direct naar inhoud van 4.3 Gemeentelijk beleid
Plan: Wesselerweg
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.BP1101BGSTEENGOED-OW01

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Visie Buitengebied (2005)

De gemeente Winterswijk streeft naar behoud van het cultuurlandschap. Bestaande waarden worden daarbij beschermd, verloren waarden worden hersteld en nieuwe landschappelijke waarden worden gecreëerd. De praktische uitwerking hiervan wordt toegespitst op specifieke landschapstypen. Hiermee wordt de bestaande diversiteit en afwisselingen in het landschap gewaarborgd en verder verbeterd. Bij het nemen van maatregelen of het opstellen van beleid kiezen wij voor maatwerk, waar nodig op perceelsniveau. Dit vraagt om flexibel beleid en goede samenwerking tussen de overheden en de burgers. Per saldo wordt de kwaliteit van het buitengebied (of een specifiek gebiedstype daarbinnen) behouden of versterkt bij iedere ontwikkeling die plaats vindt. De manier waarop de bewoners van Winterswijk met het landschap om zijn gegaan is bepalend geweest voor de huidige 'vorm' van dit landschap. Dit heeft geleid tot een landschap dat historisch waardevol is, erkend wordt en gewaardeerd wordt.

De gemeente Winterswijk is de eerst aangewezen overheidsinstantie die het lokale landschappelijke belang behartigt. In haar vertaling van het nationale beleid spreekt de gemeente van een Cultuurlandschap. Het behartigen van het landschappelijk belang gebeurt op twee manieren:

  • 1. Beschermen van waardevolle elementen;
  • 2. Ontwikkelen van nieuwe functies en/of nieuwe kwaliteitselementen.

Deze inspanning is gericht op behoud of versterking van het cultuurlandschap. Behouden alleen is echter niet genoeg. Het landschap is een dynamisch geheel dat ontstaat door de specifieke samenhang van de delen. Daarom worden nieuwe ontwikkelingen toegestaan. Deze nieuwe ontwikkelingen (b.v. zorgboerderijen, niet-agrarische werkfuncties, recreatie etc.) leveren een bijdrage aan het buitengebied (landschap, economie, leefbaarheid etc.). Het cultuurlandschap is een dynamisch geheel. De gemeente wil gebruik maken van de veranderingen die optreden, ten gunste van het cultuurlandschap en de bewoners en gebruikers. Het behoud van authenticiteit en kwaliteit van gebouwen en groen staat hoog in het vaandel van het gemeentelijk beleid. Karakteristieke groene landschapselementen dienen in het gemeentelijk beleid te worden beschermd. De aandacht gaat daarbij primair uit naar dragers van het landschap, bijzonder kwetsbare elementen, moeilijk te vernieuwen elementen en zeldzame elementen. De veelheid van kleine elementen is daarbij karakteristiek voor Winterswijk.

Private initiatieven voor landschapsversterking worden van groot belang geacht. Behoud van karakteristieke openheid vraagt daarbij bijzondere aandacht. Het gaat om zowel kleinschalige openheid, bijvoorbeeld van essen, als meer grootschalig, zoals in het jonge ontginningslandschap.

Conclusie
Het ontwikkelen van een bezoekerscentrum, logiesgelegenheid en een volwaardige horecafunctie past binnen de Visie Buitengebied, mede omdat de waardering van het buitengebied van Winterswijk er verder verhoogd wordt. De nieuwe functies worden ingepast in de bestaande bebouwing en beperkte, karakteristieke nieuwbouw. De landschapsontsierende paardenstal wordt gesloopt. De aanleg van een natuuroever langs de sloot aan de noordzijde van het plangebied geldt als een nieuw kwaliteitselement.

Met onderhavig private initiatief wordt het ter plaatse aanwezige cultuurlandschap behouden, worden bestaande waarden beschermd, verloren waarden hersteld en nieuwe landschappelijke waarden worden gecreëerd. De praktische uitwerking hiervan wordt toegespitst op specifieke landschapstypen (oude hoevenlandschap). Per saldo wordt de kwaliteit van het buitengebied met dit initiatief versterkt.

