direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Eelink Noord
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.BP2011SGEELINKNOOR-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het zuidoosten van Winterswijk is de villawijk Landgoed Eelink gelegen. In het noordoosten van Eelink is aan de Bataafseweg 1, een voormalig agrarisch bedrijf gevestigd. Met de eigenaar van de omliggende gronden is een samenwerkingsovereenkomst gesloten om deze te betrekken bij de ontwikkeling van Eelink, Eelink Noord. Hierdoor kan een deel van het plangebied beter verkaveld worden en ontstaat ruimte voor extra woningen. De eigenaar van de boerderij Bataafseweg 1 heeft de wens om de agrarische bestemming te wijzigen naar een woonbestemming.

De gemeente Winterswijk is voornemens medewerking te verlenen op basis van een partiële herziening. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing maakt de beoogde ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk; dat wil zeggen deze onderbouwing regelt wat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Concreet worden 14 woningen en een functiewijziging van agrarisch naar wonen toegestaan.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt binnen landgoed Eelink, in het zuidoosten van de kern van Winterswijk. Het plangebied maakt deel uit van het kleinschalige coulisselandschap in de directe omgeving van Winterswijk.

Op bijgevoegde afbeelding is de globale ligging van het plangebied weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2011SGEELINKNOOR-OW01_0001.png"

De globale ligging van het plangebied (bron: openstreetmaps.org).

1.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Eelink 2012', vastgesteld op 5 juli 2012.

Het plangebied heeft de bestemmingen 'Agrarisch' met bouwvlak, 'Bos, 'Verkeer - Verblijfsgebied', 'Water - Beekdal' en 'Wonen - 1' met bouwvlak. Daarnaast heeft de locatie de gebiedsaanduiding milieuzone - geurzone. De gronden hebben tevens de functieaanduiding 'specifieke vorm van natuur - zone vliegroute vleermuizen' en een maatvoering ten behoeve van het maximaal aantal wooneenheden. Op bijgevoegde uitsnede van het vigerend bestemmingsplan is het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2011SGEELINKNOOR-OW01_0002.png"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan, plangebied blauw omlijnd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De gronden zijn onder andere bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf, woningen, verkeer, en water. Ter plaatse van de aanduiding 'Milieuzone - geurhinder' zijn geen woningen toegestaan tot dat aangetoond is dat de milieuzone zodanig is verkleind dat deze buiten de geplande woningen ligt.

Ook binnen de agrarische bestemming zijn geen burgerwoningen toegestaan.

Burgerwoningen zijn enkel mogelijk wanneer de milieuzone wordt verwijderd en de agrarische bestemming wordt gewijzigd in een woonbestemming.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De toelichting is opgebouwd uit 6 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 de uitvoerbaarheid van het plan wordt aangetoond aan de hand van relevante milieu- en omgevingsaspecten en de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 5 volgt de wijze van bestemmen, waarin uiteen wordt gezet hoe het plan juridisch is vertaald naar de verbeelding en de regels. Tenslotte komen in hoofdstuk 6 de resultaten van de procedure aan de orde.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt binnen de villawijk Landgoed Eelink en boerderij 'Den Harden' ten zuidoosten van de kern Winterswijk. Het gebied ligt aan de rand van Winterswijk tegen het buitengebied aan. Ten zuidoosten van het plangebied is voetbalvereniging FC Trias gevestigd. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Winterswijk, sectie I, nummer 11982, 11983 (ged.), 14776, 15132, 15586, 15587, 15588 (ged.) en 15913 (ged.).

Eelink betreft een relatief groene wijk. Het plangebied ligt ten noorden van de Laan van Napoleon. Langs deze weg zijn enkele vrijstaande woningen gerealiseerd.

In het plangebied is het agrarisch bedrijf, Den Harden, gevestigd. De gronden rondom Den Harden bestaan uit weiland. De bebouwing van Den Harden bestaat uit een bedrijfswoning en agrarische schuren.

Het zuidelijke gedeelte van het plangebied bestaat uit woongronden. Door de aanwezige geurcirkel van het agrarische bedrijf kunnen geen woningen op deze gronden worden gerealiseerd.

De woongronden en de agrarische gronden van Den Harden worden gescheiden door een houtwal. Binnen deze houtwal zijn vleermuizen aanwezig.

Op bijgevoegde luchtfoto's is het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2011SGEELINKNOOR-OW01_0003.png"

Luchtfoto omgeving plangebied (bron: gemeente Winterswijk)

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2011SGEELINKNOOR-OW01_0004.png"

Luchtfoto omgeving plangebied (bron: gemeente Winterswijk)

2.2 Planbeschrijving

Met het plan worden 14 woningen gerealiseerd, verdeeld over een noordelijk en zuidelijk deel. De centraal gelegen groenstrook blijft behouden. Voor het plan is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Het beeldkwaliteitsplan is weergegeven in Bijlage 1.

Den Harden

Door de gronden rondom het erf Den Harden toe te voegen aan Landgoed Eelink ontstaat ruimte voor extra percelen. Enerzijds zijn dit de percelen die op de gronden van Den Harden worden gerealiseerd, 6 in totaal. Om deze percelen te ontsluiten wordt een extra (doodlopende) weg aangelegd die aansluit op de Laan van Napoleon. Voor de weg wordt een kleine doorsteek gemaakt door de houtwal. De structuur van de houtwal blijft behouden. Hierdoor kan ook een deel van Landgoed Eelink anders verkaveld worden, wat uiteindelijk leidt tot extra kavels ten opzichte van de oorspronkelijke plannen. De boerderij Den Harden blijft behouden als burgerwoning.

Laan van Napoleon

In het zuidelijke gedeelte, langs de Laan van Napoleon worden met het plan 8 woningen gerealiseerd. Deze woningen worden ontsloten via de Laan van de Napoleon en de aan de te leggen weg richting het noordelijke gedeelte.

