direct naar inhoud van Regels
Plan: Bedrijventerrein Vèèneslat en Misterweg
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.BP1112BTHERZBEDR-OW01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Aan huis verbonden bedrijf

Het door de bewoner van de woning bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijbehorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten.

1.2 Aan huis verbonden beroep

Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

1.3 Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens

Grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Aaneengebouwde woning

Een woning die onderdeel uitmaakt van minimaal drie aaneengebouwde woningen.

1.6 Afwijking van de bouwregels en/of van de gebruiksregels

Een afwijking als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c van de Wet ruimtelijke ordening.

1.7 Bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.8 Bebouwingspercentage

Een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in de regels anders is bepaald.

1.9 Bedrijf

Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.

1.10 Bedrijfsvloeroppervlak

De totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.11 Bedrijfswoning

Eén woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting ter plaatse noodzakelijk is, gelet op het feitelijk gebruik van het gebouw en/of terrein in overeenstemming met de bestemming.

1.12 Bestaand
  • Bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van inwerktreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel manier kan worden gebouwd krachtens een onherroepelijke omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerktreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  • bij gebruik: het gebruik dat op het moment van inwerktreding van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald.
1.13 Bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.14 Bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.15 Bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 Bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.17 Bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.18 Bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.19 Bouwlaag

Een boven het peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen binnenwerks is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.20 Bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.21 Bouwperceelsgrens

De grens van een bouwperceel.

1.22 Bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.23 Bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.24 Compenserende maatregelen

Maatregelen die worden getroffen ter bescherming of ontwikkeling van kernkwaliteiten en/of omgevingscondities in verband met een, op een andere locatie voorkomende, aantasting van kernkwaliteiten en/of omgevingscondities.

1.25 Dagrecreatie

Het totaal van mogelijkheden en voorzieningen voor ontspanning of vrijetijdsbesteding op een bepaalde plaats zonder overnachtingsmogelijkheden;

1.26 Deskundige

Een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen

1.27 Detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.28 Detailhandel ABC goederen

Detailhandel in ABC-goederen: auto's en andere motorvoertuigen met een cilinderinhoud van meer dan 50 cc en daarmee vergelijkbare voertuigen, boten en caravans (inclusief aanhangwagens, paardentrailers) en niet zijnde (elektrische) fietsen, bromfietsen, scooters, brom- en scootmobielen.

1.29 Detailhandel perifeer

Detailhandel die vanwege de omvang en de aard van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling en uit dien hoofde niet binnen het aangewezen kernwinkelgebied gevestigd kunnen worden, zoals tuincentra, bouwmarkten, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair alsmede woninginrichting waaronder meubels.

1.30 Extensieve (dag)recreatie

Recreatief medegebruik van gronden zoals wandelen, paardrijden, fietsen, varen, zwemmen en vissen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte.

1.31 Gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.32 Gelders Natuurnetwerk

Samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang.

1.33 Geluidsgevoelige functies (in de zin van de Wet geluidhinder)

Hieronder worden verstaan: woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan de genoemde (t.w. verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken en medische kleuterdagverblijven), alsmede de terreinen die behoren bij de andere gezondheidszorggebouwen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg, alsmede woonwagenstandplaatsen.

1.34 Geluidzoneringsplichtige inrichting

Een inrichting, zoals genoemd in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.

1.35 Hogere grenswaarde

Een maximale waarde voor geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidshinder, het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidshinder spoorwegen.

1.36 Hoofdgebouw

Een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.37 Horeca

Een bedrijf waar hoofdzakelijk overdag en/of in de avonduren dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin logies wordt verstrekt, zoals bijvoorbeeld een café, restaurant, hotel, pension, en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen bedrijven, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie, tenzij in de regels anders is bepaald.

1.38 Huisvesting arbeidsmigranten

het huisvesten van arbeidsmigranten, die hier op grond van een EU paspoort of een tewerkstellingsvergunning legaal tijdelijk werkzaam zijn en hun hoofdverblijf elders hebben;

1.39 Kantoor

Een gebouw dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen.

1.40 Kernkwaliteiten

De wezenlijke landschappelijke en ecologische kenmerken van een bepaald gebied, gelegen in het Gelders Natuurnetwerk.

1.41 Kunstwerken

Bouwwerken geen gebouwen zijnde van weg- en waterbouwkundige aard, zoals bruggen, viaducten, duikers, keerwanden, beschoeiingen, kademuren en dergelijke.

1.42 LPG-doorzet

De afzet van LPG in m³ per jaar.

1.43 Ondergronds bouwwerk

Een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil.

1.44 Ondersteunende horeca

Horeca die ondergeschikt is en gerelateerd is aan een andere, nader in de regels omschreven (hoofd)functie;

1.45 Overkapping

Een overkapt bouwwerk bestaande uit maximaal twee al dan niet tot de constructie behorende wanden.

1.46 Peil
  • Voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst; de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang.
  • Voor gebouwen in het talud van de dijk; de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de van de dijk afgekeerde zijde van het gebouw.
  • In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.47 Plan

Het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Vèèneslat en Misterweg' met identificatienummer NL.IMRO.0294.BP1112BTHERZBEDR-OW01 van de gemeente Winterswijk.

1.48 Productiegebonden detailhandel

Detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de elders in de regels omschreven hoofdfunctie. De ondergeschiktheid van de detailhandel wordt bepaald door:

  • De aard, indeling en inrichting van het bedrijfspand en hoeveel detailhandelstransacties hebben plaatsgevonden;
  • De detailhandelsactiviteit is van zulke beperkte ruimtelijke omvang dat de (niet-detailhandel) functie waaraan zij wordt toegevoegd qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijft.
1.49 Prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.50 Seksinrichting

De voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.51 Twee- aaneen gebouwde woning

Een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van twee aaneengebouwde woningen.

1.52 Verbeelding

De analoge en digitale informatie van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale informatie.

1.53 Verblijfsrecreatie

Recreatie waarbij het verblijf, de overnachting(en), een essentieel onderdeel is.

1.54 Verkoopruimte

de totale oppervlakte van de voor het publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte binnen een gebouw, inclusief de etalage en/of showroom en de ruimte achter de toonbank.

1.55 Voorgevel

De naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzage legging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt.

1.56 Voorgevellijn

Denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.

1.57 Voorzieningen van algemeen nut

Voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.

1.58 Vrijstaande woning

Een woning die hoogstens door middel van de bijbehorende bouwwerken met een andere woning verbonden is en waarvan geen van de beide zijgevels van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelsgrens staan.

1.59 Waterhuishoudkundige voorzieningen

Waterhuishoudkundige voorzieningen zijn voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit.

1.60 Wet/wettelijke regelingen

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald.

1.61 Wijziging

Een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 onder a van de wet Ruimtelijke ordening.

