direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Sieverdinkweg 20-24
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.BP1303BGSIEVER2024-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

De eigenaar van het perceel Sieverdinkweg 22 in Kotten is gestopt met de uitoefening van zijn bedrijf op deze locatie. Hij is voornemens gebruik te maken van het hergebruikbeleid, waarbij de bestaande bedrijfsbebouwing wordt gesloopt en in plaats daarvan een woning wordt gerealiseerd.

Omdat de realisatie van een extra woning strijdig is met het geldende bestemmingsplan en omdat het initiatief past op de locatie en gewenst is, wordt medewerking verleend. Via voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Sieverdinkweg 20-24 in Kotten, in het buitengebied van Winterswijk. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1303BGSIEVER2024-OW01_0001.jpg"  
luchtfoto plangebied (bron: www.bing.com/maps), de blauwe stip geeft de te slopen loods aan  

1.3 Opbouw bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een bestemmingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en wat daarop gebouwd mag worden. Omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en regels.


Toelichting

De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:

  • een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen;
  • een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
  • de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 Bro bedoelde overleg;
  • de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek;
  • een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken;
  • de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.


Omdat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is opgesteld, worden in de toelichting, conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro, ten minste neergelegd:

  • een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden;
  • voor zover nodig een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overige waarden van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied;
  • een beschrijving van de wijze waarop krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer vastgestelde milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.


Verbeelding

De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bouwvlakken. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en mogelijke aanduidingen er gelden.


Regels

De regels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en vaak ook op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt aan de Sieverdinkweg 20-24, in het buitengebied even ten zuiden Kotten. Het omliggende landschap wordt gekenmerkt door de afwisseling tussen open landbouwgronden en houtwallen, - singels en bossen, het zogenaamde coulisselandschap. Rondom de locatie bevinden zich in hoofdzaak landbouwgronden, die onder meer gebruikt worden voor akkerbouw en boomteelt. Even ten westen van de locatie is het loonbedrijf BCS aanwezig. De Sieverdinkweg is een rustige weg en heeft alleen een functie voor bestemmingsverkeer.

Het plangebied omvat een bedrijfsloods (Sieverdinkweg 22), enkele bijgebouwen en twee bijbehorende bedrijfswoningen (Sieverdinkweg 20 en 24). Bijgevoegde afbeelding geeft de indeling van het terrein aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1303BGSIEVER2024-OW01_0002.png"  
Bestaande situatie met ligging gebouwen  

In de bedrijfsloods op het terrein (aangegeven op de afbeelding door nummer 1) is jarenlang een aannemersbedrijf gevestigd geweest. Het bedrijf is echter beëindigd en de bedrijfsgebouwen staan grotendeels leeg. De bedrijfswoning op nummer 20 (in de afbeelding nummer 2) is aan de bedrijfsloods vastgebouwd. Voor woning op nummer 24 (nummer 3 op de afbeelding) is in 1988 als bedrijfswoning bouwvergunning verleend. Deze functie is maar van kortstondige duur geweest. De eigenaren van deze woning hebben al geruime tijd geen relatie meer met de overige bedrijfsgebouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1303BGSIEVER2024-OW01_0003.jpg"   afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1303BGSIEVER2024-OW01_0004.jpg"  
Frontaanzicht bedrijfsloods
 
Woning Sieverdinkweg 20  
afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1303BGSIEVER2024-OW01_0005.jpg"   afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1303BGSIEVER2024-OW01_0006.jpg"  
Woning Sieverdinkweg 24
 
Impressie achterterrein  

De woning met het bijbehorende bedrijfsgebouw zijn in de jaren '60-'70 gerealiseerd. Achter op het terrein zijn nog twee open veldschuren aanwezig van oudere datum, op de afbeelding door de nummers 4 en 5 aangegeven. Achter deze schuren staan enkele hoogopgaande bomen. Voor het overig bestaat het terrein uit gras, beplanting en verharding.

Voor het naastgelegen perceel Sieverdinkweg 16 is op 3 juni 2015 door de gemeente Winterswijk een ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Dat plan omvat de legalisering van de bestaande bedrijfsactiviteiten van het op genoemd perceel gevestigde loonbedrijf BCS. In voorliggend plan en vice versa is in de beoordeling rekening gehouden met deze ontwikkeling.

2.2 Toekomstige situatie

In het bestemmingsplan voor het buitengebied is een hergebruikregeling opgenomen, die het onder voorwaarden mogelijk maakt om na afbraak van overtollige, niet beeldbepalende bedrijfsgebouwen, één of twee woning(en) op hetzelfde perceel te bouwen. Door de afbraak van bebouwing met een slechte beeldkwaliteit ontstaat landschappelijke kwaliteitsverbetering.

De initiatiefnemer heeft mede daarom het plan opgevat om de bestaande loods te slopen en hiervoor in de plaats een woning te realiseren. Tevens wordt bij de naastgelegen woningen (Sieverdinkweg 20 en 24) de functie van bedrijfswoning omgezet in een reguliere woning. Dit laatste was feitelijk al het gebruik, dus hier veranderd in de praktijk niets.

De bestaande bedrijfsbebouwing bezit onvoldoende beeldkwaliteit die hergebruik rechtvaardigt. In dat geval is voor een woonfunctie vervangende nieuwbouw toegestaan, indien er sanering van minimaal 500 m2 bedrijfsbebouwing plaatsvindt. Op het terrein van verzoeker bevindt zich in totaal circa 800 m2, ruim voldoende om aan de voorwaarde te kunnen voldoen.

In totaal mogen er na afbraak van de bedrijfsbebouwing drie woningen op het terrein aanwezig zijn in maximaal twee gebouwen. Er bevinden zich al twee woningen binnen het bedrijfsbestemmingsvlak (nr. 20 en 24). Dit betekent dat er daardoor één woning bijgebouwd zou kunnen worden in de setting van een dubbele woning. In de praktijk betekent dat een nieuw te bouwen woning in één bouwvolume met nr. 20 gerealiseerd moet worden.

De overige voorwaarden voor medewerking zijn:

  • de nieuw te bouwen woning mag niet groter zijn dan maximaal 750 m3;
  • de oppervlakte van het bouwvolume met de twee woningen mag niet meer bedragen dan de helft van de af te breken oppervlakte bedrijfsgebouwen. De woning Sieverdinkweg 20 heeft een oppervlakte van circa 170 m2. De oppervlakte van de bedrijfsbebouwing is circa 800 m2, de helft is dus 400 m2. Voor de aan te bouwen woning resteert dus circa 230 m2. Gelet op deze maat in relatie tot de maximale inhoudsmaat is de inhoudsmaat maatgevend;
  • de gezamenlijke oppervlakte bijgebouwen per woning mag 150 m2 bedragen.