Op bijgevoegde uitsnede van het beeldkwaliteitsplan is het plan overzichtelijk weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2011SGEELINKNOOR-OW01_0005.png"

Uitsnede beeldkwaliteitsplan Landgoed Eelink-Noord (bron: Hofstra|Heersche landschapsarchitecten)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en biedt het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Via het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn deze regels aanvullend verankerd. In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Op 1 oktober 2012 is de Ladder in werking getreden als motiveringsvereiste onder artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het vormt daarmee een nadere invulling van artikel 3:2 van de Awb. Het Bro bepaalt dat wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, deze moet worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

De toepassing van de Ladder heeft sinds 2012 tot veel uitspraken geleid bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Op 1 juli 2017 is daarom de Ladder gewijzigd en vereenvoudigd om de in de praktijk ervaren knelpunten op te lossen en onderzoekslasten te verminderen. Met deze wijziging is beoogd de effectiviteit van het instrument te bevorderen. De 'nieuwe' Ladder bevat geen treden meer, de treden 1 en 2 zijn samengevoegd en trede 3 is geschrapt. De begrippen 'actuele' en 'regionale' zijn geschrapt. De definities zijn verder niet gewijzigd, de huidige lijn in de jurisprudentie blijft hiermee in stand. Daarnaast geldt vanaf 1 juli alleen nog voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied een uitgebreide motiveringsplicht.

Voordat de ladder voor duurzame verstedelijking wordt toegepast, moet een afweging plaatsvinden of het 'plan' een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' betreft. De Bro definieert het begrip 'stedelijke ontwikkeling' als volgt: “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”.

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er dus sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak van de Afdeling Raad van State van 28 juni 2017 (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724) dat bij meer dan 11 woningen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Voor wonen is daarmee gesteld dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Daarnaast volgt uit een uitspraak van 20 april 2016 (ABRvS 20 april 2016; ECLI:NL:RVS:2016:1075) dat wanneer er enkel sprake is van een functiewijziging, het ruimtebeslag een doorslaggevende factor is of er kan worden gesproken van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Planspecifiek

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In het kader van het Rijksbeleid is geen sprake van direct belang bij of rechtstreekse doorwerking op het plangebied. Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR.

Ladder duurzame verstedelijking

De te realiseren woningen betreffen een aanpassing van bestaande plannen op de gemeentelijke planningslijst. Een deel van plan Eelink en plan Den Harden zijn samengevoegd en verbeterd. Netto neemt het aantal woningen met 8 toe. Doordat netto minder dan 12 woningen worden toegevoegd, betreft het plan geen stedelijke ontwikkeling.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 (geactualiseerd januari 2018) heeft de provincie Gelderland de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan 2005, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie. Met de Omgevingsvisie kiest de provincie voor een gezamenlijke aanpak met gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en particulieren van de maatschappelijke opgaven voor de komende vijf à tien jaar. Hierbij staan twee hoofddoelen centraal:

  • een duurzame economische structuur;
  • het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

De provinciale hoofddoelen zijn in vertaald in provinciale ambities. Afhankelijk van het accent van de ambitie, zijn zij in de Omgevingsvisie opgenomen onder 'Divers', 'Dynamisch' of 'Mooi' Gelderland.

  • Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten;
  • Dynamisch Gelderland betreft de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit;
  • Mooi Gelderland betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming danwel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen. Het gaan dan om cultuurhistorie, natuur, water en ondergrond.

Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's en samenwerking met partners. Ten aanzien van de functie wonen in de Achterhoek is het streven om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden. In de Regionale Woonagenda agenderen alle (relevante) partijen in een regio de regionale opgaven op het gebied van wonen. Zij maken afspraken over wat zij hieraan gaan doen. De provincie is een van de partijen. De agenda gaat onder meer over hoe partijen met elkaar invulling geven aan flexibiliteit, levensloopbestendigheid, betaalbaarheid, het aandeel 'huur' en andere kwaliteiten waaraan behoefte is.

Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 (geactualiseerd januari 2018) heeft de provincie Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen uit de Omgevingsvisie. In de Omgevingsverordening is ten aanzien van de functie wonen bepaald dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan zijn wanneer dit past in het Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

Aangezien de juridische borging is vastgelegd in het Bro, is de Gelderse Ladder niet nogmaals opgenomen in de Omgevingsverordening.

Planspecifiek

Omgevingsvisie Gelderland

De Omgevingsvisie Gelderland omschrijft dat ten aanzien van de functie wonen in de Achterhoek vraag en aanbod op de woningmarkt in balans moet blijven. Dit aspect wordt toegelicht in 3.4.3.

Nationaal landschap

Het plangebied is in de provinciale omgevingsvisie aangeduid als 'Nationale landschappen'. Deze gebieden zijn in Winterswijk aangewezen om de kleinschalige openheid, groene karakter en microreliëf te beschermen.

Doordat het bestaande groen op het plangebied niet wordt aangetast behoud het plangebied de landschappelijke karakters. De bestaande groenstrook en het coulisselandschap blijven behouden. Het waarborgen van de landschappelijke kwaliteiten is ook meegenomen in het beeldkwaliteitsplan. Het nationaal landschap behoud hiermee haar waarden.

Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone

Aan de overzijde van de Kottense- en Bataafseweg liggen gronden die onderdeel uitmaken van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene ontwikkelingszone (GO). Het GNN en de GO zijn de symbolen bij uitstek van het Gelderse cultuurlandschap. Het GNN en de GO hebben geen externe werking.

Het GNN en de GO overlappen het plangebied niet, zoals op bijgevoegde afbeelding te zien is. Het plan sluit hiermee aan op de uitgangspunten van het provinciaal beleid.

