direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Siloterrein
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.BP1404CELANDBOUWST-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het gebied Siloterrein in Winterswijk is een oude bedrijfslocatie gelegen langs de spoorlijn Zutphen – Winterswijk. Het gebied heeft zijn functie verloren, en is al lange tijd aangemerkt als binnenstedelijke herstructureringslocatie. Centraal in het gebied is een supermarkt gevestigd, maar een deel van de oorspronkelijke bedrijfsruimten staan leeg of zijn gesloopt (waaronder de markante silo). De bedrijfsactiviteiten in het verleden hebben tot vervuilingen geleid, die de ontwikkelingsopgave complex en kostbaar maken.

Na verschillende mislukte eerdere pogingen tot herontwikkeling te komen, is na intensieve inspanningen een plan tot stand gekomen voor ontwikkeling van (een deel van) het terrein dat voldoet aan de gemeentelijke uitgangspunten. Onderdeel hiervan zijn ondermeer een vanuit elders in het centrum te verplaatsen supermarkt en een appartementengebouw.

De voorziene ontwikkelingen passen enerzijds in de positie van het gebied in de centrumrand, en bouwen anderzijds voort op de structuren en vormen die behoren bij een spoorgebonden bedrijfsterrein. De inrichting van de (semi-) openbare ruimtes heeft extra aandacht gekregen. Daarmee leidt het plan tot een ruimtelijke en functionele opwaardering van het gebied en een versterking van de relatie met de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1404CELANDBOUWST-OW01_0002.jpg"

Figuur 1 Plangebied

Het is de bedoeling om het noordelijke deel van het plangebied op korte termijn daadwerkelijk in ontwikkeling te nemen. Voor het zuidelijke deel zijn nog geen concrete planinitiatieven bekend. Wel zijn hiervoor – afgestemd op de voorziene ontwikkeling in het noordelijke deel - de functionele en stedenbouwkundige randvoorwaarden in het stedenbouwkundige plan opgenomen.

Het gebied de Lorijn behoord niet tot het plangebied, om een eenduidige stedenbouwkundige structuur te creëren is dit terrein meegenomen in het stedenbouwkundigeplan en beeldkwaliteitplan.

Er is geen bestemmingsplan voor deze locatie, vandaar dat dit bestemmingsplan nodig is.

1.2 Leeswijzer

In de voorliggende rapportage zal allereerst ingegaan worden op het 'integrale plan- en gebiedsprofiel' (hoofdstuk 2). Het gebiedsprofiel omvat een beschrijving van het gebied waarin het plangebied ligt, waarbij ruimtelijke en functionele aspecten van het gebied aan de orde komen. Het planprofiel omvat een omschrijving van het onderhavige plan waarvoor de partiële herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Eveneens wordt ingegaan op de ruimtelijke en functionele aspecten van het plangebied.

In de hoofdstukken 3, 4 en 5 wordt het plan beoordeeld. Hoofdstuk 3 geeft het beleidskader weer. Het initiatief wordt hierin getoetst aan het geldende rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 wordt een integrale afweging gemaakt ten aanzien van de aanvaardbaarheid en wenselijkheid van het bouwplan in het licht van de plaatselijke waarden van het gebied. Het 5de hoofdstuk beschrijft de milieuhygiënische aspecten.

Vervolgens wordt ingegaan op de wijze van uitvoering. In hoofdstuk 6 wordt de juridische planopzet uiteengezet. In hoofdstuk 7 wordt de procedure uiteengezet en in hoofdstuk 8 wordt inzage gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Plan- en Gebiedsprofiel

2.1 Inleiding

Dit hoofdstuk bevat allereerst een beschrijving van het gebied. Dit omvat de omgeving van het plangebied en de ligging van het plangebied in die omgeving. Vervolgens wordt de planopzet beschreven per deelgebied. Ten slotte worden de gewenste bestemmingen geformuleerd.

2.2 Gebiedsprofiel

Het plangebied ligt aan de rand van het centrum van Winterswijk. Het wordt ingekaderd door de spoorlijn, de Tuunterstraat en de Landbouwstraat.

De spoorlijn Zutphen – Winterswijk is in 1879 geopend door de Nederlandsch-Westfaalsche Spoorwegmaatschappij. Twee jaar later werd de lijn doorgetrokken van Winterswijk naar Gelsenkirchen- Bismarck, met een zijtak naar Bocholt. De hoofdlijn was vele decennia van belang voor het transport van kolen uit het Ruhrgebied. In 1961 werd het treinverkeer naar Duitsland opgeheven.

Winterswijk was een kleine fabrieksstad, met een goed ontwikkelde textielnijverheid. Maar liefst zeven textielfabrieken telde de stad. In het gebied nabij, de latere, Landbouwstraat ontstond rond de Tweede Wereldoorlog spoorgebonden bedrijvigheid. Hier lagen goederenloodsen met bijbehorende sporen en een silocomplex. Door de enorme hoogte van de destijds aanwezige silo is het terrein bekend als het Siloterrein. De bebouwing langs de Landbouwstraat was op het spoor gericht en accentueerde de lengterichting van het spoor. Aan de andere kant van de Landbouwstraat stonden enkele garages en kleinere bedrijven.

De Landbouwstraat loopt grotendeels parallel aan het spoor en is de verbinding tussen de oude uitvalswegen Misterweg en Tuunterstraat. In de loop der jaren werden het beloop van de Landbouwstraat en de aansluitende wegen aangepast aan de eisen des tijds. Op de Landbouwstraat komen enkele woonstraten uit vanuit het nabij gelegen centrum.

Aan deze licht gebogen straten staan merendeels kleinere vrijstaande woningen uit de eerste helft van de twintigste eeuw. Er heerst een plezierige, wat kleinsteedse sfeer.

De Tuunterstraat aan de noordkant is een oude uitvalsweg, waaraan een mengeling van kleine rijtjes en vrijstaande woningen staat. Aan de overzijde van de Tuunterstraat wordt het plangebied begrensd door een voormalige tuinderij en een aan eind van de twintigste eeuw tot woonwijk geherstructureerd fabrieksterrein. Aan de overzijde van de spoorlijn liggen - achter het groen dat de spoorlijn begeleidt - grootschalige detailhandelsbedrijven met een eenvoudige uitstraling. Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan het gemengde gebied met wonen en voorzieningen rond de Misterweg.

Een belangrijk deel van de bebouwing in het plangebied is gesloopt, waaronder het silocomplex. Van de spoorloodsen resteert nog een deel, zij het dat dit al jaren ongebruikt is. Het verkeert in slecht onderhouden staat. Grenzend aan het plangebied staat op de hoek Tuunterstraat – Landbouwstraat het kerk- en verenigingsgebouw “Spoorzicht” van de Evangelische Gemeente. Op de hoek Landbouwstraat - Tuunterstraat ligt (buiten het plangebied, een tandprothetische praktijk. Aan de overzijde van De Landbouwstraat (oostzijde) zijn de bedrijven verdwenen en gesloopt. Hier is een supermarkt met een groot parkeerterrein gevestigd. Verderop, op de hoek Landbouwstraat – Korenstraat zat een dierenartsenpraktijk. Aan de zuidzijde van het Siloterrein staan nog de gebouwen van het vroegere bedrijf De Lorijn. Deze hebben hun functie verloren, het terrein is vervuild.

Door de sloop van bebouwing en verlies aan functie, is het gebied verworden tot een herstructureringslocatie. De afstand van het plangebied tot de entree van het centrum is hemelsbreed zo’n 150 meter, het hart van het dorp ligt op 500 à 600 meter. Het station ligt op zo’n 250 à 350 meter. De locatie ligt dus in de centrumrand hetgeen mogelijkheden biedt voor een passende ontwikkeling.

2.3 Planopzet

S1

De noordelijke kavel van het Siloterrein is ± 3.020 m² groot en wordt ontsloten vanaf de Tuunterstraat. Het perceel ligt op de overgang van de kleinschalige vroegstedelijke lintbebouwing naar de grootschalige bebouwing die te vinden is op de voormalige bedrijventerreinen aan de westzijde van de spoorlijn en de erachter gelegen naoorlogse woonwijken.

Hier wordt een (zorg)appartementencomplex met ca. 25 - 30 woningen gerealiseerd. Het nieuwe appartementengebouw voegt zich – net als de vroegere bebouwing - naar de richting en massa van de bebouwing in de spoorzone. Daarmee refereert het aan de vroegere spoorgebonden functies en accentueert het de overgang van de Tuunterstraat naar het grootschalig bebouwde gebied aan de westzijde van het spoor. Het appartementengebouw benadrukt zo de richting en schaal van de bebouwing langs de spoorlijn.

Het gebouw wordt een stevig blok van drie verdiepingen met een duidelijk gezicht naar de Tuunterstraat en de spoorlijn.

Het gebouw is georiënteerd op de Tuunterstraat enerzijds en het parkeerterrein aan de achterzijde anderzijds. Vanuit het gebouw wordt zicht geboden op de groene spoorzone. Het parkeren wordt aan de achterkant (zuidoostzijde) van het gebouw gesitueerd. Hier is ruimte voor circa 40 parkeerplaatsen.

Om eventuele wijzigingen mogelijk te maken en te houden in het programma is ervoor gekozen om de bestemming Gemengd aan deze gronden toe te kennen.

