Plan: | Meester Meinenweg 29 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0294.BP1402BGMRMEINEN29-VA01 |
Aan de Meester Meinenweg 29 is een (voormalig) gemengd agrarisch bedrijf aanwezig voor veehouderij en akkerbouwactiviteiten. In de loop der tijd is een klein loon en mechanisatiebedrijf ontstaan. Initiatiefnemer is voornemens de agrarische werkzaamheden te beëindigen en zich volledig te richten op het loon- en mechanisatiebedrijf. De vergunde rechten voor de varkenshouderij worden ingetrokken.
De uitoefening van een loon en mechanisatiebedrijf als hoofdactiviteit is niet mogelijk binnen het voor het perceel geldende bestemming 'Agrarisch - Cultuurlandschap' uit het bestemmingsplan 'Integrale herziening buitengebied Winterswijk'. Om de gewenste ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld.
Het plangebied van dit bestemmingsplan bestaat uit vier deelgebieden, waaronder het bedrijfsperceel en drie compensatielocaties. Het bedrijfsperceel betreft de Meester Meinenweg 29 en ligt in het buitengebied nabij het buurtschap Kotten. De compensatielocaties betreffen drie agrarische percelen, gelegen langs de Kienveenweg, op relatief korte afstand van het bedrijfsperceel.
Afbeelding 1.1: globale ligging van de deelgebieden, bedrijfsperceel (rood) en compensatiegebieden (groen)
Afbeelding 1.2: deelgebied bedrijfsperceel Meester Meinenweg 29
Afbeelding 1.3: deelgebieden ten behoeve van het compensatieplan
Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Integrale herziening buitengebied Winterswijk', vastgesteld op 27 januari 2011 door de gemeenteraad van Winterswijk.
Het plangebied heeft in dit bestemmingsplan de volgende bestemmingen:
Deelgebied bedrijfsperceel:
Deelgebied compensatielocatie 1:
Deelgebied compensatielocatie 2:
Deelgebied compensatielocatie 3:
Daarnaast zijn op alle deelgebieden de gebiedsaanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - hoogteverschillen', 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' en 'waardevol landschap' van toepassing.
Afbeelding 1.4: plangebied in vigerend bestemmingsplan (rood betreft het bedrijfsperceel, groen betreffen de compensatiegebieden)
Onderstaand is de voor het onderhavige plan relevante regelgeving weergegeven.
Agrarisch - Cultuurlandschap (Art. 3)
De voor Agrarisch - Cultuurlandschap aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Artikel 35.7 wijziging in verband met de omschakeling van een agrarisch bedrijf of een woning naar een kleinschalig niet-agrarisch bedrijf
Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid het plan te wijzigen voor wat betreft:
met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
'EHS natuur' | 'EHS verweving' | 'EHS verbinding' | 'waardevol landschap' | |
Verblijfsrecreatie / toerisme | 750 m² | 750 m² | 750 m² | 900 m² |
Dagrecreatie / toerisme | 750 m² | 750 m² | 750 m² | 900 m² |
Zorg | 750 m² | 750 m² | 750 m² | 900 m² |
Opslag | x | 750 m² | 750 m² | 750 m² |
Overige hoofdfuncties | x | 750 m² | 750 m² | 750 m² |
Het voorliggend plan is niet toegestaan binnen de vigerende bestemming Agrarsich-Cultuurlandschap. De reeds aanwezige neventak 'loonwerk- en mechanisatiebedrijf' is in de huidige situatie ook niet toegestaan.
Het bestemmingsplan bevat een wijzigingsbevoegdheid (art. 35.7) waarin omschakeling van een agrarisch bedrijf naar een ander niet-agrarisch bedrijf is toegestaan. Ten behoeve van 'overige hoofdfuncties', waaronder het onderhavige plan valt, dient de aanwezige bebouwing worden terug gebracht tot 750 m². Omdat de initiatiefnemer meer bebouwing wenst over te houden wordt maatwerk geleverd. Ter compensatie wordt extra landschap ontwikkeld. Omdat het plan niet conform de wijzigingsbevoegdheid kan worden gerealiseerd dient het plan door middel van een herziening van het bestemmingsplan mogelijk gemaakt te worden.
Het bestemmingsplan 'Meester Meinenweg 29' bestaat uit de volgende stukken:
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij uitleg van verbeelding en planregels.
In hoofdstuk 2 wordt de huidige situatie in het plangebied omschreven waarna in hoofdstuk 3 de ontwikkeling waarin dit bestemmingsplan voorziet wordt beschreven. In hoofdstuk 4 wordt het ruimtelijk beleidskader beschreven wat van toepassing is op het plan. Vervolgens worden de milieu- en omgevingsaspecten in hoofdstuk 5 behandeld. Hoofdstuk 6 gaat in op de juridische aspecten/ plansystematiek. Tot slot wordt in de hoofdstukken 7 en 8 respectievelijk ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van het plan en het vooroverleg, inspraak en zienswijzen.
In dit hoofdstuk wordt het plangebied beschreven, waarbij alle relevante aspecten voor de ruimtelijk en functionele structuur van het plangebied en omgeving aan de orde komen.
Het plangebied bevindt zich in het oude hoevenlandschap / coulissenlandschap van het buitengebied van Winterswijk. Dit type landschap kenmerkt zich door de aanwezigheid van kleinschalige en aaneengesloten beplantingselementen in de vorm van houtwallen en bosschages. Hierdoor krijgt een groot deel van de omgeving een besloten karakter. De besloten landschapsdelen worden afgewisseld met open landbouwcomplexen die zich door schaalvergroting van de landbouw hebben gevormd.
Afbeelding 2.1: indeling landschapstypen buitengebied Winterswijk
Ter plaatse van het plangebied zijn de kenmerken van het Oude Hoevelandschap duidelijk zichtbaar. Het plangebied maakt deel uit van een kleine concentratie aan (voormalige) boeren- / woonerven. De omgeving kenmerkt zich als afwisselend, kleinschalig en besloten. 300 meter ten Noordoosten van het plangebied ligt de dorpskern Kotten. Tussen de bebouwing bevinden zich open uitgestrekte percelen die voor bouw- en grasland in gebruik zijn.
Afbeelding 2.2: luchtfoto plangebied
Het bedrijfsperceel is in de huidige situatie ingericht als gemengd agrarisch bedrijf voor het houden van varkens (240 opfokzeugen), akkerbouw (waarbij circa 12,6 hectare grond wordt gebruikt voor het verbouwen van gras, graan, mais en aardappelen) en loon- en landbouwmechanisatie activiteiten.
Voor deze bedrijfsactiviteiten zijn op de locatie de volgende gebouwen aanwezig: een varkensstal, een werkplaats en een karloods/ kapschuur. Het totale oppervlak van de bedrijfsgebouwen bedraagt 1.004 m².
Afbeelding 2.3: huidige indeling van het bedrijfsperceel
Bedrijfskantine | 73 m² |
Karloods | 163 m² |
Werkplaats | 275 m² |
Varkensstal | 493 m² |
Totaal | 1004 m² |
De compensatiepercelen zijn de afgelopen jaren gebruikt ten behoeve van de opslag van groenafval, zand, puin en andere bouwmaterialen. De bovengrond van het westelijke perceel is kapotgereden en de bovengrond van het oostelijke perceel is bedekt met geklepeld groen. De percelen hebben het uiterlijk van een verruigd grasland. Op basis van het compensatieplan, zoals dit door Natuurbank Overijssel is opgesteld, bezitten de compensatiepercelen geen bijzondere of waardevolle vegetatie. Ook de naastgelegen percelen bezitten geen specifieke ecologische- of landschappelijke waarden. In het westelijke perceel staat een oude veldschoppe van ca 60 m².
Afbeelding 2.4: huidige situatie deelgebied compensatiepercelen
Afbeelding 2.5: veldschoppe
In hoofdstuk 2 is ingegaan op de structuur en de kenmerken van de directe omgeving van het plangebied. In dit hoofdstuk wordt op de ruimtelijke ontwikkeling zelf ingegaan.