Op bijgevoegde uitsnede van de omgevingsvisie zijn de gronden die zijn aangeduid als GNN en GO weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2011SGEELINKNOOR-OW01_0006.png"

Uitsnede omgevingsvisie Gaaf Gelderland, GNN, donkergroen en GO, lichtgroen (Bron: ruimelijkeplannen.nl)

Water

Ten noordoosten van het plangebied zijn gronden aangeduid ten behoeve van bescherming van het grondwater. Deze bescherming betreft geen externe werking. Doordat deze gronden geen onderdeel zijn van het plangebied, vormt het plan geen belemmering voor de beschermde gronden. Op bijgevoegde uitsnede van de omgevingsvisie zijn de gronden die zijn aangeduid als waterbescherming weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2011SGEELINKNOOR-OW01_0007.png"

Uitsnede omgevingsvisie Gaaf Gelderland, waterbescherming (Bron: ruimelijkeplannen.nl)

3.3 Regionaal beleid

Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2015

Er heeft binnen de Regio Achterhoek een uitgebreide analyse plaatsgevonden van de ontwikkelingen op de woningmarkt, de bestaande woningvoorraad en de toekomstige behoefte (de 'kernenfoto's'). De uitkomsten van deze analyse zijn vastgelegd in de 'Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025'. De Regionale Woonagenda Achterhoek is vastgesteld door de gemeenteraad op 27 mei 2015. Een belangrijke conclusie van de uitgevoerde analyse (die ook is vastgelegd in het actuele woonbeleid) is dat de geplande woningbouwopgave met 10% moet worden gereduceerd. Dit in aanvulling van de eerdere reductie van het aantal woningbouwplannen die in regionale afspraken is vastgelegd in 2010. De reden hiervoor is dat het aantal geplande nieuwbouwwoningen de toekomstige vraag zal overstijgen. Dit betekent dat iedere gemeente een stringent beleid moet voeren als het gaat om het toevoegen van nieuwe woningen. Zo wordt bijvoorbeeld in de hele regio onderzocht of de woningbouwcapaciteit in bestaande woningbouwplannen teruggebracht kan en moet worden. De gemeenten in de Achterhoek monitoren de voorgenomen woningbouwopgave aan de hand van een gemeentelijke planningslijst. Deze lijst ziet op het toevoegen van nieuwe woningen. Dit initiatief staat op de gemeentelijke planningslijst.

Planspecifiek

De te realiseren woningen betreffen een aanpassing van bestaande plannen op de gemeentelijke planningslijst. In plaats van grote kavels zijn de kavels aangepast, zodat het beter aansluit bij de vraag. Het betreft afronding en optimalisatie van twee bestaande woningbouwontwikkelingen aan de rand van de kern van Winterswijk.

Het plan past hiermee binnen de regionale woonagenda Achterhoek 2015-2025.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Kom Winterswijk 2010-2020

De structuurvisie Kom Winterswijk 2010-2020 is op 24 februari 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De Structuurvisie richt zich op het verbeteren van de drie kernkwaliteiten van de gemeente, te weten:

  • realiseren van een betere woonomgeving in Winterswijk;
  • zorgen voor een aantrekkelijk en concurrerend hart met voorzieningen;
  • het verbinden van de kwaliteiten van de kern en haar buitengebied.

Om invulling te geven aan deze kernkwaliteiten wil de gemeente ruimte creëren voor een:

  • meer ontspannen en groene woonomgeving;
  • een veilige bereikbaarheid van wijken en voorzieningen;
  • passende werkgelegenheid;
  • gezonde mix van functies in het centrum;
  • groene hoofdstructuur met hoge ecologische en maatschappelijke kwaliteiten.

Planspecifiek

De Structuurvisie streeft in het tussengebied van het centrum naar het buitengebied naar een versterking van het maatschappelijk cluster. Het plangebied ligt nabij een doorstroomweg en is gelegen in een zeer groene omgeving, Landgoed Eelink.

Met het plan wordt aangesloten op de overige woningen binnen landgoed Eelink. De ligging aan de rand van Winterswijk maakt zowel het centrum als het buitengebied makkelijk bereikbaar. Eelink heeft dan ook het karakter van een rustige en groene wijk. Het plangebied past binnen de uitgangspunten van de structuurvisie.

3.4.2 Groenstructuurplan Winterswijk

In 2011 is het groenstructuurplan door de gemeenteraad vastgesteld. De hoofddoelstelling van dit plan is het in stand houden, verbeteren en nieuw ontwikkelen van groenvoorzieningen die bijdragen aan een veelzijdige, gevarieerde, gezonde en prettige leefomgeving voor mens, dier en plant. Dit is vertaald naar de volgende doelen:

  • het geven van een lange termijnvisie op het openbaar groen;
  • het vastleggen van waardevolle groene gebieden en structuren;
  • het geven van richting aan het beheer en onderhoud.

De algemene visie op het openbaar groen luidt als volgt: ‘het Winterswijkse groen draagt bij aan een fraaie, herkenbare en waarde(n)volle woon- en leefomgeving. Een robuuste en duurzame groenstructuur koestert het landschappelijk groen, biedt naast intensief cultuurlijk groen ruimte voor ecologie en staat in nauwe verbinding met het buitengebied. Duurzaamheid, veiligheid en beheerbaarheid gelden hierbij als randvoorwaarde.’

Planspecifiek

Het plangebied is gelegen in een groene omgeving. De houtwal binnen het plangebied maakt onderdeel uit van de hoofdgroenstructuur. Voor de ontwikkeling is een kleine doorsteek door de laan nodig. Om de hoofdgroenstructuur te waarborgen, blijft de structuur van de houtwal behouden.

De groenstrook in het noorden en het groene veld in het zuidoosten van het plangebied blijven onbebouwd, zie bijgevoegde uitsnede van het groenstructuurplan.