1.62 Woning

Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.63 Zolder

Zolder onder een kap voor zover de hoogte van de borstwering ter plaatse van de omtrekmuren minder dan 80 cm boven de vloer is gelegen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 Afstand tot de bouwperceelsgrens

Tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.7 Ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.8 De oppervlakte van een overkapping

Tussen de buitenzijde van de afdekking, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2', het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten die staan vermeld in de Lijst van bedrijvenactiviteiten tot en met categorie 2;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1', het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten die staan vermeld in de Lijst van bedrijvenactiviteiten tot en met categorie 3.1;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2', het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten die staan vermeld in de Lijst van bedrijvenactiviteiten tot en met categorie 3.2;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.1', het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten die staan vermeld in de Lijst van bedrijvenactiviteiten tot en met categorie 4.1;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf met categorie tot en met 4.2', het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten die staan vermeld in de Lijst van bedrijvenactiviteiten tot en met categorie 4.2;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 5.1', het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten die staan vermeld in de Lijst van bedrijvenactiviteiten tot en met categorie 5.1;
  • g. kantoren ten dienste van de in sub a t/m f genoemde bedrijven;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', een bedrijfswoning daaronder begrepen praktijk- en kantoorruimten voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep, met dien verstande, dat maximaal 50 m2 van de vloeroppervlakte van de woning en de bijgebouwen ten behoeve van deze activiteiten in gebruik mag zijn en dat de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft; met bijbehorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven;
  • i. detailhandel ABC goederen;
  • j. productiegebonden detailhandel, niet zijnde groothandelsartikelen, met dien verstande dat een verkoopruimte zich beperkt tot maximaal 20% van het bedrijfsvloeroppervlak met een maximum van 100 m2 en de omzet zich beperkt tot maximaal 20% van de bedrijfsomzet;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel perifeer', perifere detailhandel;
  • l. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening', een nutsvoorziening;
  • m. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg', een verkooppunt voor motorbrandstoffen met lpg alsmede detailhandel in accessoires en benodigdheden voor motorvoertuigen en weggebonden artikelen inclusief eetwaren en dranken met een maximum verkoopruimte van 385 m2;
  • n. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg' een verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder lpg;
  • o. ter plaatse van de aanduiding 'dagrecreatie', dagrecreatieve voorzieningen met ondersteunende horeca;
  • p. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - schoorsteen', is tevens maximaal één schoorsteen toegestaan;

met de daarbij behorende:

  • q. wegen en paden;
  • r. groenvoorzieningen;
  • s. parkeervoorzieningen;
  • t. opslag achter de voorgevellijn;
  • u. tuinen, erven en verhardingen;
  • v. nutsvoorzieningen;
  • w. waterlopen en waterpartijen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. Het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan 70% van het bouwvlak, tenzij anders is aangegeven op de verbeelding.

3.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen, geen woningen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. Voor de gronden gelegen ten zuiden van de Rondweg-zuid bedraagt de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens 5 meter, of 10 meter indien één zijde op de perceelgrens is gebouwd.
  • b. Voor de gronden gelegen ten noorden van de Rondweg-zuid bedraagt de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens 3 meter, of 6 meter indien één zijde op de perceelgrens is gebouwd.
  • c. De bouwhoogte van gebouwen in het bouwvlak mag niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' aangegeven bouwhoogte. Voor silo's geldt een maximale bouwhoogte van 20 meter.
  • d. In afwijking van artikel 3.2.2 sub a en b is bij vervangende nieuwbouw de bestaande afstand tot de zijdelingse perceelgrens toegestaan indien deze minder is.

3.2.3 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. Bedrijfswoningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'.
  • b. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 6,5 meter.
  • c. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 meter.
  • d. De inhoud mag niet meer bedragen dan de bestaande inhoud.

3.2.4 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter.
  • b. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 meter.
  • c. De minimale afstand tot de voorgevellijn van de woning bedraagt 3 meter.
  • d. De gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 50 m².

3.2.5 Nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter.
  • b. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 15 m².
  • c. In afwijking van het bepaalde in sub a en b mag ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening':
    • 1. de bouwhoogte niet meer bedragen dan 5 meter, tenzij anders is aangegeven op de verbeelding.
    • 2. de oppervlakte niet meer bedragen dan het aanduidingsvlak.

3.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór voorgevellijn niet meer dan 1 meter mag bedragen.
  • b. De bouwhoogte van verlichtingsarmaturen en lichtmasten mag niet meer bedragen dan 12 meter.
  • c. De bouwhoogte van schoorsteen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - schoorsteen' mag niet meer bedragen dan 50 meter.
  • d. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
3.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.2 door het maximale bebouwingspercentage op de gronden waar het bebouwingspercentage 70% is, te verhogen naar maximaal 80%, mits voorzien wordt in voldoende parkeermogelijkheden op eigen terrein.

3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend het gebruik voor:

  • a. geluidszoneringsplichtige inrichtingen, tenzij de gronden zijn aangeduid met 'gezoneerd industrieterrein';
  • b. wonen, met uitzondering van de bedrijfswoningen als bedoeld in 3.1;
  • c. detailhandel, met uitzondering van detailhandel als bedoeld in 3.1;
  • d. een verkooppunt voor motorbrandstoffen met en zonder LPG, met uitzondering van de verkooppunten als bedoeld in 3.1;
  • e. seksinrichtingen;
  • f. recreatief nachtverblijf;
  • g. (permanente) opslag van goederen en materialen voor de voorgevellijn.

3.5.2 Zonebeheer- en geluidverdeelplan
  • a. Bedrijven ter plaatse van de aanduiding 'gezoneerd industrieterrein' zijn uitsluitend toegestaan voor zover zij niet meer geluid produceren dan aan hen is toegekend op basis van het in bijlage 2 opgenomen Zonebeheer- en geluidverdeelplan;
  • b. Op de onder artikel 3.5.2 sub a genoemde bedrijven is de Lijst van bedrijvenactiviteiten van toepassing met uitzondering van de richtafstanden geluid.

3.5.3 Verkoopruimte

In afwijking van artikel 3.1 sub j is ter plaatse van de aanduiding 'vloeroppervlakte; vvo' een verkoopruimte toegestaan tot de aangegeven vloeroppervlakte;

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.1 sub a tot en met f ten behoeve van:

  • a. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten die zijn opgenomen in een naast hogere categorie in de lijst van bedrijvenactiviteiten dan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in artikel 3.1 sub a tot en met f, indien deze activiteiten gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in artikel 3.1 sub a tot en met f;
  • b. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die hoewel gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in artikel 3.1 sub a tot en met f, maar die niet in de Lijst van bedrijven worden genoemd;

Bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geluid, geurproductie, stofuitworp en gevaar, waarbij tevens kan worden gekeken naar de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd:

  • a. de aanduiding 'bedrijfswoning' als bedoeld in 3.1 te verwijderen indien het wonen ter plaatse gedurende één jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat het wonen op korte termijn wordt voortgezet;
  • b. de aanduiding 'detailhandel perifeer' als bedoeld in 3.1 te verwijderen indien de perifere detailhandel ter plaatse gedurende één jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat het gebruik op korte termijn wordt voortgezet.

