direct naar inhoud van Regels
Plan: Eelink Noord
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.BP2011SGEELINKNOOR-OW01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

plan
het bestemmingsplan Eelink Noord van de gemeente Winterswijk;


bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0294.BP2011SGEELINKNOOR-OW01 met bijbehorende regels;


aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

aan huis verbonden beroep
een dienstverlenend beroep dat in een woning en/of bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;


aan huis verbonden bedrijf

een bedrijf dat in een woning en/of bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;


agrarisch bedrijf

een akkerbouw-, bloementeelt-, sierteelt-, fruitteelt- of ander tuinbouwbedrijf, alsmede een pluimvee-, varkens-, mestrund- en mestkalverenhouderij danwel een uit twee of meer van genoemde bedrijfstakken samengesteld bedrijf, al dan niet met vee, met uitzondering van een paardenfokkerij, paardenhouderij, een pelsdierhouderij, volkstuinen en een mammoetbedrijf voor intensieve veehouderij;


ander werk

  • a. een werk, geen bouwwerk zijnde;
  • b. een werkzaamheid;


bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;


bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;


bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;


bijgebouw

een niet voor bewoning bestemd vrijstaand gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;


bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;


bouwgrens

de grens van een bouwvlak;


bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;


bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;


bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;


bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;


detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan degenen die deze goederen kopen voor gebruik en/of verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van bedrijfs- of beroepsactiviteiten.


dienstwoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk slechts is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond en/of het terrein noodzakelijk moet worden geacht.


gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;


gevellijn

de als zodanig op de verbeelding aangegeven lijn, die bij het bouwen niet mag worden overschreden, behoudens toegelaten afwijkingen krachtens deze regels


hoofdgebouw

een gebouw, dat door zijn constructie, afmetingen en functie als belangrijkste gebouw valt aan te merken;


nadere eis

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6, lid 1, sub d, van de Wet ruimtelijke ordening;


omgevingsvergunning

een vergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;


overkapping

een bouwwerk bestaande uit maximaal twee al dan niet tot de constructie behorende wanden.

prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;


raamprostitutie

een seksinrichting bestemd voor of in gebruik voor het zich vanaf de openbare weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats, zichtbaar ter beschikking stellen tot het tegen betaling verlenen van seksuele diensten aan anderen (prostitutie).


seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;


semi-agrarische doeleinden

vormen van extensief niet-bedrijfsmatig agrarisch grondgebruik al dan niet met een recreatief karakter;


straatprostitutie

het door handelen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken tot prostitutie;

thuisprostitutie

prostitutie die door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;


voorgevel

de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;


vrijstaande woning

een bouwmassa bestaande uit één vrijstaand hoofdgebouw;


wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, lid 1, sub a, van de Wet ruimtelijke ordening;


wegen

alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin gelegen bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten;


Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Wet van 6 november 2008 (Stb. 496), houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;


woning

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bebouwingspercentage:

het deel van het bouwblok uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 peil:

de gemiddelde hoogte van het aanlsluitende, afgewerkte terrein ter plaatse.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bos

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de instandhouding en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden;

een en ander met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

Uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming mogen worden gebouwd.

3.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouw zijnde, met een maximale hoogte van 1,25 m.
3.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het elders in dit artikel bepaalde, nadere eisen stellen met betrekking tot:
    • 1. de (goot)hoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
    • 2. de oriëntering van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. De nadere eisen mogen niet op onevenredige wijze het gebruik van bouwwerken en gronden aantasten.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouwen zijnde, of van werkzaamheden
3.4.1 Omgevingsvergunningsplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op en in de hierna aangegeven gronden de daarbij aangegeven werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. ophoging, egalisering van gronden en afgraven van de bodem;
  • b. aanleggen en verharden van wegen, het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. aanleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;
  • d. overige werken en werkzaamheden die de waterhuishouding beïnvloeden zoals bemalen, onderbemalen, draineren en het slaan van putten;
  • e. aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
3.4.2 Uitzonderingen omgevingsvergunnningsplicht

