden daarbij beschermd, verloren waarden worden hersteld en nieuwe landschappelijke waarden worden gecreëerd. De praktische uitwerking is toegespitst op specifieke landschapstypen, zodat de bestaande diversiteit en afwisselingen in het landschap wordt gewaarborgd en verder verbeterd.

Bij het nemen van maatregelen of het opstellen van beleid is sprake van maatwerk, waar nodig op perceelsniveau. Per saldo dient bij een ontwikkeling de kwaliteit van het buitengebied (of een specifiek gebiedstype daarbinnen) behouden of versterkt te worden. Het behartigen van het landschappelijk belang gebeurt op twee manieren:

  • 1. beschermen van waardevolle elementen;
  • 2. ontwikkelen van nieuwe functies en/of nieuwe kwaliteitselementen.

Deze inspanning is gericht op behoud of versterking van het cultuurlandschap. Behouden alleen is echter niet genoeg. Het landschap is een dynamisch geheel dat ontstaat door de specifieke samenhang van de delen. Nieuwe ontwikkelingen zijn toegestaan, omdat zij een bijdrage aan het buitengebied leveren (landschap, economie, leefbaarheid, etc.).

Behoud en ontwikkeling van het agrarische cultuurlandschap is in het bestemmingsplan (zie paragraaf 2.4) vertaald door het overgrote deel van het gebied, namelijk alle agrarische gronden zoals veldkavels (weilanden en akkers) en bouwvlakken (erven) waarop de bedrijfsbebouwing van agrarische bedrijven zijn gelegen, te bestemmen tot 'agrarisch cultuurlandschap'. Benadrukt is dat naast het agrarisch gebruik, evenzeer de landschappelijke waarde van belang is die in belangrijke mate met dit gebruik samenhangt.

3.3.2 Landschapsontwikkelingsplan

Op 4 november 2009 is het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) vastgesteld. Het LOP kan worden opgevat als een uitwerking van het Landschapsonderdeel van de Visie Buitengebied. Het LOP is de basis voor de uitvoering van landschapsprojecten. Het onderhavige plan is getoetst aan het LOP.

De hoofddoelstelling van het LOP is het bewaren en bevorderen van de unieke landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden die Winterswijk heeft, om een bijdrage te leveren aan:

  • Versterking van de leefomgeving van bewoners en de waarborging van het cultureel erfgoed voor toekomstige generaties door functies op adequate wijze te situeren, te combineren en vorm te geven;
  • Stimulering van lokale en regionale alternatieven voor verbetering van het landschap, waarbij samenhang, identiteit, verscheidenheid en beleefbaarheid van het landschap worden versterkt;
  • Stimulering van particulieren en burgers in het uitvoeren van adequaat beheer van eigendommen, tot participatie in de beleidsuitvoering en tot het nemen van initiatieven als invulling van de eigen verantwoordelijkheid voor het behoud en de versterking van de kwaliteit van de leefomgeving;
  • Vorming van een helder referentiekader voor de beoordeling van en het stellen van voorwaarden bij ruimtelijk relevante ingrepen vanuit de optiek van landschapskwaliteit.

Het Landschapsontwikkelingsplan deelt het grondgebied van de gemeente Winterswijk in verschillende deelgebieden. Onderstaande afbeelding laat de verschillende deelgebieden zien en de ligging van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1709BGOOSTENDDK3-OW01_0011.png"

Uitsnede kaart deelgebieden LOP (bron: LOP, 2009).

Het plangebied ligt op de grens van twee gebieden, namelijk het Meddosche Veld (deelgebied 1) en Meddo / Huppel (deelgebied 6). De overgang van landschapstypen is goed te zien op de historische, topografische kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1709BGOOSTENDDK3-OW01_0012.png"

Uitsnede topografische kaart uit circa 1900 (bron: www.topotijdreis.nl/).

Wat zegt het LOP over de twee landschapstypen? Over het Meddosche Veld (deelgebied 1) wordt het volgende opgemerkt: “Ten noorden van Meddo ligt dit heide- en broekontginningenlandschap dat bestaat uit een open gebied met grootschalige ontginningsbossen. De cultuurhistorische waarde is in het algemeen laag.”

