direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Huppelseweg 1
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.BP2301BGHUPPELSEW1-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op het perceel aan de Huppelseweg 1 en 1a te Winterswijk-Huppel, in de gemeente Winterswijk (hierna: plangebied). Ter plaatse van het plangebied bevind zich een gesplitste woning met daar omheen tuinen met enkele bijgebouwen. In het noorden van het plangebied bevindt zich een schoppe en zijn twee grote stallen aanwezig.

Op basis van het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" zijn ter plaatse van de woonbestemming het bestaande aantal woningen toegestaan, waarbij binnen het plangebied de woning is gesplitst met de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gesplitst'.

De drie initiatiefnemers van het plan zijn voornemens om de stallen in het noorden van het plangebied te slopen en hier een woning voor terug te bouwen. De drie woningen die in de nieuwe situatie in het plangebied bestaan krijgen vervolgens ieder een eigen woonbestemming met bijbehorende bouwwerken. Voor de adressen Huppelseweg 1 en 1a wordt daarnaast het maximum oppervlakte aan toegestane bijgebouwen uitgebreid ten opzichte van de huidige maatvoering.

Om de voorliggende ontwikkelingen mogelijk te maken, is een partiële herziening van het bestemmingsplan benodigd. De gemeente Winterswijk heeft op 4 oktober 2021 aangegeven om in principe medewerking te willen verlenen aan de herziening van het bestemmingsplan. In dit plan wordt aangetoond dat de gewenste ontwikkeling in overeenstemming is met 'een goede ruimtelijke ordening' en vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt, zoals reeds in de aanleiding is genoemd aan de Huppelseweg 1 te Huppel, in het buitengebied van de gemeente Winterswijk. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven. Het plangebied is hierin indicatief aangegeven met een rode ster en met de rode contour. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de bij dit bestemmingsplan behorende verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2301BGHUPPELSEW1-OW01_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Ligging plangebied (Bron: PDOK)  

1.3 Geldend bestemmingsplan

1.3.1 Algemeen

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" en het "facetbestemmingsplan parkeren Winterswijk". Deze plannen zijn door de gemeenteraad van Winterswijk vastgesteld op respectievelijk 28 februari 2011 en 28 juni 2018. Het "facetbestemmingsplan parkeren Winterswijk" legt planologisch de parkeernormen in de gehele gemeente Winterswijk vast.

In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" weergegeven. De rode contour geeft het plangebied weer. In de legenda zijn alle geldende bestemmingen en aanduidingen weergegeven die binnen het plangebied voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2301BGHUPPELSEW1-OW01_0002.png"  
Afbeelding 1.2 Uitsnede geldend bestemmingsplan (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)  
1.3.2 Bestemmingen en aanduidingen

De gronden binnen het plangebied zijn voorzien van de enkelbestemmingen 'Agrarisch - Cultuurlandschap' en 'Wonen'.
Binnen de enkelbestemming 'Wonen' gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' en 'Waarde - Archeologische verwachting 2'. Verder geldt hier de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gesplitst'. Daarnaast gelden binnen de woonbestemming de gebiedsaanduidingen 'waardevol landschap', 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' en 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'.

Binnen de enkelbestemming 'Agrarisch - Cultuurlandschap' geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Verder gelden de functieaanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch met waarde' - hoogteverschillen' en 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - openheid'. Daarnaast gelden binnen de agrarische enkelbestemming de gebiedsaanduidingen 'waardevol landschap', 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' en 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'.

Hierna wordt nader de op de geldende bestemmingen en aanduidingen ingegaan:

Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor het bewonen van het bestaande aantal woningen. Binnen deze bestemming mogen aan huis gebonden beroepen beoefend worden op maximaal 50 m2 van het vloeroppervlakte van de woning en de bijgebouwen. Het toegestane aantal vierkante meters aan bijgebouwen is 150 m2 per woning, met een maximaal oppervlakte van 300 m2. Bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gesplitst'

Bijgebouwen en overkappingen mogen binnen de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gesplitst' maximaal 300 m2 bedragen. Deze bouwaanduiding komt te vervallen binnen het plangebied met het in werking treden van deze bestemmingsplanherziening.

Agrarisch - Cultuurlandschap

De gronden met de bestemming 'Agrarisch - Cultuurlandschap' zijn bestemd voor het uitoefenen van een grondgebonden agrarisch bedrijf.

Ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - hoogteverschillen' dienen de van nature aanwezige hoogteverschillen behouden, hersteld en/of ontwikkeld te worden. Het is op deze gronden verboden om zonder omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde en bij werkzaamheden de grond te ontgronden, vergraven, af te graven of te egaliseren.

Landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden die betrekking hebben met de openheid van het landschap dienen binnen de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - openheid' behouden, hersteld en/of ontwikkeld te worden.

Waarde - Archeologie

Op een groot gedeelte van het plangebied rust de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Gronden met deze bestemming zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem. Bij het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het bebouwen van een bouwwerk dient een archeologisch rapport te worden overlegd waarin de archeologische waarden zijn vastgelegd van de gronden waarop de ontwikkeling plaatsvindt. Indien hieruit blijkt dat de archeologische waarden in de grond door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, is het mogelijk dat het bevoegde gezag verdere maatregelen verbindt aan de omgevingsvergunning voor het bouwen.

Waarde - Archeologische verwachting 2

De gronden met deze bestemming zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem. Bij het aanvragen voor het bouwen van een bouwwerk met een oppervlakte groter dan 100 m2 dient een rapport opgeleverd te worden waarin de archeologische waarden van de gronden zijn vastgelegd.

Gebiedsaanduiding 'waardevol landschap'

De gronden binnen deze gebiedsaanduiding zijn mede bestemd voor het beschermen en ontwikkelen van het waardevolle landschap. Omgevingsvergunningen voor het afwijken van de bouw- of gebruiksregels of het uitvoeren van een in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid worden alleen verleend wanneer de ontwikkeling geen aantasting van de bijzondere kwaliteiten van het landschap tot gevolg heeft en de ontwikkeling leidt tot het behoud of de versterking van de bijzondere kwaliteiten.

Gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'

Ter plaatse van deze aanduiding is het binnen de bestemming 'Agrarisch - Cultuurlandschap' toegestaan intensieve veehouderij te bedrijven tot een bebouwde oppervlakte van maximaal 1 ha, of het bestaande oppervlakte.

Gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'

Binnen de bestemming 'Agrarisch - Cultuurlandschap is intensieve veehouderij uitsluitend toegestaan wanneer hier de aanduiding 'intensieve veehouderij' aanwezig is.

1.3.3 Strijdigheid

De gewenste ontwikkeling waarbij nieuwe woonbestemmingen worden toegevoegd en het oppervlakte aan bijgebouwen wordt toegevoegd is strijdig op enkele onderdelen van het geldende planologische regime.

Toevoegen van een derde woning

Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit één woonbestemming. De eigenaar van de oude stallen wenst de stallen te slopen en hier een woning voor terug te bouwen middels de rood-voor-rood regeling. Deze ontwikkeling is strijdig omdat de huidige woonbestemming enkel een gesplitste woning binnen het plangebied mogelijk maakt. Om de drie partijen binnen deze ontwikkeling vrij te maken van een planologische afhankelijkheid aan elkaar wordt het plangebied opgedeeld in drie onafhankelijke woonbestemmingen.