In de toekomstige situatie worden de agrarische activiteiten beëindigd en wordt de milieuvergunning ingetrokken. Het gehele bedrijfsperceel aan Meester Meinenweg 29 wordt aangewend ten behoeve van de huidige neventak loon- en mechanisatiewerkzaamheden die als hoofdactiviteit zal worden voortgezet. Het bedrijfsperceel wordt ten behoeve van de gewijzigde bedrijfsactiviteiten opnieuw ingericht. Bovendien wordt ter compensatie van de ruimere bebouwingsmogelijkheden op het perceel (dan op basis van het bestemmingsplan is toegestaan) nieuw landschap/natuur aangelegd.
Voor de omschakeling van het agrarische bedrijf naar een agrarisch hulpbedrijf is een inrichtingsplan opgesteld. Bovendien is een compensatieplan opgesteld voor het deelgebied ten behoeve van de compensatie. Onderstaand wordt het plan nader beschreven.
Onderstaand worden de beoogde ontwikkelingen beschreven aan de hand van drie verschillende aspecten: bebouwing, gebruik en de landschappelijke inpassing.
Bebouwing
Na realisatie van het plan zal het perceel opnieuw ingericht worden voor een loonwerk- en landbouwmechanisatiebedrijf. Het totale aantal vierkante meters aan bedrijfsbebouwing zal na de herinrichting afnemen van 1.004 m² naar 968 m². De bebouwing ten behoeve van de bedrijfswoning zal ongewijzigd blijven.
De bebouwingsopgave die gepaard gaat met de herontwikkeling bestaat uit
Dit leidt tot het volgende overzicht
Bestaand | Nieuw | |
Bedrijfskantine | 73 m² | 73 m² |
Karloods | 163 m² | 0 m² |
Werktuigenloods | 0 m² | 360 m² |
Werkplaats | 275 m² | 275 m² |
Werktuigenloods/werkplaats | 493 m² | 260 m² |
Totaal | 1.004 m² | 968 m² |
Werktuigloodsen en werkplaats
De nieuw te bouwen werktuigenloodsen krijgen het aanzicht van een kapschuur, al dan niet met de mogelijkheid om deze aan de voorzijde te sluiten middels een schuif/roldeur. De werktuigenloods nabij de werkplaats zal een gesloten gebouw worden om mogelijke geluidsoverlast van de twee woningen ten zuiden van de schuur voor te zijn. De bestaande werkplaats blijft onveranderd.
Afbeelding 3.1: impressie nieuwe werktuigenloods (rechts) nabij de werkplaats (links)
De maximale goot- en nokhoogte van de nieuw te bouwen gebouwen/te verbouwen gebouwen bedragen respectievelijk 6 en 9 meter.
Opslag bunkers
Ter plaatse van de uitrit worden 3 à 4 open bunkers aangelegd voor de (tijdelijke) opslag van zand, klinkers en/of bestratingsmateriaal. De bunkers zijn sleufsilo-achtige bouwwerken geen gebouwen zijnde met zij- en achterwanden van beton (2 m hoog). De bunkers worden gemaakt met een opstaande wand.
Afbeelding 3.2: nieuwe inrichting van het bedrijfsperceel
Gebruik
De twee nieuwe werktuigenloodsen worden gebruikt om het machinepark te kunnen stallen. Uitgangspunt van de nieuwe opzet is dat alle machines en / of voertuigen onder dak gestald kunnen worden. Buitenopslag en het parkeren van machines en/of voertuigen zal niet plaatsvinden.
De werkplaats wordt benut voor het onderhoud van het eigen materieel en opslag van onderdelen en klein gereedschap. Hobbymatig wordt deze werkplaats tevens benut door de initiatiefnemer. De werkplaats zal niet worden gebruikt voor het commercieel vervaardigen van hout- of metaalproducten of voor commercieel onderhoud van materieel van derden. Het gebruik door derden is incidenteel en conform het huidig gangbare medegebruik.
In de bunkers wordt zand, grind en/of bestratingsmateriaal opgeslagen voor eigen gebruik. Er vindt geen detailhandel plaats van zand, grind en/of bestratingsmateriaal.
Spuitplaats
Ten noorden van het noordelijke gebouw is een spuitplaats aanwezig met een vloeistofdichte vloer. Deze spuitplaats blijft gehandhaafd. De toekomstige bedrijfsactiviteiten vormen een voortzetting van de huidige bedrijfsactiviteiten van de neventak. De werkzaamheden vinden hoofdzakelijk in de dagperiode (tussen 7:00 . 19:00 uur) plaats.
Landschappelijke inpassing
Een landschappelijke inpassing van het nieuw te vormen erf maakt onderdeel uit van het plan. Op de onderstaande afbeelding wordt de landschappelijke inpassing weergegeven. Het landschapsplan is als bijlage 2 van de regels bijgevoegd.
Afbeelding 3.3: Landschappelijke inpassing
Omdat initiatiefnemer meer m² bebouwing wil behouden dan is toegestaan conform de wijzigingsbevoegdheid uit artikel 35.7 van het bestemmingsplan Buitengebied wordt maatwerk geleverd. Ter compensatie van de ruimere bouwmogelijkheden is een compensatieplan opgesteld. Hiermee wordt een win-win situatie gecreëerd, waarbij ruimte wordt geboden voor de door-/herontwikkeling van een bestaand bedrijf en een investering wordt gedaan in de ruimtelijke kwaliteit voor het landelijk gebied van Winterswijk.
Afbeelding 3.3: nieuw te ontwikkelen compensatiepercelen (waarbij de te slopen veldschoppe met blauwe stip is aangeduid)
Ter compensatie is initiatiefnemer bereid om de bestaande veldschuur (veldschoppe) met een oppervlak van 55m² te slopen en 4800 m² grasland om te vormen naar natuur (bos en hooiland). Het opgestelde compensatievoorstel is eind 2011 besproken in een ambtelijke werkgroep van de gemeente Winterswijk. Het compensatieplan is als bijlage 3 van de regels bijgevoegd.
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Deze AMvB is het juridisch beleidskader van het Rijk en geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang.
Het Barro bewerkstelligt dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies.
Niet alle nationale ruimtelijke belangen staan in het Barro. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is het bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling borgen van een zorgvuldige ruimtelijke afweging en een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder kent de in afbeelding 4.1 genoemde treden die achter elkaar moeten worden doorlopen.
Afbeelding 4.1: De Ladder voor duurzame verstedelijking
De ladder duurzame verstedelijking is van toepassing bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een stedelijke ontwikkeling wordt op basis van artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i van het Bro verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Uit jurisprudentie over de duurzame ladder is gebleken wanneer er sprake is van een ontwikkeling dat geen of beperkte toename aan bouwmogelijkheden met zich mee brengt deze niet gezien wordt als een stedelijke ontwikkeling die ladderplichtig is (zie ABRvS 21 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:96 r.o. 5.1. voor geen toenname aan bouwmogelijkheden en Raad van state met kenmerk 201306183/1/R3 voor beperkte toename aan bouwmogelijkheden).
Omdat voorliggende ontwikkeling gepaard gaat met een afname aan bebouwingsmogelijkheden, is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling waarvoor de ladder van toepassing is.
Het ruimtelijk beleid van de provincie Gelderland is verwoord in de Omgevingsvisie Gelderland en de onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid juridisch wordt verankerd zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland. De Omgevingsvisie is op 9 juli 2014 vastgesteld en vervangt het Streekplan Gelderland 2005. Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld, deze verordening vervangt de Ruimtelijke Verordening Gelderland. De Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening Gelderland zijn op 18 oktober 2014 in werking getreden. In deze paragraaf vindt een toetsing van het initiatief plaats aan deze documenten.
De Omgevingsvisie bestaat uit een visie en verdiepingsdeel en bevat de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw.
De Omgevingsvisie bestaat uit een visie en verdiepings deel en bevat de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw.