4.3.2 Landschapsontwikkelingsplan

Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) is de actualisatie van het landschapbeleidsplan dat in 1995 werd gemaakt. Het LOP kan worden opgevat als een uitwerking van het Landschapsonderdeel van de Visie Buitengebied en maakt ruimte voor ruimtelijke ontwikkeling in het buitengebied. Het plan beschrijft hoe deze ruimtelijke ontwikkelingen zo goed mogelijk kunnen bijdragen aan de aantrekkelijkheid en identiteit van het landschap. Op deze manier kunnen negatieve ontwikkelingen worden geweerd. Het uiteindelijk doel is het bevorderen en bewaren van de unieke landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden die Winterswijk heeft.

Het LOP is door de gemeenteraad vastgesteld op 4 november 2009 en bevat het kader voor de invulling van het ‘ja mits’ en ‘nee tenzij’ beleid voor de Streekplancategorie ‘Waardevol Landschap’ waar dit onderdeel resp. niet of wel samenvalt met het groenblauwe raamwerk (Ecologische Hoofdstructuur, HEN-beken en beschermingszones natte landnatuur) van de Streekplankaart. Daarnaast vormt het plan de basis voor verevening, een eis van het Streekplan dat bij functieverandering van gebouwen of bij nieuwbouw een verbeterde omgevingskwaliteit en een verbetering van publieke functies van het buitengebied moeten worden gerealiseerd. De vormen van verevening die aan de orde zijn bij het bieden van hergebruiksmogelijkheden van karakteristieke (bedrijfs)gebouwen worden uiteengezet, alsook de compenserende en mitigerende maatregelen bij ruimtelijke ontwikkelingen onder het ‘ja, mits…’- en het 'nee, tenzij…’-regime. In deze gevallen zal worden gekozen voor maatwerk.

De in het landschap zichtbare geologische, archeologische, aardkundige, (cultuur)historische, visuele en ecologische kwaliteiten maken Winterswijk in recreatief opzicht zeer aantrekkelijk. Behoud, versterking, herstel en het waar mogelijk toeristisch-recreatief toegankelijk maken ervan zijn de na te streven ambities van het LOP. Het toekennen van (nieuwe) gebruiksfuncties kan daarbij, waar mogelijk, behulpzaam zijn.

Voor recreatie en toerisme wil de gemeente seizoensverlengende activiteiten graag ondersteunen. Routestructuren moeten worden geoptimaliseerd. Gestreefd wordt naar realisatie van lokale ommetjes. Vergroting van kwaliteit en diversiteit van het verblijfsrecreatieve aanbod wordt nagestreefd. Verblijfsrecreatieve voorzieningen behoeven een goede landschappelijke inpassing.

Ingrepen in het landschap behoren te passen bij de karakteristieken van de onderscheiden landschappen. Voor sommige vrijkomende gebouwen kan verwijdering de enige oplossing zijn om het landschap te versterken. Vorm, stijl en materiaalgebruik bepalen of een nieuw gebouw in het landschap past. Erfbeplantingen kunnen helpen om niet-passende bedrijfsgebouwen beter in te passen in het landschap.

Bij beheer en inrichting van beken ten behoeve van de nieuwe opgaven (natuur en waterberging) moet terdege rekening worden gehouden met de cultuurhistorische kwaliteiten via overleg en afspraken met het waterschap [Provincie Gelderland, 2005b]. Het behoud van (vermoedelijke) relicten van vloeisystemen is van belang uit oogpunt van landschapsbehoud (herkenbaarheid en leesbaarheid daarvan).