In de bijgevoegde afbeelding is een mogelijk nieuwe situatie geschetst, met in rood bij benadering de huidige perceelgrenzen. De leegstaande bedrijfsloodsen zijn nog met een stippellijn aangegeven op de tekening. Te zien is dat er een nieuwe woning is gesitueerd, die ten opzichte van de beide naastgelegen woningen iets terug ligt. Dit was bij de bedrijfsloods ook het geval, de voorgevel ligt op dezelfde plek als de voorgevel van de bedrijfsloods lag. De woning is door middel van een lager tussengedeelte verbonden met de woning op nummer 20 en vormt in die zin één ensemble met de bestaande woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1303BGSIEVER2024-OW01_0007.jpg"  
Voorstel inrichtingsschets nieuwe woning (licht oranje), de stippellijn geeft de ligging van de loods weer  

De nieuwe woning is voorzien van kenmerken die in de omgeving van oudsher voorkomen en het ontwerp zal worden getoetst aan de welstandsnota. Het materiaalgebruik bestaat vooral uit baksteen, hout en gebakken dakpannen. Bij de woning is een enkel bijgebouw opgenomen, die in hout zijn uitgevoerd en kenmerken vertonen van schurenbouw die van oudsher in de omgeving voorkomt.

In de schets is ook een voorstel gedaan voor de landschappelijke inpassing. De landschappelijke inpassing is conform de indeling van historische boerenerven bepaald. Bij het boerenerf horen groene elementen zoals houtwallen, hagen, boomgaarden en beplanting op de erfgrens. De verdeling op het erf in woon- en werkgedeelte zijn ook in beplanting te herkennen. Aan de woonzijde (noordzijde perceel) is een door hagen omgeven siertuin aanwezig. De soorten voor de hagen van de moestuin en de voortuin zijn met name beuk, haagbeuk en liguster. In de voortuin zijn enkele monumentale bomen zoals een kastanje, linde of notenboom gesitueerd. Aan de achterzijde zijn meer de houtwallen, struiken en boomsingels te vinden. Op een deel van het terrein is reeds erfbeplanting aanwezig, waaronder enkele zeer forse bomen op grens van het achterterrein. Het toepassen van streekeigen beplanting draagt bij aan de verankering van het erf in het landschap. Aan de zijde van de woning nummer 24 is een houtwal voorzien, deze is ook al deels aanwezig. Hierbij geldt dat bestaande gebiedsvreemde beplanting verwijderd wordt ten behoeve van nieuwe gebiedseigen aanplant. Houtwallen zijn kenmerkend voor het coulisselandschap in de omgeving van Winterswijk. Algemene beplantingssoorten in houtwallen zijn eik, ruwe berk, meidoorn en veldesdoorn, waarbij in de omgeving van het plangebied ook de soorten lijsterbes, hazelaar, hondsroos, vuilboom, Gelderse roos en hulst voorkomen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Gebiedsgericht

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft het kabinet een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De structuurvisie benoemt 13 onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang. Het merendeel van die onderwerpen betreft specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol, de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, Natuurnetwerk Nederland (voormalige EHS), elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee het SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn deze regels aanvullend verankerd.

In de structuurvisie worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een onderwerp dat niet aan bepaalde gebieden gebonden is, is duurzame verstedelijking. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2). De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De ladder bestaat uit drie 'stappen' die doorlopen moeten worden. Dit zijn:

  • de voorgenomen stedelijke ontwikkeling dient te voorzien in een actuele regionale behoefte;
  • indien uit stap 1 volgt dat de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte moet beschreven worden in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • indien uit stap 2 blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder bestaand stedelijk gebied is wordt het volgende verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een handreiking gemaakt. Deze 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' werkt verder uit hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder duurzame verstedelijking wordt naar die handreiking verwezen.

Planspecifiek

De SVIR richt zich op onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang. Het voorliggend initiatief ligt in het nationaal landschap 'Winterswijk'. Het Barro geeft hier verder geen regels en laat de uitwerking over aan de provincie.

De ladder voor duurzame verstedelijking richt zich op stedelijke ontwikkeling waarbij een regionaal belang van toepassing is. Voorliggend plan betreft een stedelijke ontwikkeling. Het toestaan van één nieuwe woning kent echter geen regionaal belang. Er wordt bedrijfsbebouwing gesloopt ten behoeve van de realisatie van 1 woning: per saldo neemt de bebouwde oppervlakte af. Pagina 10 van de handreiking voor het gebruik van de ladder voor duurzame verstedelijking stelt dat de ladder voor lokale ontwikkelingen geen toetsingskader is. Het plan is vanuit nationaal ruimtelijk beleid goed inpasbaar.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Algemeen

Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld en is de Omgevingsvisie in werking getreden. In de visie staan de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. De verordening vertaalt de visie in regels waarmee de lagere overheden in de provincie rekening moeten houden in hun ruimtelijke plannen. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • een duurzame economische structuur;
  • het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden binnen de provinciale grenzen. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.

Duurzame economische structuur

Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om krachtige steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Deze versterking van de economie gebeurt in een andere context dan een aantal jaar geleden. De komende jaren zullen minder in het teken staan van 'groei', maar meer in het teken van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'.

Borgen van kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving

Een aantrekkelijke leefomgeving vergt een goede kwaliteit en beleving van natuur en landschap in Gelderland, een gezonde en veilige leefomgeving en een robuust bodem- en watersysteem. De provincie zet daarom in op het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. De realisatie van deze tweede centrale doelstelling betekent vooral: een gezonde en veilige leefomgeving, waarbij ontwikkeld wordt met kwaliteit. Ontwikkelingen moeten recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek en er moet zorg gedragen worden voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. Om ontwikkelingen met kwaliteit te ondersteunen worden gebiedskwaliteiten in Gelderland opgenomen in een Gebiedenatlas.

De ecologische hoofdstructuur is opnieuw gedefiniëerd in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) (voormalig EHS). De provincie richt zich op het realiseren van een robuust Gelders Natuurwerk met voldoende middelen voor het ontwikkelen, onderhouden en beheren op de langere termijn. De 'niet-natuur' in de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (woningen, bedrijven, infrastructuur) heet voortaan de Gelderse Groene Ontwikkelingszone (GO). In de GO liggen ontwikkelingsmogelijkheden voor organisaties en particulieren. De ontwikkelingen moeten passen bij het karakter van het GO. De GO heeft een dubbele doelstelling. Bij ruimtelijke initiatieven is de uitdaging de match te maken tussen de kwaliteiten van het betreffende initiatief en de kwaliteiten van de plek of het gebied waar het initiatief speelt. De Gelderse Ladder voor duurzaam ruimtegebruik wordt gebruikt als afwegingskader voor de vestigingsplek van stedelijke ontwikkelingen.

Regio Achterhoek

Op het niveau van Oost-Nederland is een nadere uitwerking gegeven op vraagstukken die daar spelen en ontwikkelingen die wenselijk zijn. Er wordt ingezet op een kansrijk platteland, een vitale leefomgeving, betere verbindingen en het verbeteren van duurzame en innovatieve economie.

Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen, staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Bro. Dit houdt in dat in bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan (behoefte, bestaand stedelijk gebied, bereikbaarheid).

Samen met haar partners gaat de provincie met de toepassing van de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik aan de slag. De provincie wil partijen bij elkaar brengen om kennis en kunde te delen en om elkaar te inspireren met goede praktijkvoorbeelden. Ook in relatie tot de bevindingen uit de PlanMER die hiervoor pleiten. De provincie heeft de ambitie om de ladder als instrument ook uit te werken voor landelijke functies. Daarom kiest de provincie ervoor om nu al consequent te spreken over de toepassing van de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:

  • Past de ontwikkeling bij de doelen in Gelderland?
  • Zo ja: hoe voegt de ontwikkeling extra kwaliteit toe aan een gebied?

Functieveranderingen op basis van de regionale regelingen die zijn opgesteld naar aanleiding van de Structuurvisie 2005 zullen over het algemeen kleinschalig van aard zijn, zodat een expliciete afweging met de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik niet aan de orde is. De provincie verstaat onder functieverandering: het hergebruik van vrijkomende (agrarische) bebouwing in het buitengebied waarbij al dan niet vervangende nieuwbouw plaatsvindt, ruimtelijke kwaliteitswinst ontstaat door sloop van gebouwen, landschappelijke inpassing en eventueel aanvullende investeringen in ruimtelijke kwaliteit, de vervangende nieuwbouw in verhouding staat tot het te slopen oppervlak, de nieuwe functies qua aard en schaal passend zijn in het buitengebied.

Woningen worden gebouwd om te voorzien in een woonbehoefte. Dat geldt ook voor woningen die gebouwd worden in het kader van functieverandering of nieuwe landgoederen. Deze woningen voorzien in de behoefte aan landelijk wonen. Dit betekent dat: alle nieuwe woningen in de Regionale woonprogrammering of Woonagenda moeten passen, er een aangetoonde (regionale) behoefte moet zijn en dat er in de binnen-regionale programmering de afspraak is dat de betreffende gemeente (een deel van) de behoefte gaat accommoderen.

De ambitie is om bij de toepassing van de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik expliciet aandacht te schenken aan de borging van ruimtelijke kwaliteit of kwaliteit van de leefomgeving. Het is van belang dat er een goede match ontstaat tussen de kwaliteiten van het ruimtelijk initiatief en de kwaliteiten van de (uiteindelijk gekozen) locatie en het omliggende gebied.

Planspecifiek

De Omgevingsvisie Gelderland geeft aan dat de vitaliteit van het landelijk gebied versterkt moet worden en dat bij nieuwe initiatieven sprake moet zijn van een extra kwaliteitsverbetering. Bij voorliggend initiatief is sprake van een functieverandering op basis van de regionale regelingen die zijn opgesteld naar aanleiding van de Structuurvisie 2005. Dit betreft een ontwikkeling die kleinschalig van aard is. Een expliciete afweging met de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik is niet aan de orde. Onderhavig initiatief past echter wel binnen de uitgangspunten van de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Ontsierende leegstaande bedrijfsloodsen worden verwijderd, terwijl in de plaats daarvan één nieuwe woning mogelijk wordt gemaakt. De hoeveelheid verstening neemt per saldo af. De ontwikkeling doet recht aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek en versterkt de kwaliteit van het landschap.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Algemeen

Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. De verordening vertaalt de omgevingsvisie in regels waarmee de lagere overheden in de provincie rekening moeten houden in hun ruimtelijke plannen. De verordening is slechts een juridische vertaling van dit beleid, er is geen nieuw beleid aan toegevoegd. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De onderwerpen die de provincie belangrijk vindt en waarvoor regels in de verordening zijn opgenomen, zijn onder andere verstedelijking, wonen, windenergie en natuur (NNN). Van belang is dat bestemmingsplannen waarbij een provinciaal belang in het geding is, de voorziene ruimtelijke ontwikkeling niet in strijd is met dit dit provinciaal belang.

Volgens de kaart 'Landschap' ligt het perceel in het nationaal landschap Winterswijk. Het ruimtelijk beleid voor deze waardevolle landschappen is het behouden en versterken van de landschappelijke kernkwaliteiten. De voorwaarde is dat nieuwe bebouwing past in het gebied, en dat recht wordt gedaan aan de kernkwaliteiten van het betreffende landschap. Het gemeentelijke landschapsontwikkelingsplan (LOP) is hierop een uitwerking, zie hiervoor paragraaf 3.3.5).

Planspecifiek

In de Omgevingsverordening wordt in geval van functieverandering naar een niet-agrarische functie nieuwe bebouwing en hergebruik toegestaan, mits sprake is van de vervanging van bestaande bebouwing en mits in de toelichting bij een bestemmingsplan wordt aangegeven op welke manier deze bebouwing landschappelijk wordt ingepast.

Het plangebied ligt binnen een nationaal landschap. Bij de bouw van nieuwe woningen in het nationaal landschap moet rekening worden gehouden met de optimale benutting van de mogelijkheden om binnen het nationaal landschap de woningbehoefte door herstructurering te ondervangen. Een ontwikkeling binnen een Nationaal landschap en buiten de GO en GNN maakt alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal landschap niet aantasten of versterken.

In onderhavige situatie worden ontsierende leegstaande bedrijfsloodsen verwijderd, terwijl in de plaats daarvan één nieuwe woning mogelijk wordt gemaakt. De hoeveelheid verstening neemt per saldo af, waarmee de landschappelijke kwaliteit versterkt wordt. Dit past binnen de uitgangspunten van de aspecten nationaal landschap. Tevens gaat het in het initiatief om vervanging van bestaande bebouwing die landschappelijk wordt ingepast (zie hoofdstuk 2). Het initiatief past binnen de regels van de Omgevingsverordening Gelderland.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk", vastgesteld door de gemeenteraad op 27 januari 2011. Het bestemmingsplan kent aan de betrokken percelen de bestemming "Bedrijf" toe. In de afbeelding is een uitsnede van de verbeelding te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1303BGSIEVER2024-OW01_0008.png"  
Uitsnede bestemmingsplan "Buitengebied Winterswijk'; met rood omlijnd het plangebied met de bestemming "Bedrijf"  

Binnen het bestemmingsvlak is het bouwvlak opgenomen waarbinnen de bebouwing moet worden opgericht met een maximum van 500 m2. Op het bestemmingsvlak is de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - overige bedrijvigheid 1' opgenomen. Op deze locatie is een aannemer toegestaan. Zoals reeds eerder vermeld, worden beide bedrijfswoningen tot deze bestemming gerekend. De kwalificatie van bedrijfswoning van Sieverdinkweg 24 is niet meer terecht, nu deze feitelijk als zodanig al geruime tijd als burgerwoning gebruikt wordt.