Overschrijding van het maximale oppervlakte aan bijgebouwen

De bestaande schoppe binnen het plangebied veranderd van eigenaar en wordt eigendom van de bewoners van Huppelseweg 1a. In ruil hiervoor mogen de bewoners van huisnummer 1 enkele nieuwe bijgebouwen bouwen. Beide adressen zouden met deze ontwikkeling de maximale oppervlakte aan bijgebouwen uit het geldende bestemmingsplan overschrijden. Voor de woningen met huisnummer 1 en 1a wordt met de partiële herziening in de nieuwe woonbestemmingen een uitbreiding van het maximale oppervlakte aan bijgebouwen toegestaan.

Agrarische bestemming omzetten naar woonbestemming

Het omzetten van gronden met een agrarische bestemming naar een woonbestemming ligt buiten de bestaande afwijk- of wijzigingsbevoegdheden in het geldende bestemmingsplan 'Integrale herziening buitengebied Winterswijk'. Om de woning op huisnummer 1 meer ruimte te geven en ruimte te maken voor meer bijgebouwen wordt de agrarische bestemming van de kavel ten zuiden van de woningen omgezet in een woonbestemming. Dit is de derde en laatste wijziging die wordt voorzien met onderliggende partiële herziening van het bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De toelichting is opgebouwd uit 6 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 de uitvoerbaarheid van het plan wordt aangetoond aan de hand van relevante milieu- en omgevingsaspecten en de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 5 volgt de wijze van bestemmen, waarin uiteen wordt gezet hoe het plan juridisch is vertaald naar de verbeelding en de regels. Tenslotte komen in hoofdstuk 6 de resultaten van de procedure aan de orde.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

Het plangebied aan de Huppelseweg 1 ligt in het buitengebied van de gemeente Winterswijk. De omgeving van het plangebied kenmerkt zich vooral door de afwisseling van bospercelen, agrarisch cultuurlandschap en verspreid liggende (agrarische) bedrijfspercelen en woonpercelen.

Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door bedrijventerrein Dennenoord. Op enige afstand in het westen is het recreatiegebied 't Hilgelo gelegen. Aan de overige zijden is met name sprake van agrarische cultuurgronden.

Het plangebied bestaat uit een voormalige agrarische bedrijfswoning die gesplitst is en word bewoond door twee families. Beide woningen hebben enkele bijgebouwen op het terrein staan. In het noorden van het plangebied is een oude boerenschuur gelegen.

In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van de huidige situatie ter plaatse van het plangebied opgenomen. Het plangebied is hierin aangegeven met de rode contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2301BGHUPPELSEW1-OW01_0003.png" Afbeelding 2.1: Luchtfoto van de huidige situatie van het plangebied (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)  

2.2 Planbeschrijving

De concrete ontwikkeling heeft betrekking op het opdelen van het plangebied in drie woonbestemmingen, het realiseren van een woning op de plaats van de boerenstallen in het noorden van het plangebied, het vergroten van het toegestane oppervlakte aan bijgebouwen voor de huisnummers 1 en 1a en het vergroten van de woonbestemming voor het huisnummer 1. Het toegestane oppervlakte aan bijgebouwen wordt voor de huisnummers 1 en 1a uitgebreid naar respectievelijk 200 m2 en 300 m2.

Met toepassing van de rood-voor-rood regeling worden de bestaande stallen, met een oppervlakte van circa 800 m2 gesloopt en mag de eigenaar van de gronden op de locatie van de stallen een woonhuis terugbouwen. De nieuwe situatie na het bouwen van de woning is afgebeeld in afbeelding 2.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2301BGHUPPELSEW1-OW01_0004.png"  
Afbeelding 2.2 Verbeelding van de nieuw te bouwen woning en de belijning van de nieuwe bestemmingsgrenzen (in het wit) (Bron: Raaklein Architectuur)  
2.2.1 Landschappelijk inrichtingsplan

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling heeft de gemeente Winterswijk de voorwaarde gesteld dat een Landschappelijk inpassingsplan wordt opgesteld alvorens het perceel bewoond kan worden.

Doordat in de omgeving van het plangebied geen aanknopingspunten aanwezig zijn voor de herstel van historische landschapselementen wordt in het inpassingsplan met name gestreefd naar een landschappelijke verbetering van de percelen. De nieuwe woning in het plangebied wordt omzoomd door een meidoornhaag in het verlengde van de bestaande haag. Verspreid over de percelen worden meerdere solitaire bomen toegevoegd. Tevens wordt het bestaande bosperceel uitgebreid met enkele bomen. De nieuwe schuur in het zuiden van het plangebied komt grotendeels achter bestaande hagen en het struweel te staan. Rond de woningen worden alleen groenafscheidingen toegepast en geen schuttingen. Op afbeelding 2.3 is het landschappelijk inpassingsplan weergegeven.

Het inpassingsplan is door de initiatiefnemers van dit bestemmingsplan aan de gemeente ter beoordeling gelegd. Het inpassingsplan zoals het verbeeld staat in Bijlage 1 is voorwaarde voor de geldigheid van dit bestemmingsplan. Het naleven van het landschappelijk inpassingsplan is dan ook opgenomen als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de planregels van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2301BGHUPPELSEW1-OW01_0005.png"  
Afbeelding 2.3 Verbeelding van de toekomstige inrichting van het plangebied, volgens het landschappelijk inrichtingsplan (bron: Buro Collou)  

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)
3.1.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

3.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
    Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's
    Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
    Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zet het Rijk in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
3.1.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten koste gaat van toekomstige generaties.
3.1.1.4 Toetsing aan de NOVI

In voorliggend geval betreft een project waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Bij het uitwerken van het plan zijn de kenmerken en identiteit van het gebied centraal gesteld. Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
3.1.2.1 Algemeen

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), de voorloper van de NOVI, is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In het Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

  • bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
  • stedelijke ontwikkeling: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
3.1.2.2 Toetsing aan de Ladder

Wat betreft de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ wordt opgemerkt dat de Ladder van toepassing is bij ‘nieuwe stedelijke ontwikkelingen’. Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie. Uit Afdelingsjurisprudentie blijkt dat de vraag wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in grote mate casuïstisch wordt beantwoord. Zo heeft de Afdeling uitgemaakt dat de bouw van 11 woningen niet als stedelijke ontwikkeling wordt gezien (ABRvS 16 september 2015;ECLI:NL:RVS:2015:2921). In de Nota van toelichting bij de Bro wordt verder aangegeven dat ontwikkelingen en regelingen die géén extra verstedelijking mogelijk maken, maar juist bebouwing reduceren of verplaatsen, zoals rood-voor-rood regelingen, functieverandering of ruimte-voor-ruimte regelingen, niet worden gezien als stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder. Gezien de aard en omvang (planologisch toevoegen van slechts één reguliere woning) van de ontwikkeling is een toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet nodig.

3.1.3 Nationaal Landschap

Op basis van landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten heeft het Rijk in het verleden een selectie gemaakt van twintig ‘Nationale landschappen’. Het gebied Winterswijk maakte deel uit van deze selectie vanwege de volgende kernkwaliteiten: kleinschalige openheid, groene karakter en microreliëf. Met de vaststelling van de SVIR is het landschapsbeleid losgelaten. De verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal laat het Rijk over aan de provincies.

3.1.4 Conclusie toetsing van het initiatief aan het rijksbeleid

Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

De omgevingsvisie Gaaf Gelderland, vastgesteld op 19 december 2019 gaat over ‘Gaaf Gelderland’. ‘Gaaf’ is een woord met twee betekenissen. ‘Gaaf’ betekent ‘mooi’ en gaat over wat historisch en landschappelijk gezien heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard! Maar ‘Gaaf’ verwijst ook naar dat wat ‘cool’ en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard! Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse omgevingsvisie. In de omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' is benoemd wat voor de provincie van waarde is en wat moet worden beschermd. Daarnaast geeft de provincie richting aan wat ze willen en ook moeten veranderen en ontwikkelen.