In de toekomst zullen veel agrarische gebouwen niet meer als zodanig in gebruik zijn, zodat de vraag ontstaat welke functie ze dan kunnen hebben. Met name hergebruik van cultuurhistorisch waardevolle bestaande gebouwen en gebouwtjes biedt kansen. De gebouwen kunnen dienst doen als ruimte voor bewoning, maar daarnaast ook ruimte bieden aan bedrijven die voldoen aan de voorwaarden voor landschap, natuur en milieu. In grote lijnen wordt verwacht dat bedrijven in de dienstverlenende en ambachtelijke sector aan deze eis kunnen voldoen. Randvoorwaarden voor nieuwe niet-agrarische bedrijven bepalen dat een grote verkeersaantrekkende werking ongewenst is (tenzij de locatie aan een drukke hoofdweg ligt), de mogelijkheden van bestaande agrarische bedrijven niet worden aangetast, de bedrijfsactiviteiten geen onverantwoorde milieubelasting in het omliggende gebied veroorzaken, hergebruik van bestaande, voormalig agrarische, bebouwing de voorkeur heeft boven nieuwbouw (met bijzondere aandacht voor monumentale gebouwen) en de activiteit bijdraagt aan behoud of versterking van de landschappelijke kwaliteit en/of leefbaarheid van het buitengebied. Een opnieuw te gebruiken gebouw moet van goede visuele kwaliteit zijn en aangevuld worden met passende beplanting. De karakteristiek van de aanwezige panden en het uiteindelijke ensemble van gebouwen mag niet worden aangetast. Wat past is daarbij mede afhankelijk van het landschapstype waarin het bedrijf ligt. Vrijkomende waardevolle gebouwen en gebouwtjes kunnen ook een recreatieve functie krijgen. Inpandige verblijfsrecreatie, een functie als expositieruimte, een horecafunctie, een functie als schuilhut en dergelijke behoren tot de mogelijkheden.

Het horeca-aanbod in het buitengebied is in verscheidene buurtschappen nog vrij beperkt. Op inventieve wijze is daarop plaatselijk ingesprongen met initiatieven als melkdrives, ‘uutbloashuuskes’ en een ijsboerderij. Kleinschalige verblijfs- en dagtoeristische en -recreatieve voorzieningen op bijzondere locaties moeten worden toegestaan. Passend zijn bijvoorbeeld erfgoedlogies, trekkershutten en andere kleinschalige verblijfsrecreatieve voorzieningen in karakteristieke gebouwen, theetuinen en -terrassen. Door ontwikkelingen zoveel mogelijk binnen de muren van bestaande bebouwing te laten plaatsvinden, wordt verstening voorkómen.

Ja, mits...
Het plangebied bevindt zich buiten de Ecologische HoofdStructuur, waarmee het 'ja, mits..'-regime (activiteiten zijn toegestaan mits de kernkwaliteiten worden behouden of versterkt) van toepassing is. De gemeente Winterswijk houdt voor functieverandering van gebouwen vast aan het vereveningsbeleid dat beschreven is in paragraaf 4.3.3, maar wil op bepaalde vlakken strikter of stringenter zijn, omdat Winterswijk gekenmerkt wordt als Waardevol Landschap en om die reden elke ruimtelijke ingreep een kwaliteitsverbetering moet inhouden. Uitgangspunt is dat een voor een nieuwe functie te gebruiken gebouw van goede visuele kwaliteit moet zijn en op het erf aanvulling moet plaatsvinden met passende beplanting. De karakteristiek van de te behouden panden en het uiteindelijke ensemble van gebouwen mag niet worden aangetast. N.B. ‘Functies zoeken plaatsen zoeken functies’ sluit hergebruik van gebouwen met een lage beeldkwaliteit, zoals grote moderne stallen, niet uit, om reden waarvan we deze duidelijke keuze moeten maken.

Ongeacht de grootte van de hoofd- of nevenfunctie geldt altijd dat een goede landschappelijke inpassing van de gehele locatie door de aanwezigheid van erfbeplanting gegarandeerd moet zijn. Dat wil zeggen dat getoetst wordt in hoeverre een versterking van de ter plekke aanwezige erfbeplanting noodzakelijk is. De
noodzaak van deze versterking is afhankelijk van de situatie op het betreffende erf en het landschapsbeeld in de omgeving.
Aanvullend op de goede landschappelijke inpassing kan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit wenselijk zijn die verder gaat dan een landschappelijke inpassing. Versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de directe omgeving van het initiatief staat daarbij centraal. De bijdrage moet in verhouding staan tot de gevolgen van de functieverandering voor de omgeving en de vanuit de nieuwe functie(s) gewenste verbeteringen in omgevingskwaliteit.

Het regionale beleid staat soms hergebruik voor werkfuncties toe in niet-karakteristieke gebouwen. In Winterswijk is hergebruik voor een recreatieve werkfunctie alleen mogelijk in karakteristieke, streekeigen, landschappelijk waardevolle gebouwen, waarbij overtollige niet-karakteristieke bebouwing moet worden gesloopt. Na de sloop mag niet opnieuw worden bijgebouwd. Sommige karakteristieke panden zijn echter te karakteristiek om hergebruikt te worden (dit leidt tot te grote aantasting).