Over het gehele plangebied is de dubbelbestemming "Waarde archeologische verwachting - 3" gelegen. Dit betekent dat bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen ten behoeve van het oprichten van een bouwwerk groter dan 100 m2 de aanvrager een rapport moet overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden in voldoende mate is vastgesteld.

Tevens is over het plangebied de gebiedsaanduiding 'Waardevol landschap' gelegen. Dit betekent dat een nieuwe ontwikkeling geen aantasting van de bijzondere kwaliteiten van het waardevol landschap tot gevolg heeft en moet leiden tot behoud of versterking van die bijzondere kwaliteiten.

Planspecifiek

Het gebruik van de bedrijfswoningen als burgerwoning en de realisatie van een extra burgerwoning is strijdig met het geldende bestemmingsplan. Om op deze locatie de bestaande bedrijfswoningen als burgerwoning te mogen gebruiken en een nieuwe woning met bijbehorende bouwwerken te kunnen realiseren is voorliggende partiële herziening van het geldende bestemmingsplan opgesteld. Dit gebeurd naar analogie van artikel 35.6 sub b van het bestemmingsplan Integrale herziening buitengebied Winterswijk. Het voorliggende bestemmingsplan zorgt ervoor dat de bestemming voor de bedrijfswoningen weer conform feitelijk gebruik klopt en dat de realisatie van de nieuwe woning ruimtelijk gemotiveerd wordt en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

3.3.2 Visie buitengebied

De visie buitengebied is in 2005 opgesteld. De gemeente Winterswijk streeft naar behoud van het cultuurlandschap. Bestaande waarden worden daarbij beschermd, verloren waarden worden hersteld en nieuwe landschappelijke waarden worden gecreëerd. De praktische uitwerking hiervan wordt toegespitst op specifieke landschapstypen. Hiermee wordt de bestaande diversiteit en afwisselingen in het landschap gewaarborgd en verder verbeterd. Bij het nemen van maatregelen of het opstellen van beleid kiest de gemeente voor maatwerk, waar nodig op perceelsniveau. Dit vraagt om flexibel beleid en goede samenwerking tussen de overheden en de burgers. Per saldo wordt de kwaliteit van het buitengebied (of een specifiek gebiedstype daarbinnen) behouden of versterkt bij iedere ontwikkeling die plaatsvindt.

De manier waarop de bewoners van Winterswijk met het landschap om zijn gegaan is bepalend geweest voor de huidige 'vorm' van dit landschap. Dit heeft geleid tot een landschap dat historisch waardevol is, erkend wordt en gewaardeerd wordt. De menselijke activiteit, van met name het agrarische gebruik, is een grote vormgever van het cultuurlandschap. Belangrijk is dat het landschap nog steeds in gebruik is als agrarisch productiegebied. Dit is mede bepalend voor de kwaliteit en de sfeer van het huidige landschap. De gemeente streeft ernaar dat de agrarische sector een belangrijke economische drager van het buitengebied blijft.

De gemeente Winterswijk is de eerst aangewezen overheidsinstantie die het lokale landschappelijke belang behartigt. In haar vertaling van het nationale beleid spreekt de gemeente van een Cultuurlandschap. Het behartigen van het landschappelijk belang gebeurt op twee manieren:

  • Beschermen van waardevolle elementen;
  • Ontwikkelen van nieuwe functies en/of nieuwe kwaliteitselementen.

Deze inspanning is gericht op behoud of versterking van het cultuurlandschap. Behouden alleen is echter niet genoeg. Het landschap is een dynamisch geheel dat ontstaat door de specifieke samenhang van de delen. Daarom worden nieuwe ontwikkelingen toegestaan. Deze nieuwe ontwikkelingen (bijvoorbeeld zorgboerderijen, niet-agrarische werkfuncties, functieverandering naar wonen, etc.) leveren een bijdrage aan het buitengebied (landschap, economie, leefbaarheid, etc.).

Planspecifiek

Ontsierende leegstaande bedrijfsloodsen worden verwijderd, terwijl in de plaats daarvan één nieuwe woning mogelijk wordt gemaakt. De hoeveelheid verstening neemt per saldo af. De landschappelijke inpassing zal met gebiedseigen soorten worden gerealiseerd. Bovendien draagt het initiatief door de verminderde hoeveelheid verstening bij aan de versterking van het landschap. De ontwikkeling doet recht aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek en versterkt de kwaliteit van het landschap.

3.3.3 Notitie ‘Functies zoeken plaatsen zoeken functies in Winterswijk’

De Regio Achterhoek heeft als uitwerking van de provinciale Structuurvisie 2005 de nota ‘Functies zoeken plaatsen zoeken functies’ opgesteld. De gemeente heeft deze nota vertaald in de notitie ‘Functies zoeken plaatsen zoeken functies in Winterswijk’. Hierin is het beleid vastgelegd ten aanzien van hergebruik/ functieverandering van vrijgekomen gebouwen in het buitengebied, naar woon- of werkfuncties. In het beleidsstuk wordt beschreven op welke wijze de gemeente functieverandering van vrijgekomen gebouwen vormgeeft.

Functieverandering van vrijgekomen gebouwen wordt gezien als hét instrument om de vitaliteit en de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied te vergroten, knelpunten in het buitengebied weg te nemen en in te spelen op bestaande behoeften. Daarbij wordt gebruik gemaakt van kaders die het mogelijk maken om in concrete gevallen maatwerk te kunnen leveren. Met dit beleid wil de gemeente de volgende doelen bereiken:

  • Behouden van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied en waar mogelijk die kwaliteiten verder ontwikkelen. Dit betekent dat vooral rust, ruimte en groen behouden en versterkt moeten worden;
  • Impulsen geven aan nieuwe economische activiteiten, aan de agrarische sector, de natuur, de recreatie en de woonfunctie van het landelijk gebied;
  • Bijdragen aan doelstellingen vanuit het Reconstructieplan Achterhoek en Liemers door met toepassing van maatwerk uitplaatsing van intensieve veehouderijen uit de extensiveringgebieden te stimuleren.