In de visie staan de volgende begrippen centraal: gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Met gezond en veilig worden een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna gestimuleerd. Daarmee bereidt de provincie zich voor op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. Om deze doelen te bereiken moet met name aandacht worden besteed aan verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.

Met schoon en welvarend worden een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen gestimuleerd. Daarmee bereidt de provincie zich voor op het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. Om deze doelen te bereiken moet met name aandacht worden besteed aan het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Omgevingsverordening Gelderland

In december 2022 heeft de provincie Gelderland de omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen uit de omgevingsvisie. In de omgevingsverordening is ten aanzien van de functie wonen bepaald dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan zijn wanneer dit past in het Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

Artikel 2.56 (ontwikkeling in Nationaal landschap)

  • 1. Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap maar buiten de Groene ontwikkelingszone, het Gelders natuurnetwerk, maakt ten opzichte van het op 17 oktober 2014 geldende bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap, bedoeld in bijlage Kernkwaliteiten Nationale Landschappen, niet aantasten.
  • 2. In afwijking van het eerste lid zijn activiteiten die deze kernkwaliteiten aantasten alleen mogelijk als:
    • a. er geen reële alternatieven zijn;
    • b. er sprake is van redenen van groot openbaar belang;
    • c. compenserende maatregelen plaatsvinden ter waarborging van de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen zoals vastgelegd in de bijlage Kernkwaliteiten Nationale Landschappen.

Planspecifiek

In voorliggend geval is sprake van een kleinschalige ontwikkeling binnen het Nationaal landschap buiten Gelders natuurnetwerk en de Groene ontwikkelingszone.
Deze ontwikkeling gaat gepaard met een kwaliteitsverbetering van het plangebied aan de Huppelseweg, zie hiervoor ook de beschrijving van de landschappelijke inpassing in paragraaf 2.2 en Bijlage 1.

Het inpassingsplan voorziet in een uitbreiding van de bestaande groene inpassing en voegt een nieuwe haag met inheemse beplanting toe. Door het voornemen wordt de kwaliteit van het gehele plangebied verbeterd en blijven de bestaande kernkwaliteiten behouden. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met artikel 2.56 van de Omgevingsverordening Gelderland.

3.2.2 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de voorliggende ontwikkeling in overeenstemming is met de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening van de provincie Gelderland.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025

Er heeft binnen de Regio Achterhoek een uitgebreide analyse plaatsgevonden van de ontwikkelingen op de woningmarkt, de bestaande woningvoorraad en de toekomstige behoefte (de 'kernenfoto's'). De uitkomsten van deze analyse zijn vastgelegd in de 'Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025'. De Regionale Woonagenda Achterhoek is vastgesteld door de gemeenteraad op 27 mei 2015. Een belangrijke conclusie van de uitgevoerde analyse (die ook is vastgelegd in het actuele woonbeleid) is dat de geplande woningbouwopgave met 10% moet worden gereduceerd. Dit in aanvulling van de eerdere reductie van het aantal woningbouwplannen die in regionale afspraken is vastgelegd in 2010. De reden hiervoor is dat het aantal geplande nieuwbouwwoningen de toekomstige vraag zal overstijgen. Dit betekent dat iedere gemeente een stringent beleid moet voeren als het gaat om het toevoegen van nieuwe woningen. Zo wordt bijvoorbeeld in de hele regio onderzocht of de woningbouwcapaciteit in bestaande woningbouwplannen teruggebracht kan en moet worden. De gemeenten in de Achterhoek monitoren de voorgenomen woningbouwopgave aan de hand van een gemeentelijke planningslijst. Deze lijst ziet op het toevoegen van nieuwe woningen.

Planspecifiek

Het toevoegen van een rood-voor-rood woning wordt niet als stedelijke ontwikkeling gezien waardoor toetsing aan de regionale woonagenda bij voorliggend plan niet van toepassing is. Daarnaast zijn de bewoners van de nieuw te bouwen woning reeds bekend en wordt in dit geval gebouwd voor een concrete behoefte.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Buitengebied Winterswijk

De Omgevingsvisie Buitengebied Winterswijk is een integrale visie voor de fysieke leefomgeving van het buitengebied van de gemeente Winterswijk. De visie bevat de strategische hoofdkeuzen van het beleid voor de lange termijn. De visie heeft twee functies. Het is het afwegingskader als een initiatief bij de gemeente wordt ingediend dat niet in het geldende bestemmingsplan in het buitengebied past en als de gemeente overweegt om van de regels in het bestemmingsplan af te wijken. Daarnaast is de omgevingsvisie het inhoudelijk kader voor de opvolger van het bestemmingsplan "integrale herziening buitengebied Winterswijk", het omgevingsplan. Het omgevingsplan komt enkele jaren na de vaststelling van de omgevingsvisie Buitengebied Winterswijk.

In de omgevingsvisie worden de volgende kwaliteiten beschouwd als kernkwaliteiten van het buitengebied:

  • 1. De bijzondere geologische en aardkundige kenmerken.
  • 2. De bijzondere en hoge kwaliteit van het cultuurlandschap, ontstaan door menselijk gebruik in het verleden.
  • 3. Ecologische waarden en milieukwaliteit, die zijn ontstaan als gevolg van de opbouw van het landschap.
  • 4. De leefbaarheid in het landelijk gebied die er is als gevolg van de sociale samenhang.
  • 5. Het economisch functioneren van het landelijk gebied, die bijdraagt aan de binding van inwoners aan het gebied en in veel gevallen een (financiële) drager is van de bijzondere kenmerken van het landschap.

Bovenstaande kwaliteiten zijn bepalend voor de identiteit van Winterswijk. En daarom worden in de visie keuzes gericht op:

  • 1. Het veiligstellen, behouden en bevorderen van die kwaliteiten bepalend zijn voor de identiteit van de gemeente.
  • 2. Het laten van ruimte voor initiatieven die aan die kwaliteiten bijdragen.


Bij functieverandering van erven en aanpassingen van woningen wordt de kwaliteit van het hele erf betrokken bij de beoordeling. Daar waar onderdelen van ensembles eerder al verloren zijn gegaan of incompleet zijn geraakt, steunt de gemeente elk initiatief dat deze weer aanheelt c.q. versterkt.

Sociaal Vitaal platteland

Om een authentiek en leefbaar landelijk gebied te borgen heeft de gemeente Winterswijk in de omgevingsvisie de visie op het platteland bepaald. De gemeente Winterswijk zet voor de komende jaren op een sociaal vitaal platteland, waarin de volgende keuzes worden gemaakt:

  • Flexibele invulling van woningen en erven in het buitengebied;
  • Nieuwbouw op nu nog onbebouwde locaties dragen maximaal bij aan de sociale cohesie;
  • Overaanbod van woningen voorkomen;
  • Functiemenging bij buurtschappen;
  • Aan de slag met actieve recreatie en natuurbeleving;
  • Voorkomen van verloedering en leegstand


Door o.a. bij woningsplitsing flexibeler om te gaan met bestaande bebouwing voor wat betreft de grootte van de woning en het aantal eenheden kan de gemeente snel ingaan op specifieke wensen in de samenleving. De kern van de omgevingsvisie is het sturen op effecten die per saldo leiden tot een initiatief dat bijdraagt aan de omgevingskwaliteit. Dus geen nieuwbouw of uitbreiding van bebouwing om waarde toe te voegen, maar om kwaliteit toe te voegen. Vandaar geen honorering van initiatieven die alleen maar bestaan uit nieuwbouw of uitbreiding van bebouwing (ook niet op bestaande erven) om een of meer (extra) woningen, recreatiewoningen, B&B's of bijgebouwen te realiseren. En een nieuwe regeling voor bijgebouwen (de 150 m²- norm is geen maximum meer, maar een richtlijn) en een aangepaste sloopregeling: geen verplichting tot bovenplans verevenen of rood-voor-rood meer als de erfoptimalisatie door de gemeente positief beoordeeld wordt.