Artikel 4 Bos

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bos/bebossing;
  • b. houtoogst;
  • c. extensieve dagrecreatie;
  • d. bescherming van de landschapswaarden.
  • e. groenvoorzieningen;

met daarbij behorende:

  • f. paden en wegen;
  • g. waterlopen en waterpartijen.
4.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. Op de gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.
  • b. De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 2 meter.
4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. bermen en beplanting;
  • c. paden;
  • d. kunstwerken;
  • e. waterlopen en waterpartijen;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - waterretentie', tevens voor waterretentie.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Bouwwerken

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. Op of in deze gronden mogen uitsluitend waterhuishoudkundige voorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
  • b. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2 meter.
5.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. recreatief nachtverblijf.

Artikel 6 Horeca

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. horeca;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - huisvesting arbeidsmigranten' tevens huisvesting voor arbeidsmigranten;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', een bedrijfswoning daaronder begrepen praktijk- en kantoorruimte en voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep, met dien verstande, dat maximaal 50 m2 van de vloeroppervlakte van de woning en de bijgebouwen ten behoeve van deze activiteiten in gebruik mag zijn en dat de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft; met bijbehorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven;

met de daarbij behorende:

  • d. terrassen;
  • e. wegen en paden;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. waterlopen en waterpartijen;
  • h. parkeervoorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. Gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd.
  • b. Het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan 70% van het bouwvlak, tenzij anders is aangegeven op de verbeelding.
  • c. De goot- en bouwhoogte van gebouwen binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' aangegeven goot- en bouwhoogte.

6.2.2 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. Bedrijfswoningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'.
  • b. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 6,5 meter.
  • c. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 meter.
  • d. De inhoud mag niet meer bedragen dan de bestaande inhoud.

6.2.3 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter.
  • b. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 meter.
  • c. De minimale afstand tot de voorgevellijn van de woning bedraagt 3 meter.
  • d. De gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 50 m².

6.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn maximaal 1 meter mag bedragen en dat terrasafscheidingen maximaal 1,5 meter mogen bedragen.
  • b. De bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 12 meter.
  • c. De bouwhoogte van een overkapping mag niet meer bedragen dan 3 meter, met dien verstande dat er slechts 1 overkapping per bouwperceel gerealiseerd mag worden tot maximaal 30 m².
  • d. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter.
6.3 Specifieke gebruiksregels
6.3.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. seksinrichtingen.

6.3.2 Huisvesting arbeidsmigranten

ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - huisvesting arbeidsmigranten' is per erf de huisvesting van niet meer dan 20 arbeidsmigranten toegestaan, met dien verstande dat:

  • a. het gebouw voldoet aan de eisen van de betreffende gemeentelijke verordening, het bouwbesluit of andere van toepassing zijnde regelgeving alsmede aan het SNF-keurmerk;
  • b. het gaat om huisvesting van arbeidsmigranten die (grotendeels) binnen de gemeente Winterswijk werkzaam zijn;
  • c. parkeren op eigen terrein plaatsvindt.
  • d. de huisvesting niet leidt tot extra wooneenheden.
6.4 Wijzigingsbevoegdheid
6.4.1 Vergroten bedrijfsvloeroppervlakte bedrijfsgebouwen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor het toestaan van een grotere bedrijfsvloeroppervlakte van de bedrijfsgebouwen, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:

  • a. de vergroting mag niet meer bedragen dan 26,5% van de bestaande oppervlakte bedrijfsgebouwen;
  • b. overschrijding van de bouwgrenzen is toegestaan;
  • c. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • d. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.

Artikel 7 Natuur

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van natuurwetenschappelijke waarden;
  • b. extensieve dagrecreatie;
  • c. waterretentie;

met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden.

7.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 meter.
7.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. het opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Natuur zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. bodemverlagen of afgraven, ophogen, egaliseren dan wel anderszins aanbrengen van wijzigingen in het maaiveld;
  • b. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • c. het vellen en rooien van houtgewas;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond;
  • e. aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
  • f. het permanent opslaan van goederen.

7.4.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 7.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

7.4.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 7.4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de landschappelijke en natuurlijke waarden van de gronden ontstaat of kan ontstaan.

Artikel 8 Verkeer

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;
  • b. voet- en rijwielpaden;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting;
  • e. straatmeubilair;
  • f. voorzieningen van algemeen nut;
  • g. kunstwerken;
  • h. waterlopen en waterpartijen;
  • i. oeververbindingen (bruggen).
8.2 Bouwregels
8.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. Op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut worden gebouwd.
  • b. De bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 3 meter.
  • c. De oppervlakte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 15 m².

8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. De bouwhoogte van lichtmasten, bewegwijzering en verkeersregulering mag niet meer bedragen dan 12 meter;
  • b. Overkappingen zijn niet toegestaan.
  • a. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 meter.

8.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 9 Verkeer - Spoorweg

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer – Spoorweg' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. spoorwegen;
  • b. parkeer- en groenvoorzieningen;
  • c. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
  • d. met bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en voorzieningen.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Bouwwerken

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. Op de gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.
  • b. De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan voor de geleiding, beveiliging en regeling van het railverkeer mag niet meer bedragen dan 8 meter.
9.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. wonen.

Artikel 10 Water

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterberging;
  • b. waterhuishouding;
  • c. waterlopen en waterpartijen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. infiltratievoorzieningen;
  • f. kruisingen en overbruggingen ten behoeve van verkeersdoeleinden;
  • g. waterretentie;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - bufferbassin', een bufferbassin als onderdeel van het rioleringsstelsel en tevens bluswatervijver voor de bestrijding van branden.
10.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. Op de gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.
  • b. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 meter.
10.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 11 Wonen

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. Het bestaande aantal woningen dan wel het aangegeven aantal woningen ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' met inachtneming van de woningtypen ter plaatse van de aanduiding:
    • 1. 'vrijstaand', uitsluitend vrijstaande woningen zijn toegestaan;
    • 2. 'twee-aaneen', uitsluitend twee-aaneengebouwde woningen zijn toegestaan;
    • 3. 'aaneengebouwd', uitsluitend aaneengebouwde woningen zijn toegestaan;
  • b. praktijk- en kantoorruimten voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep, met dien verstande dat maximaal 50 m² van de vloeroppervlakte van de woning en de bijbehorende bouwwerken ten behoeve van deze activiteiten in gebruik mag zijn en dat de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  • c. een kapsalon, met dien verstande dat maximaal 50 m² van de vloeroppervlakte van de woning en de bijbehorende bouwwerken ten behoeve van deze activiteit in gebruik mag zijn en dat de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2', het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten die staan vermeld in de van de Lijst van bedrijvenactiviteiten tot en met categorie 2;

met de daarbijbehorende:

  • e. tuinen en erven;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. waterlopen en waterpartijen.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt:
    • 1. bij vrijstaande woningen minimaal 3 meter aan beide zijden.
    • 2. bij twee-aan-een gebouwde woningen 3 meter aan één zijde.
  • c. De afstand tussen de voorgevel en de achtergevel van hoofdgebouwen bedraagt:
    • 1. bij vrijstaande woningen maximaal 15 meter;
    • 2. bij twee-aaneengebouwde woningen maximaal 12 meter, met dien verstande dat deze afstand ten aanzien van de eerste bouwlaag 15 meter mag bedragen.
  • d. De goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is aangegeven.