Over het deelgebied Meddo / Huppel (deelgebied 6) valt te lezen: "Het deelgebied Meddo/Huppel bestaat overwegend uit een oud hoevelandschap met een kleine enclave die wordt gekenmerkt als heide- en broekontginningenlandschap. Ongeveer de helft van de oppervlakte van het gebied is van grote cultuurhistorische waarde en de andere helft heeft de waardering 'midden'."

Het onderhavige plan onderkent de kwaliteiten van het aanwezige landschap. Voor het onderhavige plan is een landschapsplan gemaakt. Het landschapsplan is toegevoegd in de bijlage: Landschapsplan.

3.3.3 Toetsing aan het gemeentelijk beleid

Het Landschapsontwikkelingsplan is een landschappelijke uitwerking van de Visie Buitengebied. Het onderhavig plan wordt gekenmerkt door een uitbreiding van het bouwvlak. De vraag rijst of beoogde uitbreiding voldoet aan het relevante gemeentelijk beleid.

De Visie Buitengebied onderkent de rol van agrarische bedrijven als een belangrijke drager van het buitengebied. De visie is gericht op een duurzame groei van agrarische bedrijven (in dit geval een kwekerij), met als doel een versterking van de economische en sociale structuur van het buitengebied. Naast een versterking van de lokale, economische vitaliteit gaat het onderhavige plan uit van de bestaande kenmerken van het landschap en worden deze waar nodig hersteld. Daarmee komt het onderhavige plan overeen met de Visie Buitengebied.

Met het landschapsplan wordt zorggedragen voor een goede landschappelijke inpassing van de uitbreiding van het bouwvlak. Bij de opstelling van de landschappelijke inpassing zijn de kenmerken van het landschapstype zoals beschreven in het Landschapsontwikkelingsplan in acht genomen. Volgens het LOP ligt de locatie op de overgang van twee landschapstypen, te weten het open en grootschalige ontginningslandschap én het meer besloten en kleinschalige kampenlandschap. Het landschapsplan onderkent dit type landschap.

Het grootschalige en meer open ontginingslandschap wordt gekenmerkt door houtsingels, welke gewassen moesten beschermen tegen onder andere weersinvloeden. Aan de zuidzijde van het perceel is een houtsingel aanwezig. Hier is landschappelijk weinig winst te behalen maar aan de noordzijde van het perceel valt het volgens het landschapsplan winst te halen: "Aan de noordzijde kunnen kwaliteiten worden hersteld. Langs deze perceelsgrens ligt momenteel een beukenhaag. Een beukenhaag is een passende afscheiding voor bijvoorbeeld de voorkant van een erf (tuinzone) maar is niet echt geschikt als landschapselement. Door het deel van de heg dat langs de kweekkassen loopt te vervangen door een landschappelijke struweelsingel ... zal dit een meer natuurlijk landschappelijk beeld vormen."

De nieuwe struweelsingel is aldus een versterking van de ter plaatse aanwezige landschapskwaliteiten.

Conclusie

Het plan sluit aan bij de uitgangspunten van genoemde gemeentelijke beleidsstukken.

 

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Milieu

4.1.1 Milieuzonering

Milieuzonering is een milieuaspect waarvan de toestand voorafgaand aan de uitvoering van een ruimtelijk plan moet worden gecontroleerd. Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering.

Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen de beoogde woonfunctie en omliggende functies is de VNG-publicatie 'bedrijven en milieuzonering' uit 2009 geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor zowel het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied' aanbevolen. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. Hinderaspecten kunnen zijn geur, stof, geluid en gevaar, waarbij geldt dat de grootste afstand maatgevend is. Het kan echter zo zijn dat specifieke wet- en regelgeving grotere afstanden voorschrijft. Deze gaan dan voor de afstanden uit de VNG-publicatie.