Planspecifiek

De voorliggende ontwikkeling voorziet met het slopen van 800 m2 aan boerenstallen en het bouwen van een nieuwe woning in een kwaliteitsverbetering van het erf. De omgevingsvisie biedt hiervoor ruimte omdat de kwaliteit van het gehele erf wordt verbeterd. Middels het landschappelijk inpassingsplan wordt tevens een bijdrage geleverd aan de omgevingskwaliteit en vormt de ontwikkeling een kwalitatieve verbetering van het gehele plangebied, door het laten toenemen van de groene uitstraling met een nieuwe woning en inheemse hagen.
De initiatiefnemers hebben een landschappelijk inpassingsplan bij de gemeente ter beoordeling gelegd. Het uitvoeren en instandhouden van dit inpassingsplan is voorwaardelijk verplicht gesteld in de regels van het bestemmingsplan.

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de Omgevingsvisie Buitengebied Winterswijk.

3.4.2 Volkshuisvestelijk Afwegingskader Woningbouw Winterswijk

Het afwegingskader, vastgesteld op 28 juni 2018, kent een puur volkshuisvestelijke insteek. Het beoordeelt plannen in de basis op hun bijdrage aan de volkshuisvestelijke ambities van de gemeente Winterswijk, zoals die zijn vastgelegd in het gemeentelijk woonbeleid. De beoordeling van plannen aan de hand van dit afwegingskader is onderdeel van een bredere ruimtelijke afweging, mede op andere beleidsvelden (parkeren, goed woon- en leefklimaat, milieu, groene inpassing, cultuurhistorie, duurzaamheid, levensloop-bestendigheid, etc.). Een positieve beoordeling op dit afwegingskader betekent een positief advies vanuit volkshuisvestelijk oogpunt.

Het afwegingskader is een procesinstrument dat wordt toegepast voor de volkshuisvestelijke beoordeling van woningbouwplannen. Het afwegingskader dient meerdere doelen:

  • Het komen tot een woningbouwprogramma dat aansluit op de kwalitatieve en kwantitatieve woonbehoeften van verschillende doelgroepen in de gemeente Winterswijk;
  • Een bijdrage leveren aan het behouden en liefst versterken van de omgevingskwaliteit van de kern Winterswijk, het kerkdorp Meddo, de buurtschappen en het overige buitengebied;
  • Het behoud van leefbare gemeenschappen, het sociaal en vitaal houden van kernen en buurtschappen;
  • Het voorkomen / tegengaan van leegstand van woningen of ander incourant vastgoed.


In het afwegingskader is opgenomen dat wanneer met een plan niet meer dan 2 wooneenheden worden toegevoegd, de ontwikkeling akkoord is met realisatie vanuit volkshuisvestelijke afweging.

Planspecifiek

De voorliggende ontwikkeling voorziet in de toevoeging van één woning. De ontwikkeling is dan ook in overeenstemming met het volkshuisvestelijk afwegingskader.

3.4.3 Landschapsontwikkelingsplan

Op 4 november 2009 is het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) vastgesteld. Het LOP kan worden opgevat als een uitwerking van het Landschapsonderdeel van de Visie Buitengebied. Het LOP is de basis voor de uitvoering van landschapsprojecten en bevat het kader voor de invulling van het 'ja-mits' en 'nee- tenzij' beleid voor 'Waardevolle Landschappen' zoals verwoord in de Structuurvisie Gelderland 2005. De Structuurvisie is inmiddels vervangen door de Omgevingsvisie. Op termijn zal de provinciale ambitie ten aanzien van natuur en landschap worden uitgewerkt in een Gebiedenatlas. Dit is in wezen een actualisering van onder andere het LOP. Het voorliggende initiatief is getoetst aan het LOP.

De hoofddoelstelling van het LOP is het bewaren en bevorderen van de unieke landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden die Winterswijk heeft, om een bijdrage te leveren aan:

  • Versterking van de leefomgeving van bewoners en de waarborging van het cultureel erfgoed voor toekomstige generaties door functies op adequate wijze te situeren, te combineren en vorm te geven;
  • Stimulering van lokale en regionale alternatieven voor verbetering van het landschap, waarbij samenhang, identiteit, verscheidenheid en beleefbaarheid van het landschap worden versterkt;
  • Stimulering van particulieren en burgers in het uitvoeren van adequaat beheer van eigendommen, tot participatie in de beleidsuitvoering en tot het nemen van initiatieven als invulling van de eigen verantwoordelijkheid voor het behoud en de versterking van de kwaliteit van de leefomgeving;
  • Vorming van een helder referentiekader voor de beoordeling van en het stellen van voorwaarden bij ruimtelijk relevante ingrepen vanuit de optiek van landschapskwaliteit.

Planspecifiek

Met onderhavig plan worden voormalige agrarische stallen gesloopt en wordt een nieuwe woning op de plaats gebouwd. Voor deze ontwikkeling en de andere ontwikkelingen heeft de gemeente het uitvoeren van het landschappelijk inpassingsplan voorwaardelijk verplicht gesteld in de Regels behorende bij dit bestemmingsplan. Het inpassingsplan is bijgevoegd in Bijlage 1 van deze toelichting. Met het uitvoeren van het landschappelijk inpassingsplan zorgt de voorgenomen ontwikkeling voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, waarbij de bestaande (historische/karakteristieke) bebouwing behouden blijft. Daarmee wordt het landschap en de identiteit en beleefbaarheid hiervan versterkt. De ontwikkeling past daarmee binnen de doelstellingen van het Landschapsontwikkelingsplan.

3.4.4 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Milieuaspecten

4.1.1 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

Planspecifiek

Onderhavig plan betreft het bouwen van een woning op een locatie waar in de huidige situatie boerenstallen aanwezig zijn. Daarnaast wordt de woonbestemming ten zuiden van het plangebied uitgebreid over gronden met een agrarische bestemming. Omdat de gronden binnen het plangebied reeds bestemd zijn met een woonbestemming kan aangenomen worden dat de gronden van voldoende kwaliteit zijn om de woonfunctie te ondersteunen. Een bodemonderzoek is voor de vaststelling van dit bestemmingsplan daarom niet nodig.
Het aspect 'bodem' vormt hiermee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.1.2 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

Planspecifiek

In voorliggend geval is sprake van het toevoegen van één woning, waarmee er, op basis van de Wet geluidhinder, sprake is van het toevoegen van een geluidgevoelig object. Daarmee is toetsing aan de Wgh noodzakelijk.

Wegverkeerslawaai
In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte is opgenomen in onderstaande tabel.

Aantal rijstroken   Stedelijk gebied   Buitenstedelijk gebied  
1 of 2 rijstroken   200 m   250 m  
3 of 4 rijstroken   350 m   400 m  
5 of meer rijstroken   350 m   600 m  


De hiervoor genoemde zones gelden niet voor:

  • wegen die zijn aangeduid als woonerf (art 74.2);
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt (art 74.2).