11.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. De bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • c. De minimale afstand tot de voorgevellijn van de woning bedraagt 3 meter achter de voorgevel, met dien verstande dat de afstand tussen bijbehorende bouwwerken en hoofdgebouwen minimaal 1 meter bedraagt.
  • d. De maximale gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken per hoofdgebouw bedraagt maximaal:
    • 1. op bouwpercelen tot 350 m²: 50 m²;
    • 2. op bouwpercelen tot 750 m²: 60 m²;
    • 3. op bouwpercelen tot 1.000 m²: 70 m²;
    • 4. op bouwpercelen tot 1.250 m²: 80 m²;
    • 5. op bouwpercelen tot 1.500 m²: 90 m²;
    • 6. op bouwpercelen groter dan 1.500 m²: 100 m²;

met dien verstande, dat het bebouwingspercentage maximaal 50% van het perceel mag bedragen.

11.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte vóór de voorgevellijn niet meer mag bedragen dan 1 meter.
11.3 Specifieke gebruiksregels
11.3.1 Bedrijfsfunctie

De bedrijfsoppervlakte ten behoeve van de in artikel 11.1 sub d genoemde functie mag niet meer bedragen dan 10% van het bestemmingsvlak met een maximum van 300 m2, met dien verstande dat:

  • a. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  • b. er geen sprake is van een duurzame ontwrichting van de bestaande distributieve voorzieningen of een ernstige verstoring van de verzorgingsstructuur;
  • c. het geen bedrijfsactiviteiten betreft die normaliter in een winkelcentrum of een winkelstraat worden uitgeoefend;
  • d. er geen sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking.

11.3.2 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. permanente of tijdelijke bewoning, voor zover het vrijstaande bijbehorende bouwwerken betreft;
  • b. bewoning als afhankelijke woonruimte;
  • c. kamerbewoning;
  • d. recreatief nachtverblijf;
  • e. detailhandel;
  • f. seksinrichtingen.
11.4 Afwijken van de gebruiksregels
11.4.1 Bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.1 voor de uitoefening van een bedrijf aan huis in het hoofd- of bijbehorend bouwwerk, met dien verstande dat:

  • a. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  • b. de oppervlakte maximaal 50 m² bedraagt;
  • c. er geen sprake is van een duurzame ontwrichting van de bestaande distributieve voorzieningen of een ernstige verstoring van de verzorgingsstructuur;
  • d. het geen bedrijfsactiviteiten betreft die normaliter in een winkelcentrum of een winkelstraat worden uitgeoefend;
  • e. er geen sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking.

Artikel 12 Leiding - Gas

12.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. een ondergrondse gasleiding met een diameter van maximaal 6 inch en een druk van maximaal 40 bar ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - gas';
  • b. het beheer en onderhoud van de leiding;
  • c. de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de leiding;

met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

12.2 bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de bestemming 'Leiding - Gas'.

12.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 12.2 voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:

  • a. ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd;
  • b. advies is verkregen van de leidingbeheerder.
12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.4.1

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 12.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  • d. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen;
  • e. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaag van afvalstoffen;
  • f. het indrijven van voorwerpen in de bodem.
12.4.2

Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 12.4.1 mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van het werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheid van een adequaat beheer of de veiligheid van de leiding en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen.

12.4.3

Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 12.4.1 wordt niet verleend dan nadat advies is verkregen van de leidingbeheerder.

12.4.4

Geen omgevingsvergunning is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die voorkomen op de beplantingslijst van de leidingbeheerder;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die vallen onder de werking van de Wet informatie uitwisseling ondergrondse netten;
  • c. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud en beheer betreffen;
  • d. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning.

Artikel 13 Waarde - Archeologie

13.1 bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

13.2 bouwregels
13.2.1 Algemeen

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen ten behoeve van het oprichten van een bouwwerk dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. indien uit het in onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht of;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen of;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige en/of;
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  • c. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door een archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld, waarbij het bepaalde onder b van overeenkomstige toepassing is.
13.2.2 Advies archeoloog

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in artikel 13.2.1 onder a wint zij advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja of de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 13.2.1 onder b sub 1 tot en met 4 dienen te worden gesteld.

13.2.3 Uitzondering bouwregels

Het bepaalde in artikel 13.2.1 onder a is niet van toepassing indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn of;
  • b. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt vergroot en de bestaande fundering wordt benut, tenzij er sprake is van nieuwe kelders of;
  • c. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot, tenzij er sprake is van nieuwe kelders.
13.3 nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden in de grond (in situ) te behouden.

13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.4.1 Vergunningplicht

Onverminderd het in de Erfgoedwet bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 13.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  • b. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  • c. het verlagen of afgraven van de bodem (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het aanbrengen of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
13.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het in artikel 13.4.1 bedoelde verbod geldt niet:

  • a. voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,3 m onder het bestaande maaiveld;
  • b. voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen, beplantingen en bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • c. voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
  • d. voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • e. voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het plan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  • f. in geval op grond van de Erfgoedwet een vergunning is vereist, dan wel overige bepalingen van de Erfgoedwet van toepassing zijn;
  • g. indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
13.4.3 Beoordelingscriteria

Ten aanzien van de in artikel 13.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  • a. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een vergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van een erkend archeoloog zonodig een opgraving plaats te vinden;
  • b. het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
13.4.4 Voorwaarden aan omgevingsvergunning
  • a. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.22 tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kunnen voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning, waaronder:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht of;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen of;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen.
  • b. Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 13.4.1 wint zij advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
13.5 wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door het geheel of gedeeltelijk verwijderen van de bestemming Waarde - Archeologie, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

Artikel 14 Waarde - Archeologische verwachting 1

14.1 bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologische verwachting 1 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

14.2 bouwregels
14.2.1 Algemeen

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen ten behoeve van het oprichten van een bouwwerk groter dan 50 m2 dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. indien uit het in onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht of;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen of;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige en/of;
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  • c. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door een archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld, waarbij het bepaalde onder b van overeenkomstige toepassing is.
14.2.2 Advies archeoloog

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in artikel 14.2.1 onder a wint zij advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja of de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 14.2.1 onder b sub 1 tot en met 4 dienen te worden gesteld.

14.2.3 Uitzondering bouwregels

Het bepaalde in artikel 14.2.1 onder a is niet van toepassing indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn of;
  • b. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 50 m2 wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, tenzij er sprake is van nieuwe kelders of;
  • c. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot, tenzij er sprake is van nieuwe kelders.
14.3 nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden in de grond (in situ) te behouden.