Gezien er relatief veel woon- en bedrijfsbestemmingen voorkomen in de nabije omgeving zou het gebied kunnen worden aangemerkt als 'gemengd gebied'.

Op grond van de VNG-publicatie kan het hoofdbestandsdeel van de bedrijfsactiviteiten van de initiatiefnemer worden getypeerd als 'kassen zonder verwarming én/of kassen met verwarming'. Onder deze term valt in richtafstandenlijst van de VNG publicatie te lezen dat het aspect geluid maatgevend is met een afstand van 30 meter. Dat wil zeggen dat tussen bedrijfsgebouwen enerzijds en anderzijds woningen én/of gevoelige objecten van derden een afstand van minimaal 30m moet worden gehanteerd.

Binnen deze afstand zijn geen woningen of andere gevoelige functies aanwezig. Oftewel, de nieuwe ontwikkeling hindert, volgens de VNG-publicatie 'bedrijven en milieuzonering', geen gevoelige objecten. Anderzijds is de vergroting van het bouwvlak voor omliggende bedrijven geen belemmering. De vergroting van het bouwvlak wordt immers niet gebruikt om gevoelige functies te realiseren.

Conclusie

Het aspect milieuzonering is geen belemmering voor het onderhavige plan.

4.1.2 Geur

Geur is een milieuaspect waarvan de toestand voorafgaand aan de uitvoering van een ruimtelijk plan moet worden gecontroleerd. Geur kan als hinderlijk worden ervaren. In het buitengebied kan geur van veehouderijen als hinderlijk worden ervaren door omwonenden. Om geurhinder te regelen is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vastgesteld. Deze wet dient als toetsingskader voor de geurhinder. De Wgv bevat grenswaarden en afstanden voor geurbelasting vanwege dierenverblijven van veehouderijen. Tevens geeft het één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.


Op grond van de Wgv dient voor diercategorieën waarvoor per dier géén geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 m indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 m indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten binnen een concentratiegebied en buiten de bebouwde kom mag de geurbelasting niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Onderhavig plan gaat uit van het vergroten van het bouwvlak. Het vergroten van het bouwvlak wordt onder andere gebruikt voor het toevoegen van foliekassen en een bassin. Met ander woorden, de vergroting wordt niet gebruikt voor uitbreiding van de veestapel of om milieugevoelige objecten toe te voegen.

De bedrijfsactiviteiten veroorzaken geen geur. De ontwikkeling is dan ook niet schadelijk voor de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven. Die bedrijven liggen overigens op ruime afstand.

Conclusie

Het aspect geur is geen belemmering voor het onderhavige plan.

4.1.3 Bodem

Bodem is een milieuaspect waarvan de toestand voorafgaand aan de uitvoering van een ruimtelijk plan moet worden gecontroleerd. In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De wettelijke grondslag daarvoor is de Wet bodembescherming (Wbb). De bodemkwaliteit kan namelijk bepalend zijn voor de mogelijke functie van het plangebied. Aan de hand van beschikbare bodeminformatie of het feitelijk uitvoeren van bodemonderzoek wordt vastgesteld of de bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige bestemming. Mocht de bodemkwaliteit niet geschikt blijken, dan moet aangetoond worden dat de noodzakelijke (sanerings)maatregelen financieel haalbaar zijn.

Onderhavig plan gaat uit van het vergroten van het bouwvlak. Het vergroten van het bouwvlak wordt onder andere gebruikt voor het toevoegen van foliekassen en een bassin. Er worden geen nieuwe bouwwerken gerealiseerd die bedoeld zijn als verblijfsgebied voor personen.