In de Omgevingsvisie heeft de provincie twee doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. De doelen zijn:
Deze doelen versterken elkaar en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is meer dan een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. In deze Omgevingsvisie staat het 'fysieke' in de leefomgeving centraal. Tegelijk zit er een sterke 'sociale' component aan de opgaven voor sterke steden en een vitaal landelijk gebied.
Achterhoek is een regio met veel kwaliteiten en waarden:
Deze kwaliteiten en waarden vormen het kapitaal voor ontwikkelingen en innovaties, die worden gekenmerkt en ingegeven door: ingrijpende demografische ontwikkelingen (ontgroening, vergrijzing, bevolkingsdaling en afname van de beroepsbevolking); economische ontwikkelingen (recessie, schaalvergroting).
De vraagstukken die deze ontwikkelingen met zich mee brengen vragen om bundeling van krachten en slimme verbindingen tussen maatschappelijke partners. Alleen dan krijgt de vereiste transitie gestalte zoals deze het meest wenselijk wordt geacht: zodat de kwaliteiten en waarden in de Achterhoek vitaal blijven.
De inzet van gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en provincie is nodig om in te kunnen spelen op de opgaven in de Achterhoek. De gezamenlijke inspanningen richten zich op vier speerpunten:
Ten aanzien van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is het thema kansrijk platteland van toepassing. Hierna wordt op het desbetreffende thema nader ingegaan.
Een economisch en sociaal vitaal buitengebied biedt ruimte aan een verscheidenheid van economische functies: landbouw toerisme, zorg, MKB, wonen, detailhandel. Dat draagt ook bij aan de leefbaarheid in de kernen.
Ruimtelijke kwaliteit
De ruimtelijke kwaliteit in de Achterhoek wordt bepaald door de landschappelijke kwaliteit en de cultuurhistorie in combinatie met verbetering van de leefbaarheid, de sociale cohesie op het platteland, de werkgelegenheid en het economisch bruto product van het platteland. Ontwikkelingen of nieuwe functies in het landschap kunnen positief bijdragen aan de kwaliteit en de aantrekkelijkheid van het Achterhoekslandschap. Dat vraagt wel om een 'ja, mits'-benadering, zoals deze Omgevingsvisie uitwerkt. Daarmee ontstaat ruimte voor nieuwe verdienmodellen. Vrijetijdseconomie is voor de Achterhoek van groot economisch belang en is hierbij een belangrijk speerpunt.
Ambitie is een multifunctioneel buitengebied waarin functies niet met elkaar concurreren, maar in samenhang bijdragen aan een vitaal en leefbaar buitengebied. Voor de vitaliteit van kernen is ruimtelijke kwaliteit eveneens wezenlijk. Voor de aanpak van leegstand van woningen en bedrijfsgebouwen is een gezamenlijke inzet van de betrokken partijen nodig.
Denk grensoverschrijdend en benader dit vanuit een integraal perspectief met aandacht voor recreatie, toerisme, water, zorg, onderwijs en de arbeidsmarkt. Zoek de verbinding met het achterland. De provincie heeft een rol in het stimuleren van grensoverschrijdende samenwerking en een rol in het leggen van de verbindingen met Den Haag en Brussel (vanwege het opheffen van de belemmerende wetgeving en het ontsluiten van Europese subsidiegelden).
Landbouw
Het toekomstperspectief van agrariërs is het verder ontwikkelen van duurzame productieketens voor zowel de grootschalige als kleinschalige voedselproductie. Energietransitie en duurzaamheid bieden nieuwe kansen. Een gebiedsbenadering met een gezamenlijke aanpak van de partijen in het gebied, gericht op herbestemming of sloop en realisatie van vrijkomende agrarische bebouwing kan nieuwe impulsen geven.
Een gezamenlijke aanpak voor beheer en onderhoud van landschap, door partijen die baat hebben bij een mooi en goed onderhouden landschap, biedt nieuwe perspectieven. Integrale gebiedsbenadering vanuit de gebruikers zelf en gericht op het vergroten van de meerwaarde van het gebied is daarbij leidend.
Stip op de horizon is dat de Achterhoek zich ontwikkelt tot een regio waar het bruist van innovatie en duurzaamheid op het platteland anticiperend op klimaatverandering en een duurzame landbouw.
De provincie beschikt over een palet van instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Met betrekking tot de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is artikel 2.7.4.2 (Nationaal landschap) van belang. Toetsing aan dit artikel laat het volgende zien:
Artikel 2.7.4.2 Nationaal landschap
Het plangebied is in bijlage 5 van de verordening gelegen in het nationaal Landschap Winterswijk, waar de volgende kernkwaliteiten voor het landschap zijn gegeven: kleinschalig, organisch gegroeid halfopen landschap met afwisseling van bosjes, houtwallen, landbouwgrond, lanen, beken, boerderijen; oostelijke helft kleinschaliger dan westelijke helft.
Aangezien met het planvoornemen sprake is van herontwikkeling van een bestaande kavel waarbij enkel verandering plaatsvindt in functie en gebouwen en geen verdere impact op het niet aan
Voor het planvoornemen is een landschapsplan opgesteld (zie paragraaf 3.1 van deze toelichting). Dit landschapsplan is getoetst aan de uitgangspunten van het nationaal landschap zoals dit ook geconstateerd is dat het plan geen afbreuk doet aan de kernkwaliteiten van het nationaal landschap.
Deze structuurvisie betreft een ruimtelijke visie op een vitaal, modern en authentiek Achterhoek. Hieronder wordt de visiekaart en het landschap.
Visiekaart Achterhoek
De visiekaart van deze structuurvisie is een kaart zonder zoekgebieden, grote ruimtelijke ontwikkelingen of gebaren. Het ruimtelijk beleid is gericht op het pakken van kansen waar het mogelijk is. Maar wel zonder aantasting van de gewenste kwaliteiten. De visie kaart geeft de regionale structuren en kwaliteiten weer. Het plangebied is in de visiekaart gelgen in het nationaal landschap.
Afbeelding 4.2: Visiekaart Achterhoek
De verschillen in landschaptypen zijn een belangrijkste identiteitsdrager van de Achterhoek vormen. De Achterhoekse gemeenten willen die kenmerken en landschappelijke verschillen in de toekomst behouden, versterken of herstellen. Het gaat er daarbij niet om terug te keren naar het verleden, maar om het opdoen van inspiratie uit het verleden bij de toekomstige inpassing van nieuwe ontwikkelingen. De karakteristieken van deze landschapstypen bieden aanknopingspunten voor de inpassing van nieuwe ontwikkelingen. Het Achterhoekse landschap kan veel functies kan absorberen. De ‘landschapstypekaart’ (bijlage 5) geeft het regionale kader weer. De aanbevelingen met betrekking tot lokale wijze van inpassing staat hier ook verder beschreven.
Landschapstypekaart
Het plangebied is in het landschapstypekaart (bijlage 5 van de structuurvisie) gelegen in het kampen en hoevenlandschap. Voor dit type landschap wordt het volgende als functionele ontwikkelingsmogelijkheden aangegeven
In het landelijk gebied in het algemeen geen nieuwe bouwlocaties voor niet-agrarische functies toevoegen. Een uitzondering geldt voor landgoederen en voor nieuwe functies die dienen ter financiering of compensatie van grootschalige natuurontwikkeling. Bij de inrichting van nieuwe landgoederen of de realisatie van nieuwe natuur dient aansluiting te worden gezocht bij de landschappelijke karakteristiek, door bijvoorbeeld landgoederen niet te laten bestaan uit volledig aaneengesloten bosgebieden.
Functieverandering van VAB of andere vrijgekomen/vrijkomende complexen naar woon-, werk- of recreatiefuncties kan worden toegestaan buiten het hervestigingsgebied. Indien er aantoonbaar geen behoefte aan hervestiging is kan functieverandering ook binnen het hervestigingsgebied worden toegestaan.