Het plangebied ligt in het buitengebied aan de Huppelseweg. De maximaal toegestane snelheid bedraagt 60 km/u. Op deze weg is sprake van een lage verkeersintensiteit. De naastgelegen Hanenkampweg en de Meddoseweg betreffen eenzelfde soort weg met 2 rijstroken en een maximale snelheid van 60 km/u. De Wet geluidhinder bepaalt dat deze wegen een geluidszone van 250 meter hebben. De voorkeurswaarde voor geluidsbelasting door wegverkeer bedraagt 48 dB. Binnen het plangebied is de hoogst toegelaten geluidsbelasting 53 dB, met een toegestane vermindering van 5 dB.

Naar de invloed van deze wegen heeft BJZ.nu een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar het verkeerslawaai afkomstig van deze drie wegen. Het onderzoek is toegevoegd aan te bijlagen van de toelichting onder Bijlage 2.

Uit de resultaten van het akoestisch onderzoek blijkt dat het verkeerslawaai vanaf de Meddosestraat en de Waliënseweg onder de voorkeurswaarde van 48 dB blijven. Voor de Huppelseweg geldt dat het gehele projectgebied onder de 48 dB blijft. Voor alle wegen geldt dat er wordt voldaan aan de voorkeurswaarde.
De cumulatieve geluidbelasting bedraagt hoogstens 53 dB.

Omdat aan de voorkeurswaarden wordt voldaan is het vaststellen van een hogere toegestane waarde niet nodig. Ondanks de cumulatieve geluidsbelasting van 53 dB kan een geluidsniveau binnen de woning van 33 dB worden gewaarborgd. Er is hiermee sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de te realiseren woning op het aspect wegverkeerslawaai.

Railverkeers- en industrielawaai
In de nabijheid van het plangebied is het voormalig industrieterrein Dennenoord aanwezig. Voor dit terrein is een nieuw bestemmingsplan in de voorbereidingsfase die de huidige situatie van het plangebied vastlegt. De huidige situatie van het bedrijventerrein bestaat uit één enkel industrieel bedrijf. De andere bedrijven zijn na een traject met de gemeente vertrokken van van bedrijventerrein. Door het bestemmingsplan dat in voorbereiding is bij de gemeente zullen zich hier geen nieuwe bedrijven vestigen. Nieuwe functies die geluidhinder zullen veroorzaken worden daarom uitgesloten en wordt de volgende bestemming enkel op het bestaande bedrijf getoetst. Verder is hier geen sprake van een gezoneerd bedrijventerrein.

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen spoorlijnen of andere gezoneerde industrieterreinen aanwezig. De aspecten railverkeers- en industrielawaai kunnen daarom buiten beschouwing worden gelaten.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor het plan.

4.1.3 Lucht

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);

Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Planspecifiek

Voorliggende ontwikkeling betreft het toevoegen van één woning en het omzetten van een agrarische bestemming naar een woonbestemming. In voorgaande alinea's zijn voorbeelden van de lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van dit project in vergelijking met de voorgenoemde categorieën, kan worden aangenomen dat voorliggend project ‘niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

Tevens wordt opgemerkt dat de functie niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

Conclusie

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.1.4 Bedrijfs- en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.


Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering" uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

Gebiedstypen

Volgens de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering" dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'.

Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Het plangebied ligt in het buitengebied van Winterswijk, waar geen sprake is van een matige of sterke functiemenging. Daarom wordt voor dit plan uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2301BGHUPPELSEW1-OW01_0006.png"  


Planspecifiek

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Er wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).


Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast.

De functie ‘wonen’ betreft geen milieubelastende activiteit voor de omgeving. Van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden is dan ook geenszins sprake.

Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie in het plangebied hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving, en omgekeerd of omliggende bedrijven in bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden worden belemmerd. In voorliggend geval is sprake van de toevoeging van een milieugevoelig object, namelijk een woning.

Industrieterrein Dennenoord

Op een afstand van circa 25 meter van de beoogde woning is het bestemmingsplan van het voormalige industrieterrein Dennenoord gelegen. Echter, Dennenoord is de laatste jaren afgeschaald en de meeste bedrijven zijn vertrokken. De gemeente is voornemens om het laatst overgebleven bedrijf in een nieuw bestemmingsplan op te nemen. De bedrijfsbestemming zal dan niet meer voor het gehele gebied gelden maar enkel op locatie van het huidige bedrijf. Voor de onderbouwing van de interne werking van bestaande functies in de omgeving zal daarom worden uitgegaan van de perceelsgrenzen van de huidige bedrijfsbestemming.

Het bedrijf Verhaegh Trading BV verhandeld, sloopt en repareert tweedehands vrachtauto's en auto's. In de VNG uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' zijn deze werkzaamheden ondergebracht onder de SBI code 4677 als 'Autosloperijen: b.o. > 1000 m²' met een milieucategorie van 3.2. De maximale richtafstand die voor deze bedrijven wordt gehanteerd in de richtafstandenlijst is 100 meter, door het aspect geluid. Het bedrijf ligt op een afstand van circa 170 meter van het plangebied. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstand in de nieuwe situatie van het industrieterrein.

Zandwinning

Binnen de grenzen van de recreatiebestemming van recreatiegebied 't Hilgelo geldt tevens de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zandwinning'. Het bedrijf dat de zandwinning uitvoert is in de VNG publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' ondergebracht onder SBI code 0899 en heeft een milieucategorie 5.1. De maximale richtafstand die wordt geadviseerd is 500 meter, door het aspect geluid. De feitelijke locatie van de zandafgraving vindt plaats op het adres Morskers-Driehuisweg 2b. de afstand tussen dit adres en de nieuwe woning is ruim 1,6 km en voldoet hiermee aan de richtafstand uit de VNG lijst.

Conclusie

In voorliggend geval wordt voldaan aan de richtafstanden en is een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied te verwachten. Omgekeerd levert de ontwikkeling geen belemmeringen op voor de bedrijfsvoering van omliggende (agrarische)bedrijven. Het aspect 'milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.1.5 Geur

Voor de uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling moet de geuruitstoot (emissie) van omliggende (agrarische) bedrijven worden onderzocht. Bij geurbelasting (of immissie) gaat het om de hoeveelheid geur (uitgedrukt in odour units per kubieke meter lucht), die op een geurgevoelig object terecht komt. Bij het afwegen welke afstand voldoende is tussen geurbronnen en geurgevoelige objecten moet rekening worden gehouden met de ligging van de geurcontour behorend bij het aanvaardbare hinderniveau.

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) betreft het toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen die raakvlakken hebben met mogelijke geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid tussen dieren met geuremissiefactoren en dieren zonder geuremissiefactor.

  • Dieren met geuremissiefactoren (niet-vaste afstandsdieren)

Voor dieren waarvoor een geuremissiefactor is opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv), wordt de geurhinder beoordeeld aan hand van artikel 3 van de Wgv. In dat geval mag de geurbelasting op een ‘geurgevoelig object' een bepaalde waarde niet overschrijden en gelden minimumafstanden voor (voormalige) bedrijfswoningen. In bijgevoegde tabel zijn de normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor weergegeven.

Locatie geurgevoelig object:   Maximaal toegestane geurbelasting
(odour units per m3 lucht):  
concentratiegebied binnen bebouwde kom   3,0 ouE/m3   
concentratiegebied buiten bebouwde kom   14,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom   2,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom   8,0 ouE/m3  

Tabel met normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor (bron: Wgv)

Dieren waarvoor geen geuremissie is vastgelegd vallen onder de vaste afstandsdieren.

  • Dieren zonder geuremissiefactoren (vaste afstandsdieren)

Voor dieren waarvoor geen geuremissiefactor is opgenomen in de Rgv, wordt de geurhinder beoordeeld op grond van artikel 4, van de Wgv. In dat geval dient tenminste een minimale afstand tussen de veehouderij en ‘geurgevoelig object’ te worden aangehouden. Het gaat hierom de afstand tussen het emissiepunt van een dierenverblijf en de buitenzijde van het geurgevoelig object. De afstanden betreffen binnen de bebouwde kom 100 m en buiten de bebouwde kom 50 m.