De bodemkwaliteit ter plaatse van Oostendorperdiek 3 in Meddo en de gewenste uitbreidingen is niet eerder met bodemonderzoek vastgesteld. Aangenomen mag worden dat de bodemkwaliteit binnen gewenste uitbreidingen als gevolg van de (volle grond) teelt is veranderd, maar dit alles binnen de kaders van hiervoor relevante milieuwetgeving. Omdat het gaat om een uitbreiding van een bestaande inrichting en geen sprake is van een wijziging naar een kritischer gebruik, mag aangenomen worden dat de bodemkwaliteit geschikt is. Het uitvoeren van een bodemonderzoek in het kader van de bestemmingsplanprocedure is daarom niet nodig. Het aspect Bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

In algemene zin worden de volgende aanbevelingen gedaan:

  • Wanneer tijdens de planrealisatie grondwerkzaamheden worden uitgevoerd en in de bodem onverwacht zintuiglijke afwijkingen worden geconstateerd, dient het werk direct gestaakt te worden en de gemeente/ODA te worden geïnformeerd.
  • Voor de toepassing van vrijkomende grond en bouwstoffen gelden de voorschriften uit het Besluit bodemkwaliteit. Door het gebruik van meststoffen en bestrijdingsmiddelen is vrijkomende grond waarschijnlijk niet schoon.
  • Bij de oprichting, verandering of beëindiging van een inrichting kan sprake zijn van een verplichting voor een nul- of eindsituatieonderzoek. De beoordeling hiervan vindt plaats bij het indienen van een melding in het kader van het Activiteitenbesluit of het aanvragen van een Omgevingsvergunning Milieu. Voor de uitbreidingen wordt niet verwacht dat sprake is van bodembedreigende activiteiten waarvoor op grond van Activiteitenbesluit/NRB een zogenaamd NULsituatie bodemonderzoek nodig is.

Het perceel is volgens het provinciale georegister als ''asbestverdacht'' aangemerkt, omdat mogelijk sprake is van erosie van asbesthoudend bouwmateriaal (bijvoorbeeld dakbedekking) of een erfverharding bestaande uit puin-/sloopafval. Voor toekomstige uitvoering van werkzaamheden zoals bouwen en/of landschappelijke aanpassingen geldt dat, wanneer asbestverdacht materiaal op of in de bodem wordt aangetroffen of anderszins zintuiglijke afwijkingen worden waargenomen, het werk direct gestaakt moet worden en de gemeente moet worden geïnformeerd.

Conclusie

Vanuit het aspect bodem zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van het plan.

4.1.4 Lucht

Lucht is een milieuaspect waarvan de toestand voorafgaand aan de uitvoering van een ruimtelijk plan moet worden gecontroleerd. De Wet milieubeheer (Wm) biedt het kader om te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Een uitzondering op deze verplichting om de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen op de luchtkwaliteit mee te wegen, vormen bepaalde typen projecten die niet in betekende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit. Het begrip NIBM is uitgewerkt in het "Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)", en de bijbehorende "Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)".

Een plan draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de "3% grens" niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1.2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2. De Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen een invulling aan de NIBM grens. Indien er binnen de getalsmatige begrenzing van de Regeling wordt gebleven, is er geen nader onderzoek nodig. Bij de ruimtelijke ontwikkeling is er dan automatisch sprake van een niet in betekende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit.

Voor het berekenen van de invloed van een ruimtelijke ontwikkeling op de luchtkwaliteit is een tool ontwikkeld. De zogenaamde NIBM-tool. In de tool zijn een beperkt aantal parameters in te voeren. De parameters hebben alleen betrekking op verkeer. De andere categorieën die invloed kunnen hebben op luchtkwaliteit zijn allemaal op 'worst-case' voorgeprogrammeerd. Naar aanleiding van de verwachte toename van verkeersbewegingen (en daarbij de invoer van het percentage vrachtverkeer) geeft de tool een advies.

De tool geeft aan bij >1500 voertuigbewegingen (en 0% vrachtverkeer) per weekdaggemiddelde dat de grens nog net niet wordt overschreden. Bij 350 voertuigbewegingen (en 25% vrachtverkeer) wordt de grens ook nog net niet overschreden.

Met betrekking tot het onderhavige plan is de verwachting dat de vergroting van de productiecapaciteit van de kwekerij zal leiden tot een toename van slechts enkele vrachtwagens per week. Dit zal niet leiden tot een overschrijding van de 3% grens. Het onderhavige plan zorgt niet voor een significante verslechtering van de luchtkwaliteit (voor de omgeving).