S2

Het middengedeelte van het siloterrein meet 3.960 m² en wordt ingevuld met een supermarkt. Deze wordt van elders in Winterswijk hierheen verplaatst. De invulling van de locatie is bepalend voor het beeld van de nieuwe Landbouwstraat, zeker zolang de derde kavel onbebouwd blijft. Samen met de al aanwezige supermarkt moeten de nieuwe supermarkt en beide parkeerterreinen één samenhangend winkelgebied vormen. Het wordt een centraal gelegen supermarktcluster binnen Winterswijk, gericht op de dagelijkse boodschappen. Gestreefd moet worden naar eenheid in het ontwerp van de buitenruimte.

De ruimtelijke invulling van beide supermarktterreinen moet de lengterichting van de Landbouwstraat accentueren. Het nieuwe supermarktgebouw krijgt een representatieve uitstraling op de tegenover liggende supermarkt en het bijbehorend parkeerterrein. De gevel aan de spoorzijde moet sober en helder te zijn.

Onderdeel van de nieuwe supermarkt is een laadperron voor grotere vrachtwagens. Op grond van de draaicirkels hiervan en de gestandaardiseerde bedrijfsinrichting van de beoogde supermarkt, is het laadperron gesitueerd aan de noordoostelijke zijkant van de supermarkt.

Het parkeren is langs de Landbouwstraat en als parkeerterrein ten zuiden van de supermarkt opgelost. Er zijn tenminste 68 parkeerplaatsen op eigen terrein en ruimte voor fietsparkeren.

Voor een goede ruimtelijke uitstraling van het supermarktgebied is het essentieel dat de inrichting van beide parkeerterreinen goed wordt afgestemd. Daarbij heeft het bedrijfsmatig de voorkeur de ingangen en inritten van beide supermarkten zo ten opzichte van elkaar te situeren, dat een uitwisseling tussen beide eenvoudig mogelijk is.

S3

Voor het zuidelijke deel van het Siloterrein – in omvang zo’n 2.250 m² - is nog geen nieuw gebruik bekend. De locatie is echter in belangrijk mate beeldbepalend voor de hele Landbouwstraat en nabije omgeving. Het is immers een belangrijke zichtlocatie, niet alleen in de Landbouwstraat zelf, maar ook vanuit de Korenstraat, de Silostraat, de Misterweg en de overzijde van het spoor. Vanuit alle richtingen kan de hier te realiseren bebouwing invloed hebben op de ruimtelijke beleving.

Voorlopig blijft het terrein ongebruikt. Het kan een zicht- of verblijfsfunctie krijgen. Gestreefd moet echter worden het terrein zo spoedig mogelijke in te vullen met bebouwing, om de herontwikkeling van dit gebied stedenbouwkundig optimaal effectief te laten zijn. Uitgangspunt bij het ontwerp van de nieuwbouw is gebruik te maken van de historie van het terrein: de markante, kloeke silo die hier stond – naamgever van het gebied – vormt daarbij de basis.

De invulling van deze plek krijgt de volgende stedenbouwkundige randvoorwaarden:

  • stevig(e) gebouw(en);
  • het gebouw mag een accent bevatten van drie (maximaal vier) bouwlagen;
  • indien er voor een accent gekozen wordt, ligt deze in de zichtlijnen vanaf de Silostraat, Misterweg / spoortracé en Korenstraat.

Functioneel kan hier een centrum gelieerde voorziening komen (fitness, paramedisch, artsenpraktijk), dienstverlening, maatschappelijke functie, kantoor, ambachtelijk bedrijf, enz. of een combinatie hiervan. Detailhandel is uitgesloten.

Het is wenselijk om langs de Landbouwstraat een breed trottoir te realiseren. Hierdoor wordt de samenhang met de wijk versterkt en wordt het smalle trottoir aan de de Lorijnzijde ontlast.

2.4 Bestemmingen

De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen hiervoor is beschreven. Dit bestemmingsplan kent de bestemmingen Detailhandel - Supermarkt, Gemengd en Groen.

Detailhandel - Supermarkt

De bestemming Detailhandel - Supermarkt is bestemd voor de supermarkt en het parkeren ten behoeve van de supermarkt met bijbehorend gebruik.

Gemengd

De bestemming Gemengd is bestemd voor de appartementen, met parkeren en bijbehorend gebruik. Daarnaast biedt het mogelijkheden voor de functies kantoor en maatschappelijk.

Groen

De bestemming Groen is toegekend aan de plantsoenen, parken en groenstroken binnen het plangebied. In de bestemmingsomschrijvingen is aangegeven welk gebruik is toegestaan. In de bouwregels is bepaald dat gebouwen niet zijn toegestaan.

Hoofdstuk 3 Beleidsanalyse

3.1 Provinciaal beleid

3.1.1 Streekplan Gelderland 2005

Provinciale staten stellen op basis van artikel 2.2 Wro ten behoeve van een goede provinciale ruimtelijke ordening voor het gehele grondgebied van de provincie een of meer structuurvisies vast. De structuurvisie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied, alsmede de hoofdzaken van het door de provincie te voeren ruimtelijk beleid. Nu de provincie nog geen structuurvisie heeft vastgesteld op basis van artikel 2.2. van de Wro, blijven de daarmee gelijk te stellen beleidsplannen die zijn opgesteld onder de oude WRO van toepassing.

Streekplan Gelderland 2005

De provincie heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in het Streekplan Gelderland 2005'. De provincie stuurt in het streekplan op hoofdlijnen, waarbij ruimtelijke kwaliteit voorop staat. Ruimtelijke kwaliteit wordt vertaald in de begrippen gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde.

Ruimtelijke plannen dienen aan basiskwaliteitsnormen te voldoen. Hiermee wordt gedoeld op de condities van de ruimte die voor de gezondheid en veiligheid van alle burgers van belang zijn. In het provinciaal beleid voor stedelijke ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen 'bestaand bebouwd gebied' en stedelijke uitbreiding. Het accent van de provinciale beleidsambities ligt op de vernieuwing en het beheer en onderhoud van bestaand bebouwd gebied. Hiervoor zijn nodig:

  • een verhoging van de kwaliteit van de leefomgeving en openbare ruimte door fysieke aanpassingen;
  • het oplossen en voorkomen van milieuproblemen en –knelpunten door een duurzame planontwikkeling;
  • door kwalitatief woonbeleid bevorderen dat woonmilieus en de kwaliteit van de woningen aansluiten op de vraag van de inwoners van Gelderland;
  • intensivering van het stedelijk grondgebruik, maar wel met behoud van karakteristieke elementen en zorgvuldig omgaan met open ruimten daarbinnen;
  • optimalisering van het gebruik van het bestaand bebouwd gebied: meer gebruik van de verticale dimensie (hoogte, diepte) en van de tijdsdimensie (meervoudig gebruik van dezelfde gebouwde ruimte).

De provincie Gelderland is in het streekplan opgedeeld in regio's om zodoende gebiedsspecifiek beleid op kunnen voeren. Per regio is een regionale structuurvisie opgesteld door de regionale samenwerkingsverbanden van gemeenten. Zij hebben bouwstenen aangereikt in de vorm van regionale structuurvisies.

Het Gelders kwalitatief woonbeleid richt zich zowel op bestaand bebouwd gebied (herstructurering, transformatie) als op nieuw stedelijk gebied (uitbreiding). De belangrijkste ruimtelijke beleidsaccenten zijn:

  • Het aanbod aan woningen en woonmilieus moet beter aansluiten bij de voorkeuren van bewoners. Om deze reden bevordert de provincie vooral de realisatie van woningen voor ouderen en starters en van de woonmilieus centrum-stedelijk en landelijk wonen. Voorts wil de provincie een versnelling bevorderen van herstructurering en transformatie van bestaand bebouwd gebied, het aanpakken van de stagnerende (nieuwbouw)productie, het vergroten van het aanbod aan levensloopbestendige woningen en wijken en het versterken van verscheidenheid en identiteit.
  • Voor het Kwalitatief Woonprogramma (KWP) is uitgangspunt is dat in de periode 2000 tot 2015 in totaal ca. 120.000 woningen netto aan de voorraad in Gelderland worden toegevoegd. Hiervan zijn in de periode 2000 tot en met 2004 bijna 30.000 woningen gerealiseerd.
  • In 2010 is voor de periode 2010-2019 het Kwalitatief Woonprogramma geactualiseerd vastgesteld, op basis van de behoeftenraming.

Werkgelegenheid

Een groot deel van de werkgelegenheid is te vinden binnen woonkernen, met name in de sectoren detailhandel, horeca, dienstverlening. Van belang is voldoende ruimte te houden in met name stads- en dorpscentra om deze werkgelegenheid ook in de toekomst te kunnen accommoderen. Het beleid is er opgericht om deze werkgelegenheid in en rond woonmilieus te situeren en ook dichtbij goede OV-verbindingen, vanwege de hoge dichtheid aan arbeidsplaatsen per hectare.

Ruimtelijke Verordening

Op 15 december 2010 stelden Provinciale Staten de Ruimtelijke Verordening Gelderland vast. De voorschriften in de ruimtelijke verordening zijn gebaseerd op de provinciale structuurvisie.

De kaart Ruimtelijke Verordening Gelderland geeft aan dat het plangebied is aangewezen als 'bestaand bebouwd gebied' waar nieuwe bebouwing is toegestaan.

In een bestemmingsplan gaan nieuwe locaties voor detailhandel niet ten koste van de bestaande detailhandelsstructuur. Dit beleid voor detailhandel en grootschalige voorzieningen is onderdeel van het verstedelijkings-, locatie- en knooppuntenbeleid, zoals aangegeven in de structuurvisie. Het doel van het beleid is het behoud van een duurzame en fijnmazige detailhandelsstructuur in Gelderland. De positie van de bestaande winkelgebieden heeft prioriteit.