Het uiterlijk en de karakteristieke kenmerken van het gebouw alsook het ensemble van het erf mogen door het hergebruik niet onevenredig worden aangetast. Als de aantasting onevenredig is, kan hergebruik naar de betreffende gewenste functie geen doorgang vinden. Een andere functie is dan misschien wel mogelijk. De visie van de Adviescommissie Cultuurhistorie is in een dergelijk geval van groot belang.

In paragraaf 4.3.3 staat het gemeentelijk beleid ten aanzien van functiewijziging en vrijkomende bebouwing verder uitgewerkt.

Conclusie:
Onderhavig initiatief sluit aan bij de wens van de gemeente voor seizoensverlengende recreatieve en toeristische activiteiten, waarbij routestructuren worden geoptimaliseerd. Het initiatief is een aanvulling op het Winterswijkse recreatief-toeristische aanbod (ook buiten het hoogseizoen), welke vanwege de ligging nabij toeristische routes deze routes optimaliseren. De in de bestaande karakteristieke bebouwing te realiseren logiesverblijven dragen bij aan de vergroting van de kwaliteit en diversiteit van het verblijfsrecreatieve aanbod.

Het plangebied bevindt zich buiten de EHS, waarmee het 'ja, mits..'-regime (activiteiten zijn toegestaan mits de kernkwaliteiten worden behouden of versterkt) van toepassing is. Zie ook paragraaf 4.2.2. Ingrepen in het landschap behoren daarbij te passen bij de karakteristieken van de onderscheiden landschappen. Door de beoogde activiteiten kleinschalig te houden en deze te huisvesten in hoofdzakelijk bestaande karakteristieke bebouwing en deels karakteristieke nieuwbouw worden de kernkwaliteiten niet of nauwelijks aangetast. Eventuele aantasting van kernkwaliteiten wordt verevend door het amoveren van de paardenstal en de paardenbak en door de herinrichting van de rechtgetrokken beek aan de noordzijde van het plangebied. Verevening vindt tevens plaats door verhoging van de belevingswaarde van het Winterswijkse landschap door de informatie en educatie die erover verstrekt zal worden na realisatie van het plan. Eventueel benodigde compensatie heeft hiermee ruimschoots plaatsgevonden.

Onderhavig initiatief valt onder de noemer 'kleinschalige verblijfs- en dagtoeristische en -recreatieve voorzieningen op bijzondere locaties' en is vergelijkbaar met initiatieven als melkdrives, ‘uutbloashuuskes’, ijsboerderij, erfgoedlogies, trekkershutten en andere kleinschalige verblijfsrecreatieve voorzieningen in karakteristieke gebouwen, theetuinen en -terrassen. Onderhavig plan past daarmee uitermate goed binnen het beleidskader van het LOP.

4.3.3 Nevenactiviteiten en hergebruik van bebouwing

Er worden in de gemeente Winterswijk allerlei concrete aanvragen ingediend waarin wordt gevraagd om
uitbreiding van het aantal vierkante meters aan bijgebouwen en/of functieverandering van deze bijgebouwen, etc. mogelijk te maken. Ook in de toekomst zullen deze aanvragen bij de gemeente binnen blijven komen. De regionale beleidsnota 'Functies zoeken plaatsen zoeken functies' (zie paragraaf 4.2.3) is een document waardoor functieverandering mogelijk wordt gemaakt bij hergebruik van bestaande gebouwen in het buitengebied.

De gemeente Winterswijk ervaart de regionale nota als heel globaal en erg ruim en heeft daarom behoefte aan een verdere structuur. De gemeente heeft met de gemeentelijke nota ´Functies zoeken plaatsen zoeken functies in Winterswijk´ een verfijning gemaakt op het bestaande beleid, omdat ze hier en daar stringenter wil zijn, maar ook om structuur te bieden en ongewenste ontwikkelingen het hoofd willen bieden. Verder wordt met de gemeentelijke nota ongelijkheid zoveel mogelijk tegen gegaan en het kernwoord is daarom “richting geven”, zodat er een duidelijke en eensluidende motivatie is om wel of geen medewerking te verlenen aan een verzoek om hergebruik.