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit belemmert de uitvoering van het plan niet.

4.1.5 Geluid

Geluid is een milieuaspect waarvan de toestand voorafgaand aan de uitvoering van een ruimtelijk plan moet worden gecontroleerd. De mate waarin geluid, een milieu zoals een woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • a. een verzorgingstehuis;
    • b. een psychiatrische inrichting;
    • c. een kinderdagverblijf.

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wgh worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. De Wgh stelt dat in principe de geluidsbelasting op geluidsgevoelige ruimten niet de 48 dB mag overschrijden. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.

Onderhavig plan gaat uit van het vergroten van het bouwvlak. Het vergroten van het bouwvlak wordt onder andere gebruikt voor het toevoegen van foliekassen en een bassin. De nieuwe objecten zijn geen geluidsgevoelige en geen geluid veroorzakende objecten in de zin van de Wgh.

Een akoestisch onderzoek in het kader van de Wgh is voor onderhavig plan niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.1.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Sinds 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Die beperkingen moeten in een omgevingsvergunning of bestemmingsplan zijn vastgelegd. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om a) risicovolle bedrijven, b) vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en c) transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing.

Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • de Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo);
  • het Vuurwerkbesluit.


Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt:

  • de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs).

Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen is van toepassing:

  • het Structuurschema buisleidingen (SBUI).

Centraal in het Besluit externe veiligheid inrichtingen én de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen staat de zogenaamde risicobenadering. Hierbij worden zowel de kansen als de gevolgen van een ongeval in beeld gebracht. Vervolgens zijn er normen opgenomen inzake het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico geeft het risico weer op een plaats buiten een inrichting of een transportroute, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als een rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting of die transportroute waarbij een gevaarlijke stof is betrokken. Het groepsrisico geeft de cumulatieve kansen per jaar, dat een aantal personen overlijdt als een rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid binnen het invloedsgebied van een inrichting of transportroute een ongewoon voorval binnen die inrichting of transportroute waarbij een gevaarlijke stof is betrokken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1709BGOOSTENDDK3-OW01_0013.png"

Uitsnede risicokaart: afstand tot buisleiding (bron:https://nederland.risicokaart.nl/risicokaart.html)

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is inzichtelijk gemaakt of er risicofactoren in de nabijheid van het plangebied liggen. Bovenstaande uitsnede van de risicokaart Nederland laat zien dat (ten aanzien van het plaatsgebonden risico) in de directe omgeving van het plangebied geen stationaire - of mobiele bronnen aanwezig zijn. Op ruim 600m van het plangebied ligt een buisleiding.

Het plaatsgebonden risico is niet aanwezig, vanwege de afstand van meer dan 600m tot de buisleiding. De voorgenomen vergroting van het bouwvlak en bijbehorende bouwplannen doen het groepsrisico ook niet toenemen. En omdat de bedrijfsactiviteiten niet inhoudelijk veranderen én er niet significant meer personen werkzaam zullen zijn op het bedrijf is er geen groepsrisico. Een verantwoording van het groepsrisico kan daarom achterwege blijven.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid is géén belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.2 Water

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde en duurzame watersystemen. Het Waterschap Rijn en IJssel laat in het Waterbeheerplan 2016-2021 zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten het waterschap in de samenwerking met haar partners wil leggen. Vanuit die omgevingsverkenning wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.


Voor het taakgebied Veiligheid water is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het taakgebied Voldoende water is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor Schoon water is het uitgangspunt "stand still - step forward". Essentieel is het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem met als einddoel een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Partnerschappen met gemeenten en andere partijen zorgen voor een effectieve en efficiënte (afval)waterketen. Door optimalisatie van de behandeling van afvalwater wordt een bijdrage geleverd aan een goede volksgezondheid en een schoon watersysteem. Het terugwinnen van energie en grondstoffen uit afvalwater draagt bij aan een meer circulaire economie.


Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving. Daartoe is de watertoets ontwikkeld. Aan de hand van de watertoets kan een initiatiefnemer of gemeente bepalen of vooroverleg gewenst of noodzakelijk is. De watertoets bestaat uit een aantal thema's en kolommen. De kolom 'intensiteit' staat vast. De kolom 'relevant' moet worden ingevuld met ja/nee. Wanneer een vraag met de intensiteit '2' met ja wordt beantwoord, dient overleg te worden gevoerd met het Waterschap.

Onderhavig plan bestaat voornamelijk uit van het vergroten van het bouwvlak. Het vergroten van het bouwvlak wordt onder andere gebruikt voor het toevoegen van foliekassen en een bassin. Het plan bevat ook een vergroting van verhard oppervlak.

Onderstaande watertoets is opgesteld in onderling overleg tussen het begeleidende buro van de initiatiefnemer en het Waterschap Rijn en IJssel (WRIJ).

Thema   Toetsvraag   Relevant   Intensiteit  
Veiligheid
 
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  
Nee

Nee  
2

2  
Riolering en Afvalwater-
keten  
1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?  
Nee
Nee
Nee  
2
1
1  
Wateroverlast (oppervlakte-
water)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500m2 ?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m2 ?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
Ja

Ja

Nee
Nee  
2

1

1
1  
Oppervlakte-
waterkwaliteit  
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?
 
Ja
 
1  
Grondwater-
overlast  
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
3. Is in het plangebied sprake van kwel?
4. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
5. Beoogt het plan aanleg van drainage?  
Nee

Nee
Nee
Nee  
1

1
1
1  
Grondwater-
kwaliteit  
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee   1  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
Nee

Nee  
1

2  
Volksgezond-heid
 
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
Nee


Nee
 
1


1  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
Nee
Nee
Nee
Nee  
2
2
1
1  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee   1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?  
Nee  

2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee   1  

Bovenstaande watertoets vraagt op één punt om verduidelijking, namelijk het thema 'Wateroverlast' (vergroting van verhard oppervlak). In verschillende fasen wordt verhard oppervlak toegevoegd. In fase twee van het bouwplan kan meer dan 2500m2 verhard oppervlak zijn toegevoegd. In deze tweede fase zal sprake zijn van de aanleg van een extra opslagbassin. Dit bassin zorgt voor (tijdelijke) opvang van hemelwater, waardoor de afvoer wordt vertraagd. Door de vertraging in de afvoer van hemelwater wordt overbelasting voorkomen.

Een slotopmerking met betrekking tot het aspect water betreft vervuilende stoffen. Bij de inrichting, het bouwen en het beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem te worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen dienen te worden vermeden teneinde watervervuiling te voorkomen.

4.3 Cultuurhistorie en archeologie

Cultuurhistorie kan worden gedefinieerd als: "Sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie en ontwikkeling" (Nota Belvedère, 1999). Cultuurhistorische waarden zijn daarom verbonden aan landschappelijke kwaliteiten, archeologie en bouwkundige monumenten. De landschappelijke waarden zijn in hoofdstuk 3 aan bod gekomen. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Archeologie

De bescherming van archeologisch erfgoed is wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn. Om deze reden zijn alle gronden in Winterswijk geïnventariseerd en beoordeeld op mogelijk aanwezige archeologische relicten. Er worden 4 waarden onderscheiden, iedere categorie kent een eigen verwachting op vondsten, waarbij 1 de hoogste en 4 de laagste verwachtingswaarde is. Deze waardering is door middel van dubbelbestemmingen vertaald in het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk".

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 3' geeft aan dat “bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen ten behoeve van het oprichten van een bouwwerk groter dan 100 m2 dient de aanvrager een rapport te overleggen”. Vergroting van het bouwvlak maakt het mogelijk twee nieuwe tunnelkassen te realiseren, welke ieder 460m2 beslaan, tezamen 920m2. Daarmee is archeologie een belemmering voor dit plan. Daarom is in het kader van het aspect archeologie een bureauonderzoek én een karterend booronderzoek' uitgevoerd door Hamaland Advies B.V, zie bijlage: archeologisch onderzoek.