De in een bestemmingsplan op te nemen nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen dienen te passen in het vigerende, door GS vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio en het daarin opgenomen regiototaal aan woningen. Dit is voor de regio Achterhoek bruto 7.200 woningen, ofwel netto 5.900 woningen. Met een woningbouwprogramma van de gezamenlijke gemeenten van 15.000 nieuwbouwwoningen voor de hele regio voor de periode 2010-2019 is er sprake van een forse overprogrammering aan nieuwbouw. De gezamenlijke gemeenten en woningcorporaties zien hier een taak deze opgave om te buigen naar een scenario dat beter past bij de behoefte.

Conclusie

In onderhavige plan worden de centrumstedelijke functies wonen, detailhandel (supermarkt), maatschappelijk en kantoor mogelijk gemaakt op voormalige bedrijfsgronden tegen het centrum van Winterswijk aan. In het plangebied wordt een supermarkt toegevoegd aan het bestaande detailhandelsaanbod van Winterswijk. Deze detailhandel zorgt voor een betere fijnmazige detailhandelstructuur in Winterswijk. Het is niet mogelijk om andere detailhandel te realiseren dan de supermarkt. Er treedt wél een verdichting van het aantal woningen op. Omdat deze ontwikkeling al meer dan 10 jaar gaande is, kan deze binnen de mogelijke uitbreiding van woningen worden gerealiseerd. Het provinciale beleid vormt derhalve geen belemmering voor de realisering van het onderhavige plan in bestaand stedelijk gebied.

3.2 Regionaal beleid

3.2.1 Regionale Woonvisie 2010 - 2020

Zeven Achterhoekse gemeenten hebben samen met de provincie en de woningcorporaties de Regionale Woonvisie opgesteld. De gemeenten Bronckhorst, Berkelland, Oost-Gelre, Oude IJsselstreek, Aalten, Winterswijk en Doetinchem willen met deze Regionale Woonvisie de voorraad nieuwbouwplannen van ruim 14.000 woningen terugbrengen naar 5.900 woningen voor de periode 2010-2020. Voor Winterswijk betekent dit dat nog 685 nieuwe woningen gebouwd kunnen worden.

Voor het plangebied is relevant dat het college van B&W op 29 maart 2011 heeft ingestemd met een planningslijst voor woningbouwplannen binnen de gemeente Winterswijk als nadere uitwerking van de Regionale Woonvisie. Op de planningslijst zijn 28 woningen opgenomen ten behoeve van de planontwikkeling van het Siloterrein en 5 voor de locatie De Lorijn. Dit maakt een totaal van 33 woningen voor de planontwikkeling van het Siloterrein, inclusief de locatie De Lorijn.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie kom Winterswijk 2010 - 2020

Het gebied Siloterrein maakt hierin onderdeel uit van de spoorzone. Dat is het gebied rond het spoor in Winterswijk dat globaal wordt begrensd door de Europalaan - Parallelweg aan de zuidzijde van het spoor en de Stationsstraat – Landbouwstraat aan de noordzijde. Voor de Spoorzone zijn de volgende uitgangspunten opgenomen:

  • de delen aan de noord- en zuidzijde van het spoor richten zich op de spoorzone, in plaats van er zich vanaf te keren;
  • in de spoorzone wordt een aantrekkelijke oost-west langzaam verkeerroute gerealiseerd;
  • de spoorzone wordt in de komende jaren ontwikkeld tot een meer hoogwaardige zone waarin in ruimte is voor diverse functies. Met name in de omgeving van het centrum en het station wordt gedacht aan maatschappelijke functies die een betekenis hebben voor Winterswijk als geheel en die aansluiten op de bereikbaarheid van deze locatie;
  • maat en schaal van de ontwikkelingen en de gebouwen is stedelijk van aard en sluit daarmee aan op de maat van het spoor. Hoogbouw is hier mogelijk en gewenst. De bouwvlakken zijn beperkt van maat, de openbare ruimte heeft de overhand.
  • de openbare ruimte in het hele gebied is hoogwaardig en verbindt de verschillende functies;
  • cultuurhistorische elementen en aanleidingen vormen een inspiratie voor de ontwikkelingen in de spoorzone;
  • de spoorzone is een stadsecologische oost-west schakel;
  • in de spoorzone is ruimte voor perifere detailhandels locaties. Locaties langs de Parallelweg kennen een goede bereikbaarheid en gerichtheid op het centrum. De route heeft al een doorstroomfunctie. Bij voorkeur wordt het bestaande PDV-cluster aan de noordwestzijde van de spoorzone versterkt. Indien noodzakelijk kan een nieuw cluster ontstaan aan de zuidzijde van de spoorzone in een zone dicht tegen Rondweg Zuid aan.

Over het Siloterrein wordt in de Structuurvisie specifiek het volgende opgemerkt: ‘Voor deze locatie liggen meerdere kansen. In de eerste instantie is het gewenst het woonbuurtje dat aan deze locatie grenst af te ronden naar het spoor en een eigen groene buitenruimte te geven. Belangrijk is vooral dat de locatie een gezicht krijgt in de richting van de spoorzone. Het huidige beeld van achterkanten of achtergebied dient gewijzigd te worden in een voorkant gericht op de spoorzone. In het verleden heeft hier een kloek gebouw gestaan, de Silo. In de nieuwe ontwikkeling kan gerefereerd worden aan de historie doorhier wederom een kloek gebouw een plek te geven’.

‘Tot slot biedt de locatie een kans een betere koppeling te maken tussen de spoorwegovergang Tuunterstraat en de Stationstraat. Onderzocht zal worden of met het realiseren van de Verlengde Dingstraat de spoorwegovergangen Misterweg en/of Tuunterstraat voor autoverkeer kunnen worden afgewaardeerd en wat daarmee de consequenties zijn voor een verbeterde oversteek voor langzaam verkeer. De mogelijkheid om een parallelweg te realiseren, die de spoorwegovergangen Tuunterstraat verbindt met de Stationstraat, moet in dit onderzoek worden meegenomen. In programmatisch opzicht is het voortzetten van de supermarktfunctie ter plaatse mogelijk, maar het verdient de voorkeur om deze te hervestigen. De PDV vestigingen wil de gemeente in de structuurvisie zoveel mogelijk concentreren in de daartoe aangewezen gebieden aan de Europalaan of in het zoekgebied langs de Parallelweg.’

Over de ontwikkeling van een supermarkt op het Siloterrein zijn inmiddels aanvullende bestuurlijke uitspraken gedaan en afspraken gemaakt. Op grond van een stedenbouwkundige verkenning met vier mogelijke planontwikkelingen, heeft het College van B&W op 24 november 2009 voorkeuren uitgesproken voor 2 varianten (3 en 4). Voor verdere uitwerking daarvan is in de commissie Burger en Ruimte op 2 december 2009 fiat gegeven. In variant 4 is een extra supermarkt opgenomen. Het gaat om een supermarkt die nu elders in Winterswijk is gevestigd. De Commissie Burger en Ruimte heeft nog twee aspecten ter overweging toegevoegd:

  • een extra stedenbouwkundige variant waarin de huidige supermarkt verplaatst naar de noordzijde van het spoor en wordt uitgeruild met daar geplande woningbouw;
  • verlegging van de Landbouwstraat langs het spoor.

3.3.2 Verkeersstructuurplan 2010

In het Verkeersstructuurplan zijn als drie hoofddoelstellingen van de ontwikkeling van de Spoorzone benoemd:

  • de verpauperde spoorzone herontwikkelen;
  • het vergroten en tot eenheid maken van centrum en spoorzone;
  • de bereikbaarheid van Winterswijk verbeteren door de kwaliteit van intermodale verplaatsing te verhogen.

De Tuunterstraat krijgt tot aan de Landbouwstraat de functie van gebiedsontsluitingsweg (GOW). Deze heeft een stroomfunctie en uitwisselingsfunctie. Dit wegtype kent fietsvoorzieningen en een trottoir, en maximaal één uitweg per kavel. Parkeren is toegestaan in parkeervakken.

Op de overige wegen, erftoegangswegen (ETW), staat de verblijfsfunctie centraal. Hier komt geen doorgaand verkeer. Dit geldt voor de Landbouwstraat. Voetgangers kunnen hier overal oversteken. Op de meeste plaatsen is het mogelijk te parkeren op de rijbaan of in parkeervakken. Om hoge snelheden en sluipverkeer tegen te gaan zijn rechtstanden kort, hebben wegprofielen een beperkte breedte en zijn er snelheidsremmende voorzieningen aanwezig. Er wordt in principe gebruik gemaakt van klinkerverharding.

3.3.3 Groenstructuurplan 2010

Het groenstructuurplan (GSP) dient als kapstok voor al eerder door de Gemeenteraad vastgesteld en in de toekomst nog vast te stellen beleid. Het beleidsdocument heeft een geldigheidsduur van enkele decennia en kent verder geen juridische status. Het is een wensbeeld van het groen met al zijn aspecten en kent twee niveaus, de hoofdgroenstructuur en de wijkgroenstructuur. De hoofdgroenstructuur is van algemeen belang en gelegen over de gehele bebouwde kom van Winterswijk, de wijkgroenstructuur is gelegen in wijken en van belang op wijkniveau. Het GSP vormt hiermee de kapstok voor al vastgestelde of in de toekomst op te stellen groene beleidsdocumenten. Het GSP maakt het mogelijk om bij ontwikkelingen en beheer van de openbare ruimte het groen gelijkwaardig mee te wegen met aspecten als stedenbouw, cultuurhistorie, water en verkeer. Het groenstructuurplan geeft invulling aan de gewenste groene uitwerking in de structuurvisie. Uitvoerende partijen krijgen hiermee de kaders waarbinnen zij kunnen werken. Vooralsnog leidt de vaststelling van het GSP niet tot gedwongen investeringen in het openbaar groen.