In het op 27 januari 2011 vastgestelde bestemmingsplan Buitengebied is de gemeentelijke verfijning van het regionale beleid verwerkt. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen 'bedrijvigheid als her- of nevengebruik bij woningen en agrarische bedrijven', 'nieuwe woningen in vrijgekomen bijgebouwen' en 'nieuwe woningen ter vervanging van bijgebouwen'. Omdat het in dit plan alleen om het eerstgenoemde gaat wordt dat hieronder nader besproken.

In het buitengebied is een grote hoeveelheid bebouwing aanwezig waarvoor nieuwe functies worden gezocht. Met de invulling van deze vrijkomende bebouwing dient zich de gelegenheid aan de economische activiteit in het landelijk gebied, ondanks de terugloop van de landbouw, op peil te houden. Het betreft voor een groot deel bebouwing van voormalige agrarische bedrijven. De gemeente biedt mogelijkheden om deze bebouwing een nieuwe functie te geven. Dit hergebruik is zowel mogelijk op het moment dat een agrarisch bedrijf stopt en dus overgaat naar een andere bestemming, maar ook als de locatie inmiddels een woonbestemming heeft gekregen. Echter, ook bij functionerende agrarische bedrijven wordt de mogelijkheid geboden om een deel van de bebouwing te benutten voor nevenactiviteiten bestaande uit niet-agrarische bedrijvigheid.

De toegestane aard en omvang van de activiteiten is afgestemd op het karakter van het gebied. Hiertoe is aangesloten bij de gebiedsindeling uit het Streekplan/structuurvisie bestaande uit ‘EHS-natuur’, ‘EHS-verweving’, ‘EHS-verbinding’ en landschappelijke waardevol multifunctioneel gebied. Er zijn activiteiten toegestaan in de categorieën verblijfsrecreatie, dagrecreatie, zorg, opslag, en overige activiteiten. Nevenactiviteiten mogen in principe maximaal 50% van de aanwezige bedrijfs- of bijgebouwen beslaan, met een maximum van 500 m2 of lager. Deze beperking in oppervlakte wordt noodzakelijk geacht om de garanderen dat het om een nevenactiviteit blijft gaan en geen hoofdactiviteit wordt. Hoofdactiviteiten zijn uitsluitend toegestaan in de plaats van de huidige agrarische functie of aanvullend op de bestaande woonfunctie waarbij het geheel een bedrijfsbestemming krijgt. Voor dag- en verblijfsrecreatie geldt voor een gebied als het onderhavige plangebied (multifunctioneel met landschapswaarden) een maximum oppervlak van 900 m2 aan inpandige ruimte.

Ongeacht de grootte van de nevenactiviteit of nieuwe hoofdactiviteit geldt ten allen tijde dat een goede landschappelijke inpassing van de gehele locatie door de aanwezigheid van erfbeplanting gegarandeerd moet zijn. Dat wil zeggen dat getoetst wordt in hoeverre een versterking van de ter plekke aanwezige erfbeplanting noodzakelijk is. De noodzaak van deze versterking is afhankelijk van de situatie op het betreffende erf en het landschapsbeeld in de omgeving.

Aanvullend op de goede landschappelijke inpassing dient in ruil voor de mogelijkheid tot hergebruik of functieverandering een tegenprestatie moet worden geleverd die bijdraagt aan de kwaliteit van het buitengebied, de zogenaamde verevening. Volgens het beleid van de Regio Achterhoek moet verevening gezien worden als een 'kwaliteitsbijdrage’ of 'ontwikkelingsbijdrage’ en vormt het geen winstafroming.

Verevening bestaat uit het nemen van maatregelen ten behoeve van een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van het hergebruik in de omgeving die verder gaat dan een landschappelijke inpassing. Versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de directe omgeving van het initiatief staat daarbij centraal. De bijdrage moet in verhouding staan met de gevolgen van de functieverandering voor de omgeving en de vanuit de nieuwe functie(s) gewenste verbeteringen in omgevingskwaliteit. Welke vorm van verevening uiteindelijk wordt ingezet is afhankelijk van verschillende factoren. Een combinatie van de volgende vormen van verevening is mogelijk: sloop, verkleining bouwvlak of bestemmingsvlak/‘groene’ herbestemming, behoud van karakteristieke/monumentale bebouwing, natuurontwikkeling, aanvullende landschappelijke versterking, verbetering infrastructuur en aanleg recreatieve voorzieningen. Indien verevening niet voldoende mogelijk is dan kan deze verplichting worden afgekocht.