14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.4.1 Vergunningplicht

Onverminderd het in de Erfgoedwet bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 14.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  • b. grondwerkzaamheden over een oppervlakte van meer dan 50 m2, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  • c. het verlagen of afgraven van de bodem (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het aanbrengen of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
14.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het in artikel 14.4.1 bedoelde verbod geldt niet:

  • a. voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,3 m onder het bestaande maaiveld of een kleinere oppervlakte beslaan dan 50 m2;
  • b. voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen, beplantingen en bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • c. voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
  • d. voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • e. voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het plan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  • f. in geval op grond van de Erfgoedwet een vergunning is vereist, dan wel overige bepalingen van de Erfgoedwet van toepassing zijn;
  • g. indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
14.4.3 Beoordelingscriteria

Ten aanzien van de in artikel 14.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  • a. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een vergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van een erkend archeoloog zonodig een opgraving plaats te vinden;
  • b. het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
14.4.4 Voorwaarden aan vergunning
  • a. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.22 tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kunnen voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning, waaronder:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht of;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen of;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen.
  • b. Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 14.4.1 wint zij advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
14.5 wijzigingsbevoegdheid
14.5.1

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door het geheel of gedeeltelijk verwijderen van de bestemming Waarde - Archeologische verwachting 1, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

14.5.2

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door het geheel of gedeeltelijk omzetten van de bestemming Waarde - Archeologische verwachting 1 in de bestemming Waarde - Archeologie, indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 15 Waarde - Archeologische verwachting 2

15.1 bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologische verwachting 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

15.2 bouwregels
15.2.1 Algemeen

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen ten behoeve van het oprichten van een bouwwerk groter dan 100 m2 dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. indien uit het in onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht of;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen of;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige en/of;
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  • c. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door een archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld, waarbij het bepaalde onder b van overeenkomstige toepassing is.
15.2.2 Advies archeoloog

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in artikel 15.2.1 onder a wint zij advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja of de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 15.2.1 onder b sub 1 tot en met 4 dienen te worden gesteld.

15.2.3 Uitzondering bouwregels

Het bepaalde in artikel 15.2.1 onder a is niet van toepassing indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn of;
  • b. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 100 m2 wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, tenzij er sprake is van nieuwe kelders of;
  • c. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot, tenzij er sprake is van nieuwe kelders.
15.3 nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden in de grond (in situ) te behouden.

15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.4.1 Vergunningplicht

Onverminderd het in de Erfgoedwet bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 15.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  • b. grondwerkzaamheden over een oppervlakte van meer dan 100 m2, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  • c. het verlagen of afgraven van de bodem (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het aanbrengen of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
15.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het in artikel 15.4.1 bedoelde verbod geldt niet:

  • a. voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,4 m onder het bestaande maaiveld of een kleinere oppervlakte beslaan dan 100 m2;
  • b. voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen, beplantingen en bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • c. voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
  • d. voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • e. voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het plan een onmgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  • f. in geval op grond van de Erfgoedwet een vergunning is vereist, dan wel overige bepalingen van de Erfgoedwet van toepassing zijn;
  • g. indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
15.4.3 Beoordelingscriteria

Ten aanzien van de in artikel 15.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  • a. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een vergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van een erkend archeoloog zonodig een opgraving plaats te vinden;
  • b. het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
15.4.4 Voorwaarden aan vergunning
  • a. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.22 tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kunnen voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning, waaronder:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht of;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen of;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen.
  • b. Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 15.4.1 wint zij advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
15.5 wijzigingsbevoegdheid
15.5.1

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door het geheel of gedeeltelijk verwijderen van de bestemming Waarde - Archeologische verwachting 2, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

15.5.2

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door het geheel of gedeeltelijk omzetten van de bestemming Waarde - Archeologische verwachting 2 in de bestemming Waarde - Archeologie, indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 16 Waarde - Archeologische verwachting 3

16.1 bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologische verwachting 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

16.2 bouwregels
16.2.1 Algemeen

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen ten behoeve van het oprichten van een bouwwerk groter dan 100 m2 dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. indien uit het in onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht of;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen of;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige en/of;
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  • c. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door een archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld, waarbij het bepaalde onder b van overeenkomstige toepassing is.
16.2.2 Advies archeoloog

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in artikel 16.2.1 onder a wint zij advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja of de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 16.2.1 onder b sub 1 tot en met 4 dienen te worden gesteld.

16.2.3 Uitzondering bouwregels

Het bepaalde in artikel 16.2.1 onder a is niet van toepassing indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn of;
  • b. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 100 m2 wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, tenzij er sprake is van nieuwe kelders of;
  • c. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot, tenzij er sprake is van nieuwe kelders.
16.3 nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden in de grond (in situ) te behouden.

16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.4.1 Vergunningplicht

Onverminderd het in de Erfgoedwet bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 16.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  • b. grondwerkzaamheden over een oppervlakte van meer dan 100 m2, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  • c. het verlagen of afgraven van de bodem (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het aanbrengen of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
16.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het in artikel 16.4.1 bedoelde verbod geldt niet:

  • a. voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,3 m onder het bestaande maaiveld of een kleinere oppervlakte beslaan dan 100 m2;
  • b. voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen, beplantingen en bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • c. voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
  • d. voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • e. voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het plan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  • f. in geval op grond van de Erfgoedwet een vergunning is vereist, dan wel overige bepalingen van de Erfgoedwet van toepassing zijn;
  • g. indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
16.4.3 Beoordelingscriteria

Ten aanzien van de in artikel 16.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  • a. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een vergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van een erkend archeoloog zonodig een opgraving plaats te vinden;
  • b. het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
16.4.4 Voorwaarden aan vergunning
  • a. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.22 tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kunnen voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning, waaronder:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht of;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen of;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen.
  • b. Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 16.4.1 wint zij advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
16.5 wijzigingsbevoegdheid
16.5.1

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door het geheel of gedeeltelijk verwijderen van de bestemming Waarde - Archeologische verwachting 3, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

16.5.2

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door het geheel of gedeeltelijk omzetten van de bestemming Waarde - Archeologische verwachting 3 in de bestemming Waarde - Archeologie, indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 17 Waarde - Archeologische verwachting 4

17.1 bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologische verwachting 4 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

17.2 bouwregels
17.2.1 Algemeen

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen ten behoeve van het oprichten van een bouwwerk groter dan 2.500 m2 dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. indien uit het in onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht of;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen of;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige en/of;
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  • c. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door een archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld, waarbij het bepaalde onder b van overeenkomstige toepassing is.
17.2.2 Advies archeoloog

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in artikel 17.2.1 onder a wint zij advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja of de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 17.2.1 onder b sub 1 tot en met 4 dienen te worden gesteld.

17.2.3 Uitzondering bouwregels

Het bepaalde in artikel 17.2.1 onder a is niet van toepassing indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn of;
  • b. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 100 m2 wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, tenzij er sprake is van nieuwe kelders of;
  • c. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot, tenzij er sprake is van nieuwe kelders.
17.3 nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden in de grond (in situ) te behouden.