De gemeente heeft de volgende uitgangspunten geformuleerd waaraan hergebruikverzoeken worden getoetst:

  • a. Alleen bestaande legale gebouwen, (aanwezig op 25 januari 2007) in het buitengebied komen in aanmerking voor hergebruik mits voldaan kan worden aan alle overige voorwaarden;
  • b. Uitbreiding van een gebouw is in enkele gevallen toegestaan met een maximum percentage van 10% en onder voorwaarde dat dit past binnen de bestemming ter plaatse en de functie en de hoofdvorm niet worden aangetast;
  • c. Er dient voldoende ruimte aan bijgebouwen over te blijven, in ieder geval 100 m2 en dit mag bij een woonbestemming niet leiden tot nieuwbouw;
  • d. Er mag geen onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking optreden;
  • e. De nieuwe functie dient te voorzien in parkeren op eigen terrein;
  • f. Hergebruik van bestaande gebouwen wordt toegestaan buiten het bouwblok tot een afstand van maximaal 25 meter van de bestaande bebouwing;
  • g. In alle gevallen dient er een landschappelijke inpassing plaats te vinden;
  • h. In alle gevallen vindt er verevening plaats, hoe groter de ruimtelijke impact, hoe groter de vereveningsbijdrage zal zijn. Het Landschapontwikkelingsplan (LOP) geeft hiervoor criteria. De uiteindelijke vereveningsbijdrage wordt bepaald middels een ambtelijke commissie;
  • i. Sloop en vervangende nieuwbouw is slechts toegestaan als hergebruik niet mogelijk is;
  • j. Er dient minimaal 500 m2 gesloopt te worden en in alle gevallen alle niet karakteristieke overige bebouwing inclusief evt. aanwezige mestplaten, mestzakken en kuilvoerplaten, (dit laatste telt niet mee voor de te slopen oppervlakte) waarbij maximaal de helft van de gesloopte bebouwing teruggebouwd mag worden inclusief bijgebouw;
  • k. Overige werkfuncties zoals bijvoorbeeld kleine ambachten en caravanopslag zijn wel mogelijk in overige bebouwing waarbij overtollige bebouwing gesloopt dient te worden;
  • l. Detailhandel is toegestaan als werkfunctie mits er streekeigen of ter plaatse vervaardigde agrarische producten worden verkocht. De nieuwe functies moeten binnen de aard en schaal van de omgeving passen, de landschappelijke kwaliteit van een gebied moet gelijk blijven maar dient bij voorkeur verbeterd te worden.
  • m. Bij functieverandering naar werken is kleinschaligheid de insteek;
  • n. De nieuwe functie mag geen belemmering vormen voor de agrarische bedrijfsvoering van omliggende agrarische bedrijven. Andere in de omgeving aanwezige functies mogen tevens niet onevenredig worden geschaad;
  • o. Bedrijven waarbij opslag buiten plaats zal gaan vinden zijn niet toegestaan.

Planspecifiek

Onderhavig initiatief voldoet aan de van toepassing zijnde voorwaarden zoals gesteld in de nota ‘Functies zoeken plaatsen zoeken functies in Winterswijk’. Daarmee past het initiatief binnen de uitgangspunten van de notitie 'Functies zoeken plaatsen zoeken functies in Winterswijk’.

3.3.4 Kadernota Ruimtelijke Kwaliteit “Achterhoekse erven veranderen”

In 2008 is beleid vastgesteld voor de functieverandering van gebouwen in het buitengebied. Dit beleid is verwoord in de nota 'Functies zoeken plaatsen zoeken functies in Winterswijk'. Beeldkwaliteit speelt bij deze functieveranderingsprojecten een zeer belangrijke rol. In de kadernota "Achterhoekse erven veranderen" stelt de gemeente richtlijnen vast om deze beeldkwaliteit te waarborgen. Het doel van het functieveranderingsbeleid is om niet alleen de vitaliteit maar ook de kwaliteit van het buitengebied te vergroten. Bij een functieveranderingsproject transformeert niet alleen de bebouwing, maar het hele erf. In de kadernota "Achterhoekse erven veranderen" worden daarom richtlijnen gegeven voor bijvoorbeeld de positionering van de gebouwen, de inrit en de beplanting.

De kadernota maakt voor functieveranderingsprojecten onderdeel uit van het welstandsbeleid. Voor nieuwbouw op bestaande agrarische bouwpercelen en voor nieuwe landgoederen is de nota geen onderdeel van het welstandsbeleid.

Soms mag er nieuw gebouwd worden op een erf, omdat er storende of minder waardevolle gebouwen gesloopt worden. Juist in die situaties, waar relatief grote (agrarische) gebouwen gesloopt kunnen worden, die qua schaal en situering niet zo goed aansluiten bij het historische erf, kan een grote kwaliteitsverbetering worden bereikt. Het is dan wel van belang de omvang van het erf terug te brengen.

Vanuit de omgeving gezien is het belangrijk dat het erf als één geheel beleefbaar blijft. Wanneer gebouwen ver uit elkaar gesitueerd worden, wordt dat vanuit de omgeving beleefd als meerdere erven. Het tegengaan van de verstening wordt dan niet ervaren. Belangrijk is daarom dat de nieuwe gebouwen dicht bij de bestaande gebouwen gesitueerd worden, met ingangen aansluitend bij het collectieve gedeelte van het erf. De traditionele opzet van een erf is het vertrekpunt. De nieuwe gebouwen vormen een ensemble met de bestaande gebouwen.

Om te bereiken dat de nieuwbouw binnen de erfopzet ondergeschikt blijft ten opzichte van het hoofdgebouw, wordt deze achter het oorspronkelijke woongedeelte gesitueerd. Evenzo is een nieuw hoofdgebouw altijd prominent ten opzichte van de secundaire gebouwen gesitueerd. De organisatie op het erf is altijd zodanig dat verharding wordt beperkt. Er wordt aandacht besteed aan de situering van de privé-gedeeltes. De richting van de nieuwe gebouwen sluit aan bij de lijnen in het landschap en bij de richtingen die kenmerkend zijn voor het nederzettingstype waarin het erf ligt. Bij het zoeken van een plaats voor nieuwe gebouwen draait het om de hiërarchie en het ensemble.

Het erf dient vanuit de omgeving als een eenheid te worden ervaren. Aandacht voor de randen van het erf is belangrijk, deze kunnen fors aangezet worden met houtwallen of groepen van inheemse struikvormers en bomen. Bij sommige nederzettingstypen kunnen ook bosranden worden aangeplant. Aanwezige landschapselementen aansluitend aan het erf als houtwallen, bomenrijen, beekbegeleidende beplanting, maar ook zandpaden moeten behouden blijven. Om het landschap te versterken kunnen deze ook worden hersteld of toegevoegd. Erven, die in het verleden te ver zijn uitgegroeid, dienen te worden teruggebracht tot een omvang, die past binnen het landschap. Op het erf zelf kan gedacht worden aan versterking van de terreininrichting door het toepassen van streekeigen beplanting als hagen, boomgaarden en siertuinen. Afscheidingen van privé-gedeeltes zijn altijd groene elementen. Verlichting is slechts beperkt aanwezig en eenvoudig vormgegeven. Met nieuwe verharding wordt terughoudend omgegaan.