In aansluiting op het reconstructieplan bij alle veranderingen in grondgebruik in het ontwerp mogelijkheden benutten voor het vasthouden van water
De regionale structuurvisie is verder uitgewerkt in de gemeentelijk beleidsstukken. De verder beoordeling van het planvoornemen aan deze kaders is opgenomen in paragraaf 4.3 Gemeentelijk beleid
De gemeente Winterswijk streeft naar behoud van het cultuurlandschap. Bestaande waarden worden daarbij beschermd, verloren waarden worden hersteld en nieuwe landschappelijke waarden worden gecreëerd. De praktische uitwerking hiervan wordt toegespitst op specifieke landschapstypen. Hiermee wordt de bestaande diversiteit en afwisselingen in het landschap gewaarborgd en verder verbeterd. Bij het nemen van maatregelen of het opstellen van beleid kiezen wij voor maatwerk, waar nodig op perceelsniveau. Dit vraagt om flexibel beleid en goede samenwerking tussen de overheden en de burgers. Per saldo wordt de kwaliteit van het buitengebied (of een specifiek gebiedstype daarbinnen) behouden of versterkt bij iedere ontwikkeling die plaats vindt. De manier waarop de bewoners van Winterswijk met het landschap om zijn gegaan is bepalend geweest voor de huidige 'vorm' van dit landschap. Dit heeft geleid tot een landschap dat historisch waardevol is, erkend wordt en gewaardeerd wordt.
De gemeente Winterswijk is de eerst aangewezen overheidsinstantie die het lokale landschappelijke belang behartigt. In haar vertaling van het nationale beleid spreekt de gemeente van een Cultuurlandschap. Het behartigen van het landschappelijk belang gebeurt op twee manieren:
Deze inspanning is gericht op behoud of versterking van het cultuurlandschap. Behouden alleen is echter niet genoeg. Het landschap is een dynamisch geheel dat ontstaat door de specifieke samenhang van de delen. Daarom worden nieuwe ontwikkelingen toegestaan. Deze nieuwe ontwikkelingen (b.v. zorgboerderijen, niet-agrarische werkfuncties, recreatie etc.) leveren een bijdrage aan het buitengebied (landschap, economie, leefbaarheid etc.). Het cultuurlandschap is een dynamisch geheel. De gemeente wil gebruik maken van de veranderingen die optreden, ten gunste van het cultuurlandschap en de bewoners en gebruikers. Het behoud van authenticiteit en kwaliteit van gebouwen en groen staat hoog in het vaandel van het gemeentelijk beleid. Karakteristieke groene landschapselementen dienen in het gemeentelijk beleid te worden beschermd. De aandacht gaat daarbij primair uit naar dragers van het landschap, bijzonder kwetsbare elementen, moeilijk te vernieuwen elementen en zeldzame elementen. De veelheid van kleine elementen is daarbij karakteristiek voor Winterswijk.
Private initiatieven voor landschapsversterking worden van groot belang geacht. Behoud van karakteristieke openheid vraagt daarbij bijzondere aandacht. Het gaat om zowel kleinschalige openheid, bijvoorbeeld van essen, als meer grootschalig, zoals in het jonge ontginningslandschap.
Met onderhavig initiatief wordt het ter plaatse aanwezige cultuurlandschap behouden, door de landschappelijke inpassing op de ontwikkellocatie en worden nieuwe landschappelijke waarden gecreëerd op de compensatielocatie. De praktische uitwerking hiervan wordt toegespitst op het specifieke landschapstype (oude hoevenlandschap). Per saldo wordt de kwaliteit van het buitengebied met dit initiatief versterkt.
Regio Achterhoek heeft als uitwerking van het streekplan de nota ‘Functies zoeken plaatsen zoeken functies’ opgesteld. Gemeente Winterswijk heeft deze nota vertaald in gemeentelijk beleid in haar notitie ‘Functies zoeken plaatsen zoeken functies in Winterswijk’. Hierin is het beleid vastgelegd ten aanzien van hergebruik/ functieverandering van vrijgekomen gebouwen in het buitengebied, naar woon- of werkfuncties. In het beleidsstuk wordt beschreven op welke wijze de gemeente functieverandering van vrijgekomen gebouwen vormgeeft.
Functieverandering van vrijgekomen gebouwen wordt gezien als hét instrument om de vitaliteit en de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied te vergroten, knelpunten in het buitengebied weg te nemen en in te spelen op bestaande behoeften. Daarbij wordt gebruik gemaakt van kaders die het mogelijk maken om in concrete gevallen maatwerk te leveren. Met dit beleid wil de gemeente de volgende doelen bereiken:
De gemeente heeft de volgende uitgangspunten geformuleerd waaraan een functieveranderingsplan wordt getoetst:
Het planvoornemen wijkt af van de punten b en i van het beleidskader, aan de overige uitganspunten wordt voldaan. Met het planvoornemen zal de bebouwing op het perceel verminderden maar niet in de omvang verminderden zoals in het beleidskader omschreven. Voor het planvoornemen is gekozen om maatwerk te leveren door op de locatie een groter oppervlak aan bebouwing toe te staan en als compensatie hiervoor een aantal andere locaties te herontwikkeling voor natuurdoeleinden.
Het Landschapsontwikkelingsplan Winterswijk (hierna: LOP) betreft een plan met een concrete visie die leidt tot landschapsplanning waarin, om tal van negatieve ontwikkelingen te keren, uitgaande van de bestaande ecologische, waterhuishoudkundige, cultuurhistorische en geologische kwaliteiten, wordt beschreven hoe en onder welke voorwaarden nieuwe ontwikkelingen zo goed mogelijk kunnen bijdragen aan de aantrekkelijkheid en identiteit van het landschap.
In het LOP behoort het plangebied tot deelgebied 16: Kotten.
Afbeelding 4.3: Deelgebieden LOP
Volgens het LOP heeft Kotten een oud hoevelandschap, waaraan het volgende wensbeeld is gegeven. Het oude hoevenlandschap is overwegend kleinschalig en heeft een hoge cultuurhistorische waarde. De hoogtes zijn als essen in gebruik en de lagere delen worden gebruikt als weide en hooiland. De lijnen in het landschap zijn uit de aard van het landschap ontstaan. De open ruimte van de oude essen wordt benadrukt door de beplanting aan de randen, zoals eikensingels en bosjes. Natuur is kleinschalig en vooral gebasseerd op gradientzones en de beekdalen. Het van nature aanwezige microrelief is zichtbaar in de glooiende essen en de steilranden. Een dichte zandweg structuur verbindt de essen en de hoeven. Langs de verharde wegen is afwisselend beplanting aanwezig. De landgoederen onderscheiden zich van het omringende landschap door de aanwezigheid van bossen en lanen. Op de essen wordt graan geteeld, afgewisseld met hakvruchten. Bonte randen sieren de akkers en weilanden.
Voor het planvoornemen is een landschapsplan opgesteld waarin de in het LOP genoemde wensbeeld voor het deelgebied Kotten is verwerkt.
Het voor het plangebied vigerende bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied gemeente Winterwijk", biedt ruimte om de bestemming 'Agrarisch- cultuurlandschap' te wijzigen naar de bestemming 'bedrijf' conform de wijzigingsbevoegdheid "wijziging in verband met de omschakeling van een agrarisch bedrijf of een woning naar een kleinschalig niet-agrarisch bedrijf" (artikel 35.7).
Voor gebruik van deze wijzigingsbevoegdheid zijn de hierna beschreven voorwaarden van toepassing. Omdat het plan niet op alle punten aan deze voorwaarden voldoet is het initiatief mogelijk gemaakt met een herziening van het bestemmingsplan. Voor wat betreft de voorwaarden waaraan niet wordt voldaan is een compensatieplan opgesteld. Hieronder worden deze voorwaarden doorlopen.
In de bijlage 1 waarnaar verwezen wordt is een loonwerk bedrijf als hoofdfunctie opgenomen. Aan deze voorwaarde wordt voldaan.
In de bestaande situatie staat op het perceel 1004 m² aan bedrijfsbebouwing. Om te kunnen voldoen aan deze voorwaarde zal circa 502 m² aan bedrijfsbebouwing moeten worden gesloopt. Met de initiatief wordt 396 m² aan bedrijfsgebouwen gesloopt, waardoor niet voldaan wordt aan deze voorwaarde. In het volgende schema wordt dit weergegeven.