In het plan is aan de zuidzijde van het plangebied een groene lob aangegeven in de GSP.

De groene lob in het zuidelijk deel van het plangebied kan op grond van het geldend planologisch regime (stedenbouwkundige bepalingen Bouwverordening) bebouwd worden. Dit is essentieel voor de financiële haalbaarheid van het plan. Omdat er groencompensatie is in de vorm van een ecologische zone langs de spoorlijn met een breedte van 11 meter en enkele groenstroken tussen de diverse plandelen, heeft de raad besloten in te stemmen met het Stedenbouwkundig Plan Siloterrein. En daarmee ddus af te wijken van het GSP.

Hoofdstuk 4 Waarden

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk is een analyse te vinden van de (basis)waarden, die in en rond de betreffende locatie aanwezig zijn. Hiervoor wordt het project, in willekeurige volgorde, getoetst aan de natuur-, abiotische-, cultuurhistorische-, archeologische- en landschappelijke waarden.

4.2 Natuurwaarden

Inleiding

De bescherming van de natuur is in Europees verband vastgelegd in de Vogelrichtlijn (VR) en de Habitatrichtlijn (HR). Beide richtlijnen dragen zorg voor zowel gebiedsbescherming als soortenbescherming. Nederland heeft de richtlijnen geïmplementeerd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet van 1968, 1998 en 2005 (de gebiedsbescherming) en de Flora- en faunawet (de soortenbescherming).

De gebiedsbescherming heeft betrekking op:

  • de Vogelrichtlijngebieden die Nederland heeft vastgesteld;
  • de Habitatrichtlijngebieden die Nederland bij de Europese Commissie heeft aangemeld;
  • de beschermde natuurmonumenten en de staatsnatuurmonumenten.

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een ecologische quickscan door Regelink uitgevoerd. Hieronder wordt enkel de conclusie van dit onderzoek weergegeven. De volledige rapportage is een separate bijlage, zie Bijlage 1.

Uit de toetsing van de resultaten van het onderzoek aan de Flora- en faunawet blijkt dat bij uitvoering van de ingreep mogelijk negatieve effecten te verwachten zijn op:

  • steenmarter;
  • vleermuizen;
  • broedvogels.

Op de overige soortgroepen wordt geen negatief effect op beschermde soorten (of functies) verwacht.

Op grond van de ligging van het plangebied ten opzichte van beschermde gebieden en de aard van de ingreep worden geen significant negatieve effecten verwacht op de kwaliteit van beschermde gebieden.

Steenmarter

De steenmarter is mogelijk in het plangebied aanwezig. Daarom is aanvullend onderzoek nodig om vast te stellen dan wel uit te sluiten dat deze soort een vaste rust- en verblijfplaats heeft in het plangebied. De soort is nachtactief. Het wel of niet voorkomen kan daarom tijdens het vleermuisonderzoek worden vastgesteld.

Vleermuizen

Enkele gebouwbewonende soorten vleermuizen hebben mogelijk hun vaste rust- en/ of verblijfplaats in de loods. Daarom is het noodzakelijk aanvullend onderzoek naar het voorkomen van deze vleermuissoorten te verrichten. Het verdient aanbeveling dit aanvullende onderzoek uit te voeren volgens het Vleermuisprotocol van de Gegevensautoriteit Natuur.

Bij gebruikmaking van dit protocol is er een grote mate van zekerheid dat een eventuele ontheffingsaanvraag zonder aanvullende informatie in behandeling wordt genomen. Tevens geeft het Vleermuisprotocol invulling aan de onderzoekinspanning voortkomend uit de Flora- en faunawet, waarbij aanvullend vleermuisonderzoek inhoudt dat er twee bezoeken in periode 15 mei t/m 15 juli (direct na zonsondergang of direct voor zonsopkomst) en twee bezoeken in periode 15 augustus t/m 1 oktober (tussen drie uur na zonsondergang en drie uur voor zonsopkomst) aan het plangebied gebracht dienen te worden. Deze bezoeken moeten met behulp van een batdetector van het type 'heterodyne' met time expansion uitgevoerd worden.

Vogels

Voor de mogelijk aanwezige soorten broedvogels geldt dat de werkzaamheden buiten het broedseizoen uitgevoerd dienen te worden. Voor het broedseizoen stelt de wet geen vaste begin- of einddatum. Normaal gesproken loopt het broedseizoen voor de meeste vogelsoorten van 15 maart tot 15 juli.

Wanneer niet buiten het broedseizoen gewerkt kan worden moet het plangebied voorafgaande aan de werkzaamheden door een deskundige op het gebied van beschermde soorten onderzocht worden op de aanwezigheid van broedgevallen. Ook is het dan aan te raden het aanwezige snoeiafval en de vegetatie binnen het werkterrein (ruim) voor het broedseizoen te verwijderen, teneinde de kans op broedgevallen binnen het plangebied te beperken.

Het is niet mogelijk ontheffing te verkrijgen voor het verstoren van broedende vogels.

Conclusie

In algemene zin kan redelijkerwijs worden gesteld dat op grond van de mogelijke effecten de uitvoering van de ingreep niet door de Flora- en faunawet wordt verhinderd, mits tijdig aanvullend onderzoek wordt uitgevoerd naar steenmarter en vleermuizen. Afhankelijk van de resultaten van dit aanvullende onderzoek kan een aanvraag van een ontheffing en/of maken en uitvoeren van een mitigatieplan noodzakelijk zijn.

Eventuele significant negatieve effecten op nabijgelegen beschermde gebieden zijn in het onderhavige geval niet aan de orde.

4.3 Archeologische waarden

Algemeen

Sinds de invoering van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) op 1 september 2007 is de verantwoordelijkheid ten aanzien van het bodemarchief gedecentraliseerd naar de gemeente. De provincie Gelderland blijft hierbij bestemmingsplannen (en afwijkingen hierop) toetsen op archeologie en cultuurhistorie, maar gaat er daarbij wel vanuit dat de gemeente zijn eigen taak naar behoren zelfstandig zal uitvoeren.

Plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1404CELANDBOUWST-OW01_0003.jpg"

Figuur 2 uitsnede uit de archeologische beleidskaart van de gemeente Winterswijk

Het plangebied ligt voor een deel in het gebied met een lage archeologische verwachting en voor een deel in het gebied met een hoge archeologische verwachting.

Het plangebied is sinds de jaren 50 altijd bebouwd geweest met een loods en silo's. Sinds de bebouwing en de grond niet meer in gebruik zijn, hebben er geregeld bodemonderzoeken en saneringen plaatsgevonden. Daarom wordt aangenomen dat de ondergrond dusdanig is geroerd dat er geen mogelijkheid meer is om archeologische waarden in de ondergrond aan te treffen.

Hier geldt echter dat de aanwezigheid van archeologische sporen of resten nooit volledig kan worden uitgesloten. Ook geldt een meldingsplicht conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988.

4.4 Cultuurhistorische waarden

Algemeen

Door de wijziging van artikel 3.1.6 tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Om die reden is een korte analyse verricht van de cultuurhistorische waarden in het plangebied.

Analyse

In de huidige situatie is het plangebied deels onbebouwd en deels bebouwd met een vervallen loods. Het gebied herbergt geen cultuurhistorische waarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1404CELANDBOUWST-OW01_0004.jpg"

Figuur 3 Uitsnede van de kaart Historisch landschap, historische stedenbouw en archeologie van de Provincie Gelderland

Bovenstaande kaart laat zien dat er een rijksmonument in het plangebied aanwezig is. De silo is ondertussen al enkele jaren gesloopt zodat er nu in het plangebied (en directe omgeving) geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing aanwezig is.

Doordat er in onderhavige situatie sprake is van een kleinschalige inbreidingslocatie te midden van bestaand bebouwd gebied vindt er geen aantasting plaats van historisch landschappelijke kenmerken.

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

Hoofdstuk 5 Milieuhygiënische verantwoording

5.1 Inleiding

Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten is ruimtelijk relevant. In deze ruimtelijke onderbouwing zal achtereenvolgens ingegaan worden op:

  • Waterparagraaf;
  • Bodemonderzoek;
  • Bedrijven en milieuzonering;
  • Luchtkwaliteit;
  • Geluidhinder;
  • Geur;
  • Kabels en leidingen;
  • Externe veiligheid;
  • Verkeer en parkeren.

5.2 Waterparagraaf

Om ter plaatse van het plangebied aan de Landbouwstraat te Winterswijk nieuwbouw mogelijk te maken, is in het kader van de watertoetsprocedure een geohydrologisch onderzoek uitgevoerd en een waterhuishoudkundig plan opgesteld. Hieronder wordt enkel de conclusie van het onderzoek weergegeven. De volledige rapportage is een separate bijlage te vinden, zie Bijlage 2.

In de onderstaande tabel worden de verschillende waterthema's nader toegelicht.

Thema   Toetsvraag   Relevant   Intensiteit  
Veiligheid   1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering?
2. Ligt in of nabij het plangebied een kade?  
Nee

Nee  
 
Riolering en afvalwaterketen   1. Is er toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van het Waterschap?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?  

Ja

Nee

Nee  
 
Wateroverlast (oppervlaktewater)   1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak?
2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
3. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  

Nee

Ja


Nee  
 
Grondwateroverlast   1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van een rivier?
3. Is in het plangebied sprake van kwel?
4. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?  