Hieruit blijkt onder meer het volgende:

Wat betreft landschappelijke ligging en verwacht oorspronkelijk bodemtype geeft het booronderzoek een overeenstemmend beeld met dat wat verwacht werd op basis van het bureauonderzoek. De verwachte sub)recente bodemverstoring door het gebruik voor agrarische doeleinden is bevestigd met het veldonderzoek. De middelhoge verwachting die op de beleidskaart gold voor het plangebied kan dientengevolge worden bijgesteld naar een lage verwachting.

Aangezien tijdens het karterend booronderzoek is aangetoond dat de bodemopbouw in nagenoeg het hele plangebied volledig verstoord is tot in de C-horizont wordt de middelhoge trefkans op aanwezigheid van intacte archeologische vindplaatsen niet bevestigd. De kans dat de voorgenomen graafwerkzaamheden een bedreiging vormen voor het archeologische bodemarchief is verwaarloosbaar. Hamaland Advies adviseert daarom om geen vervolgonderzoek uit te laten voeren en de archeologische waarde op de beleidskaart aan te passen naar Laag met als indicatie ‘verstoord’.

Conclusie 

Uit het archeologische onderzoek door Hamaland Advies B.V. is gebleken dat het aspect archeologie géén belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit plan is. Dit geldt ook voor het aspect cultuurhistorie.

4.4 Ecologie

Bescherming in het kader van de wet- en regelgeving ten aanzien van natuur is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming gaat het om de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Soortenbescherming is geregeld in de Flora- en faunawet.

Gebiedsbescherming

Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn worden aangemerkt als speciale beschermingszones (Natura 2000 gebieden). Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000 gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van LNV.

Natura 2000 gebied: Bekkendelle en Wooldseveen

Voor de beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er voor projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden. Het dichtsbijgelegen Natura 2000 gebied is de Bekkendelle. Dit gebied ligt op 8,8 km van het plangebied.
De invloedsfeer van de voorgenomen functiewijziging is lokaal en heeft derhalve geen effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van genoemd beschermd natuurgebied op.

Gelders Natuurnetwerk/Groene Ontwikkelingszone

Provincies zijn verantwoordelijk voor de veiligstelling en ontwikkeling van de EHS in hun provincies, in het provinciaal beleid thans aangeduid met Gelders Natuurnetwerk(GNN) en Groene Ontwikkelingszone (GO). Het Gelders Natuurnetwerk is een netwerk van grote en kleine natuurgebieden waarin de natuur (plant en dier) voorrang heeft en wordt beschermd. Daarmee wordt voorkomen dat natuurgebieden geïsoleerd komen te liggen en dieren en planten uitsterven en dat de natuurgebieden zo hun waarde verliezen.

Het plangebied ligt niet in een GNN of GO gebied. Met de voorgenomen functiewijziging treedt geen negatief effect op ten aanzien van de wezenlijke kenmerken en waarden van de GNN of GO op. Nader onderzoek, ontheffing en/of een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet is niet noodzakelijk.

Soortenbescherming

Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van significant negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing worden gevraagd. Het plan voorziet in de bouw van een kas op een locatie die nu voor agrarische doeleinden wordt gebruikt. Er treedt geen negatief effect op mogelijk aanwezige beschermde soorten en functies, nader onderzoek en/of ontheffing ex. artikel 75C van de Flora en faunawet is niet noodzakelijk.

Conclusie
Naar aanleiding van het planvoornemen is advies opgevraagd bij de beleidsadviseur ecologie en landschap. Het advies met betrekking tot het aspect ecologie en landschap luidt:
- Gezien het huidige gebruik op het perceel en het toekomstige bouwvlak is de verwachting met betrekking tot het voorkomen van beschermde soorten vanuit de FF-wet laag. Ecologisch onderzoek is dus niet nodig.

- De bestaande houtwal ten zuiden van het perceel mag niet worden aangetast en dient goed onderhouden te blijven.

Het aspect ecologie is geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.5 Verkeer

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het effect van de beoogde ontwikkeling op de verkeersstructuur inzichtelijk te worden gemaakt.