SLOOPOVERZICHT | Bestaand | Nieuw |
bedrijfskantine | 73 m² | 73 m² |
Karloods | 163 m² | - |
Werkplaats | 275 m² | 275 m² |
Varkensstal | 493 m² | 260 m² |
Totaal | 1004 m² | 608 m² |
TOTAAL GESLOOPT | 396 m² |
Er is geen sprake van een uitzonderlijk geval, waardoor een afwijkende inspanningsplicht voor de hoeveelheid te slopen bedrijfsgebouwen niet kan worden verantwoord.
'EHS natuur' | 'EHS verweving' | 'EHS verbinding' | 'waardevol landschap' | ||||
Verblijfsrecreatie / toerisme | 750 m2 | 750 m2 | 750 m2 | 900 m2 | |||
Dagrecreatie / toerisme | 750 m2 | 750 m2 | 750 m2 | 900 m2 | |||
Zorg | 750 m2 | 750 m2 | 750 m2 | 900 m2 | |||
Opslag | x | 750 m2 | 750 m2 | 750 m2 | |||
Overige hoofdfuncties | x | 750 m2 | 750 m2 | 750 m2 |
Het nieuwe loonwerk en landbouwmechanisatiebedrijf valt onder ´overige hoofdfuncties´ en ´waardevol landschap´, waar een maximale oppervlakte van 750 m2 van toepassing is. In totaal zal in de nieuwe situatie 968 m2 aan bedrijfsgebouwen aanwezig zijn, waardoor niet voldaan wordt aan deze voorwaarde.
Het is voor initiatiefnemer niet wenselijk garanties te geven dat beperkte uitbreidingen zich niet zullen voordoen. Aangezien het plan niet met een wijzigingsbevoegdheid mogelijk wordt gemaakt, maar met een zelfstandige bestemmingsplanherziening zal deze voorwaarde niet aan de orde zijn.
deze voorwaarde is voor het initiatief niet van toepassing.
Met het initiatief wordt niet voldaan aan punt twee. Het bouwperceel en bestemmingsvlak zal in de nieuwe situatie dezelfde omvang krijgen.
aan punt h en i wordt voldaan.
Over voorwaarden j en k kan worden vermeld dat het plan ten opzichte van de huidige situatie weinig zal veranderden. Het perceel blijft bedrijfsmatig in gebruik en het bouwvlak en bestemmingsvlak blijven onveranderd. Door het beëindigen van de varkenshouderij zal de belasting ten aanzien van geuruitstoot aanzienlijke worden verminderd. Mogelijk zal de belasting ten aanzien van de geluidshinder toenemen. Dit aspect is in hoofdstuk 5 aan de orde gekomen, waaruit is gebleken dat een goede ruimtelijke ordening op dit punt is gewaarborgd. Daarnaast heeft voor het initiatief overleg plaatsgevonden met de direct belanghebbenden rondom het plangebied. De resultaten van dit overleg zijn in hoofdstuk 8 onder maatschappelijke uitvoerbaarheid opgenomen. De procedure is pas in gang gezet nadat alle partijen zich konden vinden in het plan.
In hoofdstuk 5 van dit bestemmingsplan zijn alle milieu-ruimtelijk relevante aspecten doorlopen. Hieruit is gebleken dat er voor de milieu hygiënische aanvaardbaarheid geen belemmeringen bestaan tegen het beoogd voornemen. Er is geen bodemsanering noodzakelijk en aantasting van archeologische waarden zal niet plaatsvinden. De Financiële uitvoerbaarheid is in hoofdstuk 7 van deze toelichting opgenomen.
Naar aanleiding van de toets aan de wijzigingsvoorwaarden binnen het voor het perceel vigerende bestemmingsplan, kan worden geconcludeerd dat niet voldaan kan worden aan voorwaarde b, d en g. Aan alle andere voorwaarden wordt wel voldaan. Het gegeven dat met het plan minder gesloopt wordt en meer bebouwing blijft bestaan, dan in het gemeentelijk beleid wenselijk is, wordt gecompenseerd door drie voormalige agrarische percelen te herontwikkelen als natuurgebied. Op deze manier wordt de extra te behouden bebouwing op de ontwikkellocatie gecompenseerd door een investering in de landschappelijke kwaliteit van het buitengebied van Winterswijk.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichtte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de verschillende onderzoeken die zijn uitgevoerd. Voor uitgebreide informatie wordt verwezen naar onderzoeksrapportages, die als bijlage bij deze toelichting zijn toegevoegd.
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening is het zaak door middel van een bodemonderzoek de bodemgesteldheid van het plan inzichtelijk te maken. De kwaliteit van de bodem dient geschikt te zijn voor de toekomstige functie. Een uitzondering kan worden gemaakt voor nieuwe functies die niet of moeilijk toegankelijk zijn voor verblijf van mensen (korter dan 2 uur per dag).
Met onderhavig voornemen wordt de bestemming gewijzigd en worden opslagbunkers en twee werktuigloodsen gebouwd. Ten behoeve van de bestemmingswijziging dient te worden beoordeeld of een bodemonderzoek noodzakelijk is. De functie in het onderhavige plan wordt gewijzigd van een agrarisch bedrijf (met verblijf van dieren) naar een bedrijf loonwerk- en mechanisatiewerkzeemheden (dat hoofdzakelijk bestaat uit stalling van werktuigen en machines). Met het onderhavige plan wordt de functie gewijzigd, maar naar een minder gevoelige functie. In het plangebied worden geen dieren meer gehouden en mensen gaan minder in het plangebied verblijven doordat in het plangebied hoofdzakelijk stalling van werktuigen en machines plaatsvindt en de werkzaamheden elders worden uitgevoerd.
In het kader van het bouwbesluit is bij de realisatie van een gebouw waarin mensen gaan verblijven een bodemonderzoek noodzakelijk. Echter, aangezien de te realiseren opslagbunkers en voertuigloodsen, niet zijn ingericht voor menselijk verblijf (langer dan 2 uur) wordt het uitvoeren van een bodemonderzoek niet noodzakelijk geacht.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidsnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail-, wegverkeers, industrie en vliegtuiglawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. De gemeenteraad van Winterswijk heeft op september 2008 geluidsbeleid vastgesteld. Dit beleid is verwoord in de Nota geluidsbeleid gemeente Winterswijk. Aan de hand van deze nota kan vooraf worden bepaald waar ruimte zit voor toekomstige ontwikkelingen.
In voorliggend geval wordt een functiewijziging beoogd van een agrarisch naar een niet agrarisch, loonwerk en mechanisatiebedrijf. De nieuwe functie is geen geluidsgevoelige functie, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, waardoor een akoestisch onderzoek voor rail en wegverkeer niet noodzakelijk is. Het bedrijfsperceel is niet gelegen binnen de zone van een gezoneerd industrieterrein, waardoor op grond van de Wgh een akoestisch onderzoek industrielawaai niet noodzakelijk is. In het kader van een goede ruimtelijke ordening en bedrijven en milieuzonering is het inzicht gegeven in de geluidsbelasting van het bedrijf en de meest nabij gelegen woning.
Landschap/natuur is niet aan te merken als een geluidsgevoelig object in het kader van de Wet geluidhinder. Bovendien wordt geen geluid geproduceerd. Het aspect geluid is voor deze percelen niet van toepassing.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-2008 code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die wordt toegestaan.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. Voor de beoordeling is uitgegaan van de voor het planvoornemen meest ongunstige scenario rustig buitengebied.