Het in lid 3.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:

  • a. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer, onderhoud en exploitatie;
  • b. werken en werkzaamheden, waarmee rechtens is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan;
  • c. werken en/of werkzaamheden welke zijn aangevangen dan wel in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
3.4.3 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden

Werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 3.4.1, zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de bodemstructuur, het bodemniveau en natuurwaarden, welke het plan beoogt te beschermen

  • niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast dan wel
  • de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verkeersdoeleinden ten behoeve van het doorgaande verkeer, met bijbehorende voorzieningen, rijbanen, paden, bermen met beplanting en parkeervoorzieningen;
  • b. bestemmingsverkeer in de vorm van woonstraten en woonpaden, met bijbehorende parkeer-, groen- en speelvoorzieningen;
  • c. de waterhuishouding en de waterberging;

een en ander met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwvoorschriften

Uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de genoemde bestemming mogen worden gebouwd.

4.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouw zijnde, met een maximale hoogte van 1 m;
  • b. lichtmasten met een maximale hoogte van 8 m.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het elders in dit artikel bepaalde, nadere eisen stellen met betrekking tot:

  • a. de hoogte andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. de oriëntering van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • c. het aantal en de situering van parkeerplaatsen.

De nadere eisen mogen niet op onevenredige wijze het gebruik van bouwwerken en gronden aantasten.

Artikel 5 Water - Beekdal

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water - Beekdal' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterstaatkundige doeleinden, de afvoer van water, het behoud, beheer en/of herstel van de landschappelijke, aardwetenschappelijke en ecologische waarden;
  • b. de waterhuishouding en de waterberging;
  • c. groenstroken en bermen met beplanting;
  • d. fiets- en voetpaden;

een en ander met bijbehorende oevers, maaipaden, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waterbouwkundige werken, zoals bruggen en duikers, met inachtneming van de Keur van het Waterschap.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd waarbij geldt dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, maximaal 2 m mag bedragen;
  • b. geen verlichting mag worden aangebracht een en ander met het oog op de bescherming en de instandhouding van vleermuizen.

Artikel 6 Wonen - 1

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

6.1.1 Algemeen
  • a. vrijstaande woningen;
  • b. voor waterberging en andere werken ten behoeve van de waterhuishouding;
  • c. praktijk- en kantoorruimten voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep, met dien verstande, dat maximaal 50 m2 van de vloeroppervlakte van de woning en de bijgebouwen ten behoeve van deze activiteiten in gebruik mag zijn en dat de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;

een en ander met bijbehorende bijgebouwen, tuinen, erven, (voet)paden en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

6.1.2 Nadere detaillering bestemmingsomschrijving
  • a. De toegelaten bebouwing en inrichting dient mede te worden getoetst aan het beeldkwaliteitsplan (Bijlage 2) en waarbij voor de aan te planten haag de volgende voorwaarden worden gesteld ten behoeve van de ontsluiting van het bouwperceel:
    • 1. de haag mag eenmaal worden onderbroken voor auto's over een breedte van maximaal 3 m;
    • 2. een tweede onderbreking van de haag is toegestaan over een breedte van maximaal 1,5 m;
    • 3. de afstand tussen de onderbrekingen van de haag binnen een bouwperceel bedraagt minimaal 5 m;
    • 4. de afstand van een onderbreking tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 2,5 m.
  • b. Op eigen terrein dient in voldoende mate te worden voorzien in parkeergelegenheid, zoals is bepaald in Bijlage 3.
6.2 Bouwregels

Uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming mogen worden gebouwd.