Het plan bestaat uit het vergroten van het bouwvlak. Het vergroten van het bouwvlak wordt onder andere gebruikt voor het toevoegen van foliekassen en een bassin. Het plan bevat ook een vergroting van verhard oppervlak. Uit navraag is gebleken dat het aantal vervoersbewegingen nagenoeg gelijk blijft, omdat de bestaande ritten meer planten zullen gaan vervoeren. Er zullen hooguit 1 a 2 zware ritten per week bijkomen.

Het verkeer van en naar de kwekerij kan zonder verkeerskundige maatregelen worden afgewikkeld op de Oostendorperdiek. De te verwachten toename in verkeersbewegingen van de Oostendorperdiek richting de Geldereschweg en de Eibergseweg is dermate gering dat geen verkeersproblemen worden voorzien. Er hoeven geen verkeerskundige maatregelen te worden getroffen. Het parkeren vindt plaats op eigen terrein.

Conclusie

Het aspect verkeer belemmert de uitvoering van dit plan niet.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Het voorliggende bestemmingsplan zijn er voor de gemeente Winterswijk geen financiële consequenties, aangezien de plannen voor rekening en risico van de initiatiefnemer komen. In geval van planschade is een overeenkomst getekend waardoor eventuele planschadekosten op de initiatiefnemer verhaald kunnen worden.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

In paragraaf 1.3 is de opbouw van het bestemmingsplan opgenomen en in paragraaf 2.4 het juridisch kader. Het plan voorziet in de vergroting van het bouwvlak. Het plangebied behoudt de bestemming 'Agrarisch – Cultuurlandschap'. Dit is gevisualiseerd op de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.

Teneinde aan het plan de juiste en volledige waarden zoals vastgelegd in het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" toe te kennen, is voor de regels aangesloten op de in dat plan vastgelegde bepalingen ten aanzien van de gelijknamige bestemming ' Agrarisch – Cultuurlandschap'.

Ten aanzien van de landschappelijke inpassing (landschapsplan) is een voorwaardelijke verplichting in de planregels opgenomen. Voor het overige zijn er geen bijzonderheden in dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Voor het opstellen van een planherziening geldt de uniforme voorbereidingsprocedure ex afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Net als in een reguliere bestemmingsplanprocedure geldt bij de voorbereiding van een herziening dat overleg moet worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Het gaat dan tenminste om de betrokken waterschappen en diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Conform afdeling 3.4 Awb ligt het ontwerp plan gedurende 6 weken ter inzage. Belanghebbenden kunnen dan een zienswijze indienen op het plan. Na vaststelling door de gemeenteraad ligt het bestemmingsplan opnieuw 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het plan treedt in werking daags na afloop van de tervisielegging, als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag artikel 3.1.1 overleg

Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijke vooroverleg voorgelegd aan de provincie Gelderland en het waterschap Rijn & IJssel. Van beide organosaties is een vooroverleg reactie ontvangen.

Waterschap Rijn en IJssel

Inhoud reactie: Na beoordeling van de ingediende stukken zijn er geen op- en/of aanmerkingen op de waterparagraaf. Deze kan in zijn geheel worden opgenomen in het bestemmingsplan. De watertoetstabel is volledig opgenomen in het bestemmingsplan en de relevante waterthema's zijn voldoende uitgewerkt.

provincie Gelderland

Het uitbreidingsplan is uitvoerig besproken met ambtenaren van de provincie Gelderland. Dit heeft geresulteerd in de constatering dat de regels van de provinciale Verordening, te weten het onderdeel "glastuinbouw", niet van toepassing zijn op dit initiatief. Voor het overige zijn er van de zijde van de provincie geen bezwaren tegen de voorgenomen uitbreiding van het dit tuinbouwbedrijf.

6.3 Verslag zienswijzen

Een ontwerp van dit bestemmingsplan ligt voor een termijn van zes weken ter inzage. In deze paragraaf wordt verslag gedaan van mogelijke zienswijzen.