Ja

Nee
Nee

Nee  
 
Oppervlaktewaterkwaliteit   1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een Strategisch actiegebied?  

Nee

Nee

Nee  
 
Grondwaterkwaliteit   1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?  
Nee  
 
Volksgezondheid   1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  

Nee



Nee  
 
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?  
Nee  
 
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?  

Nee

Nee  
 
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  

Nee

Nee  
 
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?  

Nee  
 
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?  
Nee  
 

Figuur 4 Watertabel

Geconcludeerd kan worden dat de aanleg van een infiltratiesloot met een lengte van 270 meter toereikend is om het dakwater in de nieuwe situatie te kunnen bergen en infiltreren binnen het plangebied. Ook kan voor de aanleg van een infiltratievijver worden gekozen. Alleen wordt een bovengrondse afvoer vanaf de diverse daken in dit geval lastiger.

Omdat de bovengrond voor een groot deel is verontreinigd met diverse stoffen, is infiltratie binnen een groot deel van het plangebied , zonder het doen van forse investeringen, niet mogelijk. Derhalve is in overleg met de gemeente Winterswijk besloten om enkel het dakwater van de bestaande lozing los te koppelen en het wegwater (parkeerplaatsen) blijvend af te blijven voeren via de gemeentelijke riolering. Door deze locale berging en infiltratie van het dakwater, wordt 40% van de bestaande lozing op de gemeentelijke riolering afgekoppeld.

5.3 Bodemonderzoek

Beoordelingskader

Bij een bestemmingsprocedure dient op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) te worden nagegaan of de bodemkwaliteit de planontwikkeling in de weg staat. Aan de hand van beschikbare bodeminformatie wordt onderbouwd wat de verwachte bodemkwaliteit is, of aanvullend bodemonderzoek nodig is en of er saneringsmaatregelen nodig zijn om de bodemkwaliteit geschikt te maken voor het beoogde gebruik.

Beschikbare bodeminformatie

Historie

Uit archiefonderzoek blijkt dat het Siloterrein in het verleden in gebruik is geweest voor onder andere de productie/overslag van veevoer (ABC) en voor verkoop van tuin- en doe-het-zelf-artikelen (Welkoop). Daarnaast is het terrein rond 1900 mogelijk in gebruik geweest als stortlocatie.

Met een historisch bodemonderzoek uit 2000 zijn er diverse voormalige bodembedreigende activiteiten geïdentificeerd, waaronder:

  • De productie en opslag van kunstmest;
  • De opslag van bestrijdingsmiddelen;
  • De opslag van kolen;
  • De opslag en verkoop van brandstoffen (diverse ondergrondse tanks).

Deze voormalige activiteiten hebben tot bodemverontreiniging geleid.

Bodemkwaliteit

Vanaf eind jaren negentig zijn er diverse bodemonderzoeken en een sanering uitgevoerd. Hiernavolgende tabel geeft een overzicht van de beschikbare bodemrapporten. Een aantal van deze rapporten zijn niet in het bezit van de gemeente Winterswijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1404CELANDBOUWST-OW01_0005.jpg"

Figuur 5 Uitgevoerde onderzoeken

De onderzoeksrapporten geven een goed beeld van de verontreinigingsproblematiek op het terrein:

  • Het hele plangebied is als gevolg van de voormalige activiteiten heterogeen verontreinigd met PAK's, bestrijdingsmiddelen (DDT/DDD/DDE) en zware metalen. Het betreft een zogenaamd ernstig geval van bodemverontreiniging. De verontreiniging zet plaatselijk door tot een diepte van 2 m-mv. In het grondwater is slechts een lichte verontreiniging vastgesteld.
  • Er was sprake van een verontreiniging met olieproducten (mobiel). Deze is in 2005 gesaneerd. Daarbij zijn ook diverse ondergrondse tanks gelicht en verwijderd. De provincie heeft positief beschikt op de evaluatie van deze sanering.
  • Er zijn diverse asbestonderzoeken uitgevoerd. Uit deze onderzoeken blijkt dat binnen het plangebied géén sprake is van asbestverontreiniging.
  • In 2013 is aanvullend onderzoek uitgevoerd direct langs het spoor. Daarbij is een sterke PAK-verontreiniging vastgesteld tot ca. 2 m-mv.

In de hiernavolgende beeldafdrukken van de provinciale bodematlas is te zien waar de sanering van de mobiele (olie)verontreiniging in 2005 heeft plaatsgevonden (fig. 1) én waar de nog aanwezige (immobiele) verontreiniging zich bevindt (fig. 2). Dit laatste betreft dus het hele plangebied, inclusief de ernstige PAK-verontreiniging die in 2013 net naast het spoor is waargenomen.

In de beschikking van 25 november 2009 is door de provincie Gelderland vastgesteld dat de nog aanwezig immobiele verontreiniging ernstig is, maar dat de sanering niet spoedeisend is. Bij gelijkblijvend gebruik is een sanering dus niet nodig. Bij een wijziging naar een gevoeliger gebruik dient dit bij de provincie te worden gemeld en zijn er wel maatregelen nodig. Een kopie van de beschikking is opgenomen in bijlage 3 van deze toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1404CELANDBOUWST-OW01_0006.jpg"

Figuur 6 Gesaneerde vlakken in 2005, mobiele verontreiniging met olie/aromaten (bron: Bodematlas provincie Overijssel)

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1404CELANDBOUWST-OW01_0007.jpg"

Figuur 7 Actuele bodemkwaliteit: bovenlaag van het gehele plangebied is ernstig verontreinigd, de blauwe contour geeft de saneringslocatie van het saneringsplan uit 2008 aan. (Bron: Bodematlas provincie Overijssel)

Geplande sanering

Met het oog op de toekomstige ontwikkeling van het plangebied is eind 2008 door het adviesbureau Ecopart een saneringsplan opgesteld en bij de provincie ingediend. Het saneringsplan heeft echter betrekking op slechts een deel van het plangebied (zie blauwe contour in fig. 2). De zuidoostelijke punt van het plangebied én de – in 2013 – aangetroffen PAK-verontreiniging direct langs het spoor zijn namelijk niet in het saneringsplan meegenomen.

Het oorspronkelijke plan voorziet in een functiegerichte sanering. Op hoofdlijnen zijn de saneringsmaatregelen als volgt:

  • Het egaliseren van het terrein;
  • Het aanbrengen van bebouwing en verharding;
  • Het realiseren van kabel- en leidinggoten (aanvulling met grond die voldoet aan de functiewaarde Industrie).

Na de sanering blijft dus een (rest)verontreiniging achter in de grond, maar is de bodem wel geschikt voor het toekomstige gebruik.

De provincie heeft op 25 november 2009 ingestemd met dit deelsaneringsplan. De beschikking is bijgevoegd in Bijlage 3.

De initiatiefnemer heeft het volgende aangegeven:

  • Dat het oorspronkelijke saneringsplan wordt aangepast en wordt uitgebreid met de zuidoostelijke punt van het Siloterrein (ZO-punt, zie figuur 2);
  • Dat voor de PAK-spot direct langs het spoor een BUS-melding wordt ingediend.

De provincie zal de wijziging van het plan schriftelijk moeten goedkeuren én met de BUS-melding moeten instemmen, waarna met de sanering gestart kan worden.

De intiatiefnemer heeft aangegeven dat de saneringskosten financieel gedekt zijn.

Conclusie

Als gevolg van voormalige (bedrijfs)activiteiten is het Siloterrein ernstig verontreinigd geraakt. Er zijn diverse bodemonderzoeken uitgevoerd om de verontreiniging in beeld te krijgen. Om het plangebied geschikt te maken voor de toekomstige functie is een bodemsanering nodig. De initiatiefnemer dient een wijziging op het saneringsplan 2008 in en er wordt een BUS-melding voor de PAK-spot direct langs het spoor verricht.

Onder de voorwaarde dat de herontwikkeling van het terrein niet eerder start dan dat de sanering is afgerond en de provincie positief heeft beschikt op de evaluatie, zijn er vanuit bodemkundig oogpunt geen bezwaren tegen de bestemmingsplanwijziging.

5.4 Bedrijven en milieuzonering

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woonwijken. Om het begrip hanteerbaar te maken is gebruik gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering van de VNG'. De inhoud van de milieuzonering wordt bepaald aan de hand van drie bouwstenen, te weten richtafstandenlijst, omgevingstypen en functiemenging. In de richtafstandenlijst zijn bedrijven opgenomen, ingedeeld in milieucategorieën, waarbij per bedrijf is aangegeven wat de afstand tot een rustige woonwijk dient te zijn. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. Er kan, afhankelijk van het omgevingstype, worden afgeweken van deze richtafstanden.

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een 'Bedrijfszoneringsonderzoek' uitgevoerd. Het doel van een dergelijk onderzoek is om te bepalen of door de aanwezigheid van de nieuw te bouwen woningen de milieurechten van de omliggende bedrijven al dan niet worden beperkt, dan wel worden belemmerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1404CELANDBOUWST-OW01_0008.jpg"

Figuur 8 VNG bedrijveninventarisatie

De richtafstand van 30 meter is echter afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype zoals een rustig buitengebied.

Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven en kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer.

Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien de aanwezige functiemenging al een hogere milieubelasting kent.

Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

In een gemengd gebied kunnen de richtafstanden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd.