Conclusie
In het voorgenomen plan gaat het om relatief kleinschalige recreatieve activiteiten, welke goed aansluiten bij de plaatselijke landschappelijke kenmerken. Het grootste deel van de activiteiten vindt plaats in de bestaande karakteristieke bebouwing en de verkeersaantrekkende werking is beperkt. Het bezoekerscentrum zal worden gehuisvest in een nieuw te bouwen schoppe met een historische en streekeigen uitstraling. Het gebintwerk voor dit gebouw is afkomstig uit een boerderij in de omgeving.

De nieuw te bouwen schoppe, het nieuwe parkeerterrein en de toename aan kleinschalige recreatieve activiteiten en verkeersaantrekkende werking worden verevend middels het verwijderen van de paardenbak en de bijbehorende stal, het met gebiedseigen groen afschermen van het parkeerterrein en de inrichting van een natuurvriendelijke oever van de naastgelegen sloot.

Het initiatief is een aanvulling op het Winterswijkse recreatief-toeristische aanbod (ook buiten het hoogseizoen) en heeft een toegevoegde waarde voor nabijgelegen recreatieve fiets- en wandelroutes.

Figuur 4.6: de te amoveren paardenstal en paardenbak
afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1101BGSTEENGOED-OW01_0028.jpg"

4.3.4 Uitbreiding van niet-agrarische bedrijvigheid in het buitengebied van Winterswijk

Deze gemeentelijke nota is door de raad vastgesteld in november 2010.

Niet-agrarische bedrijvigheid is een functie die voorkomt in het buitengebied van Winterswijk en kan gezien worden als economische drager voor dit gebied. Het ruimtelijke effect van niet-agrarische bedrijvigheid op het buitengebied kan echter aanzienlijk zijn. Met name de verkeersaantrekkende werking in combinatie met de kleinschalige infrastructuur (vaak bestaand uit onverharde wegen) kan een nadeel zijn, zeker als het grootschalige toepassingen betreft. Maar ook de visuele impact van bedrijfsfuncties op het karakteristieke kleinschalige landschap kan groot zijn. Bovendien komt bij niet-agrarische bedrijvigheid vaak de vraag om uitbreidingsmogelijkheden.

Deze nota zorgt voor helder en vastomlijnd beleid, waardoor verrommeling en aantasting van het landschap en het missen van economische kansen voor het gebied zoveel mogelijk worden voorkomen. De nota over uitbreiding van niet-agrarische bedrijvigheid geeft antwoord op de vraag in hoeverre bestaande niet-agrarische bedrijvigheid kan uitbreiden in het buitengebied van Winterswijk. Voor nieuwvestiging van niet-agrarische functies is het gemeentelijke functieveranderingbeleid van toepassing (zie paragraaf 4.3.3).

Boerderijterras 'Steengoed' is een burgerwoning met als nevenfunctie een terras waar geen alcohol geschonken mag worden of etenswaar aangeboden mag worden. Verder zijn er zeer beperkte, aan de steengroeve gekoppelde, toeristische activiteiten. Omdat de hoofdfunctie wonen is en de huidige toeristische activiteiten zeer kleinschalig zijn, kan het voorliggende plan beschouwd worden als nieuwvestiging van niet-agrarische bedrijvigheid in plaats van uitbreiding van niet-agrarische bedrijvigheid. Daarom is voor dit plan niet het beleid zoals beschreven in deze paragraaf van toepassing, maar het beleid in paragraaf 4.3.3.