De afstand tussen dierenverblijven en geurgevoelige objecten moet binnen de bebouwde kom minstens 100 meter zijn. Buiten de bebouwde kom betreft deze afstand 50 meter.

Planspecifiek

In voorliggend geval wordt in het plangebied een nieuw geurgevoelig object toegevoegd, namelijk de nieuwe woning op de plaats van de huidige schuur. Op enige afstand van het plangebied bevinden zich enkele agrarische bedrijfspercelen. Deze bedrijfspercelen liggen op ten minste circa 500 meter afstand van het plangebied. Gezien de afstand tussen de veehouderijen en het geurgevoelige object in het plangebied wordt geconcludeerd dat ter plekke van de woning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omgekeerd worden de agrarische bedrijven niet beperkt in hun bedrijfsvoering.

In afbeelding 4.1 is in aanvulling op vorenstaande een uitsnede van de kaart met de beoordeling van het leefklimaat op basis van de achtergrondbelasting ten aanzien van de geurhinder weergegeven. Deze kaart is afkomstig uit de plan MER voor het bestemmingsplan 'Buitengebied Winterswijk'. Ter plaatse van het plangebied (rode ster) wordt het leefklimaat aangemerkt als 'zeer goed'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2301BGHUPPELSEW1-OW01_0007.png"  
Afbeelding 4.1 Uitsnede PlanMER (bron: gemeente Winterswijk)  

Conclusie

Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.1.6 Externe Veiligheid

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers, dit is respectievelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel wordt geacht, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden.

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi, stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld. De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

Planspecifiek

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

In afbeelding 4.2 is een uitsnede van de risicokaart van de locatie rondom het plangebied weergegeven. Het plangebied is hierop aangeduid met de rode ster.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2301BGHUPPELSEW1-OW01_0008.png"  
Afbeelding 4.2 Uitsnede risicokaart (Bron: risicokaart.nl)  

In de nabijheid van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen/functies aanwezig. Uit de inventarisatie blijkt dan ook dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.


Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

4.1.7 Licht

Kunstmatige verlichting kan hinder geven voor de mens en natuur. Ook kan er horizonvervuiling zijn door kunstmatig licht. Kunstmatige verlichting komt voor bij functies, zoals (autosnel)wegen, woonkernen, industrie- en bedrijventerreinen, glastuinbouwbedrijven, sportterreinen en paardenbakken.

De hinder van kunstmatige verlichting hangt af van de aard, intensiteit, duur en plaats van de verlichting. Maar ook door de kans op blootstelling. Dit hangt samen met de omgeving en aan de leefwijze van mens en dier.

Er zijn drie soorten effecten van kunstmatige verlichting:

  • hinder voor de mens
  • hinder/verstoring voor de natuur
  • horizonvervuiling

Hinder bij mensen ontstaat wanneer men zich niet kan onttrekken aan het aanwezige kunstlicht, terwijl er wel behoefte aan is. Bijvoorbeeld om te kunnen rusten of slapen. Bij de beoordeling van lichthinder voor mensen wordt er een afweging gemaakt tussen maatschappelijke belangen (veiligheid op straat of bijvoorbeeld bruikbaarheid sportvelden) en de hinderbeleving.

Nachtelijk kunstmatige verlichting kan het gedrag van dieren (negatief) beïnvloeden. Naast mogelijke aanpassingen van de levenscyclus aan de kunstmatige verlichting, kan er sprake zijn van desoriëntatie, afstoting of aantrekking.

Bij horizonvervuiling/donkertebescherming gaat het om de zichtbaarheid van licht op langere afstand. Bijvoorbeeld het zichtbaar zijn van een open stal of een verlicht sportveld in een open landschap. Het gaat hierbij om grotere afstanden. Er is dan geen direct licht meer te meten van een lamp. Het licht is nog wel zichtbaar. Het gaat dan om een afstand tot vijf a tien kilometer.

Planspecifiek

Er is sprake van voormalig agrarische stallen die worden gesloopt ten behoeve van een nieuwe woning. Het gebruik van licht is inherent aan de woonfunctie. De voorgenomen ontwikkeling zorgt echter niet voor een onevenredige toename van kustlicht ter plaatse van het plangebied.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het milieuaspect 'licht' geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.1.8 Aanmeldnotitie MER-beoordeling

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • 1. Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.

  • 2. Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).

  • 3. Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);

Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Planspecifiek

De voorgenomen ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt door het partieel herzien van het geldende bestemmingsplan. Dit betekent dat voorliggende ontwikkeling m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (onderdeel D 11.2 besluit m.e.r.).

De ontwikkeling in dit bestemmingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de volgende drempelwaarden worden overschreden:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag om er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Besluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2414) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

Voorliggende ontwikkeling gaat uit van het toevoegen van slechts één woning op de plaats van twee oude stallen, in het buitengebied van de gemeente Winterswijk. Het gaat om een kleinschalige ontwikkeling waarbij het aantal verkeersbewegingen niet onevenredig toeneemt. Verder is, voor zover in dit kader relevant, sprake van een nieuwe functie die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen. Gelet op het vorenstaande en de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Tevens blijkt uit dit hoofdstuk dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen heeft, die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

Conclusie
Op basis van de beoordeling en op basis van de behandelde milieu- en omgevingsaspecten, wordt geconcludeerd worden dat het milieubelang van onderhavig plan voldoende mate is afgewogen. Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden.

4.2 Cultuurhistorie en archeologie

4.2.1 Algemeen

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening worden gehouden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

4.2.2 Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

4.2.3 Archeologie

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn. Om deze reden zijn alle gronden in Winterswijk geïnventariseerd en beoordeeld op mogelijk aanwezige archeologische relicten. Er worden 4 waarden onderscheiden, iedere categorie kent een eigen verwachting op vondsten, waarbij 1 de hoogste verwachtingswaarde is en 4 de laagste.

4.2.4 Planspecifiek

Cultuurhistorie

Het plangebied ligt in een gebied dat is aangewezen als nationaal landschap. Voorliggende ontwikkeling doet echter geen afbreuk aan het nationale landschap, maar draagt bij aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Daarnaast bevinden zich in en om het plangebied geen gemeentelijke dan wel rijksmonumenten. Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling niet resulteert in een aantasting van cultuurhistorische waarden.

Archeologie

In het plangebied gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie', 'Waarde - Archeologische verwachting 2' en 'Waarde - Archeologische verwachting 3' ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden. Dit betekent dat op locaties waar deze archeologische waarden gelden restricties zitten aan de werken die in de grond mogen plaatsvinden en de diepte waarin de grond beroerd mag worden. Ter bescherming van de archeologische waarden worden de binnen het plangebied geldende archeologische dubbelbestemmingen overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.

In onderhavig plan wordt de grond beroerd bij het slopen en bouwen van de nieuwe woning ter plaatse van de twee stallen en bij het bouwen van een bijgebouw in het zuidwestelijk deel van het plangebied. Ter plaatse van deze ontwikkelingen bevindt zich de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. De planregels van deze bestemming schrijven voor dat zo mogelijk wordt gestreefd naar het behouden van de huidige archeologische situatie. Wanner dit niet mogelijk is dient in een vroeg stadium archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden indien de ingrepen binnen het plangebied dieper reiken dan 0,3 m onder het maaiveld, ongeacht de grootte van het plangebied. Uitgezonderd zijn werkzaamheden waar op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Om de aanwezige te verwachten archeologische waarden te inventariseren is in opdracht van BJZ.nu door Laagland Archeologie een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd, met als doel een archeologisch verwachtingsmodel op te stellen van het plangebied. Het inventariserend onderzoek is opgenomen in in Bijlage 3 van de toelichting.

