direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Twee woningen aan de Wamelinkweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.BP1512KOWAMELINKWD-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Staring Advies heeft rapport uitgebracht in opdracht van de eigenaar van enkele woningbouwkavels aan de Wamelinkweg. Het geldende bestemmingplan Kom bevat op dezelfde locatie reeds een bebouwingsmogelijkheid voor twee woningen. De verkoop van deze kavels is tot op heden niet gelukt. Dit was voor de eigenaar aanleiding om te onderzoeken of een betere situering van de kavels niet zou kunnen leiden tot een betere verkoopbaarheid van de kavels. Dit heeft geleid tot het rapport van Staring Advies, waarin vooral aandacht is gegeven aan een in stedenbouwkundige opzicht goede inpassing van de kavels in samenhang met zorg voor behoud van het in deze omgeving aanwezige groen. Daaruit blijkt dat een aanpassing van de ligging van de te bouwen woningen verantwoord is. Hiervoor is een wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk. Mede met het oog op de uitbreiding van Wok Wamelink brengt de nu voorgestelde locatie van de woningen een verbeterde "invulling" van deze omgeving met zich mee.

1.2 Ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1512KOWAMELINKWD-VA01_0001.png"

Het plangebied ligt aan de zuidzijde van de kom van Winterswijk tussen het perceel Wooldseweg 71 (Wok Wamelink) en de Wamelinkweg direct ten oosten van de voormalige spoorlijn Winterswijk - Borken.

1.3 Opbouw bestemmingsplan

Het bestemmingsplan 'Twee woningen aan de Wamelinkweg' bestaat uit één verbeelding, regels en een toelichting. Van deze drie onderdelen vormen de digitale verbeelding met planIDN NL.IMRO.0294.BP1512KOWAMELINKWD-VA01 en de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.


Op de verbeelding zijn de bestemmingen gevisualiseerd. De regels geven weer wat de gebruiksmogelijkheden van de gronden en de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en op te richten bebouwing is. De toelichting heeft hierbij weliswaar geen bindende werking, maar bevat wel de ruimtelijke onderbouwing van het bestemmingsplan. Het is daarmee de onderbouwing van de keuzes die zijn gemaakt voor de verbeelding en de
regels.

1.4 Geldende bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan Kom Winterswijk 2011 bestemt het terrein deels tot Wonen en deels tot Groen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1512KOWAMELINKWD-VA01_0002.png"

Het plan voorziet in de bouw van twee woningen, waarvan de voorzijde naar het oosten is gericht. De wijziging van het plan past de ligging van woningen aan. Het aantal woningen wordt niet vergroot.

1.5 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De toelichting is opgebouwd uit 5 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 wordt de haalbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond voor wat betreft het beleidskader, milieu- en omgevingsaspecten zoals akoestisch onderzoek, water, archeologie, flora en fauna. De economische uitvoerbaarheid is hier ook onderdeel van. In hoofdstuk 4 volgt de wijze van bestemmen, waarin uiteen wordt gezet hoe het in hoofdstuk 2 beschreven plan juridisch is vertaald naar de verbeelding en de regels. Tenslotte komen in het vijfde en laatste hoofdstuk de resultaten van de procedure aan de orde.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

Hiervoor is te zien dat het geldende bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid om op het terrein twee woningen te bouwen. Deze zijn, mede door tot op heden niet gerealiseerd. Daarnaast bevindt zich op het terrein een opstal, dat in het verleden door scouting is gebruikt.

2.2 Planbeschrijving

De aanpassing van het geldende plan voorziet in een wijziging van de ligging van de woningen. Zij worden "verplaatst" in zuidelijke richting waarbij één woning op de Albert Schweitzerlaan georiënteerd zal worden en één op de Wamelinkweg. De afbeelding hieronder geeft met een aangepast bouwvlak een en ander indicatief weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1512KOWAMELINKWD-VA01_0003.png"

Werkzaamheden

Ten behoeve van de gewenste terreinindeling moeten er een aantal werkzaamheden worden uitgevoerd. Hiervoor heeft Staring Advies een inrichtingplan opgesteld, waarvan onderstaande afbeelding een schematische weergave is. Alleen die werkzaamheden die invloed hebben op de landschappelijke en ecologische kwaliteit van het terrein zijn beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1512KOWAMELINKWD-VA01_0004.png"

Haag rooien en aanleg grondwal.