Nieuwe gebouwen hebben een eenvoudig, rechthoekig grondplan. Nieuwe hoofdgebouwen kunnen een T-vorm als grondplan hebben, mits er voldoende volume gecreëerd wordt. De nieuwe volumes zijn voorzien van zadeldaken met lage goten en steile kappen van ca. 45 graden. Wolfskappen, mansardekappen en schildkappen kunnen worden toegepast mits dit past binnen de eigenschappen per streek en de goten laag zijn. De nieuw toe te voegen volumes zijn fors en passen bij de schaal van de bebouwing die bij een erf hoort. Hiertoe kunnen meerdere wooneenheden of functies samengevoegd worden onder één kap. Er moet gewaakt worden voor het 'verdampen' van de volumes die kenmerkend zijn voor bebouwing van een erf. Te kleine volumes hebben het effect dat het erf als 'popperig' ervaren wordt vanuit de omgeving. Ook nieuwe bijgebouwen hebben voldoende schaal, als referentie kunnen oude wagenschuren gebruikt worden.

Aan nieuwe bebouwing mag gezien worden dat het gebouwd is in het 'nu'. De gebouwen mogen een eigentijdse uitstraling hebben, maar moeten daarbij wel aansluiten bij de bestaande bebouwing in de omgeving. Dit wordt deels bereikt door de vorm van de gebouwen en deels door het materiaalgebruik en de detaillering. Bij materialen kan gedacht worden aan hout, baksteen, pannen en riet. Overige materialen zijn niet per definitie uitgesloten, het nieuwe gebouw straalt wel een zekere soberheid uit. Terughoudendheid in kleurgebruik is een vereiste. Nieuwe bijgebouwen zijn door de materialisering, kleur en detaillering altijd ondergeschikt aan het hoofdgebouw. De gevels van de gebouwen sluiten aan bij de oorspronkelijke indeling van de gevels: sprekende kopgevels en sobere zijgevels.

Planspecifiek

De hiervoor benoemde eisen zijn als uitgangspunt gehanteerd bij het opstellen van de inrichtingsschets. Het initiatief past daarmee binnen de eisen van de kadernota Ruimtelijke Kwaliteit "Achterhoekse erven veranderen".

3.3.5 Landschapsontwikkelingsplan Winterswijk

Het Winterswijkse Landschapsontwikkelingsplan (LOP) ‘Groots in een kleinschalig landschap’ brengt de landschapskwaliteiten van het Waardevolle (Cultuur)Landschap in Winterswijk in beeld. Het gaat om kwaliteiten van visuele, aardkundige en/of cultuurhistorische aard en daarmee samenhangende bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. De onderlinge samenhang tussen deze verschillende landschapsaspecten is groot. Bij de instandhouding van de bijzondere landschapskwaliteiten speelt de grondgebonden landbouw een belangrijke rol.

Het LOP bevat het kader voor de invulling van het ‘ja mits’ en ‘nee tenzij’ beleid voor de Structuurvisiecategorie ‘Waardevol Landschap’. Daarnaast vormt het plan de basis voor verevening, een eis van de Structuurvisie dat bij functieverandering van gebouwen of bij nieuwbouw een verbeterd omgevingskwaliteit en een verbetering van publieke functies van het buitengebied moeten worden gerealiseerd. Het LOP kan worden opgevat als een uitwerking van het Landschapsonderdeel van de Visie Buitengebied.

Het ‘bewaren en bevorderen van de unieke landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden die Winterswijk heeft’ moet worden beschouwd als de hoofddoelstelling van het LOP. Het plan beschrijft daartoe de gewenste ontwikkelingen, die voor landschapsplanning de basis vormen en de ontwikkelingsrichting aangeven. Uitgaande van de bestaande ecologische, waterhuishoudkundige, cultuurhistorische en geologische kwaliteiten wordt beschreven hoe en onder welke voorwaarden nieuwe ontwikkelingen zo goed mogelijk kunnen bijdragen aan de aantrekkelijkheid en identiteit van het landschap. Op deze wijze kunnen negatieve ontwikkelingen worden geweerd. De onderlinge samenhang tussen de verschillende landschapsaspecten is groot. Bij de instandhouding ervan speelt de landbouw als beheerder van het gebied een belangrijke rol.

Ingrepen in het landschap behoren te passen bij de karakteristieken van de onderscheiden landschappen. Voor sommige vrijkomende gebouwen kan verwijdering de enige oplossing zijn om het landschap te versterken. Vorm, stijl en materiaalgebruik bepalen of een nieuw gebouw in het landschap past.

Planspecifiek

In het LOP maakt het plangebied deel uit van deelgebied 15: Kulverheide en Kottenseveld. Voor dit deelgebied wordt aangegeven dat bij verlies van de bestaande functie functieverandering aan de orde kan zijn om het ensemble van gebouw(en) met de omgeving zo goed mogelijk te conserveren en waar nodig te versterken, zonodig met inbegrip van sloop van overtollig geworden niet waardevolle gebouwen.

Het LOP is als uitgangspunt gehanteerd bij het opstellen van de inrichtingsschets van het terrein. De landschappelijke inpassing zal met gebiedseigen soorten worden gerealiseerd. Bovendien draagt het initiatief door de verminderde hoeveelheid verstening bij aan de versterking van het landschap.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van artikel 3.1.6 Bro wordt getoetst of de bodemkwaliteit de planontwikkeling belemmerd. Wanneer op het betreffende perceel geen (ernstige) bodemverontreiniging wordt verwacht, mag worden aangenomen dat er geen belemmeringen zijn voor de functiewijziging en dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de beoogde functie.

Planspecifiek

De actuele bodemkwaliteit binnen het plangebied is met onderzoek vastgesteld (Econsultancy, nr. 13043257, september 2013). Het bodemonderzoek is opgenomen als bijlage 1. Het onderzoek is uitgevoerd door een hiertoe gecertificeerd bureau conform de geldende protocollen (NEN5740, NEN5725, NEN5897). Met het onderzoek zijn in de bodem geen noemenswaardig verhoogde gehalten gemeten (enkel > AW2000). De bodemkwaliteit is geschikt voor de toekomstige functie. Niet alle aanwezige puinlagen op het perceel zijn onderzocht op het voorkomen van asbest. De lagen die niet zijn onderzocht bestaan hoofdzakelijk uit gebroken bakstenen en dakpannen. Het risico op een asbestverontreiniging in die lagen is daarom gering. Desalniettemin wordt geadviseerd om bij de herontwikkeling van het perceel al het aanwezige puin af te voeren. Het initiatief is vanuit het aspect bodem uitvoerbaar.

4.1.2 Lucht

In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de Wet luchtkwaliteit. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.

Planspecifiek

Een woning wordt niet aangemerkt als een gevoelige bestemming als bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Nader onderzoek is niet noodzakelijk. Daarnaast valt de toevoeging van één woning in het plangebied onder 'kleine' projecten en draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het bestemmingsplan is daarmee op het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar.

4.1.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor ongevingsvergunningen milieu, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (de tweede soort staat ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaalt in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren. Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1303BGSIEVER2024-OW01_0009.png"

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden op basis van artikel 3. lid 2 van de Wgv gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren geldt altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij buiten danwel binnen de bebouwde kom. De Wgv kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wgv. Bij ruimtelijke plannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

De gemeenteraad is bevoegd lokale afwegingen te maken betreffende de te accepteren geurbelasting en in afwijking van de ten hoogste toegestane geurbelasting een andere waarde of een andere afstand te stellen. Bij deze afweging moet rekening gehouden worden met de ligging van het bedrijf, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom en rekening wordt gehouden of het bedrijf ligt in een concentratiegebied of in een niet-concentratiegebied. Voor de onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel.