Met de instandhouding van de houtwal en het niet bebouwen van de overige onderdelen van de hoofdgroenstructuur voldoet het plan aan de uitgangspunten van het Groenstructuurplan.

Op bijgevoegde uitsnede van het groenstructuurplan is het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2011SGEELINKNOOR-OW01_0008.png"

Uitsnede groenstructuurplan, plangebied blauw omlijnd (bron: gemeente Winterswijk)

3.4.3 Volkshuisvestelijk Afwegingskader Woningbouw Winterswijk

Het afwegingskader, vastgesteld op 28 juni 2018, kent een puur volkshuisvestelijke insteek. Het beoordeelt plannen in de basis op hun bijdrage aan de volkshuisvestelijke ambities van de gemeente Winterswijk, zoals die zijn vastgelegd in het gemeentelijk woonbeleid. De beoordeling van plannen aan de hand van dit afwegingskader is onderdeel van een bredere ruimtelijke afweging, mede op andere beleidsvelden (parkeren, goed woon- en leefklimaat, milieu, groene inpassing, cultuurhistorie, duurzaamheid, levensloop-bestendigheid, etc.). Een positieve beoordeling op dit afwegingskader betekent een positief advies vanuit volkshuisvestelijk oogpunt.

Het afwegingskader is een procesinstrument dat wordt toegepast voor de volkshuisvestelijke beoordeling van woningbouwplannen. Het afwegingskader dient meerdere doelen:

  • Het komen tot een woningbouwprogramma dat aansluit op de kwalitatieve en kwantitatieve woonbehoeften van verschillende doelgroepen in de gemeente Winterswijk;
  • Een bijdrage leveren aan het behouden en liefst versterken van de omgevingskwaliteit van de kern Winterswijk, het kerkdorp Meddo, de buurtschappen en het overige buitengebied;
  • Het behoud van leefbare gemeenschappen, het sociaal en vitaal houden van kernen en buurtschappen;
  • Het voorkomen / tegengaan van leegstand van woningen of ander incourant vastgoed.

Planspecifiek

De te realiseren woningen betreffen een aanpassing van bestaande plannen op de gemeentelijke planningslijst. Een deel van plan Eelink en plan Den Harden zijn samengevoegd en verbeterd. Netto neemt het aantal woningen met 8 toe. In plaats van grote kavels zijn de kavels aangepast, zodat het beter aansluit bij de vraag. Voor de te realiseren woningen zijn meer dan voldoende geïnteresseerde huishoudens bekend.

Het plan betreft afronding en optimalisatie van twee bestaande woningbouwontwikkelingen aan de rand van de kern van Winterswijk. Er zijn nauwelijks woningbouwontwikkelingen in de kern met vrijstaande grondgebonden woningen. Bij andere woningbouwontwikkelingen is het woningbouwprogramma voornamelijk appartementen.

Het plan past hiermee binnen het Volkshuisvestelijk Afwegingskader Woningbouw Winterswijk.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Milieuaspecten

4.1.1 Bodem

Bij een bestemmingsplanprocedure wordt op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgesteld of de bodemkwaliteit een belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan. Aan de hand van beschikbare bodeminformatie wordt onderbouwd wat de verwachte bodemkwaliteit is, of bodemonderzoek nodig is en of er maatregelen nodig zijn om de bodemkwaliteit geschikt te maken voor het beoogde gebruik. Deze paragraaf betreft de Wet bodembescherming, het Besluit Asbestwegen, het Besluit bodemkwaliteit, de Woningwet/bouwverordening en de Arbowet.

Planspecifiek

Den Harden

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is een verkennend bodemonderzoek en een verkennend onderzoek asbest in bodem en puin uitgevoerd op de locatie ‘Den Harden’. Aanvullend op het bepalen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is de doorlatendheid van de bodem bepaald. De volledige rapportage van het onderzoek is weergegeven in Bijlage 2.

Doel van het verkennend bodemonderzoek is een indicatie te krijgen van de huidige milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. Het doel van het verkennend onderzoek asbest is om, met een relatief geringe onderzoeksinspanning, na te gaan of de verdenking op verontreiniging van de bodem met asbest terecht is en een indicatieve uitspraak te doen over het asbestgehalte in de bodem.

Doel van het doorlaatbaarheidsonderzoek is het krijgen van een indicatie van de mogelijkheden voor infiltratie van hemelwater en gegevens voor bemaling.

Op de onderzoekslocatie zijn enkele voor bodemverontreiniging verdachte deellocaties aanwezig.

Omdat (in een deel) van de erfverharding asbest in een gehalte boven de interventie/toepassingswaarde van 100 mg/kg ds. is gemeten, dient dit deel van de erfverharding beschouwd te worden als ‘asbestweg’. Het is verboden een asbestweg voor handen te hebben.

Daarnaast dienen sanerende maatregelen genomen te worden. Deze maatregelen kunnen bestaan uit volledige verwijdering, maar onder bepaalde voorwaarden mag ook worden volstaan met het aanbrengen van een duurzame afschermlaag. Het uitvoeren van sanerende maatregelen is als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan.

Op de overige delen van de onderzoekslocatie (weilanden / houtwal en de voormalige brandstoftanks) geven de resultaten van de uitgevoerde bodem- en asbestonderzoeken, in het kader van de Wet bodembescherming, geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend of nader onderzoek.