17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.4.1 Vergunningplicht

Onverminderd het in de Erfgoedwet bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 17.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  • b. grondwerkzaamheden over een oppervlakte van meer dan 2.500 m2, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  • c. het verlagen of afgraven van de bodem (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het aanbrengen of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
17.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het in artikel 17.4.1 bedoelde verbod geldt niet:

  • a. voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,3 m onder het bestaande maaiveld of een kleinere oppervlakte beslaan dan 2.500 m2;
  • b. voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen, beplantingen en bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • c. voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
  • d. voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • e. voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het plan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  • f. in geval op grond van de Erfgoedwet een vergunning is vereist, dan wel overige bepalingen van de Erfgoedwet van toepassing zijn;
  • g. indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
17.4.3 Beoordelingscriteria

Ten aanzien van de in artikel 17.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  • a. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een vergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van een erkend archeoloog zonodig een opgraving plaats te vinden;
  • b. het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
17.4.4 Voorwaarden aan vergunning
  • a. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.22 tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kunnen voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning, waaronder:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht of;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen of;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen.
  • b. Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 17.4.1 wint zij advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
17.5 wijzigingsbevoegdheid
17.5.1

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door het geheel of gedeeltelijk verwijderen van de bestemming Waarde - Archeologische verwachting 4, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

17.5.2

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door het geheel of gedeeltelijk omzetten van de bestemming Waarde - Archeologische verwachting 4 in de bestemming Waarde - Archeologie, indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 18 Waarde - Cultuurhistorie

18.1 bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Cultuurhistorie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van het op die gronden aanwezige cultureel erfgoed.

18.2 bouwregels

Op de voor 'Waarde-cultuurhistorie' aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd indien en voor zover:

  • a. bebouwing mogelijk is krachtens de onderliggende bestemming, en;
  • b. de bestaande cultuurhistorische waardering niet wordt aangetast door wezenlijke veranderingen in situering, inrichting en gebruik van gronden, massa, kapvorm, hoogtematen en gevelindeling, zulks met inbegrip van waardevolle details, en;
  • c. de conditie, levensverwachting, groeiplaats en ruimtelijke kwaliteit van historisch groen niet wordt aangetast
  • d. de bouwplannen niet strijdig zijn met de toegekende cultuurhistorische waardering, zoals vervat in de als bijlage opgenomen cultuurhistorische analyse. Hiervoor wordt een advies ingewonnen van een deskundige.
18.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 18.2 indien uit een cultuurhistorisch onderzoek blijkt dat de cultuurhistorische waarden niet onaanvaardbaar worden verstoord;
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt niet verleend dan nadat het bevoegd gezag daarover een advies heeft ingewonnen van een deskundige.
18.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. Voor het (gedeeltelijk) slopen van een bouwwerk is ongeacht het bepaalde in de regels bij de ander daar voorkomende bestemmingen een omgevingsvergunning vereist;
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt niet verleend dan nadat het bevoegd gezag daarover een advies heeft ingewonnen van een deskundige;
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op werkzaamheden die:
    • 1. het normale onderhoud en beheer betreffen, voor zover de te beschermen cultuurhistorische waarden niet worden aangetast;
    • 2. betrekking hebben op een onderdeel dat uit het oogpunt van cultuurhistorie geen waarde heeft.
18.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Voor het (gedeeltelijk) verwijderen of verstoren van waardevolle groenstructuren is ongeacht het bepaalde in de regels bij de ander daar voorkomende bestemmingen een omgevingsvergunning vereist;
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt niet verleend dan nadat het bevoegd gezag daarover een advies heeft ingewonnen van een deskundige;
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op werkzaamheden die:
    • 1. het normale onderhoud en beheer betreffen, voor zover de te beschermen cultuurhistorische waarden niet worden aangetast;
    • 2. betrekking hebben op een onderdeel dat uit het oogpunt van cultuurhistorie geen waarde heeft.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 19 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 20 Algemene bouwregels

20.1 Algemene bepaling m.b.t. ondergronds bouwen
20.1.1 Ondergrondse werken

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.

20.1.2 Ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende regels:

  • a. Ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan daar waar bovengronds gebouwd mag worden.
  • b. Het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil vermeerderd met 15 m².
  • c. De ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3,5 meter onder peil.
  • d. Bij het berekenen van de blijkens de digitale verbeelding of deze regels geldende bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen.
20.1.3 Afwijken van ondergronds bouwen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 20.1.2 sub d voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 meter onder peil onder de voorwaarde dat middels een geo-hydrologisch onderzoek moet worden aangetoond dat de waterhuishouding niet wordt verstoord.

20.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

20.3 Algemene bepaling over bestaande afstanden en andere maten
20.3.1 Maximale maatvoering

Indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.

20.3.2 Minimale maatvoering

In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.

20.3.3 Heroprichting

In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in 20.3.1 en 20.3.2 uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

Artikel 21 Algemene gebruiksregels

21.1 Algemeen

Het is verboden de in hoofdstuk 2 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de bestemmingsomschrijving.

21.2 Parkeernormen
21.2.1 Parkeerplaatsen

Indien de omvang, het gebruik of de bestemming van een gebouw of terrein daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort, dan wel op het betreffende terrein. Voldoende betekent dat wordt voldaan aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de Nota parkeernormen Winterswijk. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, wordt rekening gehouden met de wijziging.

21.2.2 Afmetingen parkeerplaatsen

De in artikel 21.2.1 bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:

  • a. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 2,50 meter bij 5,00 meter in geval van haaks en gestoken parkeren en 2,20 meter bij 6,50 meter bij langs parkeren bedragen;
  • b. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte, voor zover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst, ten minste 3,50 meter bij 6,00 meter bedragen.
21.2.3 Afwijken

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 21.2.1 ten aanzien van het voorzien in parkeerplaatsen op eigen terrein als de parkeerplaatsen in de directe omgeving van de desbetreffende locatie worden aangelegd dan wel een bijdrage wordt gestort in de Voorziening Parkeren (parkeerfonds). Hierbij zijn de beleidsregels zoals neergelegd in de Nota parkeernormen Winterswijk van toepassing.

21.2.4 Gebruiksregel

Tot een gebruik in strijd met de bestemmingen wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en/of bouwwerken, waarbij niet is voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

Artikel 22 Algemene aanduidingsregels

22.1 veiligheidszone - lpg
22.1.1 aanduidingomschrijving
  • a. De gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met een LPG-installatie;
  • b. In afwijking van het bepaalde bij de daar voorkomende bestemmingen zijn op de onder a bedoelde gronden geen nieuwe kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten toegestaan.
22.1.2 bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de daar voorkomende bestemmingen mogen geen nieuwe gebouwen worden gebouwd ten behoeve van de in artikel 22.1.1 onder b genoemde functies.

22.1.3 afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 22.1.2 voor het toestaan van gebouwen ten behoeve van de in artikel 22.1.1 onder b bedoelde functies, mits ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd.