6.2.1 Algemeen
  • a. geen gebouwen mogen worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - zone vliegroute vleermuizen' een en ander met het oog op de bescherming en de instandhouding van vleermuizen;
  • b. geen verlichting mag worden aangebracht ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - zone vliegroute vleermuizen' een en ander met het oog op de bescherming en de instandhouding van vleermuizen;
  • c. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 6 m;
  • d. de diepte voor een ringdrainage, gemeten vanaf maaiveld, bedraagt maximaal 0,8 m.
6.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de voorgevel van het hoofdgebouw dient de op de verbeelding opgenomen 'gevellijn' te raken of dient op maximaal 5 m achter deze 'gevellijn' te worden gebouwd;
  • b. het minimum en/of maximaal aantal toegelaten woningen is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'minimum aantal wooneenheden' en/of 'maximum aantal wooneenheden';
  • c. de grondvorm/het grondplan van de hoofdgebouwen dient evenwijdig of loodrecht op de gevellijn te zijn georiënteerd;
  • d. de inhoud van het hoofdgebouw bedraagt minimaal 750 m3;
  • e. de oppervlakte van de woning bedraagt maximaal 350 m2;
  • f. de goothoogte en hoogte van de hoofdgebouwen met kap bedragen respectievelijk maximaal 6,5 m en 12 m;
  • g. De maximale goothoogte komt te vervallen indien - in overeenstemming met de voorwaarden van artikel 6.2.3 - de hoofdgebouwen worden uitgevoerd met een plat dak.
6.2.3 Hoofdgebouwen met plat dak

Voor het bouwen van hoofdgebouwen met een plat dak gelden de volgende regels:

  • a. een woning met een plat dak is minimaal 5 meter hoog;
  • b. indien de oppervlakte van het platte dak gelijk is aan of groter is dan het grondoppervlak van het hoofdgebouw, dan mag het hoofdgebouw maximaal 2 verdiepingen hebben en 8 meter hoog zijn;
  • c. voor een gebouw van drie verdiepingen, moet een duidelijke geleding worden aangebracht die het massieve karakter van het gebouw doorbreekt. De derde verdieping moet in dit geval altijd terugvallen ten opzichte van de onderste twee verdiepingen en beslaat maximaal 50% van het oppervlak van de kleinste van de overige ondergelegen verdiepingen;
  • d. ondergeschikte gebouwdelen als carports en luifels zijn integraal mee-ontworpen en tellen niet mee in de oppervlaktebepaling voor de derde verdieping.
6.2.4 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de goothoogte en hoogte van bijgebouwen mogen respectievelijk maximaal 3 m en 8 m bedragen;
  • b. het bouwen van bijgebouwen is toegelaten binnen een afstand van maximaal 10 m van het hoofdgebouw met inachtneming van de in artikel 6.2.1, sub b, vermelde minimale afstand van 6 m tot de zijdelingse perceelsgrens;
  • c. bijgebouwen zijn toegelaten achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw. De afstand van bijgebouwen tot (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt minimaal 3 m;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen per woning mag maximaal 120 m2 bedragen;
  • e. (vrijstaande) bijgebouwen moeten samen met het hoofdgebouw een ensemble vormen.
6.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal bedragen:

  • a. 1 m voorzover het betreft gronden, gelegen vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw;
  • b. 2 m voorzover het betreft gronden, gelegen achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw;
  • c. 1.40 m voor hekken en 1.80 m voor bijbehorende hekposten.
6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het elders in dit artikel bepaalde, nadere eisen stellen met betrekking tot:

  • a. dakvormen, dakhellingen en nokinrichtingen van de bebouwing;
  • b. de (goot)hoogte van de gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • c. de breedte van de gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • d. de oriëntering van de gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • e. de wijze van afdekking van de gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

De nadere eisen mogen niet op onevenredige wijze het gebruik van bouwwerken en gronden aantasten.