4.3.5 Nota Verblijfsrecreatie in Winterswijk

Het doel van de nota is de versterking van de positie van Winterswijk als aantrekkelijke verblijfsplaats in de Achterhoek door kwaliteitsverbetering, productvernieuwing en differentiatie in het verblijfsrecreatief aanbod. Hierdoor neemt de verblijfsduur en het aantal bezoeken aan de gemeente toe en wordt het toeristisch seizoen verlengd. Dit heeft een positief effect op de toeristische bestedingen en daarmee op de werkgelegenheid. Bovendien wordt de functie van de verblijfsrecreatie als economische drager van het Nationaal Landschap Winterswijk versterkt.
Hierbij gelden de volgende uitgangspunten:

  • verhoging van het aantal overnachtingen door kwaliteitsverbetering;
  • ontwikkeling van nieuwe, kleinschalige verblijfsrecreatieve voorzieningen, waarbij kwaliteit en diversiteit van het verblijfsrecreatief aanbod centraal staan;
    stimuleren van het aantal toeristische standplaatsen;
  • geen nieuwe vestiging van grootschalige verblijfsrecreatieve voorzieningen, behalve bij 't Hilgelo;
  • versterken van de relatie tussen verblijfsrecreatieve voorzieningen en natuur en landschap; waarborgen en verbeteren landschappelijke inpassing van verblijfsrecreatieve bedrijven;
  • tegengaan permanente bewoning in recreatieverblijven;
  • waarborgen veiligheid en kwaliteit campings;
  • bereiken van nieuwe doelgroepen, met behoud van de huidige doelgroepen.
4.3.6 Welstandsnota

Omdat het hoofdgebouw van het (voormalige) agrarische bedrijf vóór 1940 tot stand is gekomen en als agrarisch gebouw tot stand is gekomen en het gebouw wordt gekenmerkt door een oorspronkelijke karakteristiek, in bouwvorm of in uitvoering (materiaal, kleur en detaillering) behoort het plangebied op grond van de gemeentelijke welstandsnota tot deelgebied 16, bebouwingsthema: 'De karakteristieke boerderij in het buitengebied'. Gebieden met dit thema hebben een zeer hoge cultuurhistorische waarde en hebben daarom welstandsniveau 1, een strenge welstandstoets.

Deze historische bebouwing is van groot belang voor de beleving en de kwaliteit van het landschap. Het gemeentebestuur van gemeente Winterswijk is van oordeel dat bij de welstandsbeoordeling van verbouwplannen voor dergelijke gebouwen de aanwezige bebouwingskarakteristiek en/of de bebouwingskarakteristiek van de omgeving een rol moet spelen.

Behoud van het streekeigen karakter van bestaande bebouwing en erven staat voorop. Nieuwe (bedrijfs)gebouwen krijgen een eigen, functionele vorm, waarbij situering, schaal, silhouet en kleurtoepassing zorgvuldig zijn afgestemd op cultuurhistorische en landschappelijke waarden van de omgeving. Bij het bepalen van de erfopzet en de groepering van de gebouwen dient ingespeeld te worden op de aanwezige karakteristieke landschappelijke structuren en ruimtelijke/landschappelijke elementen.

Hierbij zijn de volgende aspecten van belang:

  • het landschapstype
  • de schaal/korrelgrootte van het gebied
  • het verkavelingspatroon
  • de richting van de lijnen van het landschap
  • het zicht op het bouwperceel vanuit de omgeving
  • eventuele hoogteverschillen en topografische grenzen (zoals steilrandjes)

De afzonderlijke gebouwen op een agrarisch perceel dienen samen, qua oriëntatie(richting) en silhouet, een samenhangend ensemble te vormen.

Voor het plangebied gelden de volgende beoordelingscriteria.

PLAATSING/SITUERING
Nieuwbouw dient qua plaatsing te passen binnen het bestaande bebouwingspatroon:

  • in een lint moet de openheid tussen twee bebouwingselementen of –complexen bewaard blijven.
  • de afstand tot de vestigingsas van het lint (de weg/waterloop waaraan wordt gebouwd) dient overeen te komen met die van de belendende bebouwingselementen of –complexen.
  • bij lintbebouwing en vrijliggende bebouwing moet aansluiting worden gezocht bij de (al dan niet historisch bepaalde) structuurlijnen in het landschap.
  • specifiek voor agrarische bedrijven is de clustering van meerdere gebouwen (woonhuis, stallen, loodsen) op een bouwperceel. De positionering van deze gebouwen ten opzichte van elkaar heeft vaak een bedrijfsmatige achtergrond maar is ook uit een oogpunt van de beleving van het complex een belangrijk uitgangspunt. Woonhuizen en boerderijen in het buitengebied dienen deze karakteristiek te respecteren.
  • nieuwe agrarische bedrijfsgebouwen moeten achter het bestaande hoofdgebouw worden gesitueerd.