De bestaande haag met een begroeiing van laurierkers wordt gerooid en vervangen door een grondwal. Deze grondwal met een hoogte van 2 meter en een breedte van 4 meter wordt langs de noord- en westzijde begrensd door een keermuur van (natuur)stenen. Deze keermuur wordt aan de zijde van het restaurant beplant met diverse soorten varens en bloeiende planten die op natuurlijke muren gedijen. Door de keermuur kan de breedte van de wal beperkt blijven. Aan de zuid- en oostflank heeft de grondwal een talud van 1:2 of eventueel flauwer. Dit talud wordt onderdeel van de tuin van het aangrenzende bouwkavel.

Aanleg elzensingel.

In het verlengde van de grondwal in zuidwestelijke richting wordt een elzensingel aangelegd ter afscheiding van het toekomstige kavel ten oosten hiervan. De locatie van de toekomstige elzensingel is een laagte in het terrein die aansluit op de greppel langs de noordoostelijke bosrand. Tijdens perioden met veel neerslag staat het water hier regelmatig tot boven het maaiveld.

Aanleg en dempen greppels.

In noordelijke deel van de ruigte loopt een greppel. Deze wordt gedempt en wordt vervangen door een aan te leggen greppel iets ten noorden hiervan. Deze maatregel wordt uitgevoerd om de greppel samen te laten vallen met een toekomstige kavelgrens.

Slopen gebouw Scouting.

Deze maatregel wordt uitgevoerd omdat het opstal in een vervallen staat verkeert en omdat het niet past binnen de toekomstige woonfunctie van het terrein.

Bomen vellen.

Om in het zuidelijke deel van het terrein een bouwkavel te kunnen realiseren met een voldoende omvang is het noodzakelijk om een zestal bomen te rooien. Het vellen van deze bomen wordt gecompenseerd door de aanleg van de elzensingel zoals hierboven is beschreven. Het betreft de volgende bomen:

• Een beuk met een stamdiameter van 70 tot 80 cm op 130 cm hoogte. Deze staat op de noordhoek van het scouting gebouw, dat deels in de beuk vergroeid is. Behoud van de beuk is vermoedelijk wel mogelijk, echter staat deze boom het realiseren van een bouwkavel van voldoende omvang in de weg.

• Het vellen van een zomereik met een stamdiameter van 40-50 cm op 130 cm hoogte. Deze boom heeft een redelijke vitaliteit, maar staat het ontwikkelen van een bouwkavel van voldoende omvang in de weg. Deze boom staat op circa 3 meter afstand van de noordhoek van het Scouting gebouw.

• Het vellen van een zomereik met een stamdiameter van 30-40 cm op 130 cm hoogte. Deze boom heeft een slechte vitaliteit en is aan het afsterven. Deze boom staat op circa 6 meter afstand van de noordhoek van het scouting gebouw.

• Het vellen van een drietal acacia’s tussen het scouting gebouw en de Wamelinkweg. Twee van deze bomen hebben een stamdiameter van 20-30 cm op 130 cm hoogte; de derde boom heeft een stamdiameter van 40-50 cm. Deze acacia’s zijn in feite exoten die zich uitbreiden ten koste van de inheemse beplanting op het terrein. Daarom, en omdat ze de optimale ontwikkeling van een bouwkavel in de weg staan, worden ze gerooid.

Hoofdstuk 3 Haalbaarheid van het plan

3.1 Beleid

3.1.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en biedt het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Via het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn deze regels aanvullend verankerd. In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit het SVIR is de duurzame verstedelijking. In het Bro is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De 'stappen van de ladder' worden is artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  • a. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
  • b. kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • c. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).

Het Bro (artikel 1.1.1) beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen". Voor toepassing van de ladder is door het ministerie van Infrastructuur en Milieu een 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' opgesteld. Voor een verdere uitleg wordt naar die handreiking verwezen.

Planspecifiek

In het kader van het Rijksbeleid is geen sprake van direct belang bij of rechtstreekse doorwerking op het plangebied. De ladder heeft betrekking op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De beoogde ontwikkeling is geen stedelijke ontwikkeling zoals is bepaald in het Bro. Het betreft een kleinschalig plan van een beperkte omvang, zodat een verantwoording in het kader van duurzame stedelijke ontwikkeling achterwege kan blijven. Het plan is in de zin van de ladder wel ruimtelijk acceptabel, omdat de locatie is gelegen in bestaand stedelijk gebied. Het plan is niet in strijd met de doelstellingen en ambities van het Rijksbeleid.