Het plangebied in combinatie met de omliggende bedrijven, woningen en andere functies mag beschouwd worden als een gemengd gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1404CELANDBOUWST-OW01_0009.jpg"

Figuur 9 VNG milieuzonering extern

Uit de inventarisatie blijkt dat er twee bedrijven zijn die invloed hebben op het plangebied. Het betreft de volgende bedrijven en/of instellingen:

  • C1000;
  • Evangelische gemeenschap.

De milieucontouren van de overige bedrijven blijven op voldoende afstand van het plangebied.

De milieucontouren van deze bedrijven hebben geen invloed op de bouwvlakken waar woningen kunnen worden gerealiseerd volgens dit bestemmingsplan. Dit vormt dan ook geen belemmering voor dit plan.

De supermarkt in het plangebied heeft een milieuzonering van 10 meter. De bouwvlakken van de andere functies zijn zo gesitueerd dat deze zich buiten de milieuzonering bevinden, zie onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1404CELANDBOUWST-OW01_0010.jpg"

Figuur 10 VNG Milieuzonering supermarkt

De invloed van de verschillende functies in het plangebied op de omgeving is weergegeven in de volgende figuur. Het plangebied heeft geen invloed op woningen en gevoelige functies in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1404CELANDBOUWST-OW01_0011.jpg"

Figuur 11 VNG Milieuzonering plangebied op omgeving

Ten slotte is er nog de mogelijkheid van functiemenging binnen de bestemming Gemengd. In bijlage 4 van de VNG Bedrijven en Milieuzonering staat omschreven waar deze functies aan moeten voldoen. De functies die mogelijk zijn binnen de bestemming Gemengd vallen binnen de categorie A en B. Categorie A houdt in dat de eisen uit het bouwbesluit toereikend zijn voor functiescheiding. Categorie B houdt in dat deze functies bouwkundig afgescheiden moeten zijn van woningen en/of andere gevoelige functies. Met het bovenstaande wordt rekening gehouden tijdens de ontwerp fase.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling kan worden uitgevoerd zonder daarbij een belemmering te vormen voor de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven en andersom.

5.5 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Het Besluit NIBM

Deze AMvB legt vast, wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een project is NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel fijn stof en NO2.

In het Besluit NIBM is geregeld dat binnen de getalsmatige grenzen van de Regeling een project altijd NIBM is. Er zijn immers alleen categorieën van gevallen aangewezen, waarvan aannemelijk is dat de toename van de concentraties in de betreffende gevallen niet de 3% grens overschrijdt. Wanneer een categorie eenmaal is aangewezen, mag er zonder meer van worden uitgegaan dat deze bijdrage NIBM is.

VROM heeft in samenwerking met Infomil een NIBM-tool opgesteld. Met deze tool is op een eenvoudige en snelle manier bepaald dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt (NIBM) aan luchtverontreiniging. Hiervoor is allereerst gekeken naar hoeveel extra vervoersbewegingen de ontwikkeling genereert.

Voor de berekening van de verkeersgeneratie is gebruikgemaakt van kentallen uit publicatie 272 (CROW). Uitgegaan is van een Fullservice supermarkt (laag en middellaag prijsniveau) en een ligging in schil rondom centrum.

  Oppervlakte   Kencijfer   Verkeersgeneratie  
Aantal motorvoertuigbewegingen per 100 m² bvo   1478 m²   96,1   1420 mvt/etmaal  

Figuur 12 Verkeersgeneratie fullservice supermarkt (weekdagetmaal)

Voor de verkeersgeneratie van de kantoren wordt uitgegaan van 8 ritten per 100 m2 voor een gemiddelde werkdag. De omrekenfactor is 0,75. Er is ongeveer 1100 m² aan kantoorruimte, dat betekend 88 mvt/werkdag. 66 mvt/etmaal is het weekdaggemiddelde.

De verkeersgeneratie van de woningen is bepaald door kengetallen te vermenigvuldigen met de aantallen wooneenheden. De verkeerskengetallen zijn ontleend aan CROW publicatie 256 (Verkeersgeneratie woon- en werkgebieden; vuistregels en kengetallen gemotoriseerd verkeer; oktober 2007). Hierbij is rekening gehouden met het woonmilieutype “centrum dorps” en een omrekeningsfactor van 0,9 om de weekdagetmaal te bepalen. De verkeersgeneratienorm per wooneenheid bedraagt 6,3 mvt/weekdagetmaal. De totale verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling (33 appartementen) bedraagt afgerond circa 187 mvt/weekdagetmaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1404CELANDBOUWST-OW01_0012.jpg"

Figuur 13 NIBM tool van Infomil

Op basis van de tool is de conclusie dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan extra verkeer. Er is dus geen nader onderzoek nodig.

Besluit gevoelige bestemmingen

Op 15 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) in Staatsblad nr. 14 gepubliceerd. Het besluit trad op 16 januari in werking.

Deze amvb beperkt de vestiging van ‘gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.

Het besluit richt zich op bescherming van mensen die verhoogd gevoeligheid zijn voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). Dit zijn vooral kinderen, ouderen en zieken. Daarom stelt het besluit onderzoekszones in. Binnen die onderzoekszones is luchtkwaliteitsonderzoek nodig. U meet de zones vanaf de rand van de weg. Ze zijn aan weerszijde 300 meter breed bij rijkswegen en 50 meter bij provinciale wegen.

Het plangebied ligt op meer dan 500 meter van de dichtsbijzijnde provinciale weg. Daarmee voldoet het aan het besluit gevoelige bestemmingen.

Conclusie

De met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Ook is er geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.

5.6 Geluidhinder

Noordelijk plandeel

Door Munsterhuis Geluidsadvies B.V. is in opdracht van Koopmans Projecten b.v. een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 4) ten behoeve van een plan gelegen aan de Tuunterstraat te Winterswijk (noordelijke deel van het plangebied).

Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd ten behoeve van een bestemmingsplanwijziging. Het onderzoek richt zich op het bepalen van de geluidbelastingen ten gevolge van weg- en railverkeerslawaai ter plaatse van nieuw te bouwen appartementen te Winterswijk.

De appartementen ondervinden een geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Tuunterstraat. Daarnaast is het complex gelegen in de zone voor het railverkeerslawaai. Derhalve is de geluidbelasting afkomstig van het railverkeer van het traject Arnhem - Winterswijk ter plaatse van de gevels bepaald.

Algemeen

De Wet geluidhinder geeft uitsluitend grenswaarden ten aanzien van de geluidbelasting op de gevels van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen.

Hierbij wordt opgemerkt dat geen grenswaarden gelden voor die gevels die op grond van artikel 1 van de Wgh niet als gevel worden aangemerkt (zogenaamde “dove” gevels). Dit betekent dat ter plaatse van verblijfsgebieden en – ruimten geen te openen delen (ramen, deuren en dergelijke) zijn toegestaan. Vast glas daarentegen is wel toegestaan. Ter plaatse van verkeersruimten en badkamer mogen wel te openen delen worden aangebracht.

Voor “dove” gevels geldt overigens wel een eis ten aanzien van de geluidwerende eigenschappen van een dergelijke gevelvlak.

Conclusies:

  • de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ten gevolge van de Tuunterstraat wordt overschreden. Hiervoor dient derhalve een hogere grenswaarde procedure gevolgd te worden tot een maximum van 60 dB.
  • de voorkeursgrenswaarde van 55 dB wordt, ten gevolge van het railverkeer, ter plaatse van de toekomstige appartementen niet overschreden. Hiervoor dient derhalve geen hogere grenswaarde procedure gevolgd te worden.
  • de grenswaarde van 53 dB voor de toetsing van het bouwbesluit ter plaatse van een aantal appartementen wordt overschreden. Daarom zijn er aanvullende geluidwerende voorzieningen noodzakelijk om aan het maximaal toelaatbare binnenniveau van 33 dB ten gevolge van wegverkeerslawaai in de verblijfsgebieden in de woningen en appartementen te kunnen voldoen. Rekening zal moeten worden gehouden met het wegverkeerslawaai spectrum dat maatgevend is in deze situatie.
  • De landbouwstraat is een 30 km/uur weg. De Wet geluidhinder is niet van toepassing op 30 km/u-wegen.

Supermarkt

Het aspect geluid is voor de supermarkt meegenomen in 5.4 Bedrijven en Milieuzonering. In een gemengd gebied, waarvan hier sprake is, is de afstand voor geluid tot gevoelige functies 10 meter. Deze zone valt niet over de bouwvlakken waar woningen en/of andere gevoelige functies mogelijk zijn.

Zuidelijk plandeel

Wanneer de precieze invulling van het zuidelijke plandeel bekend is zal er een akoestisch onderzoek plaatsvinden. Wat betreft de geluidshinder van de spoorlijn Winterswijk-Zutphen kan aangehaakt worden bij de conclusies uit het akoestisch onderzoek van het noordelijke plandeel. De landbouwstraat is een 30 km/uur weg. De Wet geluidhinder is niet van toepassing op 30 km/u-wegen.

5.7 Geur

Vanwege de ligging van het plangebied midden in Winterswijk is het niet relevant om de geurcontouren van veehouderijen in beeld te brengen. Andere potentiële geurbronnen lijken in de omgeving niet aanwezig te zijn en worden met dit bestemmingsplan ook niet mogelijk gemaakt.

Geur vormt geen belemmering voor het uitvoeren van dit plan.

5.8 Kabels en leidingen

Ter plaatse van het plangebied zijn voor zover bekend geen kabels en/of leidingen aanwezig die belemmeringen opleveren voor de toekomstige ontwikkeling.