Laan van Napoleon
Om in beeld te brengen of ter plaatse van de kavels langs de Laan van Napoleon mogelijk sprake is van bodemverontreiniging heeft de Omgevingsdienst Achterhoek een inventarisatie uitgevoerd. Hierbij zijn de bovenbeschreven lokale en provinciale bodembestanden geraadpleegd. De inventarisatie heeft het volgende aan het licht gebracht:

  • De kavels (en directe omgeving) zijn altijd onbebouwd geweest en is ook nu nog braakliggend (gras). Voor zover bekend hebben in het verleden geen bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden.
  • Op of nabij de kavels heeft dan ook geen ondergrondse tank gelegen.
  • In het kader van de bestemmingswijziging naar Wonen is in 2006 al bodemonderzoek verricht (Econsultancy, 06072444, 6 okt 2006). Het bodemonderzoek is geen geldige kwaliteitsverklaring meer, maar geeft wel een goede indruk van de verwachte bodemkwaliteit. In de grond en het grondwater zijn hooguit licht verhoogde waarden vastgesteld.
  • Voor de kavels (en directe omgeving) zijn geen meldingen van grondtoepassingen of grondopslag bekend (Besluit bodemkwaliteit).
  • Op de bodematlas heeft dit gebied een lage asbestkans. Met het onderzoek in 2006 is ook geen puin of asbestverdacht materiaal op of in de bodem aangetroffen.
  • Op oude luchtfoto’s (>2008) en historisch kaartmateriaal (http://www.topotijdreis.nl/) zijn verder geen bijzonderheden of bodemverstoringen zichtbaar.

De uitgevoerde inventarisatie geeft geen aanleiding om een afwijkende bodemkwaliteit te verwachten. Er is een bodemonderzoek in 2006 uitgevoerd, maar deze heeft geen actualiteitswaarde meer. De rapportage van dat bodemonderzoek is weergegeven in Bijlage 3. Omdat er geen afwijkende bodemkwaliteit wordt verwacht, hetgeen met het bodemonderzoek in 2006 is bevestigd, is het uitvoeren van actualiserend bodemonderzoek in het kader van de bestemmingsplanprocedure dan ook niet noodzakelijk.

Het plan is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • 1. een verzorgingstehuis;
    • 2. een psychiatrische inrichting;
    • 3. een kinderdagverblijf.

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wgh worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en/of industrieterreinen.

Planspecifiek

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De volledige rapportage van het akoestisch onderzoek is weergegeven in Bijlage 4. De bestaande bedrijfswoning aan de Bataafseweg 1 is niet meegenomen in het onderzoek, omdat deze bedrijfswoning reeds een geluidsgevoelig object is.

Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van Winterswijk op 19 meter uit de as van de Bataafseweg en op 242 m uit de as van de Kottenseweg, binnen de zone van deze wegen.

De hoogste geluidbelasting door de Kottenseweg (N319) bedraagt 41 dB in rekenpunt 20 (zuidgevel) na aftrek van 2 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee op de ontwikkeling niet overschreden. De hoogste geluidbelasting door de Bataafseweg bedraagt 50 dB in rekenpunt 56 (zuidgevel) na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt op 2 woningen binnen de ontwikkeling overschreden. De maximale hogere waarde wordt niet overschreden.

Het verder verlagen van de geluidbelasting door het treffen van maatregelen aan de bron is niet mogelijk omdat deze reeds zijn getroffen. Afscherming van de ontwikkeling is uit stedenbouwkundig en landschappelijk oogpunt
ongewenst. Voor de ontwikkeling dient voor twee woningen een hogere waarde te worden aangevraagd voor wegverkeer op de Bataafseweg van 49 dB (rekenpunt 41) en 50 dB (rekenpunt 53 en 56) conform tabel III.4.

Bij het toetsen of sprake is van een “goede ruimtelijke ordening” is aangesloten bij het toetsingskader van de Wgh. Aan dit toetsingskader kan worden voldaan. Voor het aspect geluid zal sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening als voor de woningen daarnaast wordt voldaan aan de eisen voor de geluidwering conform het Bouwbesluit.

De hoogste geluidbelasting bedraagt 55 dB zonder aftrek in rekenpunt 56. De benodigde karakteristieke geluidwering GA;k bedraagt dan 22 dB. Voor de gevels met een geluidbelasting van meer dan 53 dB (zie tabel III.5) zijn aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig om te voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit.

4.1.3 Lucht

De Wet milieubeheer biedt het kader om te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Een uitzondering op deze verplichting om de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen op de luchtkwaliteit mee te wegen, vormen bepaalde typen projecten die niet in betekende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit. Het begrip NIBM is uitgewerkt in het "Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)", en de bijbehorende "Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)".

Een plan draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de "3% grens" niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1.2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2. De Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen een invulling aan de NIBM grens. Indien er binnen de getalsmatige begrenzing van de Regeling wordt gebleven, is er geen nader onderzoek nodig. Bij de ruimtelijke ontwikkeling is er dan automatisch sprake van een niet in betekende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit.

Planspecifiek

Voor de functie wonen zijn locaties die niet meer dan 1500 woningen omvatten, aangemerkt als gevallen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Onderhavig plan betreft een ontwikkeling waarbij minder dan 1500 woningen worden toegevoegd. Hierdoor draagt de ontwikkeling 'niet in betekende mate bij aan luchtverontreiniging'. Toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit kan daarmee achterwege blijven. Het plan is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect lucht.

4.1.4 Bedrijfs- en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid gebruik te maken van de afstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom is deze publicatie te gebruiken voor het verantwoord inpassen van bedrijvigheid in een woon- of werkomgeving. De publicatie geeft informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op elkaar af te stemmen. In bijgevoegde tabel zijn de afstanden uit de publicatie van de VNG weergegeven.

Afstand   Code  
10   1  
30   2  
50   3.1  
100   3.2  
200   4.1  
300   4.2  
500   5.1  
700   5.2  
1000   5.3  
1500   6  

Tabel met afstanden uit de VNG publicatie

Het is niet de bedoeling om de in deze publicatie genoemde richtafstanden zonder meer toe te passen. De afstanden zijn namelijk afhankelijk van de omgevings- en bedrijfskenmerken. Dit leidt tot een gemotiveerd toepassen van de afstanden. Uitgangspunt is dat de in de bedrijvenlijst genoemde afstanden gelden tussen enerzijds de perceelgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van de woning. De richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. Dit kan zowel een rustige woonwijk als een rustig buitengebied zijn.