22.2 veiligheidszone - propaan
22.2.1 aanduidingomschrijving
  • a. De gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - propaan' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met een propaan-installatie;
  • b. In afwijking van het bepaalde bij de daar voorkomende bestemmingen zijn op de onder a bedoelde gronden geen nieuwe kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten toegestaan.
22.2.2 bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de daar voorkomende bestemmingen mogen geen nieuwe gebouwen worden gebouwd ten behoeve van de in artikel 22.2.1 onder b genoemde functies.

22.2.3 afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 22.2.2 voor het toestaan van gebouwen ten behoeve van de in artikel 22.2.1 onder b bedoelde functies, mits ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd.

22.3 vrijwaringszone - molenbiotoop Venemansmolen
22.3.1 Aanduidingomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop Venemansmolen' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de functie van de molen als werktuig en zijn waarde als landschapsbepalend element.

22.3.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) mag de bouwhoogte van nieuwe bouwwerken op de in artikel 22.3.1 bedoelde gronden bedragen:

  • a. tot 100 m uit de as van de molen, ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop Venemansmolen', maximaal 7,40 m;
  • b. tussen 100 m en 400 m uit de as van de molen: de maximale hoogte zoals die mogelijk is op grond van de onderstaande berekening:
    Hx = X/50 + (0,2 x z)
    1. voor de molenbiotoop ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop Venemansmolen' is de ingevulde berekening van toepassing: Hx = X/50 + (0,2 x 19).
    Daarbij zijn de variabelen als volgt gedefinieerd:
    Hx = toegestane hoogte van een obstakel op afstand x
    X = afstand van het obstakel tot de molen;
    een en ander met dien verstande, dat de ingevolge de onderliggende bestemming maximaal toegestane hoogte niet mag worden overschreden.
22.3.3 Uitzondering bestaande bouwwerken

In afwijking van het bepaalde in artikel 22.3.2 onder a en b geldt dat, voor zover de bouwhoogte van een bestaand bouwwerk hoger is dan op grond van het bepaalde onder a of b is toegestaan, de bouwhoogte van het nieuwe bouwwerk dat wordt gebouwd ter plaatse van het bestaande bouwwerk niet meer mag bedragen dan de bouwhoogte van het bestaande bouwwerk.

22.3.4 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 22.3.2 voor het bouwen overeenkomstig het bepaalde in de daar voorkomende bestemmingen, mits advies is verkregen van desbetreffende afdeling van de provincie.

22.3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 22.3.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het ophogen van gronden hoger dan de bouwhoogte die op grond van het bepaalde in artikel 22.3.2 is toegestaan voor bouwwerken;
    • 2. het aanleggen van bovengrondse constructies, installaties en apparatuur met een bouwhoogte die hoger is dan op grond van het bepaalde in artikel 22.3.2 is toegestaan voor bouwwerken;
    • 3. het aanplanten van bomen en/of houtgewas en het aanbrengen van beplanting met een uitgroeihoogte die hoger is dan op grond van het bepaalde in artikel 22.3.2 is toegestaan voor bouwwerken;
  • b. Een omgevingsvergunning zoals bedoeld onder a mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het functioneren van de molen als werktuig door windbelemmering en/of de waarde van de molen als landschapsbepalend element en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen;
  • c. Een omgevingsvergunning zoals bedoeld onder a wordt niet verleend dan nadat advies is verkregen van de beheerder van de molen;
  • d. Geen omgevingsvergunning zoals bedoeld onder a is nodig voor:
    • 1. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
    • 2. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende omgevingsvergunning.

 

22.4 overige zone - gezoneerd industrieterrein

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - gezoneerd industrieterrein' geldt het bepaalde in artikel 3.5.

22.5 overige zone - gelders natuurnetwerk
22.5.1 aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'gelders natuurnetwerk' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming, behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische kernkwaliteiten van de onderscheiden gebieden.

22.5.2 voorwaarden omgevingsvergunning of wijzigingsbevoegdheid

Een besluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouw- of gebruiksregels of voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden, dan wel voor het toepassen van een in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid wordt niet genomen indien sprake is van een significante aantasting van kernkwaliteiten of omgevingscondities van het gebied, tenzij:

  • e. er geen reële alternatieven aanwezig zijn;
  • f. sprake is van redenen van groot openbaar belang;
  • g. de negatieve effecten op de kernkwaliteiten van het gebied, de oppervlakte en de samenhang zoveel mogelijk worden beperkt; en
  • h. de overblijvende negatieve effecten op de kernkwaliteiten van het gebied, de oppervlakte en de samenhang gelijkwaardig worden gecompenseerd.
22.6 overige zone - 1
22.6.1 aanduidingomschrijving

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 en op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - 1' een bedrijfswoning toestaan, met dien verstande dat het eigendom en/of huidige gebruik van de gronden en bouwwerken is verkregen of aangevangen vóór 7 juli 2015.

22.6.2 bouwregels

Ten aanzien van het oprichten van een bedrijfswoning gelden de regels zoals bepaald in artikel 7 van Bijlage 4 Voorschriften en plankaart bestemmingsplan Industrieterrein.

22.6.3 geldigheidstermijn
  • a. het bepaalde in artikel 22.6.1 vervalt per 1 augustus 2018;
  • b. een bedrijfswoning is, met in achtneming van het bepaalde in artikel 3 en behoudens de bedrijfswoning die krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen mogelijk is, na de onder a genoemde datum uitgesloten.
22.7 overige zone - 2
22.7.1 aanduidingomschrijving

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 en op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - 2' een bedrijfswoning toestaan, met dien verstande dat het eigendom en/of huidige gebruik van de gronden en bouwwerken is verkregen of aangevangen voor 7 juli 2015.

22.7.2 bouwregels

Ten aanzien van het oprichten van een bedrijfswoning gelden de regels zoals bepaald in artikel 8 van Bijlage 4 Voorschriften en plankaart bestemmingsplan Industrieterrein.

22.7.3 geldigheidstermijn
  • a. het bepaalde in artikel 22.7.1 vervalt per 1 augustus 2018;
  • b. een bedrijfswoning is, met in achtneming van het bepaalde in artikel 3 en behoudens de bedrijfswoning die krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen mogelijk is, na de onder a genoemde datum uitgesloten.
22.8 overige zone - 3
22.8.1 aanduidingomschrijving

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 en op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - 3' een bedrijfswoning toestaan, met dien verstande dat het eigendom en/of huidige gebruik van de gronden en bouwwerken is verkregen of aangevangen voor 7 juli 2015.

22.8.2 bouwregels

Ten aanzien van het oprichten van een bedrijfswoning gelden de regels zoals bepaald in artikel 9 van Bijlage 4 Voorschriften en plankaart bestemmingsplan Industrieterrein.

22.8.3 geldigheidstermijn
  • a. het bepaalde in artikel 22.8.1 vervalt per 1 augustus 2018;
  • b. een bedrijfswoning is, met in achtneming van artikel 3 en behoudens de bedrijfswoning die krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen mogelijk is, na de onder a genoemde datum uitgesloten.
22.9 overige zone - 4
22.9.1 aanduidingomschrijving

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 en op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - 4' een bedrijfswoning toestaan, met dien verstande dat het eigendom en/of huidige gebruik van de gronden en bouwwerken is verkregen of aangevangen voor 7 juli 2015.

22.9.2 bouwregels

Ten aanzien van het oprichten van een bedrijfswoning gelden de regels zoals bepaald in artikel 5 van Bijlage 4 Voorschriften en plankaart bestemmingsplan Industrieterrein.

22.9.3 geldigheidstermijn
  • a. het bepaalde in artikel 22.9.1 vervalt per 1 augustus 2018;
  • b. een bedrijfswoning is, met in achtneming van artikel 3 en behoudens de bedrijfswoning die krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen mogelijk is, na de onder a genoemde datum uitgesloten.
22.10 overige zone - 5
22.10.1 aanduidingomschrijving

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 en op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - 5' een bedrijfswoning toestaan, met dien verstande dat het eigendom en/of huidige gebruik van de gronden en bouwwerken is verkregen of aangevangen vóór 7 juli 2015.

22.10.2 bouwregels

Ten aanzien van het oprichten van een bedrijfswoning gelden de regels zoals bepaald in artikel 6 van Bijlage 5 Voorschriften en plankaart bestemmingsplan 1e herz. Industrieterrein.

22.10.3 geldigheidstermijn
  • a. het bepaalde in artikel 22.10.1 vervalt per 1 augustus 2018;
  • b. een bedrijfswoning is, met in achtneming van artikel 3 en behoudens de bedrijfswoning die krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen mogelijk is, na de onder a genoemde datum uitgesloten.
22.11 overige zone - 6
22.11.1 aanduidingomschrijving

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 en op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - 6' een bedrijfswoning toestaan, met dien verstande dat het eigendom en/of huidige gebruik van de gronden en bouwwerken is verkregen of aangevangen vóór 7 juli 2015.

22.11.2 bouwregels

Ten aanzien van het oprichten van een bedrijfswoning gelden de regels zoals bepaald in artikel 7 van Bijlage 5 Voorschriften en plankaart bestemmingsplan 1e herz. Industrieterrein.

22.11.3 geldigheidstermijn
  • a. het bepaalde in artikel 22.11.1 vervalt per 1 augustus 2018;
  • b. een bedrijfswoning is, met in achtneming van artikel 3 en behoudens de bedrijfswoning die krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen mogelijk is, na de onder a genoemde datum uitgesloten.
22.12 overige zone - 7
22.12.1 aanduidingomschrijving

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 en op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - 7' een bedrijfswoning toestaan, met dien verstande dat het eigendom en/of huidige gebruik van de gronden en bouwwerken is verkregen of aangevangen vóór 7 juli 2015.

22.12.2 bouwregels

Ten aanzien van het oprichten van een bedrijfswoning gelden de regels zoals bepaald in sub B van Bijlage 6 Voorschriften en plankaart bestemmingsplan 2e herz. Industrieterrein.

22.12.3 geldigheidstermijn
  • a. het bepaalde in artikel 22.12.1 vervalt per 1 augustus 2018;
  • b. een bedrijfswoning is, met in achtneming van artikel 3 en behoudens de bedrijfswoning die krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen mogelijk is, na de onder a genoemde datum uitgesloten.
22.13 overige zone - 8
22.13.1 aanduidingsomschrijving

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 en op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - 8' een bedrijfswoning toestaan, met dien verstande dat het eigendom en/of huidige gebruik van de gronden en bouwwerken is verkregen of aangevangen vóór 7 juli 2015.

22.13.2 bouwregels

Ten aanzien van het oprichten van een bedrijfswoning gelden de regels zoals bepaald in sub B van Bijlage 6 Voorschriften en plankaart bestemmingsplan 2e herz. Industrieterrein.

22.13.3 geldigheidstermijn
  • a. het bepaalde in artikel 22.13.1 vervalt per 1 augustus 2018;
  • b. een bedrijfswoning is, met in achtneming van artikel 3 en behoudens de bedrijfswoning die krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen mogelijk is, na de onder a genoemde datum uitgesloten.

Artikel 23 Algemene afwijkingsregels

23.1 Algemeen

Indien niet op grond van een andere bepaling kan worden afgeweken van deze regels kan het bevoegd gezag door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het volgende:

  • a. het afwijken van de in de regels voorgeschreven maatvoering met ten hoogste 10%;
  • b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  • c. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • d. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 meter;
  • e. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot maximaal 40 meter, onder de volgende voorwaarden:
    • 1. losse masten met hekwerken, gebouwtjes e.d. zijn alleen toegestaan:
      • buiten de bebouwde kom en in landschappelijk minder gevoelige gebieden, langs grote verkeerswegen en dan bij voorkeur bij parkeerplaatsen, benzinestations, knooppunten, viaducten, bedrijventerreinen en horecagelegenheden;
      • binnen de bebouwde kom op bedrijventerreinen en sportparken;
    • 2. installaties op of aan een gebouw zijn alleen toegestaan:
      • op hoge gebouwen; bij voorkeur op een plat dak en zo ver mogelijk van een dakrand, met dien verstande dat bijzondere en waardevolle gebouwen in beginsel geheel dienen te worden ontzien, zonodig in overleg met de monumentencommissie;
      • tegen gevels aan; wanneer de invloed van die installaties geen afbreuk doen aan de aanwezige kwaliteiten.

Artikel 24 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:

  • a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  • b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  • c. het wijzigen van de Lijst van bedrijvenactiviteiten, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten hiertoe aanleiding geven;
  • d. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.

Artikel 25 Overige regels

Overtreding van het bepaalde in artikel 22 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de economische delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 26 Overgangsrecht

26.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
  • c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
26.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik en laten gebruiken van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
26.3 Uitsterfregeling
  • a. Het pand Eekelerweg 8 (kadastraal bekend gemeente Winterswijk, sectie H, nr. 5615) mag, met in achtneming van de voorwaarden genoemd in artikel 6.3.2, gebruikt worden voor de huisvesting van arbeidsmigranten;
  • b. Het gebruik voor huisvesting van arbeidsmigranten mag niet worden hervat, indien dit gebruik gedurende een onafgebroken periode van ten minste drie maanden gestaakt is geweest;
  • c. Bij omgevingsvergunning kan de onder b bepaalde termijn worden verlengd;
  • d. Van deze bevoegdheid kan gebruik worden gemaakt, indien sprake is van een bijzondere situatie, waardoor genoemde termijn als onredelijk kort moet worden beschouwd;
  • e. De eigenaar van Eekelerweg 8 dient op basis van objectieve en concrete gegevens aannemelijk te maken dat sprake is van een dergelijke situatie;

Voor het bouwen zijn de overgangsregels ten aanzien van bouwwerken (artikel 26.1) van overeenkomstige toepassing.

Artikel 27 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Vèèneslat en Misterweg'.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van ... met nummer ...