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied | |
1 | 10 m | 0 m | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m | |
4.2 | 300 m | 200 m | |
5.1 | 500 m | 300 m | |
5.2 | 700 m | 500 m | |
5.3 | 1.000 m | 700 m | |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar mogelijke milieuhinder die gepaard gaan met het omschakelen van een agrarisch bedrijf naar een niet agrarisch bedrijf in het plangebied. Zoals hiervoor genoemd wordt gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:
Ad. 1
Conform de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' is het huidige agrarische gemengde bedrijf aangeduid als het volgende:
Sbi-2008 code | Soort bedrijf | Geur | Stof | Geluid | gevaar | Categorie |
011, 012, 013 | Akker- en tuinbouwbedrijf | 10 | 10 | 30 | 10 | 2 |
0146 | Fokken van varkens | 200 | 30 | 50 | 0 | 4.1 |
Conform In de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' is het nieuwe bedrijf aangeduid als het volgende:
Sbi-2008 code | Soort bedrijf | Geur | Stof | Geluid | Gevaar | Categorie |
016,1 | Loonbedrijf groter dan 500 m² | 30 | 10 | 50 | 10 | 3.2 |
In de nieuwe planologische situatie blijft de milieubelasting ten behoeve van geluid en gevaar gelijk. Ten behoeve van stof wordt de milieubelasting met één stap en ten behoeve van geur met drie stappen verkleind. Dit betekent een verbetering van de externe werking (de belasting van het bedrijf richting omgeving) ten opzichte van huidige situatie. Ondanks dat met het planvoornemen het bedrijf in een lagere milieucategorie valt en de milieubelasting van de woningen in de directe omgeving van het bedrijf verminderd, is in deze paragraaf een verantwoording opgenomen voor milieugevoelige functies binnen de richtafstand van geluid van het bedrijf. Het aspect geur wordt in de volgende paragraaf behandeld.
Geluid
Vanwege de ligging van vier woningen binnen de richtafstand van 50 meter is door adviesbureau van der Boom een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd. In dit onderzoek is naar voren gekomen dat er geen overschrijding plaatsvindt van de geluidsgrenswaarden op de woningen.
Uit jurisprudentie is gebleken dat een geluidsonderzoek dient uit te gaan van een reële invulling van de maximale planologische mogelijkheden. Wat als reële planologische invulling moet worden gezien is middels jurisprudentie de volgende richtlijnen gegeven:
Als reële invulling van de maximale planologische mogelijkheden wordt mede gezien bovenstaande jurisprudentielijnen uitgegaan van de meest geluidsonvriendelijke gebruik van de nieuwe situatie zoals die in paragraaf 3.1 van deze toelichting is beschreven. De uitkomsten van het onderzoek van adviesbureau van der Boom zijn derhalve gebruikt om een goede ruimtelijke ordening aan te tonen. Het onderzoek is als bijlage 2 van deze toelichting opgenomen.
Ad. 2
Bij interne werking gaat het erom of de nieuwe functie past in de omgeving, kijkend naar de uitstoot van milieubelastende functies in de nabijheid. Omdat een loonwerkbedrijf geen milieugevoelige functie betreft (en de woning in het plangebied een bestaande woning betreft), zijn er voor deze functie in het kader van de VNG zonering geen afstanden van toepassing.
Landschap/natuur is niet aan te merken als een gevoelig object. Bovendien bevat landschap/natuur geen milieucontouren. Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' is voor deze percelen niet van toepassing.
Het initiatief is getoetst aan de VNG Brochure. Uit deze toets is gebleken dat in het kader van bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen bestaan. Gebleken is dat het afwijken van de VNG richtafstand van geur en geluid niet leidt tot een onacceptabel woon en leefklimaat voor omliggende woningen.
Per 1 januari 2007 is de nieuwe wet 'Geurhinder en veehouderij' (Wgv) in werking getreden. Ten behoeve van de gewenste ontwikkeling is het van belang dat omliggende agrarische bedrijven niet belemmerd worden in hun bedrijfsontwikkeling. Er zal dus duidelijkheid gegeven moeten worden wat de invloed van nabijgelegen veehouderijbedrijven op het plangebied is en andersom.
In het onderhavige plan wordt een varkenshouderij beëindigd. Hiermee wordt de geurhindercontour opgeheven. Dit betekent een verbetering van het woon- en leefklimaat ter plaatse en in de omgeving.
Een functie als een loonwerk- en mechanisatiebedrijf kan niet geschaard worden onder geurhindergevoelige objecten, zoals gedefinieerd in artikel 1 van de Wgv. In het gebied gaan wel mensen verblijven, echter niet langer dan 2 uur. Eventuele werknemers komen in het plangebied voor korte perioden om materiaal en machines op te halen en te stallen.
Landschap/natuur is niet aan te merken als een geurgevoelig object in de zin van de Wet geurhinder en veehouderij. Bovendien wordt geen geur 'geproduceerd'. Het aspect geur is voor deze percelen niet van toepassing.
Het onderhavige plan brengt een verbetering met zich mee in het kader van 'geur'. Het aspect geur vormt daarom geen belemmering voor onderhavig plan.
Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door het gebruik, de opslag, de productie en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met eventueel aanwezige externe risico's die de veiligheid negatief kunnen beïnvloeden. Hiertoe zijn de risico's gekwantificeerd door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde. Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde maar een oriënterende waarde die de personendichtheid binnen een invloedsgebied relateert aan een bepaalde maat voor risico aanvaarding.
Middels de Risicokaart is beoordeeld of er risicobronnen in en rond het plangebied aanwezig zijn. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven.
Afbeelding 5.1 risicokaart Gelderland (plangebied omcirkeld)
Volgens de risicokaart van de Provincie Gelderland zijn in de directe omgeving van het plangebied geen bedrijven gevestigd die gevaarlijke stoffen transporteren of opslaan. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen transportroutes voor vervoer van gevaarlijke stoffen gelegen. Bij afwezigheid van risicobronnen vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de geplande ontwikkeling.
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. In het Waterbeheerplan 2010-2015 van Waterschap Rijn en IJssel staat het beleid beschreven op een drietal hoofdthema's. Voor het thema Veiligheid is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het thema Watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt “stand still - step forward”. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft Waterschap Rijn en IJssel naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.
Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.
Het plan betreft de omschakeling van een agrarisch bedrijf naar een agrarisch hulpbedrijf (loonwerk- en mechanisatiebedrijf) op een bedrijfsperceel aan de Meester Meinenweg 29. Daarvoor zal een deel van de bestaande bebouwing (karrenloods) worden gesloopt dan wel worden verkleint (varkensstal). Nieuwgebouwd wordt een werktuigberging. De bestaande wasplaats met waterdichte vloer aan de noordzijde van het perceel wordt gehandhaafd.
De perceeloppervlakte bedraagt ca. 3925 m2. Het terrein is in de huidige situatie volledig verhard, hetgeen ook na realisatie van de plannen zo blijft. Door de sloop- en bouwactiviteiten neemt het bebouwingsoppervlak af van ca. 1000 m2 naar 970 m2.
De bestaande veldschoppe op het perceel westelijk van het bedrijfsperceel wordt gesloopt. Hiermee vervalt 55 m2 verhard oppervlak.
Hieronder worden eerst de relevante waterhuishoudkundige aspecten onderscheiden. Vervolgens worden voor de relevante aspecten de specifieke doelen en maatstaven uitgewerkt.
Thema | Toetsvraag | Relevant | Intensiteit# |
Veiligheid |
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade) 2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier? |
Nee Nee |
2 2 |
Riolering en Afvalwaterketen | 1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap? |
Nee Nee Nee |
2 1 1 |
Wateroverlast (oppervlakte-water) |
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500m2? 2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m2? 3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes? |
Nee Nee N.v.t. Nee |
2 1 1 1 |
Oppervlakte- waterkwaliteit |
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? |
Ja |
1 |
Grondwater- overlast |
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 3. Is in het plangebied sprake van kwel? 4. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren? 5. Beoogt het plan aanleg van drainage? |
Nee Nee Nee Nee |
1 1 1 1 |
Grondwater- kwaliteit |
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? | Nee | 1 |
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? |
Ja Nee |
1 2 |
Volksgezondheid |
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? |
Nee Nee |
1 1 |
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur? 4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied? |
Nee Nee Nee Nee |
2 2 1 1 |
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied? | Nee | 1 |
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? |
Nee |
2 |
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | Nee | 1 |
# de intensiteit van het watertoetsproces is afhankelijk van de antwoorden op bovenstaande vragen. Als er op een categorie 2 vraag een 'ja' is geantwoord is een uitgebreide watertoets noodzakelijk. Is er op geen van de categorie 2 vragen een 'ja' geantwoord dan kan een verkorte watertoets doorlopen worden. Als er alleen met 'nee' is geantwoord dan is het RO-plan waterhuishoudkundig niet van belang en hoeft er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd te worden.