3.1.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 heeft de provincie Gelderland de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan 2005, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie. Met de Omgevingsvisie kiest de provincie voor een gezamenlijke aanpak met gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en particulieren van de maatschappelijke opgaven voor de komende vijf à tien jaar. Hierbij staan twee hoofddoelen centraal:

  • een duurzame economische structuur;
  • het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

De provinciale hoofddoelen zijn in vertaald in provinciale ambities. Afhankelijk van het accent van de ambitie, zijn zij in de Omgevingsvisie opgenomen onder 'Divers', 'Dynamisch' of 'Mooi' Gelderland.

  • Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten;
  • Dynamisch Gelderland betreft de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit;
  • Mooi Gelderland betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming danwel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen. Het gaan dan om cultuurhistorie, natuur, water en ondergrond.

Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's (Regionaal Programma Bedrijventerreinen) en in samenwerking met partners. In het algemeen is het van belang dat stedelijke uitbreidingen (waaronder werklocaties) passen in of aansluiten op het reeds aanwezige bebouwde gebied. Daarnaast is het belangrijk dat aard en schaal van nieuw te vestigen bedrijven, voorzieningen en instellingen en dergelijke passen bij of een goede aanvulling zijn op het bestaande productiemilieu, de werkgelegenheidsstructuur en de omvang van de woonkern. Bij nieuwvestiging van bedrijven moet ook sprake zijn van een aangetoonde binding aan de betreffende gemeente/locatie en van een passend milieuregime. Verder dienen het bereikbaarheidsprofiel van de betreffende locatie en het mobiliteitsprofiel van de
(gewenste) vestigingen met elkaar in overeenstemming te zijn.

Gelderse Ladder

Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen, staat de 'Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik' centraal. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Bro. Dit houdt in dat in bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan (behoefte, bestaand stedelijk gebied, bereikbaarheid).

Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 heeft de provincie Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen uit de Omgevingsvisie. Ten aanzien van bedrijventerreinen wordt onderscheidt gemaakt in regionale, intergemeentelijke en lokale bedrijventerreinen waarbij een bestemmingsplan voor een bedrijventerrein in beginsel moet aansluiten op het Regionaal Programma Bedrijventerreinen. Voor nieuwe bedrijventerreinen in de categorie intergemeentelijk/lokaal zijn maximum kavelgroottes opgenomen.

Aangezien de juridische borging is vastgelegd in het Bro, is de Gelderse Ladder niet nogmaals opgenomen in de Omgevingsverordening.

Planspecifiek

De voorgestane ontwikkeling is dusdanig kleinschalig van aard dat een expliciete afweging met de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik niet aan de orde is. Er is slechts sprake van een kleine verschuiving van het bouwvlak. Er vindt geen toename van het aantal woningen plaats. Daarnaast is er in een inrichtingsplan dat toeziet op een verantwoorde inpassing van de woningen in het aanwezige groen. Aldus wordt een toetsing in het kader van een goede ruimtelijke ordening aan de uitgangspunten van de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik niet noodzakelijk geacht.

3.1.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Kom Winterswijk 2010-2020

De structuurvisie Kom Winterswijk 2010-2020 is op 24 februari 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De Structuurvisie richt zich op het verbeteren van de drie kernkwaliteiten van de gemeente, te weten:

  • realiseren van een betere woonomgeving in Winterswijk;
  • zorgen voor een aantrekkelijk en concurrerend hart met voorzieningen;
  • het verbinden van de kwaliteiten van de kern en haar buitengebied.

Om invulling te geven aan deze kernkwaliteiten wil de gemeente ruimte creëren voor een:

  • meer ontspannen en groene woonomgeving;
  • een veilige bereikbaarheid van wijken en voorzieningen;
  • passende werkgelegenheid;
  • gezonde mix van functies in het centrum;
  • groene hoofdstructuur met hoge ecologische en maatschappelijke kwaliteiten.

Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2015

Er heeft binnen de Regio Achterhoek een uitgebreide analyse plaatsgevonden van de ontwikkelingen op de woningmarkt, de bestaande woningvoorraad en de toekomstige behoefte (de 'kernenfoto's'). De uitkomsten van deze analyse zijn vastgelegd in de 'Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025'. De Regionale Woonagenda Achterhoek is vastgesteld door de gemeenteraad op 27 mei 2015. Een belangrijke conclusie van de uitgevoerde analyse (die ook is vastgelegd in het actuele woonbeleid) is dat de geplande woningbouwopgave met 10% moet worden gereduceerd. Dit in aanvulling van de eerdere reductie van het aantal woningbouwplannen die in regionale afspraken is vastgelegd in 2010. De reden hiervoor is dat het aantal geplande nieuwbouwwoningen de toekomstige vraag zal overstijgen. Dit betekent dat iedere gemeente een stringent beleid moet voeren als het gaat om het toevoegen van nieuwe woningen. Zo wordt bijvoorbeeld in de hele regio onderzocht of de woningbouwcapaciteit in bestaande woningbouwplannen teruggebracht kan en moet worden. De gemeenten in de Achterhoek monitoren de voorgenomen woningbouwopgave aan de hand van een gemeentelijke planningslijst. Deze lijst ziet op het toevoegen van nieuwe woningen.

Planspecifiek

De beoogde ontwikkeling voorziet, zoals eerder gemeld, niet in de nieuwbouw van twee woningen maar slechts in een verplaatsing van twee woningen in dezelfde categorie en is aldus niet strijdig met de gestelde plancapaciteit en de gevraagde kwaliteit in de woonvisie. Bij de inrichting van het plangebied is de bestaande groenstructuur voor een belangrijk deel leidend. De landschappelijke inpassing ziet toe op behoud en waar mogelijk versterking van de aanwezige landschappelijke kwaliteit. De inpassing is als zodanig met toepassing van een voorwaardelijke verplichting in dit bestemmingsplan vastgelegd. Het plan is in overeenstemming met de doelstellingen en ambities van het gemeentelijk beleid.

3.2 Milieuaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken.

3.2.1 Bodem

Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk bepalend zijn voor de mogelijke functie van het plangebied. Aan de hand van beschikbare bodeminformatie of het feitelijk uitvoeren van bodemonderzoek wordt vastgesteld of de bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige bestemming. Mocht de bodemkwaliteit niet geschikt blijken, dan moet aangetoond worden dat de noodzakelijke (sanerings)maatregelen financieel haalbaar zijn.


Uit een in 2016 uitgevoerd historisch onderzoek kan worden geconcludeerd, dat de betreffende locatie onverdacht is op het voorkomen van bodemverontreiniging. In het verleden is een gehalte asbest aangetroffen op 1 locatie die de interventiewaarde niet overschrijdt. Deze locatie is in 2015 ontgraven en hiermee is het asbest weggenomen. Op de rest van de locatie is in 2003 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd en in 2011 een verkennend asbestonderzoek. Hieruit zijn geen verontreinigingen naar voren gekomen. Omdat er in de tussentijd geen activiteiten op de locatie hebben plaatsgevonden, kan worden gesteld dat de onderzoeksresultaten representatief zijn voor de huidige bodemkwaliteit.
De koperverontreiniging op het naastgelegen perceel is gesaneerd en hierbij is in 1 putwand een gehalte koper aangetroffen dat de waarde voor klasse wonen overschrijd. Deze wand grenst aan het plangebied voor de nieuwbouw. Omdat er in het onderzoek uit 2003 geen verhoogde gehalten op dit deel zijn aangetroffen, kan worden gesteld dat het hier gaat om een zeer beperkte omvang. De bouwblokken liggen op meer dan 10 meter van deze wand af en het is derhalve ook niet waarschijnlijk dat de deze waarden ook op de bouwblokken aanwezig zijn.

Het vorenstaande geeft geen aanleiding om ter plaatse van de uitbreiding een bodemverontreiniging te verwachten die de uitvoerbaarheid van het plan belemmert. Omdat ook geen sprake is van een wijziging naar een gevoeliger gebruik, is geen nader onderzoek vereist. Het aspect bodem vormt aldus geen belemmering voor de uitvoering van het plan. Overigens wordt verwezen naar de bij dit plan gevoegde bijlage, dat inzicht geeft in de bodemgesteldheid.

3.2.2 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • 1. een verzorgingstehuis;
    • 2. een psychiatrische inrichting;
    • 3. een kinderdagverblijf.

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wgh worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Dit plan voorziet in een geluidgevoelig object.