MASSA/VORM*

  • Bij renovatie van boerderijen dient de originele vorm(geving) het uitgangspunt te zijn.
  • Bij vervangende nieuwbouw bij voorkeur de oorspronkelijke eenvoudige hoofdvorm van de boerderij als beeldbepalend element in het landschap bewaren.
  • De hoofdvormen, die moeten bestaan uit liggende blokvormige bouwmassa's met lage goothoogte en forse, hoogoplopende kappen, dienen ervoor te zorgen dat de gebouwen passen bij de landschappelijke en cultuurhistorische karakteristiek.
  • Elke bouwmassa moet zijn eigen karakteristiek hebben, maar moet passen bij de bouwmassa's van het betreffende complex. Individuele bouwmassa's moeten bijdragen aan een evenwichtige massaopbouw van het complex gezien vanuit de omgeving.
  • De bouwhoogte is aangepast *), en past in het landschap: woningen worden in 1 tot 1,5 bouwlaag met kap gebouwd.
  • De kapvorm heeft een strak silhouet van betimmerde topgevels met witte windveren. Dakschilden of wolfseinden komen hier van oudsher niet of nauwelijks voor. Bij nieuwbouw of verbouw mogen geen dakschilden of wolfseinden worden toegepast.
  • Grote ingrepen aan bestaande boerderijen dienen zo veel mogelijk op één punt, bij voorkeur aan de achterzijde, te worden geconcentreerd, rekening houdend met de originele hoofdvorm en kapvorm.
  • Nieuwe bedrijfsgebouwen krijgen een eigen, functionele vorm. Schaal en silhouet zijn afgestemd op de omgeving. (Bijv. groot gebouw geleden in kleinere bouwmassa's).

GEVELOPBOUW

  • Bij bestaande gevels moet de oorspronkelijke (karakteristieke) indeling blijven domineren, waarbij de gevelopeningen verticaal gericht zijn.
  • De bebouwing heeft een duidelijke relatie met de (oorspronkelijke) agrarische functie: dit uit zich in eenvoudige hoofdvormen en een duidelijke gevelindeling, aansluitend op het oorspronkelijk boerderijtype van dit gebied.
  • De zijgevels dienen laag en onopvallend te zijn en de kopgevels dienen een stoere en duidelijke expressie te hebben.

KLEUREN EN MATERIALEN (hoofdvlakken)

  • De hoofdkleurtoon en het overwegend materiaalgebruik dienen afgestemd te zijn op de karakteristiek in het landschap, waarbij het gebruik van gedekte kleuren en natuurlijke materialen voorop moet staan.
  • Voor de gevels dienen bakstenen te worden toegepast, waarbij de topgevels in hout worden uitgevoerd met witte windveren.
  • Voor de daken dient de oorspronkelijke situatie uitgangspunt te zijn. Bij nieuwbouw dienen gebakken pannen te worden toegepast (rieten daken zijn niet karakteristiek in deze streek en dienen vermeden te worden).
  • De plankengevels dienen ossenbloedrood of groen geschilderd te zijn of zijn zwart geteerd.
  • Glas en spiegelende oppervlakken mogen niet worden toegepast bij beplating van de gevels.
  • Het gebruik van damwandprofielen bij de wanden voor schuren en stallen is alleen mogelijk in een duidelijk profilering. Een vlakke damwandplaat is dan niet mogelijk.
    Voor het dak wordt uitgegaan van een profilering die gelijkwaardig is aan golfplaten, dus met een gelijke afstand tussen de golven en de dalen van het profiel.Daarnaast wordt uitgegaan van een donkere gedekte groene kleur voor de wanden en grijs voor het dak.

Omdat voor onderhavige plangebied welstandsniveau 1 geldt is er nog een aantal aanvullende welstandscriteria van toepassing.

Het bouwplan is op ... door ... aan de criteria getoetst. Resultaat: