direct naar inhoud van 5.3 Bodemonderzoek
Plan: Meddosestraat
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.BP1202SGMEDDOSESTR-OW01

5.3 Bodemonderzoek

Algemeen

De bodemkwaliteit vormt een belangrijk aspect bij bouwontwikkelingen. In het kader van het bestemmingsplan speelt de bodemkwaliteit bij ontwikkeling van ruimtelijke functies een belangrijke afweging. Indien het bodemonderzoek uitwijst dat er in de bodem wezenlijke verontreinigingen aanwezig zijn, dienen deze gesaneerd te worden voordat het betreffende gebied in ontwikkeling wordt genomen. Met het oog op kostenbesparing en efficiëntie is het van belang om een actief bodembeheer toe te passen. Dit is het totaal van activiteiten gericht op het adequaat en efficiënt omgaan met de gevolgen van structureel aanwezige gevallen van bodemverontreiniging.

Plangebied

In het plangebied zijn een tweetal onderzoeken uitgevoerd met als doel de algemene bodemkwaliteit van de locatie te bepalen. Het eerste onderzoek betrof een verkennend bodemonderzoek. Het tweede onderzoek is uitgevoerd in verband met de voorgenomen bouwactiviteiten, de eigendomsoverdracht en resultaten uit een eerder uitgevoerd bodemonderzoek. In het onderstaande figuur zijn de boorpunten opgenomen.

Resultaten bodemonderzoek

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1202SGMEDDOSESTR-OW01_0008.jpg"

Figuur 8: Boorpunten. Links is het eerste onderzoek (verkennend bodemonderzoek) weergegeven, rechts het tweede onderzoek (verkennend asbest en afperkend bodemonderzoek).

Resultaten bodemonderzoeken

Verkennend bodemonderzoek

In het kader van het verkennend onderzoek is een historisch vooronderzoek gevoerd. Op basis van dit historische vooronderzoek is de gehele locatie aangewezen als 'onverdacht'. In navolging van het vooronderzoek heeft op basis van de onverdachte hypothese een bodemonderzoek plaatsgevonden waarbij peilbuizen in de grond zijn geplaatst. De resultaten volgend uit het plaatsen van de peilbuizen betreffen een locale bodemopbouw bestaande uit een bovengrond van donkerbruin, matig fijn zand. De ondergrond bestaat uit lichtbruin, matig fijn zand. Uit de analyseresultaten blijkt dat er licht en sterk verontreinigde monsters zijn aangetroffen. Bovendien is een nog een lichte verontreiniging aangetroffen van het grondwater op een van de boorlocaties.

Op basis van deze analyseresultaten was een nader onderzoek naar de omvang en de herkomst van de PAK-verontreiniging ter plaatse van boring B1 noodzakelijk. In de bodem van de locatie was bovendien puin aangetroffen. Dit puin was in eerste instantie asbestverdacht. Ten einde een uitspraak te kunnen doen over de concentratie aan asbest werd geadviseerd een asbestonderzoek uit te voeren conform de NEN 5707 (bodem) en/of NEN 5897 (granulaten).

Verkennend asbest en afperkend bodemonderzoek

Vervolgens is het verkennend asbest en afperkend bodemonderzoek uitgevoerd. Bij de afperking van de aangetroffen PAK verontreiniging, is de bovengrond van boring 1 nogmaals bemonsterd. Hierbij is enkel nog een licht verhoogd gehalte PAK aangetroffen. In de afperkende boringen is geen PAK aangetroffen. Er kan dus worden gesteld dat er geen sterk verhoogde gehalten PAK aanwezig zijn en er daarom geen sanerende maatregelen noodzakelijk zijn voor wat betreft het aangetroffen gehalte PAK. Bij het asbestonderzoek is in gat 1 asbesthoudend materiaal aangetroffen. In de fijne fractie is geen asbest aangetroffen. Het gewogen gemiddelde gehalte asbest in gat 1 overschrijdt de interventiewaarde. Er wordt een nader onderzoek aangeraden naar de omvang van de asbestverontreiniging. Dit kan in het kader van de omgevingsvergunning worden uitgevoerd.

Eventueel vrijkomende grond kan niet zondermeer in het grondverkeer worden opgenomen. Mocht de grond naar elders worden getransporteerd, dient te worden nagegaan in hoeverre de kwaliteit van de af te voeren grond overeenstemt met de verwerkingsmogelijkheden die voor de betreffende stort- c.q. hergebruikslocatie gelden. Deze zijn geformuleerd in het Besluit bodemkwaliteit. Aanbevolen wordt dan ook de eindverwerkingslocatie in overleg met het bevoegd gezag vast te stellen. Mocht grondwater onttrokken worden t.b.v. bemaling, dient bekeken te worden in hoeverre de grondwaterkwaliteit de lozingsnormen overschrijdt. Ondanks de zorgvuldigheid waarmee het onderzoek is uitgevoerd, is het altijd mogelijk dat eventueel lokaal voorkomende verontreinigingen niet zijn ontdekt.