Het kan zo zijn dat specifieke wet- en regelgeving andere afstanden voorschrijft. Deze gaan dan voor de afstanden uit de VNG-publicatie. Te denken valt aan de Wet geurhinder en veehouderij, het Activiteitenbesluit of het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Planspecifiek

Op circa 260 m ten zuidwesten van het plangebied is een tankstation met LPG en detailhandel gevestigd. Voor deze inrichting geldt een minimale richtafstand van 50 m. De ligging van het plangebied voldoet ruimschoots aan deze richtafstand. Het plan is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bedrijven en milieuzonering.

4.1.5 Geur

Voor de uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling moet de geuruitstoot (emissie)De voor Waarde - Cultuurhistorie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden van bouwwerken zoals opgenomen in bijlage 4 (Karakteristieke objecten) behorende bij deze regels. van omliggende (agrarische) bedrijven worden onderzocht. Bij geurbelasting (of immissie) gaat het om de hoeveelheid geur (uitgedrukt in odour units per kubieke meter lucht), die op een geurgevoelig object terecht komt. Bij het afwegen welke afstand voldoende is tussen geurbronnen en geurgevoelige objecten moet rekening worden gehouden met de ligging van de geurcontour behorend bij het aanvaardbare hinderniveau.

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) betreft het toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen die raakvlakken hebben met mogelijke geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid tussen dieren met geuremissiefactoren en dieren zonder geuremissiefactor.

  • Dieren met geuremissiefactoren (niet-vaste afstandsdieren)

Voor dieren waarvoor een geuremissiefactor is opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv), wordt de geurhinder beoordeeld aan hand van artikel 3 van de Wgv. In dat geval mag de geurbelasting op een ‘geurgevoelig object’ een bepaalde waarde niet overschrijden en gelden minimumafstanden voor (voormalige) bedrijfswoningen. In bijgevoegde tabel zijn de normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor weergegeven.

Locatie geurgevoelig object:   Maximaal toegestane geurbelasting
(odour units per m3 lucht):  
concentratiegebied binnen bebouwde kom   3,0 ouE/m3  
concentratiegebied buiten bebouwde kom   14,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom   2,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom   8,0 ouE/m3  

Tabel met normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor (bron: Wgv)

Dieren waarvoor geen geuremissie is vastgelegd vallen onder de vaste afstandsdieren.

  • Dieren zonder geuremissiefactoren (vaste afstandsdieren)

Voor dieren waarvoor geen geuremissiefactor is opgenomen in de Rgv, wordt de geurhinder beoordeeld op grond van artikel 4, van de Wgv. In dat geval dient tenminste een minimale afstand tussen veehouderij en ‘geurgevoelig object’ te worden aangehouden. Het gaat hierom de afstand tussen het emissiepunt van een dierenverblijf en de buitenzijde van het geurgevoelig object. De afstanden betreffen binnen de bebouwde kom 100 m en buiten de bebouwde kom 50 m.

De afstand tussen dierenverblijven en geurgevoelige objecten moet binnen de bebouwde kom minstens 50 meter zijn. Buiten de bebouwde kom betreft deze afstand 25 meter.

Planspecifiek

Binnen het plangebied is boerderij Den Harden gevestigd. De boerderij heeft al jaren geen agrarische functie meer. Met het plan wordt de agrarische bestemming van de boerderij gewijzigd naar een woonbestemming. Hierdoor verdwijnt ook de milieucirkel van de boerderij.

Op circa 550 m afstand van het plangebied is een agrarisch bedrijf met vaste afstandsdieren gevestigd. Voor deze bedrijven geldt een richtafstand van 50 m. Het plangebied voldoet ruimschoots aan deze afstand.

Op circa 320 m afstand van het plangebied is een intensieve veehouderij met niet-vaste afstandsdieren gevestigd. Op bijgevoegde uitsnede van de Plan MER van de gemeente Winterswijk is weergegeven dat het leefklimaat ter plaatse van het plangebied in de huidige situatie 'zeer goed' is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2011SGEELINKNOOR-OW01_0009.png"

Uitsnede plan-MER Bestemmingsplan Buitengebied Winterswijk (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

4.1.6 Externe Veiligheid

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers, dit is respectievelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel wordt geacht, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden.

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi, stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld. De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

Planspecifiek

Ten zuidwesten van het plangebied ligt een lpg vulpunt. De cirkel op bijgevoegde afbeelding laat de riscocontour van het lpg vulpunt zien. De richtafstand van deze contour betreft 100 meter. Binnen de risicocontour zijn geen nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten toegestaan. Het plangebied ligt buiten de risicocontour van het lpg vulpunt. Het lpg vulpunt vormt daardoor geen belemmering voor het plan. Het plan is hiermee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2011SGEELINKNOOR-OW01_0010.png"

Uitsnede van de EV Signaleringskaart, plangebied is in het blauw omlijnd (Bron: https://nl.ev-signaleringskaart.nl).

4.2 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening worden gehouden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan moet worden opgenomen.

Archeologie

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn. Om deze reden zijn alle gronden in Winterswijk geïnventariseerd en beoordeeld op mogelijk aanwezige archeologische relicten. Er worden 4 waarden onderscheiden, iedere categorie kent een eigen verwachting op vondsten, waarbij 1 de hoogste verwachtingswaarde is en 4 de laagste.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Het plangebied maakt deel uit van het kleinschalige coulisselandschap rondom Winterswijk. In het ontwerp is rekening gehouden met het landelijke karakter van de omgeving.
Voor het plan is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Het beeldkwaliteitsplan is weergegeven in Bijlage 1.

Archeologie
Den Harden:

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. De volledige rapportage van het archeologische onderzoek is weergegeven in Bijlage 5 en Bijlage 6.

Uit het verkennend en karterend archeologisch booronderzoek blijkt dat de bodem in het plangebied grotendeels diep verstoord is. Er zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen, ook niet ter plekke van het historisch erf. De op de AHN-kaart aangetroffen rechthoekige structuur blijkt vrij recent te zijn. Op basis van deze constateringen is de kans zeer klein dat in het plangebied een archeologische vindplaats aanwezig is. Verder archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

Laan van Napoleon:

Gedurende het opstellen van het bestemmingsplan 'Eelink 2012' (vastgesteld op 5 juli 2012) is archeologisch onderzoek uitgevoerd in onderhavig plangebied. De rapportage van dit onderzoek is weergegeven in Bijlage 7. Op basis van dat archeologische onderzoek is geconcludeerd dat het gebied niet over behoudenswaardige archeologisch waarden beschikt. Voor het plangebied geldt daardoor geen dubbelbestemming ten behoeve van archeologische verwachtingswaarden. Voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan is dus geen nader archeologische onderzoek noodzakelijk. Het plan is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect cultuurhistorie en archeologie.

4.3 Flora en fauna

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.


Gebiedsbescherming

De Wet natuurbescherming richt zich op de bescherming van gebieden. In de Wet natuurbescherming zijn de volgende gebieden aangewezen en beschermd:

  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);

Naast Natura 2000-gebieden is in het kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Dit is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones die tussen de natuurgebieden liggen. Het natuurnetwerk draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.

Soortenbescherming

Voorts is in de Wet natuurbescherming de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren geregeld: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Onderzocht moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook voor het voorliggende plan, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

Ten behoeve van de ontwikkeling van de nieuwe woningen en het gebruik van de nieuwbouw is een onderzoek uitgevoerd naar de stikstofuitstoot. De volledige stikstofberekening is weergegeven in Bijlage 8.

De locatie waar de nieuwe bebouwing is gepland ligt op ongeveer 2,5 km nabij Natura 2000-gebied ‘Bekendelle’, op ongeveer 2,5 km nabij Natura 2000-gebied ‘Willinks Weust’, op ongeveer 4,5 km nabij Natura 2000-gebied ‘Korenburgerveen’ en op ongeveer 5,5 km nabij Natura 2000-gebied ‘Wooldse Veen’. Op bijgevoegde afbeelding is de ligging van het plangebied ten opzichte van de Natura 2000-gebieden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2011SGEELINKNOOR-OW01_0011.png"

Uitsnede natuurkaart Nederland (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Met de stikstofberekening wordt geconcludeerd dat zowel voor de aanlegfase als voor de gebruiksfase blijkt dat de nu gehanteerde grenswaarde van de stikstofdepositie van 0,00 mol/ha/j niet wordt overschreden. Er zijn geen belemmeringen voor het aspect stikstof voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase.

Soortenbescherming

Tijdens de voorbereiding van dit bestemmingsplan zijn op diverse momenten onderzoeken uitgevoerd naar beschermde soorten in het plangebied. De volledige rapportages van de onderzoeken zijn weergegeven in Bijlage 9 en Bijlage 10.

Uit deze onderzoeken komt naar voren dat de voorgenomen plannen, om langs de noordzijde van de Laan van Napoleon in Winterswijk het plan villawijk Landgoed Eelink verder te vergroten met de bouw van enkele vrijstaande woningen, negatieve effecten verwacht kunnen worden op (essentieel) foerageergebied van de gewone dwergvleermuis en een vliegroute van de gewone dwergvleermuis en laatvlieger. Om deze aantasting te voorkomen worden mitigerende maatregelen genomen. Ook is er een ontheffing nodig op grond van de Wet natuurbescherming voor een deel van het gebruik dat wordt toegelaten op Eelink Noord. Het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland is het bevoegde gezag voor die ontheffing.

Tijdens de geplande werkzaamheden wordt er verder rekening gehouden met grondgebonden zoogdieren, gebouw bewonende vogelsoorten als ringmus, spreeuw en witte kwikstaart en broedvogelsoorten van opgaande begroeiingen. De werkwijze wordt in een ecologisch werkprotocol vastgelegd. Met de werkzaamheden wordt rekening gehouden met de meest kwetsbare perioden, waaronder het broedseizoen (globaal tussen 15 maart - 15 juli) en de rustperiode van diverse grondgebonden zoogdiersoorten of ruim voor aanvang van het broedseizoen of de winterperiode gestart worden en/of er worden voorkomen dat broedvogels zich lokaal vestigen. Broedgevallen buiten deze periode zijn ook beschermd.

Er is door een ecologisch deskundige een mitigatieplan opgesteld. Hieruit blijkt dat de voornoemde ontheffing verleend kan worden voor het binnen Eelink Noord toegelaten gebruik. Onderdeel van de in het bestemmingsplan verankerde maatregelen is het beplanten van de zone langs de Whemerbeek. Deze groenstructuur wordt ook positief bestemd met de bestemming 'Water'. In die bestemming is de bepaling opgenomen dat binnen deze gronden zijn geen verlichting en gebouwen toegestaan. Voor de ontsluiting van de te realiseren woningen op Eelink Noord wordt een kleine doorsteek door de houtwal gerealiseerd. De structuur van de houtwal blijft behouden. Verder wordt langs de bestaande houtwal een vleermuiszone van 10 meter breed aan beide zijden opgenomen. Binnen deze vleermuiszone zijn verlichting en het bouwen van gebouwen niet toegestaan. Dit draagt bij aan het creëren c.q. behouden van een goed leefgebied voor de vleermuis.