Riolering en afvalwaterketen
Huishoudelijk afvalwater van de bestaande bebouwing aan de Meester Meinenweg 29 (woning, bedrijfskantine en werkplaats) is aangesloten op het gemeentelijk drukrioleringssysteem (P244). In de nieuwe situatie zal hier geen significante verandering in optreden. De bestaande afvoercapaciteit is dan ook voldoende voor de afvoer van het afvalwater.
Wateroverlast
Er is geen toename van verhard oppervlak, het verharde oppervlak wordt zelfs verminderd met ca. 85 m2.
Het bestaande verharde oppervlak is niet op riolering aangesloten en wordt geïnfiltreerd in de bodem en/of beperkt geloosd op een watergang. Het afstromende hemelwater vanaf de wasplaats (ontdaan van vervuilingen) wordt eveneens in de bodem of op een watergang geloosd.
Aangezien er geen toename van verhard oppervlak zijn geen aanvullende maatregelen nodig en worden volstaan met de huidige lozingswijze.
Inrichting en beheer
De watergang aan de oostzijde van het perceel is in eigendom en beheer van het waterschap Rijn & IJssel. Met de aanplant van de bomen aan de oostzijde van het perceel zal rekening worden gehouden met de obstakelvrije onderhoudsstroom van 5 meter langs deze watergang. Met de uitvoering van de overige compensatiemaatregelen in het kader van het compensatieplan zal ook rekening worden gehouden met overige obstakelvrije zones langs andere watergangen.
Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Dit is een herziening van de Monumentenwet 1988. Met deze herziening zijn de belangrijkste bevoegdheden aangaande de archeologie bij de gemeente neergelegd. De gemeente dient er voor te zorgen dat de archeologische waarden en verwachtingen bekend zijn en in de ruimtelijke inrichting worden meegewogen.
Bij elke voorgenomen activiteit om de bodem te verstoren in een gebied met archeologische waarde of verwachting moet in een zo vroeg mogelijk stadium worden bepaald of een nader onderzoek noodzakelijk is.
Het plan ter plaatse van de het bedrijfsperceel betreft de verbouw van de voormalige varkensschuur en de herbouw van de bestaande kapschuur. Deze bouw- en verbouwactiviteiten vinden plaats binnen een gebied waarbinnen het bestemmingsplan 'Integrale herziening buitengebied Winterswijk' een dubbelbestemming Waarde- Archeologie 1 van toepassing is. In deze dubbelbestemming is opgenomen dat bij bodemingrepen groter dan 50 m² een archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.
In dit bestemmingsplan zijn de dubbelbestemmingen ten aanzien van Waarde- Archeologie uit het bestemmingsplan integrale herziening buitengebied Winterswijk één op één overgenomen. Bescherming van archeologische waarden zijn daarmee ook in de toekomst gewaarborgd.
Concludend over het aspect archeologie kan worden geconstateerd dat eventuele verstoring van archeologische waarden in dit bestemmingsplan via het geven van dubbelbestemmingen en omgevingsvergunningstelsel voor aanlegwerkzaamheden zijn gewaardborgd. Voor het aspect cultuurhistorie kan worden aangegeven dat de bebouwing geen monumentenstatus heeft of kan worden aangemerkt als karakteristiek. Van aantasting van cultuurhistorische waarden is met het plan geen sprake.
Het plan ter plaatse van de compensatiepercelen betreft het opnieuw inrichten van deze percelen voor natuurdoeleinden, waaronder de aanplant van bomen. Voor deze percelen zijn binnen het bestemmingsplan 'Integrale herziening buitengebied Winterswijk' de dubbelbestemming Waarde- Archeologie 4 gegeven. In deze dubbelbestemming is opgenomen dat bij bodemingrepen groter dan 2.500 m² een archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. Hiervan is in het onderhavige het plan geen sprake. Omdat geen archeologisch onderzoek is uitgevoerd kunnen de gronden niet worden vrijgegeven. De dubbelbestemmingen archeologie blijven derhalve allen behouden zodat archeologische resten bij eventuele (toekomstige) bodemingrepen beschermd blijven. Bovendien is ten behoeve van aanlegwerkzaamheden een omgevingsvergunningsplicht opgenomen.
Concludend over het aspect archeologie kan worden geconstateerd dat eventuele verstoring van archeologische waarden in dit bestemmingsplan via het geven van dubbelbestemmingen en omgevingsvergunningstelsel voor aanlegwerkzaamheden zijn gewaardborgd. Voor het aspect cultuurhistorie kan worden aangegeven dat de bebouwing geen monumentenstatus heeft of kan worden aangemerkt als karakteristiek. Van aantasting van cultuurhistorische waarden is met het plan geen sprake.
Ter bescherming van ecologische waarden dient er bij ruimtelijke ingrepen een afweging te worden gemaakt in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn en de Flora- en faunawet.
Met de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden levert Nederland een bijdrage aan een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. De Vogelrichtlijn is gericht op het beschermen van de in het wild levende vogelsoorten en op de instandhouding van de habitatten die het leefmilieu voor deze soorten vormen. De Habitatrichtlijn is gericht op het instandhouden van natuurlijke en halfnatuurlijk habitatten en bescherming van wilde flora en fauna.
In de Flora- en faunawet wordt het volgende gesteld: “een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wilde levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving”. Dit betekent dat onderzocht dient te worden of middels de plannen bedreigende situaties ontstaan in de leefomgeving van, in of direct rond het gebied voorkomende flora en fauna. Het gaat hierbij om het effect van de beoogde ingreep op het natuurlijke milieu. De aard van de ingreep speelt daarbij een belangrijke rol.
Natuurbank Overijssel heeft op november 2012 een quickscan Flora en Fauna (bijlage 1) uitgevoerd om te beoordelen of onderhavige plan ecologisch gezien ruimtelijk verantwoord zijn. In het rapport is de volgende conclusie opgenomen:
"Er zijn in het plangebied geen beschermde planten of dieren vastgesteld. De onderzoeksresultaten komen overeen met de verwachting die voorafgaand aan het veldonderzoek op basis van bronnenonderzoek en een landschappelijke analyse is opgesteld. Het onderzoek kan als volledig beschouwd worden. In verband met de mogelijke aanwezigheid van broedvogels in de gebouwen wordt geadviseerd om de gebouwen buiten de broedtijd te slopen."
Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing worden vastgesteld indien:
Van een verslechtering van de luchtkwaliteit "in betekende mate" als bedoeld onder c is sprake indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:
Het onderhavige plan behoort niet tot één van de bovenstaande categorieën. Er dient derhalve op andere wijze te worden aangetoond dat het plan 'niet in betekende mate' bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Aangezien het gaat om slechts het mogelijk maken van één agrarisch hulpbedrijf draagt het project 'niet in betekende mate' bij aan de lucht verontreiniging. Ten aanzien van luchtkwaliteit zijn hierdoor geen belemmeringen voor het onderhavige plan.
In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r. Een bestemmingsplan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging die daarin is aangebracht is het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de in onderdeel D genoemde drempelwaarden ligt, moet het bevoegd gezag zich er nog steeds van vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'. Op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling dient te worden vastgesteld of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
Zoals verwoord in paragraaf 5.8 heeft de geplande ontwikkeling in het plangebied geen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Een passende beoordeling op basis van artikel 19j van de Natuurbeschermingswet 1998 is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk. Derhalve is ook geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.
Dit bestemmingsplan voorziet in een directe eindbestemming voor wat betreft de binnen het plangebied geplande ontwikkeling en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.
In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r., er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-plicht. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.