6.4 Specifieke gebruiksregels
6.4.1 Voorwaardelijke verplichting


Het gebruik van een woning zoals bepaald in lid 6.1 is enkel toegestaan onder de voorwaarde dat:

  • a. voorafgaand aan de voorbereidende werkzaamheden van de bouw en/of grondroerende werkzaamheden moet de asbesthoudende erfverharding, zoals toegelicht in Bijlage 1, worden gesaneerd.
  • b. de saneringswerkzaamheden zoals genoemd in artikel 6.4.1 lid a, worden uitgevoerd volgens een door de gemeente Winterswijk goedgekeurd saneringsplan;
  • c. binnen de gronden van de bestemming Water - Beekdal mitigerende maatregelen zijn genomen, worden beheerd en in stand worden gehouden met het oog op de bescherming en de instandhouding van vleermuizen.
  • d. de mitigerende maatregelen zoals genoemd in artikel 6.4.1 lid c, worden uitgevoerd volgens een door de gemeente Winterswijk goedgekeurd mitigatieplan.
6.5 Afwijken van de bouwregels
6.5.1 Bijgebouwen buiten 10 m zone

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van het bepaalde in artikel 6.2.4, sub b, en toestaan dat maximaal 1 bijgebouw buiten de vermelde 10 m-zone wordt gebouwd, met inachtneming van de in artikel 6.2.1, sub b vermelde minimale afstand van 6 m tot de zijdelingse perceelsgrens.

6.6 Afwijken van de gebruiksregels
6.6.1 Aan huis verbonden bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van 6.1 sub c, en 6.2 ten behoeve van een aan huis verbonden bedrijf onder de volgende voorwaarden:

  • a. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  • b. bedoeld gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu oplevert en geen onevenredige afbreuk doet aan het woonkarakter van de buurt. Dit betekent onder meer dat:
  • c. geen vergunning wordt verleend voor omgevingsvergunningplichtige activiteiten in de zin van Wet omgevingsrecht algemene bepalingen;
  • d. het geen verkeersaantrekkende activiteiten betreft, die leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer of tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten. Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere voorwaarden te stellen ten aanzien van parkeerplaatsen op het bijbehorende bouwperceel;
  • e. de bedrijfsactiviteiten geen detailhandel omvatten, uitgezonderd detailhandel die een nevenactiviteit vormt van de uitoefening van het bedrijf en daaraan ondergeschikt is;
  • f. ten hoogste 50 m² van de oppervlakte van de woning en de bijgebouwen ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten in gebruik is.

6.6.2 Verbreding onderbreking haag

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van 6.1.2 sub a, onder 2, voor het verbreden van de onderbreking van de haag tot maximaal 5 m onder voorwaarde dat de afstand tussen de onderbrekingen van de haag binnen één bouwperceel minimaal 10 m bedraagt.

6.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouwen zijnde, of van werkzaamheden
6.7.1 Omgevingsvergunningsplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op en in de hierna aangegeven gronden de daarbij aangegeven werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. ophoging, egalisering van gronden en afgraven van de bodem;
  • b. aanleggen en verharden van wegen, het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. aanleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;
  • d. overige werken en werkzaamheden die de waterhuishouding beïnvloeden zoals bemalen, onderbemalen, draineren en het slaan van putten;
  • e. aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • f. vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en het verrichten van handelingen die de dood of beschadigingen hiervan tot gevolg kunnen hebben.

6.7.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningsplicht

Het in lid 6.7.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:

  • a. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer, onderhoud en exploitatie;
  • b. werken en werkzaamheden, waarmee rechtens is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan;
  • c. ophoging tot een maximale hoogte van 0,5 m, egalisering van gronden en afgraven van de bodem maximaal 10 m rondom het hoofdgebouw;
  • d. werken en/of werkzaamheden welke zijn aangevangen dan wel in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
  • e. het aanleggen van erfverhardingen tot een maximum van 15% van het bouwperceel.