Wegverkeerslawaai

De geluidbelasting door de Rondweg Zuid (N319) bedraagt ten hoogste 42 dB na aftrek van 2 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt op de gevels van de twee woningen niet overschreden. De geluidbelasting door de Wooldseweg bedraagt ten hoogste 33 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt op de gevels van de twee woningen niet overschreden.

De geluidbelasting voldoet in alle rekenpunten aan de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeer. Er hoeft voor de woningen geen hogere waarde voor wegverkeer te worden aangevraagd.

Spoorweglawaai

De geluidbelasting door railverkeer bedraagt ten hoogste 50 dB. De voorkeursgrenswaarde van 55 dB voor spoorweglawaai wordt op de woningen niet overschreden.

De geluidbelasting voldoet in alle rekenpunten aan de voorkeursgrenswaarde voor railverkeer. Er hoeft voor de woningen geen hogere waarde voor railverkeer te worden aangevraagd.

Gecumuleerde geluidbelasting

De gecumuleerde geluidbelasting van weg en railverkeer dient te worden vastgesteld indien beide bronnen een relevante blootstelling veroorzaken. Dat is het geval indien de voorkeursgrenswaarde voor elk van de bronnen wordt overschreden.

Uit het onderzoek blijkt dat in geen van de rekenpunten de grenswaarde voor wegverkeer of railverkeer wordt overschreden. Er hoeft daarom in geen van de rekenpunten een gecumuleerde geluidbelasting te worden vastgesteld.

3.2.3 Lucht

De Wet milieubeheer biedt het kader om te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Een uitzondering op deze verplichting om de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen op de luchtkwaliteit mee te wegen, vormen bepaalde typen projecten die niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit. Het begrip NIBM is uitgewerkt in het "Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)", en de bijbehorende "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)".

Een plan draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de "3% grens" niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1.2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2. De Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen een invulling aan de NIBM grens. Indien er binnen de getalsmatige begrenzing van de Regeling wordt gebleven, is er geen nader onderzoek nodig. Bij de ruimtelijke ontwikkeling is er dan automatisch sprake van een niet in betekenende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit.

Om te bepalen of sprake is van bijdrage niet in betekenende mate is gebruik gemaakt van de nibm-tool van Infomil (zie onderstaande figuur). Aannemelijk in een worst-case benadering is een weekdaggemiddelde van 50 voertuigbewegingen van en naar het perceel, waarvan 25% zwaarder materieel zoals tractoren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1512KOWAMELINKWD-VA01_0005.jpg"

Op basis van het bovenstaande resultaat is geen nader onderzoek nodig. Daarnaast blijkt uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit (https://www.nsl-monitoring.nl/viewer) dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Het aspect luchtkwaliteit is geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

3.2.4 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

In onderhavig geval worden geen woningen toegevoegd, die van invloed zou kunnen zijn op omliggende bedrijvigheid. Tussen de omliggende bedrijvigheid (gesitueerd op een afstand groter dan 100 m) en de bestaande woning zijn andere woningen gesitueerd, welke in voorkomend geval maatgevend zouden zijn. Vanuit het oogpunt van milieuzonering is er geen negatieve invloed op de omgeving, of is hinder van bestaande functies in de omgeving te verwachten. Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.2.5 Externe Veiligheid

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers, dit is respectievelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel wordt geacht, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden.

De Veiligheidsregio Noord- en Oost Gelderland is om advies gevraagd. Deze reageert als volgt.

Risicobronnen 

Het plangebied ligt op ruim 600 meter van een LPG-tankstation. Het effectgebied van een LPG-tankstation is niet van invloed op het plangebied. De N319 is een belangrijke route en over deze weg worden gevaarlijke stoffen vervoerd. De wettelijke grenswaarde (PR-contour) blijft binnen het wegvlak en is niet van invloed op het plangebied.

De wijziging van het bestemmingsplan is niet dusdanig van aard dat er extra (zware) preventieve beheersmaatregelen noodzakelijk zijn.

Advies over Bevi 

Uw voornemen past binnen de normen van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

Advies over de algemene veiligheid

Bereikbaarheid

Het plangebied is normaal gesproken goed bereikbaar voor de hulpverleningsdiensten. Wel kan het zijn dat door (fout) geparkeerde voertuigen de uitruktijd negatief beïnvloed wordt.