Indien de volgende drempelwaarden worden overschreden is sprake van een m.e.r.-beoordelingsplichtig plan:
Dit bestemmingsplan voorziet in vervangen de nieuwbouw binnen het bedrijfsperceel waarbij de totale oppervlakte verminderd zal worden. Hiermee blijft dit bestemmingsplan ruimschoots beneden de drempelwaarde (een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer). Er is derhalve geen sprake van een m.e.r.-beoordelingsplicht.
Zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder de drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen hebben.
Indien de maximale planologische mogelijkheden van dit plan worden vergeleken met de drempelwaarden uit onderdeel D van het Besluit m.e.r. kan worden geconcludeerd dat er gezien:
sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is. Er is geen sprake van belangrijk nadelige milieugevolgen, dit is onder andere gebleken uit de voorgaande paragrafen in dit hoofdstuk. Daarnaast zijn de potentiële effecten van het project, in relatie tot de kenmerken en de plaats van het project, dusdanig beperkt van aard en omvang dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan bestaat uit één verbeelding (plankaart) en planregels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De planregels regelen de gebruiksmogelijkheden van de gronden, de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en/of op te richten bebouwing. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij de uitleg van de verbeelding en planregels. In de volgende twee paragrafen wordt de systematiek van de planregels uiteengezet en wordt een uitleg per bestemming gegeven.
De opbouw van het bestemmingsplan is conform SVBP 2012. De planregels van het bestemmingsplan “Meester Meinenweg 29 Winterswijk Kotten” bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. In het onderstaande wordt allereerst de indeling van de regels toegelicht. Vervolgens komen de verschillende bestemmingen aan de orde.
Begripsbepalingen
In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsbepalingen zijn opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
De wijze van meten bevat technische regelingen met betrekking tot het bepalen van oppervlaktes, percentages, hoogtes, diepten, breedtes en dergelijke waarmee op een eenduidige manier uitleg wordt gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan.
De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een bouwvergunning hebben verleend. Een bouwvergunning wordt verleend indien zij voldoet aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening.
Bestemmingen
Allereerst komen alle (enkel)bestemmingen aan de orde. Het betreft een indeling van bestemmingen in hoofdgroepen waarin de meest voorkomende functies kunnen worden ondergebracht. De indeling in hoofdgroepen maakt het raadplegen van een bestemmingsplan en het zoeken naar bepaalde functies eenvoudiger.
De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:
Hieronder volgt per bestemmingsonderdeel een korte toelichting:
Algemene regels zijn regels die gelden voor meerdere bestemmingen dan wel een algemene strekking hebben. Het betreft: de anti-dubbeltelregel en algemene bouw- , afwijkings- en procedureregels.
Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
In deze regels zijn algemene regels ten aanzien van het ondergronds bouwen opgenomen met bijbehorende maatvoering. Daarnaast zijn regels opgenomen ten aanzien van bestaande afstanden en andere maten ingeval van strijdigheid met de nieuwe bestemmingsregels. Ook is hierin geregeld wanneer overschrijding van bouw- en bestemmingsgrenzen door ondergeschikte bouwdelen is toegestaan.
Algemene afwijkingsregels
In deze bepaling wordt aan Burgemeester en Wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van het bestemmingsplan ten behoeve van niet-ingrijpende bouwactiviteiten. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.
Algemene procedureregels
In deze bepaling staat aangegeven welke procedure dient te worden gevolgd bij de voorbereiding van een besluit tot toepassen van een nadere eis.
De overgangs- en slotregels zijn algemeen van aard en geldt voor alle bestemmingen. De volgende slotbepalingen zijn opgenomen in dit laatste hoofdstuk.
Overgangsrecht
In deze bepaling wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht. Aangesloten is bij het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Slotregel
Als laatste wordt de slotregel opgenomen. Deze regel bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsbepaling.
De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van natuurwetenschappelijke waarde, voor waterlopen en waterpartijen, voor recreatief en educatief medegebruik. Gelet op de bestemming zijn de bouwmogelijkheden beperkt. Enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan met een hoogte van maximaal 2 meter. Er is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen ter bescherming van de hier aanwezige natuurwetenschappelijke waarden.
Voor de vormgeving van deze bestemming is zoveel mogelijk aangesloten bij het vigerende bestemmingsplan.
De uitoefening van het loonwerk en mechanisatiebedrijf is mogelijk gemaakt via de bestemming 'bedrijf' en de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - agrarisch hulpbedrijf'.
Uitbreidingsmogelijkheden
In bijlage 1 van de regels is voor het bedrijf verschillende kolommen aangegeven. Het betreft ondermeer een kolom met de maximale toegestane oppervlakte.
Bedrijfswisseling
Door middel van een afwijkingsmogelijkheid kan een ander bedrijf worden toegestaan dan op grond van de subbestemming is toegestaan. Vestiging van een ander bedrijf wordt daarmee mogelijk gemaakt. Als voorwaarde geldt, dat het daarbij moet gaan om een bedrijf van een categorie 1 of 2 volgens de staat van bedrijfsactiviteiten die als bijlage 3 bij de regels is opgenomen. Met een wijzigingsbevoegdheid kan een bedrijf van categorie 3a worden toegestaan.
De gebieden met een zeer hoge, hoge en middelmatige en lage archeologische ver-wachtingswaarde zijn bestemd als 'Waarde - Archeologische verwachting 1, 3 en 4'. Deze gebieden worden beschermd door middel van een verplichting tot het overleggen van een archeologisch onderzoek bij de aanvraag van omgevingsvergunningen voor het bouwen en andere omgevingsvergunningen waarbij sprake is van bodemverstoringen.
Het oppervlaktecriterium, waarboven archeologisch onderzoek noodzakelijk is, verschilt per gebied. Het volgende geldt in de bestemming:
Gelet op het stelsel van de Wet ruimtelijke ordening moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen of een overeenkomst sluiten met de initiatiefnemer voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur (Besluit ruimtelijke ordening) aangewezen bouwplan is voorgenomen.
De gemeente sluit een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer af, waardoor een exploitatieplan niet noodzakelijk is.
Artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening geeft aan dat het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties die in kennis gesteld moeten worden van dit bestemmingsplan zijn geïnformeerd.
Het waterschap heeft gereageerd en een tweetal opmerkingen geplaats over het aanwezig zijn van een watergang aansluitend aan het perceel. De opmerkingen van het waterschap, welke zijn verwerkt in de waterparagraaf in paragraaf 5.6. waren:
Vooroverleg met de buren (belanghebbenden)
In 2012 heeft de initiatiefnemer een mediationproces doorlopen met de fam. Weykamp (Meester Meinenweg 35). Dit proces is succesvol doorlopen wat resulteerde in een overeenkomst met heldere afspraken. Uitkomst van het proces is dat de fam. Weykamp akkoord is de hierboven beschreven wijziging van de bestemming, gebruik en ver- en nieuwbouw van (bij)gebouwen op het erf van de fam. Meerink.
In het najaar van 2012 zijn twee gesprekken en enkele e-mailwisselingen geweest van de fam. Van Ast. Wonende op het adres (Meester Meinenweg 24). De familie Van Ast heeft geen definitief standpunt willen uiten. Wel wilden ze een zelfde mediationtraject doorlopen als de fam. Weykamp. Op dit verzoek is de fam. Meerdink niet ingegaan. Er is geen noodzaak voor mediation, de onderlinge verhoudingen zijn niet verstoord en een verschil van mening is geen reden voor mediation. Uiteraard mogen buren overlast vrezen. Ze zijn niet enthousiast over de plannen want ze vrezen planschade door geluidsoverlast. De genoemde voorbeelden van geluidsoverlast hadden echter betrekking op bouwwerkzaamheden van de woning van de fam. Op voordracht van de fam. Meerdink is geopperd om de inrit aan de zuidwestzijde te sluiten en dicht te planten met een groensingel. Op dit voorstel is niet gereageerd.
De andere directe buren (adres Meester Meinenweg 31) hebben aangegeven akkoord te zijn met de voorgenomen ontwikkelingen.