5.9 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water, spoor en door buisleidingen. Externe veiligheid speelt een steeds belangrijkere rol in de ruimtelijke ordening. Het is dan ook van belang inzicht te krijgen in de objecten en elementen in of nabij het plangebied die de externe veiligheid in het gebied kunnen beïnvloeden.

Het vigerende beleid is vastgelegd in het Besluit Externe Veiligheid van Inrichtingen (BEVI). De risico's mogen een bepaald niveau niet te boven gaan. Voor het transport van gevaarlijke stoffen is die risiconormering verwoord in de 'Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (RNVGS). Bij ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de vastgestelde risiconormering ten aanzien van de externe veiligheid.

Nota externe veiligheid Winterswijk

Binnen het grondgebied van de gemeente Winterswijk bevinden zich een aantal risicobronnen. Qua bedrijven gaat het om 5 LPG-tankstations, 4 grote propaanopslagen, 3 gasdrukregel- en meetstation, 2 opslagplaatsen van gevaarlijke stoffen, opslag van ontplofbare stoffen (> 10 kg) en geparkeerde vervoerseenheden met gevaarlijke stoffen. Van transport van gevaarlijke stoffen over het spoor is geen sprake. Er vindt transport plaats over de weg (N318) en via ondergrondse buisleidingen (aardgas onder hoge druk).

Ten aanzien van externe veiligheid is de gemeente Winterswijk in een viertal gebieden onderverdeeld te weten woonwijken, industrieterreinen, gemengde terreinen dus wonen en industrie en het buitengebied en dan met name de kleine kernen en verspreid voor komende woningen. Voor deze gebieden zijn ambities geformuleerd ten aanzien van het plaatsgebondenrisico en het groepsrisico. Het betreffen hier de volgende geformuleerde ambities:

  • Veilig wonen: Hiermee wordt het veilig wonen in woonwijken bedoeld. Indien er een risicobron in een woonwijk aanwezig is mogen er zich vanaf 2010 geen kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten binnen de plaatsgebonden risicocontour bevinden. Tot 2010 mag de risicosituatie voor een kwetsbaar object die binnen de plaatsgebonden risicocontour ligt niet verslechteren. Ten aanzien van het groepsrisico wordt een overschrijding van de oriëntatiewaarde niet geaccepteerd. Indien in een bestaande situatie reeds een overschrijding heeft plaatsgevonden mag het groepsrisico niet toenemen .
  • Ruimte voor industrie: Het betreffen hier de risicobronnen die gelegen zijn op de industrieterreinen in Winterswijk. Indien daarvoor gewichtige redenen zijn mogen beperkt kwetsbare objecten zich binnen de plaatsgebonden risicocontour bevinden. Voor de bestaande situaties geldt het stand still principe. Ten aanzien van het groepsrisico is de oriëntatiewaarde slechts richting gevend waarvan gemotiveerd vanaf geweken mag worden. Indien er in bestaande situaties reeds een overschrijding heeft plaatsgevonden wordt eveneens een toename van het groepsrisico, mits goed gemotiveerd, toegestaan.
  • Ruimte voor wonen en bedrijvigheid: Het betreffen hier risicobronnen die gelegen zijn op gemengde industrieterreinen. Indien daarvoor gewichtige redenen zijn mogen beperkt kwetsbare objecten zich binnen de plaatsgebonden risicocontour bevinden . Voor de bestaande situaties geldt het stand still principe. Ten aanzien van het groepsrisico is de oriëntatiewaarde slechts richting gevend waarvan gemotiveerd vanaf geweken mag worden . Indien er in bestaande situaties reeds een overschrijding heeft plaatsgevonden wordt eveneens een toename van het groepsrisico, mits goed gemotiveerd, toegestaan.
  • Buitengebied: Het betreffen hier risicobronnen die gelegen zijn of nog worden opgericht in of bij de kleine kernen of gelegen zijn of nog opgericht worden bij verspreid voorkomende woningen in het buitengebied. Er mogen zich geen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten binnen de plaatsgebonden risicocontour bevinden . Ten aanzien van het groepsrisico wordt een overschrijding van de oriëntatiewaarde niet geaccepteerd.

Bedrijven

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven aangetroffen waarvoor een onderzoeksplicht geldt in het kader van Bevi. Er hoeft derhalve geen Kwantitatieve Risico-analyse (QRA) te worden uitgevoerd.

Het dichtstbijzijnde BEVI bedrijf is Wikkerink Winterswijk bv op een afstand van meer dan 700 meter van het planinitiatief.

Vervoer over spoor

Het tracé Winterswijk - Zutphen ligt nabij het plangebied. Op dit trajecten vindt enkel personenvervoer plaats. Dit neemt echter niet weg dat vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor niet mogelijk is.

In de Staatscourant van maandag 25 november 2013 is een voorpublicatie gedaan van de regeling basisnet. Hierin staat in artikel 15 dat voor niet aangewezen baanvakken voor vervoer van gevaarlijke stoffen gerekend moet worden met de rekenmethodiek transportrisico's. Er moet dan gerekend worden met de laatst bekende transportaantallen van gevaarlijke stoffen.

Volgens Prorail vindt op het traject Arnhem Winterswijk en het traject Zutphen Winterswijk geen structureel vervoer van gevaarlijke stoffen plaats nu de dienstregeling dit niet toelaat. Het is dan ook niet aannemelijk dat er sprake is van een plaatsgebonden risicocontour 10-6 langs het spoor.

Dit houdt in dat het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor geen relevant toetsingsaspect betreft voor onderhavige ontwikkeling.

Vervoer over de weg

In de regel worden routeringsplicht voor gevaarlijke stoffen over rondwegen rond een stad of dorp gelegd. Alleen voor bevoorrading in een stad of dorp wordt hiervoor uitzondering gemaakt. Verwacht mag worden dat de LPG-tankstations gelegen langs de rand van Winterswijk, zullen worden bevoorraad vanaf deze rondweg. De aanvoerwegen/rondwegen mèt routeringsplicht gevaarlijke stoffen (zoals bijvoorbeeld LPG) zijn allen op ruime afstand van het plangebied gelegen. Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg is derhalve niet relevant in onderhavig geval.

Vervoer over water

Water waarover routeringsplicht gevaarlijke stoffen kunnen worden vervoerd, liggen niet binnen de gemeente Winterswijk. Vervoer van gevaarlijke stoffen over het water is derhalve niet relevant.

Buisleidingen

In de omgeving van het plangebied is een regionale aardgastransportleiding met het kenmerk N560-03 gesitueerd. Dit is een aardgasleiding met een diameter van 168,3 mm en een maximale werkdruk van 40 bar. Volgens de tabel van de gasunie hoort hier een 1% letaliteitsgrens van 70 meter aan weerszijde van de leiding bij. De 100% letaliteitsgrens ligt op 50 meter aan weerszijde van de gasleiding. De gasleiding is meer dan 450 meter verwijderd van het plangebied.

Buisleidingen zijn derhalve niet relevant voor dit onderzoek. De aanwezige buisleidingen belemmeren de planvorming niet.

Conclusie

Omdat er voor bedrijven, vervoer over de weg, spoor en vervoer over water en door buisleidingen geen overschrijding van de toetsingsnormen zijn, zoals die in het besluit Externe Veiligheid en de circulaire Risiconormering Vervoer gevaarlijke Stoffen vastgesteld zijn, vormt de voorgenomen ontwikkeling ter plaatse geen belemmering in het kader van Externe Veiligheid.

De bestemming detailhandel is uitsluitend voor een supermarkt, een supermarkt valt niet onder risicovolle bedrijven.

5.10 Verkeer en parkeren

Ontsluiting

De infrastructuur in het gebied blijft in principe ongewijzigd. De Misterstraat en de Tuunterstraat vormen de belangrijkste ontsluitingswegen van het plangebied. Door de ligging langs het spoor bevindt zich zowel aan de noordzijde als de zuidzijde van het plangebied een spoorwegovergang. Bevoorradingsverkeer kan vanaf de Tuunterstraat via de Landbouwstraat naar beide supermarkten rijden.

Bij de aansluiting van de Landbouwstraat op de Misterstraat wordt door het plaatsen van borden linksafslaand verkeer naar de Landbouwstraat verboden. Hierdoor neemt de kans op blokkeren van het spoor en op aanrijdingen met linksafslaand verkeer af.

Bij het kruispunt van de Tuunterstraat met de Landbouwstraat wordt het plateau verwijderd en wordt de bocht verruimd. De Tuunterstraat richting Gasthuisstraat wordt als een inrit hierop aangesloten. Door deze maatregel is de bocht voor vrachtauto’s beter te berijden. Tevens neemt de ervaren overlast van de omwonenden met betrekking tot trillingen en geluid af.

In het verkeersbeleid heeft de Landbouwstraat de functie van erftoegangsweg. Dat wil zeggen dat het verblijfsklimaat hier maatgevend is. Inrichting en vormgeving van de straat worden hierop afgestemd.

De belangrijkste fietsroutes lopen over de Tuunterstaat en de Misterstraat. De te realiseren langzaam verkeerverbinding, zoals opgenomen in de Structuurvisie Kom Winterswijk, langs het spoor kan via de parallelle Landbouwstraat worden geleid.

Verkeer

Door het realiseren van de nieuwe functies is er een toename van het aantal verkeersbewegingen in het plangebied. De toename verschilt per straat. De huidige wegen kunnen deze toename ruimschoots opnemen.

Parkeren

Op dit moment wordt zowel langs de straat als op eigen terrein geparkeerd. Het grootste deel van de Landbouwstraat biedt ruimte om ook aan de straat te parkeren. Hiertoe zijn parkeerstroken aangegeven.