Activiteitenbesluit milieubeheer
Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitenbesluit milieubeheer ook van toepassing op agrarische activiteiten. Het Besluit landbouw milieubeheer is tegelijkertijd komen te vervallen. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wgv.

Planspecifiek

De meeste veehouderijen zich op ruime afstand van het perceel aan de Sieverdinkweg 20-24. Het dichtsbijzijnde bedrijf is gelegen aan de Sikkinkweg op ruim 300 m van het plangebied. In het tussenliggende gebied zijn al meerdere bestaande woningen aanwezig. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling geen belemmeringen oplevert voor omliggende agrarische bedrijven en dat omgekeerd sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat. Het plan is ten aanzien van het aspect geur uitvoerbaar.

4.1.4 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • 1. een verzorgingstehuis;
    • 2. een psychiatrische inrichting;
    • 3. een kinderdagverblijf.

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. De Wgh stelt dat in principe de geluidsbelasting op geluidsgevoelige ruimten niet de 48 dB(A) mag overschrijden. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Winterswijk heeft in september 2008 geluidbeleid vastgesteld. Het plangebied ligt in de daarin opgenomen gebiedstype "Natuurgebied". Rust is maatgevend in dit gebied en leidt tot een goed klimaat voor wonen, recreëren, en dergelijke. De streef- en grenswaarde liggen hier respectievelijk op 30-35 dB(A) en 35-40 dB(A). Dit is lager dan de wettelijke norm. Overigens gelden deze waarden alleen voor nieuwe situaties, voor bestaande situaties blijft het huidige geluidsregime van kracht tot een wijziging optreedt.

Planspecifiek

Het plangebied is niet gelegen in of in de nabijheid van een geluidszone industrielawaai of een geluidszone van een spoorweg. De bestaande woningen Sieverdinkweg 20 en 24 zijn feitelijk in gebruik als burgerwoning. Omliggende bedrijven moeten dus al rekening houden met deze woningen. De nieuw te bouwen woning ligt tussen deze woningen in. Omliggende bedrijven worden daarmee niet verder gehinderd in hun bedrijfsvoering. Ook het naburige loonbedrijf BCS wordt niet gehinderd door voorliggende plan noch heeft dat bedrijf een wezenlijke invloed op de beoogde ontwikkeling waardoor het woon- en leefklimaat niet geborgd zou zijn. Het bestemmingsplan wordt daarmee op dit onderdeel uitvoerbaar geacht.

Ten aanzien van het gemeentelijk geluidbeleid kan, met de ligging van de nieuwe woning op circa 75 m van het loonbedrijf BCS, niet worden uitgesloten dat de streefwaarde wordt overschreden. Gelet op de in de vigerende milieuvergunning (van loonbedrijf BCS) gehanteerde grenswaarden tot 50 dB(A) overdag en 45 dB(A) in de avond is deze situatie aanvaardbaar.

Voorts is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai. De Sieverdinkweg is een rustige landelijke weg met een lage verkeersintensiteit (per etmaal hooguit 800 voertuigbewegingen), waar de maximumsnelheid op 60 km/uur ligt. De voorgevel van de nieuw te bouwen woning ligt op ruim 30 meter uit het hart van de weg. De gevelbelasting mag maximaal 48 dB bedragen, naar verwachting is een hogere waarde niet noodzakelijk. Naar verwachting is een overschrijding van de grenswaarde uit het gemeentelijk beleid niet aan de orde. Het bestemmingsplan wordt daarmee op het aspect geluid uitvoerbaar geacht.

4.1.5 Milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (zoals woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed woon- en leefklimaat voor de gevoelige functie.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan. Bij voorliggende beoordeling is gebruik gemaakt van editie 2009 van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

Planspecifiek

De woningen Sieverdinkweg 20 en 24 zijn voor omliggende bedrijven aan te merken als woningen van derden. Omliggende bedrijven moeten dus al rekening houden met deze woningen. In de directe omgeving zijn geen andere bedrijven aanwezig dan het naastgelegen loonwerkbedrijf. Voor de bedrijfsactiviteiten van dit loonwerkbedrijf geldt volgens de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering een richtafstand van 50 meter (geluid). Voor de bij dit bedrijf aanwezige functie van zandopslag geldt een richtafstand van 100 meter (geluid).

De nieuwe woning bevindt zich binnen deze richtafstand. In deze situatie is dat geen probleem te zijn, omdat in het tussenliggende gebied al sprake is van een bestaande woning op kortere afstand van het bedrijf. Het bedrijf moet immers op die dichterbij gelegen woning ook nu al voldoen aan de milieunormen voor geluid, geur, etc. De voorgenomen ontwikkeling werpt daarom geen extra belemmeringen op voor het bedrijf. Andersom bestaat hier om dezelfde reden voldoende garantie voor een goed woon- en leefklimaat. Het bestemmingsplan wordt daarmee op het aspect milieuzonering uitvoerbaar geacht.

4.1.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden- (PR) en het groepsrisico (GR).

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen en Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen waarover gevaarlijke stoffen (bijvoorbeeld LPG en benzine) worden vervoerd.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en/of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Onderstaande afbeelding is een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1303BGSIEVER2024-OW01_0010.png"  
Uitsnede www.risicokaart.nl  

Op de risicokaart is te zien dat er zich in de omgeving van het plangebied geen bedrijven of installaties bevinden die een extern veiligheidsrisico opleveren voor het initiatief. De groene ster bij het bedrijf BCS duidt op een kwetsbaar object, dit levert geen risico op voor het initiatief. Het is initiatief is daarmee uitvoerbaar op het aspect externe veiligheid.

4.2 Water

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. In deze waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.

Waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel ontwikkeld waarmee met een aantal vragen in beeld te brengen is welke wateraspecten relevant zijn en met welke intensiteit het watertoetsproces doorlopen dient te worden. De watertoetstabel is hierna ingevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1303BGSIEVER2024-OW01_0011.png"

Planspecifiek

In onderhavige situatie is sprake van sloop van bestaande opstallen en nieuwbouw van een woning. De oppervlakte van de woning is aanzienlijk minder dan de oppervlakte van de te slopen loodsen. De hoeveelheid verharding neemt per saldo af. Op basis van de watertoets komt naar voren dat het initiatief geen grote gevolgen heeft voor de waterhuishoudkundige situatie in het gebied. Er zijn kansen voor het afkoppelen van bestaand wateroppervlak: het hemelwater van de nieuwe woning wordt in de bodem (zandgrond) geïnfiltreerd. Dit wordt juridisch geborgd bij de omgevingsvergunning voor het bouwen. Het initiatief is, gezien het bovenstaande, uitvoerbaar op het aspect water.