6.7.3 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden

Werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 6.7.1, zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de bodemstructuur, het bodemniveau en natuurwaarden, welke het plan beoogt te beschermen

  • niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast dan wel
  • de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Werking bouwgrenzen

De bouwgrenzen of gevellijnen mogen in afwijking van de verbeelding en hoofdstuk 2 uitsluitend worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, serres, entreeportalen, veranda's, afdaken en aan- en uitbouwen mits:
    • 1. de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 m;
    • 2. voor wat betreft veranda's, erkers en serres de breedte niet meer bedraagt dan 75% van de breedte van de betreffende gevel;
    • 3. voor wat betreft aan- en uitbouwen de hoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
  • b. de afstand tot de openbare ruimte minimaal 2 m bedraagt;
  • c. andere ondergeschikte bouwdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 m.
8.2 Bestaande afstanden en andere maten
  • a. In die gevallen dat afstanden op de dag van de terinzagelegging van het ontwerpplan minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze bestaande afstanden in afwijking daarvan als minimaal toelaatbaar worden aangehouden;
  • b. In die gevallen dat (goot)hoogten, oppervlakten en/of inhoud op de dag van terinzagelegging van het ontwerpplan minder dan wel meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze bestaande hoogten, oppervlakten en/of inhoud in afwijking daarvan als minimaal dan wel maximaal toelaatbaar worden aangehouden.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

9.1 Gebruiksverbod

Het is verboden de grond en/of bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming en bestemmingsomschrijving. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  • a. ten aanzien van alle bestemmingen: een gebruik van de onbebouwde grond als stort- en opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan als tijdelijke opslag ten behoeve van het normale gebruik en onderhoud;
  • b. ten aanzien van alle bestemmingen: een gebruik voor een seksinrichting en/of escortbedrijf en raam- en straatprostitutie;
9.2 Uitzondering van verboden gebruik

Het bepaalde in art. 9.1 is niet van toepassing op (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden en/of bouwwerken.

9.3 Meeste doelmatige gebruik

Burgemeester en wethouders verlenen een omgevingsvergunning om af te wijken van het bepaalde in art. 9.1 indien strikte toepassing van dit voorschrift leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen gerechtvaardigd wordt.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

10.1 Afwijkingsbevoegdheden

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van de regels van het plan voor:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10 % van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. het oprichten van bouwwerken van openbaar nut, in de vorm van een transformatorhuisje, een telefooncel, een abri en een gebouwtje ten behoeve van de telecommunicatie, mits de inhoud van het gebouw niet groter is dan 50 m3 en de hoogte niet meer bedraagt dan 4 m;
  • c. het overschrijden van de bouwgrenzen tot een maximum van 3 m, mits de opzet van het plan gehandhaafd blijft;
  • d. het oprichten van masten ten behoeve van een centraal antennesysteem en van zendinstallaties tot een maximale hoogte van 25 m.
10.2 Criteria

Van art. 10.1 kan slechts bij een omgevingsvergunning worden afgeweken indien zich daartegen geen dringende redenen verzetten en indien het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt aangetast

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in art. 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen ten behoeve van:

  • 1. het in geringe mate aanpassen van het plan, teneinde enig onderdeel van het plan, zoals een bestemmingsgrens of een bouwgrens te veranderen, indien bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwezenlijking van het plan gewenst of noodzakelijk is en de bestemmingsgrens niet meer dan 5 m en de bouwgrens niet meer dan 10 m worden verschoven;
  • 2. het oprichten van gebouwen van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes en gemaalgebouwtjes met een inhoud van maximaal 100 m3 en een goothoogte van maximaal 4 m;
  • 3. het enigszins anders situeren en/of begrenzen van bouwvlakken, indien dit ten behoeve van de uitvoering van een bouwplan nodig mocht blijken, een en ander, mits de vorm slechts in geringe mate wordt gewijzigd en de oppervlakte van het desbetreffende bouwvlak met niet meer dan 20% afwijkt.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
12.2 Met een omgevingsvergunning afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van lid 12.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 12.1 met maximaal 10%.

12.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 12.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning voor het bouwen en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

12.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 12.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

12.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 12.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Eelink Noord.