4.4 Verkeer

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het effect van de beoogde ontwikkeling op de verkeersstructuur inzichtelijk te worden gemaakt.

De te realiseren woningen worden ontsloten via de Laan van Napoleon. Voor de ontsluiting van de woningen binnen het noordelijke gedeelte van het plangebied wordt een weg aangelegd vanuit de Laan van Napoleon.

Het aantal te realiseren parkeerplaatsen per woning is geregeld in het bestemmingsplan 'facetbestemmingsplan parkeren Winterswijk', vastgesteld op 28 juni 2018. Volgens dat bestemmingsplan geldt voor een vrijstaande woning in de kom een parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen. Deze norm is als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan. In de praktijk betekend dat per vrijstaande woning 2 parkeerplaatsen dienen te worden gerealiseerd.

Het plan is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect verkeer.

4.5 Water

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde en duurzame watersystemen. Het Waterschap Rijn en IJssel laat in het Waterbeheerplan 2016-2021 zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten het waterschap in de samenwerking met haar partners wil leggen. Vanuit die omgevingsverkenning wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.

Voor het taakgebied Veiligheid water is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het taakgebied Voldoende water is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor Schoon water is het uitgangspunt “stand still - step forward”. Essentieel is het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem met als einddoel een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Partnerschappen met gemeenten en andere partijen zorgen voor een effectieve en efficiënte (afval)waterketen. Door optimalisatie van de behandeling van afvalwater wordt een bijdrage geleverd aan een goede volksgezondheid en een schoon watersysteem. Het terugwinnen van energie en grondstoffen uit afvalwater draagt bij aan een meer circulaire economie.

Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.

Planspecifiek

Voor het plan is een waterhuishoudingsplan opgesteld. De volledige rapportage van het waterhuishoudkundig plan is weergegeven in Bijlage 11 en Bijlage 12. Het waterhuishoudingsplan betreft de beschrijving van de oplossingsrichtingen voor de behandeling van hemel- en vuilwater.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

JS4EVER en de Gemeente Winterswijk zijn de initiatiefnemers van het plan. Beide partijen exploiteren een gedeelte van het plangebied.

Voor de realisatie van het gemeentelijk gedeelte van het plangebied is een grondexploitatieberekening opgesteld waarin de kosten voor het ontwerp en realisatie zijn opgenomen alsmede andere te voorziene uitgaven en inkomsten. Eventuele planschadekosten kunnen binnen de grondexploitatie worden opgevangen. Uit de exploitatieberekening blijkt dat het plan financieel haalbaar is met een positief resultaat. De grondexploitatieberekening wordt de raad ter vaststelling aangeboden.
JS4EVER exploiteert haar gedeelte van het plangebied voor eigen rekening en risico. JS4EVER en de gemeente hebben dit vastgelegd in een anterieure overeenkomst grondexploitatie. In deze overeenkomst is geregeld dat de gemeente de openbare voorzieningen in het gehele plangebied aanlegt. JS4EVER draagt de kosten van de openbare voorzieningen in haar gedeelte van het plangebied. JS4EVER draagt ook bij aan eventuele planschadekosten. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet noodzakelijk. Het plan is economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Algemeen

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).


Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • 1. het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • 2. het bebouwen van de gronden;
  • 3. het verrichten van werken (aanleggen).


Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook van toepassing voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

Opbouw van de regels

Het bestemmingsplan is conform de daaraan te stellen wettelijke eisen zoals vastgelegd in de Standaard voor Bestemmingsplannen 2012 opgesteld. De regels hebben een vaste opbouw en de hoofdstukken zijn als volgt verdeeld:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.

Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels en algemene afwijkings- en wijzigingsregels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.2 Dit bestemmingsplan

De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen in de toelichting is beschreven. In deze paragraaf is als bedoeld in artikel 3.1.3. van het Besluit ruimtelijke ordening een beschrijving opgenomen van de bestemmingen die in het bestemmingsplan voorkomen.

Bos

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor de instandhouding en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden;

Verkeer - Verblijfsgebied

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor verkeersdoeleinden ten behoeve van het doorgaande verkeer, met bijbehorende voorzieningen, rijbanen, paden, bermen met beplanting en parkeervoorzieningen;

Water - Beekdal

De voor 'Water - Beekdal' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor waterstaatkundige doeleinden, de afvoer van water, het behoud, beheer en/of herstel van de landschappelijke, aardwetenschappelijke en ecologische waarden;

Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen in een burgerwoning. Het aantal wooneenheden is vastgelegd in de regels van dit bestemmingsplan. Gebouwen zijn binnen het bouwvlak toegestaan en de maximale goot- en bouwhoogte is met een aanduiding vastgelegd. Ten aanzien van het parkeren wordt verwezen naar de beleidsregel parkeren Winterswijk. Binnen de zone vliegroute vleermuizen is geen bebouwing toegestaan.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht ligt het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage. Eenieder kan dan een zienswijze indienen op het plan. Na vaststelling door de gemeenteraad ligt het bestemmingsplan opnieuw 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt in werking daags na afloop van de tervisielegging, als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag artikel 3.1.1. Bro overleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan geldt dat overleg moet worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het gaat dan tenminste om de betrokken waterschappen en diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Dit bestemmingsplan is voorgelegd aan de provincie Gelderland.

Het waterhuishoudingsplan is akkoord bevonden door het waterschap Rijn en IJssel. Er zijn geen aanvullende maatregelen of voorwaarden noodzakelijk. Zie voor een nadere onderbouwing de watertoets in paragraaf 4.5.

6.3 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor een termijn van zes weken ter inzage gelegd. Wanneer gedurende deze periode zienswijzen worden ingediend, wordt hiervan in deze paragraaf of in een aparte bijlage verslag gedaan.