Conclusie inventariserend archeologisch onderzoek

Bij het inventariserend onderzoek zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Wel wordt het zuidwesten van het plangebied rekening gehouden met een hoge archeologische verwachting voor vondsten uit de late Bronstijd/Vroege IJzertijd. Het archeologische niveau is te verwachten vanaf ongeveer 50 à 70 cm onder het maaiveld. Verdiepend archeologisch onderzoek is hiermee niet nodig wanneer bodemingrepen beperkt blijven tot 30 à 50 cm diepte. Bij ontwikkelingen die in het zuidwestelijk deel van het plangebied de bodem dieper dan 50 cm beroeren adviseert het inventariserend onderzoek een vervolgonderzoek.

In overleg met de regioarcheoloog is afgesproken dat bij de bouw van de nieuwe schuur in het zuidwestelijk deel van het plangebied archeologievriendelijk en onder begeleiding gebouwd gaat worden. Voor de overige gebieden behoeven de ontwikkelingen geen vervolgonderzoek.

Geconcludeerd wordt dat de aspecten 'cultuurhistorie' en 'archeologie' geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Flora en fauna

4.3.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

4.3.1.1 Gebiedsbescherming

De Wet natuurbescherming richt zich op de bescherming van gebieden. In de Wet natuurbescherming zijn Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden) beschermd.

Naast deze drie soorten gebieden is in het kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland van belang. In Gelderland betreft dit het Gelders Natuurnetwerk (GNN).

Dit is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones die tussen de natuurgebieden liggen. Het natuurnetwerk draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
4.3.1.2 Soortenbescherming

Voorts is in de Wet natuurbescherming de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren geregeld: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Onderzocht moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook voor het voorliggende plan, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden.

4.3.2 Situatie plangebied

Gebiedsbescherming

Het plangebied bevindt zich op circa 3,7 kilometer afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Korenburgerveen).

Voor elk Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor alle beschermde soorten en habitats die daar aanwezig zijn. Per soort of habitat is aangegeven of behoud van de huidige aantallen/arealen voldoende is, danwel of uitbreiding of een verbetering nodig is. Niet alleen activiteiten binnen een Natura 2000-gebied maar ook activiteiten buiten een Natura 2000-gebied kunnen de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar brengen. Dit wordt externe werking genoemd. Gezien de mogelijke externe werking van de beoogde ontwikkeling op het nabijgelegen Natura 2000-gebied, is het van belang om te toetsen of de realisatie van de beoogde ontwikkeling conflicteert met de waarden waarvoor dit gebied is aangewezen. Hiervoor is in elk geval een toetsing aan de Wet natuurbescherming noodzakelijk.

Gelet op de onderlinge afstand is directe hinder (van bijvoorbeeld geluid, verstrooiing van licht etc.) niet aan de orde. Naast directe hinder dient tevens te worden gekeken naar de mogelijke toename van stikstofdepositie op kwetsbare habitatypen binnen Natura 2000-gebieden.

In onderhavig plan gaat het om het slopen van twee stallen en het terugbouwen van een woning, en het wijzigen van de woonbestemming van twee bestaande woningen. Voor deze ontwikkelingen is een berekening naar de effecten op de stikstofdepositie van omliggende Natura 2000-gebieden uitgevoerd. De volledige rapportage is weergegeven in Bijlage 4. De berekening voorziet geen verhoogde depositie op de omliggende Natura 2000-gebieden.

Het plangebied valt niet binnen de Groene Ontwikkelingszone (GO) of het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Gezien de aard en omvang van het voornemen (wonen) wordt geconcludeerd dat er met de voorgenomen ontwikkeling geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van de GO en het GNN. Het plan is hiermee uitvoerbaar op het onderdeel gebiedsbescherming.

Soortenbescherming

De voorliggende ontwikkeling bestaat uit het slopen van twee oude stallen en een kleine schuur. Aangezien dit negatieve gevolgen kan hebben voor beschermde plant- en diersoorten, is hiervoor door BJZ.nu een natuurwaardentoets uitgevoerd. De volledige rapportage is in Bijlage 5 bij deze toelichting gevoegd. Hieronder wordt nader ingegaan op de belangrijkste conclusies en resultaten. Afbeelding 4.3 geeft het plangebied weer, met in het blauw de te slopen stallen en schuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2301BGHUPPELSEW1-OW01_0009.png"  
Afbeelding 4.3 Weergave van de te slopen gebouwen (bron: Natuurtoets Huppelseweg 1)  

4.3.3 Conclusie

Vogelsoorten

Omdat de aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten van steenuilen niet op voorhand is uit te sluiten, dient nader onderzoek uitgevoerd te worden om vast te stellen of deze soorten de bebouwing in het plangebied gebruiken als nestgelegenheid. Dit is in de planregels opgenomen als voorwaardelijke verplichting onder 3.6.1, als verplichting bij het slopen van een bouwwerk.

Indien het schuurtje met pannendak aan de zuidwestelijke zijde van het plangebied gesloopt wordt, wordt nader onderzoek naar de, in het plangebied vastgestelde, mussenkolonie geadviseerd om al dan niet aan te tonen in welke mate het schuurtje onderdeel is van de functionele leefomgeving van de mussenkolonie.

Voor vogelsoorten die geen jaarrond beschermd nest hebben geldt dat werkzaamheden die kunnen leiden tot het verstoren/vernielen van bezette vogelnesten en het verstoren van overige vogels dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode om de voorgenomen activiteiten uit te voeren is augustus - februari. Voorgenomen werkzaamheden mogen juridisch beschouwd wel plaatsvinden tijdens het broedseizoen van vogels, mits geen bezette vogelnesten beschadigd/vernield worden. Indien de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden tijdens de voortplantingsperiode, dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te sluiten.

Vleermuizen

Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of voortplantingsplaats in het plangebied. Kieren en spleten op geschikte hoogte in (gemetselde) muren, daken en nokken ontbreken in de te slopen bebouwing. Vleermuizen gebruiken het plangebied wel als foerageergebied.

Grondgebonden zoogdieren

Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren geldt dat ze niet (opzettelijk) gedood mogen worden. Vanwege de mogelijk aanwezige egel in het gebied, dienen zogenoemde rommelhopen verwijderd te worden tussen maart en oktober, buiten de winter(rust)periode. Voor de te slopen bebouwing wordt het naleven van de zorgplicht als voldoende geacht. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Tot slot wordt benadrukt dat te allen tijde rekening dient te worden gehouden met de zorgplicht zoals opgenomen in de Wet natuurbescherming. De zorgplicht houdt in dat eenieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving.

4.4 Verkeer

Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat. Bij woningbouwprojecten worden in de gemeente Winterswijk de kengetallen van de CROW-publicatie 'Toekomstbestendig parkeren (publicatie 381, december 2018) aangepast aan de Winterswijkse omstandigheden. Voor het berekenen van de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie behorende bij voorliggende ontwikkeling wordt daarom aangesloten bij het 'facetbestemmingsplan parkeren Winterswijk', vastgesteld op 28 juni 2018, met de daarin opgenomen 'Beleidsregel parkeren Winterswijk', vastgesteld in 2018.

Planspecifiek

De voorliggende ontwikkeling voorziet in de sloop van boerenstallen en de bouw van een woning in deze plaats. Onderhavige ontwikkeling voorziet hiermee per saldo in het toevoegen van één enkele woning. Voor het berekenen van de bijbehorende parkeerbehoefte en verkeersgeneratie worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Functie: Koop, huis, vrijstaand
  • Stedelijke zone: buitengebied.