Voor bezoekers en bewoners van het appartementengebouw biedt een nieuwe inrit aan de Tuunterstraat toegang tot een parkeerterrein met 39 plaatsen aan de zuidoostkant van het perceel. De parkeerplaatsen worden tegen de rand van het perceel geplaatst. Vanaf de parkeerplaatsen is er een doorgang voor fiets/voetgangers richting de supermarkten.

De bestaande supermarkt heeft een groot parkeerterrein voor bezoekers. Parkeren voor beide supermarkten moet worden opgelost op eigen terrein. Voor de nieuwe supermarkt wordt een norm gehanteerd van 5,9 parkeerplaats per 100 m² bvo. 30% van de bezoekers zullen beide supermarkten bezoeken. Dat betekend dat de parkeernorm met 15% omlaag kan (85% van 5,9 = 5). Er dienen 66,3 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd. Bij de nieuwe supermarkt worden 68 openbare parkeerplekken gerealiseerd.

In het zuidelijke deel van het plangebied wordt geparkeerd aan de noordzijde van de kavel, zodat het parkeren geclusterd kan worden met het parkeerterrein van de nieuwe supermarkt.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Opbouw van de bestemmingsplanregeling

Inleidende regels

In de begrippen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de planregels en die tot verwarring of meerdere uitleg vatbaar zijn.

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de plankaart geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingen

In dit hoofdstuk komen allereerst alle (enkel)bestemmingen aan de orde. Het betreft een indeling van bestemmingen in hoofdgroepen waarin de meest voorkomende functies kunnen worden ondergebracht. De indeling in hoofdgroepen maakt het raadplegen van een bestemmingsplan en het zoeken naar bepaalde functies eenvoudiger.

Opbouw van elke bestemming

De opbouw van elke (enkel)bestemming ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen (facultatief);
  • afwijken van de bouwregels (facultatief);
  • specifieke gebruiksregels (facultatief);
  • afwijken van de gebruiksregels (facultatief);
  • omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden (facultatief);
  • omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk (facultatief);
  • Wijzigingsbevoegdheid (facultatief).

Hieronder volgt per toegepast (enkel)bestemmingsonderdeel een korte toelichting.

Bestemmingsomschrijving

De bestemmingsomschrijving bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals wonen, bedrijven, detailhandel, recreatie, horeca etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.

De hoofdfuncties worden als eerst genoemd. Tevens wordt aangegeven welke functies bij de bestemming behoren door middel van de zin 'met daarbij bijbehorende'. Het betreft hier meestal functies als paden, groen, erven, etc. De bestemmingsomschrijving is niet alleen functioneel, maar bevat ook inrichtingsaspecten.

Bouwregels

In de bouwregels wordt aangegeven welke bebouwingsmogelijkheden er op een perceel bestaan. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Nadere eisen

Nadere eisen kunnen worden gesteld ten behoeve van bepaalde kwalitatief omschreven criteria, zoals woonsituatie, straat- en bebouwingsbeeld en verkeersveiligheid. De nadere eisen-regeling biedt de mogelijkheid om in concrete situaties in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen sturend op te treden.

Afwijking van de bouwregels

Door het opnemen van een afwijkingsregeling bestaat de mogelijkheid af te wijken van de algemeen toegestane bouwregelingen. Afwijkingen dienen niet opgenomen te worden voor afwijkingen van de bouwregels, waarvan de verwachting is, dat ze in (bijna) alle gevallen worden verleend. Dan dienen de bouwregels hierop aangepast te worden. Voor elke afwijking wordt aangegeven waarvan afgeweken wordt, de maximale afwijking die kan worden toegestaan en eventueel de situaties of voorwaarden waaronder mag worden afgeweken. Het gaat hier om afwijkingsbevoegdheden voor specifieke bestemmingen. Indien afwijkingsbevoegdheden gelden voor meerdere bestemmingen dan wel een algemene strekking hebben worden ze geplaatst in hoofdstuk 3 (de algemene regels).

Afwijken van de gebruiksregels

Een afwijking van een gebruiksregel mag niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Dat wil zeggen, dat wel afgeweken mag worden ten behoeve van functies, die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies. Via een afwijking kunnen geen 'nieuwe' functies worden toegestaan. Met andere woorden: de afwijkingsregeling kan worden opgenomen voor kleinere, planologisch minder ingrijpende, onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ingrijpende ruimtelijke ingrepen worden geregeld via een wijzigingsbevoegdheid.

Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels

Er is een algemene regeling met betrekking tot ondergeschikte bouwdelen opgenomen als ook een algemene bepaling met betrekking tot bestaande afstanden en andere maten.

Algemene afwijkingsregels

In deze regel wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om een omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van niet-ingrijpende bouwactiviteiten. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.

Algemene gebruiksregels

In dit onderdeel wordt aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval in zijn algemeenheid strijdig zijn met de bestemmingen; deze zijn gekoppeld aan een strafbaarheidsregel.

Algemene wijzigingsregels

In deze bepaling wordt aangegeven onder welke voorwaarden de 'wro-zonde - Wijzigingsgebied' gewijzigd mag worden.

Algemene procedureregels

In deze bepaling staat aangegeven welke procedure dient te worden gevolgd bij de voorbereiding van een besluit tot het toepassen van nadere eisen. Hierbij wordt verwezen naar procedure die is opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht.

Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht

In deze regels wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht ten aanzien van bouwwerken en gebruik.

Slotregel

Als laatste wordt de slotregeling opgenomen. Deze regeling bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsregeling.

6.2 Specifieke bestemmingsregels

Detailhandel - Supermarkt

De bestemming Detailhandel - Supermarkt is bestemd voor de supermarkt en het parkeren ten behoeve van de supermarkt met bijbehorend gebruik.

Gemengd

De bestemming Gemengd is bestemd voor de appartementen, met parkeren en bijbehorend gebruik. Daarnaast biedt het mogelijkheden voor de functies kantoor en maatschappelijk.

Groen

De bestemming Groen is toegekend aan de plantsoenen, parken en groenstroken binnen het plangebied. In de bestemmingsomschrijvingen is aangegeven welk gebruik is toegestaan. In de bouwregels is bepaald dat gebouwen niet zijn toegestaan.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Algemeen

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

7.2 Overleg

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties die in kennis gesteld moeten worden van dit bestemmingsplan zullen worden geïnformeerd. De reacties van deze instanties zullen in dit plan verwerkt worden.

7.3 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan wordt in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode kan een ieder zijn zienswijzen kenbaar maken tegen het plan. Het plan zal daarna, al dan niet gewijzigd, ter vaststelling worden aangeboden aan de gemeenteraad.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Inleiding

In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting waarin is neergelegd de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan. Allereerst wordt in 8.2 ingegaan op de economische uitvoerbaarheid. Vervolgens zullen de handhavingsaspecten in 8.3 worden behandeld.

8.2 Economische uitvoerbaarheid

Financieel economische haalbaarheid

Onderzoek is ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan. Hierbij is inzicht verkregen in de opbrengsten die gegenereerd worden alsook de kosten die gemaakt worden. Wanneer de kosten en opbrengsten worden vergeleken en het valt positief uit, dan is er sprake van een dekkende exploitatie. Niet is gebleken dat de initiatiefnemer over onvoldoende middelen beschikt om de bedoelde ontwikkelingen te kunnen realiseren. Uit het onderzoek is daarnaast gebleken dat er geen onvoorziene, hoge kosten zijn te verwachten en de gemeente bovendien geen hoge, financiële risico's draagt. Het bestemmingsplan is derhalve economisch uitvoerbaar binnen de planperiode van tien jaar.

Verhalen van de kosten

Om gemaakte kosten te verhalen dient de gemeenteraad ingevolge artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan dient vast te stellen voor de gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Voorliggend bestemmingsplan voorziet onder andere in de bouw van een aantal appartementen en betreft derhalve een bouwplan waarvoor in principe een exploitatieplan dient te worden opgesteld.

In afwijking hiervan behoeft de gemeenteraad bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, geen exploitatieplan vast te stellen, indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is.
  • het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is, en
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van niet noodzakelijk is.

Ten behoeve van onderhavig grondexploitatie heeft de gemeente met de ontwikkelende partij een (anterieure) exploitatieovereenkomst gesloten waarin de kosten voor de grondexploitatie en planschade worden verhaald op deze ontwikkelende partij. Hiermee is het verhaal van kosten anderszins verzekerd. Het opstellen van een exploitatieplan is derhalve niet meer noodzakelijk.

8.3 Handhavingsaspecten

Handhaving op het gebied van ruimtelijke ordening spitst zich toe op het gebruik van de gronden en opstallen en het uitvoeren van werken en werkzaamheden waarvoor een aanlegvergunning nodig is. Handhaving kan kortweg worden omschreven als: elke handeling die erop gericht is de naleving van rechtsregels te bevorderen of een overtreding te beëindigen.

In het kader van de actualisering van bestemmingsplannen dient ingevolge aanbeveling 4 van de Inspectie Ruimtelijke Ordening een handhavingsparagraaf te worden opgenomen. Hierbij wordt met name aangegeven, hoe met bestaande illegale situaties zal worden omgegaan. De uitgangssituatie voor controle wordt gevormd door de regels van het bestemmingsplan.

De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke en milieukwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

  • de regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving;
  • handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren;
  • niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke voorschriften werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavings-instrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (o.a. in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, ontheffingverlening en de bouw-, aanleg- en sloopvergunningen worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:

  • de regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de regels;
  • het beleid ten aanzien van ontheffingen.

In onderhavig bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige regels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.