4.3 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. In onderhavige situatie is sprake van sloop van bestaande bedrijfsloodsen en nieuwbouw van één woning. Ten opzichte van de oorspronkelijke situatie (uitoefening van een aannemersbedrijf) neemt de hoeveelheid verkeer aanzienlijk af. Parkeren vindt plaats op eigen terrein. De nieuwe woning is gelegen op een zeer ruime kavel, waar voldoende gelegenheid voor parkeren aanwezig is. Het initiatief is uitvoerbaar op het aspect verkeer.

4.4 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.

Gebiedsbescherming

De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:

  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.

Naast deze drie soorten gebieden is het Gelders Natuurnetwerk (GNN) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. Het GNN is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het GNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.

Soortenbescherming

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de Omgevingsverordening Gelderland geraadpleegd op de provinciale website. Op onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied ten opzichte van het Gelders NatuurNetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1303BGSIEVER2024-OW01_0012.png"
afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1303BGSIEVER2024-OW01_0013.png"  
uitsnede ligging GNN en GO  

Te zien is dat er zich ten westen van het plangebied een gebied bevindt dat deel uit maakt van het GNN. Het plangebied valt daar echter buiten. Tevens is het gebied niet gelegen in of nabij Natura 2000 gebied (het dichstbijzijnde gebied is het Wooldse Veen op bijna 3 km). In onderhavig bestemmingsplan wordt de bouw van één woning mogelijk gemaakt. Hiervoor zal bestaande bedrijfsbebouwing worden gesloopt. De invloedsfeer van de voorgenomen nieuwbouw is lokaal, er treedt geen negatief effect op het beschermd natuurgebied in de omgeving.

Om te beoordelen of beschermde dier- en plantensoorten in het plangebied aanwezig zijn en of ontheffing noodzakelijk is, is op 11 juni 2015 een quickscan flora en fauna uitgevoerd door Van der Poel Milieuadvies B.V. Bijlage 2 bevat het bijbehorende rapport met nr. 2015FF.232 met datum 15 juni 2015. In het plangebied zijn geen exemplaren van streng of strikt beschermde soorten of (potentiële) voortplantings-, verblijfs- of groeiplaatsen ervan aangetroffen. In het plangebied kunnen algemeen voorkomende vogels broeden. Werkzaamheden die leiden tot het verstoren/vernielen van bezette nesten en het verwonden/doden van vogels dienen buiten het broedseizoen uitgevoerd te worden. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen negatief effect op beschermde soorten en functies buiten het plangebied. Nader onderzoek en/of ontheffing ex. artikel 75C van de Flora en faunawet is niet noodzakelijk. Het aspect ecologie belemmert de uitvoerbaarheid van dit plan niet.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.

Archeologie

Archeologie gaat over de (verwachte) cultuurhistorische waarde in de bodem. Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden.

Ook de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) uit 2007 is in dit kader van belang. De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij vaststelling van bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten) meegenomen worden.

Planspecifiek

In het plangebied zijn geen gebouwen of landschapselementen aanwezig die cultuurhistorische waarde hebben. Wel heeft het gebied een hoge verwachtingswaarde op het gebied van archeologie. Voor ingrepen in de bodem met een groter oppervlak dan 100 m2 is een archeologisch onderzoek vereist. De beoogde locatie van de nieuwe woning is thans verhard, zodat uitvoering van een eventueel onderzoek belemmerd is. Onbekend is in hoeverre de bestaande fundatie gebruikt kan worden voor de nieuwbouw en in hoeverre de bodem (en daarmee de mogelijk aanwezige archeologische waarden) wordt geroerd. Gelet op de aanwezigheid van bebouwing op de beoogde locatie, is naar verwachting al sprake van verstoring van mogelijk aanwezige archeologische waarden.

De mogelijk aanwezige archeologische waarden worden in voorliggend bestemmingsplan beschermd door middel van een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 3'. Bij de aanvraag omgevingsvergunning wordt beoordeeld of archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Met de bovengenoemde veiligstelling van eventueel aanwezige waarden is de uitvoerbaarheid van het plan op dit aspect en in deze fase voldoende aangetoond.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

Het voorliggende plan heeft voor de gemeente Winterswijk geen financiële consequenties, aangezien de plannen voor rekening en risico van de initiatiefnemer komen. In geval van planschade is een overeenkomst getekend waardoor eventuele planschadekosten op de initiatiefnemer verhaald kunnen worden. Het plan is daarmee economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

In paragraaf 1.3 is de opbouw van dit bestemmingsplan weergegeven. Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm: Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP2012). De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. De bijlagen maken onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding worden conform de SVBP2012 de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).

5.3 Regels

In de SVBP2012 is een standaard hoofdstukindeling vastgelegd. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels (begrippen en wijze van meten). Hoofdstuk II bevat de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Tenslotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.

De regels van een bestemming in hoofdstuk 2 kennen een standaardopbouw en worden (indien van toepassing) als volgt benoemd:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

5.4 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • Wonen, waarbij de woonfunctie wordt neergelegd;
  • Waarde - Archeologie 3 (dubbelbestemming), waarbij de archeologische waarden in de bodem beschermd worden.

Dit plan kent geen noemenswaardige bijzonderheden, behalve dat de landschappelijke inpassing met een voorwaardelijke verplichting is vastgelegd en in twee jaar na inwerkingtreding van het bestemmingsplan moet zijn gerealiseerd en een sloopvoorwaarde is opgenomen.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

In de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan geldt dat overleg moet worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Het gaat dan tenminste om de betrokken waterschappen en diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Conform afdeling 3.4 Awb ligt het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage. Belanghebbenden kunnen dan een zienswijze indienen op het plan. Na vaststelling door de gemeenteraad ligt het bestemmingsplan opnieuw 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt in werking daags na afloop van de tervisielegging, als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg

Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg niet toegezonden aan de inspectie en niet aan de provincie, omdat geen sprake is van een bovenlokaal belang. Het betreft een functieverandering inhoudend het opheffen van de (niet agrarische) bedrijfsbestemming, de sloop van gebouwen en het realiseren van één woning conform de daaraan te stellen vastgelegde voorwaarden.

De hoeveelheid verharding neemt door sloop van bebouwing flink af en het regenwater dat op de nieuwe woning valt wordt geïnfiltreerd. Zie paragraaf 4.2. Het plan is om die reden niet voorgelegd aan het waterschap, het plan raakt geen waterhuishuidkundig belang.

6.3 Verslag inspraak

Gelet op de beperkte omvang van het plan is afgezien van de mogelijkheid van inspraak (voorontwerp). Initiatiefnemer heeft omwonenden op de hoogte gebracht van de beoogde ontwikkeling, hiervan is geen verslag overhandigd.

6.4 Verslag zienswijzen

In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.