Parkeerbehoefte en verkeersgeneratie
Op basis van bovenstaande uitgangspunten dient volgens de Beleidsregel parkeren Winterswijk te worden gerekend met een gemiddelde parkeerbehoefte van 2,5 per woning. Deze parkeerbehoefte kan in voorliggend geval eenvoudig worden opgevangen op eigen terrein. Het aspect parkeren vormt dan ook geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.

De bijbehorende verkeersgeneratie van de nieuwe woning bedraagt 8,2 verkeersbewegingen per etmaal. De bewoners van de woning zullen gebruik maken van de reeds aanwezige toegangsweg aan de Huppelseweg. De Huppelseweg is van voldoende omvang om dit beperkte aantal verkeersbewegingen op te vangen.

Conclusie

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren zijn tegen de in dit plan besloten ontwikkeling.

4.5 Water

Vanuit het leidend principe 'Water en mens in hun element' draagt het waterschap bij aan ruimtelijke kwaliteit en een duurzame leefomgeving. De zorg voor waterveiligheid, schoon water en voldoende water vraagt structureel aandacht en is continu in beweging. Dat doet het waterschap door het (grond)waterpeil te beheren, rioolwater te zuiveren en te zorgen voor schoon water in beken, sloten en rivieren en te zorgen voor stevige dijken.

Als belangrijkste speerpunt voor de periode 2022-2027 ziet het waterschap de opgave om zijn gebied veerkrachtiger te maken tegen klimaatverandering. Hiervoor werkt het waterschap toe naar een andere balans van vasthouden-bergen-afvoeren (voorraadbeheer), rekening houdend met de meest recente inzichten over de snelheid van klimaatverandering.

In het waterbeheerprogramma 2022-2027 heeft het waterschap zijn doelen en werkzaamheden weergegeven in vier thema's.

Klimaatrobuust gebied

Het doel is het beheer, het onderhoud en de inrichting van het regionaal watersysteem zodanig te invullen, dat jaarrond een optimale balans tussen te nat en te droog wordt bereikt en tegelijkertijd inwoners, bedrijven en medeoverheden voldoende weerbaar zijn tegen de onvermijdelijke gevolgen van extreem weer.

Veilig gebied

Het waterschap zorgt voor veilige dijken, nu en in de toekomst. Onze ambitie is dat in 2050 de waterkeringen voldoen aan de nieuwe normen voor waterveiligheid, en dat we daarbij wendbaar inspelen op ontwikkelingen. We voeren ons beheer op een duurzame wijze uit en werken aan behoud en verhoging van de biodiversiteit van de dijken.

Circulaire Economie en Energietransitie

Het waterschap wil in het uitvoeren van zijn primaire taak zoveel mogelijk bijdragen aan het beperken van klimaatverandering. Daarbij wil het waterschap in 2050 onderdeel zijn van een 100% circulaire economie waarin te taken van het waterschap klimaatneutraal uitgevoerd worden.

Gezonde leefomgeving

Het waterschap zorgt voor een schoon en gezond watersysteem voor de mensen en de natuur in het gebied. Het waterschap streeft ernaar dat het water in onze leefomgeving geschikt is voor verschillende maatschappelijke functies en dat het geen risico's oplevert voor de volksgezondheid. Het doel van het waterschap is een oppervlaktewatersysteem te bereiken dat optimaal is voor ecologisch functioneren en biodiversiteit en natuurwaarden daarbinnen en -buiten bevordert

De samenhang van de wateropgaven met andere opgaven in het gebied vraagt om nauwe samenwerking met partners (zoals gemeenten en provincies), inwoners en bedrijven. Om de waterbelangen bij ruimtelijke ontwikkelingen tijdig en goed in beeld te krijgen en mee te kunnen wegen, gebruikt het waterschap de (digitale) watertoets.

Planspecifiek

Het waterschap Rijn en IJssel is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van toepassing is. Het plan heeft een geringe invloed op de waterhuishouding. De bijbehorende standaard achtergrondinformatie is opgenomen in Bijlage 6 van deze toelichting.

Het hemelwater wordt op eigen erf in de bodem geïnfiltreerd. Op het erf is hier voldoende ruimte voor, meer dan in de huidige situatie het geval is. Er wordt immers een grote oppervlakte aan verharding gesloopt en een kleinere woning voor teruggebouwd. Het afvalwater wordt via het gemeentelijk rioolstelsel afgevoerd. Eventuele nieuwe afvalwaterlozingen moeten ook op het drukrioleringssysteem worden aangesloten. De capaciteit is voldoende voor de afvoer van het afvalwater.

Het aspect 'water' vormt daarom geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.


Planspecifiek

Het voorliggende plan heeft voor de gemeente Winterswijk geen financiële consequenties, aangezien de plannen voor rekening en risico van de initiatiefnemer komen. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet noodzakelijk. In geval van planschade is een overeenkomst getekend waardoor eventuele planschadekosten op de initiatiefnemer verhaald kunnen worden. Het plan is daarmee economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Algemeen

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • 1. het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • 2. het bebouwen van de gronden;
  • 3. het verrichten van werken (aanleggen).

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook van toepassing voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

Opbouw van de regels

Het bestemmingsplan is conform de daaraan te stellen wettelijke eisen zoals vastgelegd in de Standaard voor Bestemmingsplannen 2012 opgesteld. De regels hebben een vaste opbouw en de hoofdstukken zijn als volgt verdeeld:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (Artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (Artikel 2).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.

Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels en algemene afwijkings- en wijzigingsregels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.2 Dit bestemmingsplan

De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen in de toelichting is beschreven. In deze paragraaf is als bedoeld in artikel 3.1.3. van het Besluit ruimtelijke ordening een beschrijving opgenomen van de bestemmingen die in het bestemmingsplan voorkomen.

Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor bestaande aantal wooneenheden dan wel één woning per bestemmingsvlak. De maximale inhoud en goot- en bouwhoogten zijn opgenomen in de regels van het bestemmingsplan. Ten aanzien van parkeren is een parkeernorm opgenomen.

Dubbelbestemmingen Archeologie

De voor Waarde - Archeologie, Waarde - Archeologische verwachting 2 en Waarde - Archeologische verwachting 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

Gebiedsaanduiding overige zone - waardevol landschap

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'overig zone - waardevol landschap' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het beschermen en ontwikkelen van het waardevolle landschap.

Deze dubbelbestemmingen en gebiedsaanduiding zijn overgenomen van het bestemmingsplan "Buitengebied Winterswijk".

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht ligt het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage. Eenieder kan dan een zienswijze indienen op het plan. Na vaststelling door de gemeenteraad ligt het bestemmingsplan opnieuw 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt in werking daags na afloop van de tervisielegging, als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag artikel 3.1.1. Bro overleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan geldt dat overleg moet worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het gaat dan tenminste om de betrokken waterschappen en diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Dit bestemmingsplan wordt voorgelegd aan de provincie Gelderland.

Wat betreft de waterhuishouding geldt dat uit de digitale watertoets van het Waterschap Rijn en IJssel geen waterschapsbelang volgt. Er zijn geen aanvullende maatregelen of voorwaarden noodzakelijk. Zie voor een nadere onderbouwing de watertoets in paragraaf 4.5.

6.3 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor een termijn van zes weken ter inzage gelegd. Wanneer gedurende deze periode zienswijzen worden ingediend, wordt hiervan in deze paragraaf of in een aparte bijlage verslag gedaan.