Bluswatervoorziening

Er zijn voldoende primaire bluswatervoorzieningen aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1512KOWAMELINKWD-VA01_0006.png" 

Zelfredzaamheid

De rijksoverheid heeft voor het waarschuwen van de bevolking bij calamiteiten een nagenoeg landelijk dekkend netwerk van WAS-palen neergezet. Het plangebied valt niet binnen het bereik van de in Winterswijk bestaande WAS-palen (zie afbeelding hierboven).

De geluidspropagatie reikt in bebouwde gebieden tot maximaal circa 800 meter en in licht bebouwde gebieden tot maximaal circa 1.000 m [bron: HAVOS, februari 2006]. Het alarmsignaal blijkt in het plangebied goed hoorbaar. Uiteraard kan als aanvulling daarop als alternatief ook NL-alert worden ingezet.

3.3 Omgevingsaspecten

3.3.1 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. In het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Dit aspect is geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

Archeologie

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn. Om deze reden zijn alle gronden in Winterswijk geïnventariseerd en beoordeeld op mogelijk aanwezige archeologische relicten. Er worden 4 waarden onderscheiden, iedere categorie kent een eigen verwachting op vondsten, waarbij 1 de hoogste verwachtingswaarde is en 4 de laagste. In het geldende bestemmingsplan is in het plangebied de dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 3 voor de bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden opgenomen.

Planspecifiek

In september 2003 is door Rouwmaat groep een archeologisch onderzoek uitgevoerd ter plaatse van de ontwikkelingslocatie. Uit het veldonderzoek blijkt dat het bodemprofiel veelal wel intact is, maar er niet of nauwelijks een bouwlanddek aanwezig is. Dit is waarschijnlijk te wijten aan de slechte geschiktheid voor landbouw, zodat het terrein pas laat als landbouwgrond in gebruik is genomen. Deze constatering, in combinatie met de zeer geringe hoeveelheid vondsten leidt tot de conclusie, dat het terrein niet intensief bewoond is geweest in de latere prehistorie, de Romeinse tijd of de Middeleeuwen. De kans dat bij graafwerkzaamheden archeologische resten uit deze perioden worden aangetroffen is zeer gering. De slakken kunnen ruis zijn van een nabijgelegen terrein. Alleen zeer kleine vondsten als een steentijdjachtkampje of graven, welke niet of nauwelijks door middel van boringen op te sporen zijn, zouden mogelijk aanwezig kunnen zijn. Nader onderzoek met behulp van proefsleuven levert voor de opsporing van dit soort vondsten ook niet voldoende informatie. Evenals in het geldende plan het geval is, wordt geadviseerd om eventuele graafwerkzaamheden archeologisch te begeleiden, zodat mogelijke vondsten alsnog gedocumenteerd kunnen worden.

3.3.2 Flora en fauna

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.


Gebiedsbescherming

De Natuurbeschermingswet (Nbw) richt zich op de bescherming van gebieden. In de Nbw zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:

  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.

Naast deze drie soorten gebieden is in het kader van de gebiedsbescherming de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van belang. De EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones die tussen de natuurgebieden liggen. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.

Soortenbescherming

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.


Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook voor het voorliggende plan, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden.


Planspecifiek

Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website http://synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Onderstaand een screenshot van die website waarbij de Natura 2000-gebieden en de EHS zichtbaar zijn in respectievelijk rood en groen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1512KOWAMELINKWD-VA01_0007.jpg"

Uitsnede natuurkaart Nederland (bron: synbiosys.alterra/natura2000)

In het plangebied is geen beschermde natuur aanwezig. Op minder dan 3 kilometer van het plangebied liggen de Natura 2000-gebieden Bekkendelle en liggen gronden die onderdeel zijn van de EHS. Gezien de geografische afstand tot deze gebieden en gronden en de ligging van het plangebied in de bebouwde kom, zijn er geen negatieve effecten op deze beschermde gebieden te verwachten.

In het kader van soortenbescherming is beoordeeld of het plan rechtstreeks kan leiden tot verstoring of vernietiging van bepaalde beschermde soorten of hun leefgebied. zoals verontrusting van soorten of het aantasten van vaste rust- en verblijfplaatsen (bijvoorbeeld nestlocaties, kraamverblijven). Gelet op het huidig gebruik van het plangebied en de geringe wijziging ten opzichte van het geldende plan, is niet aannemelijk dat bepaalde beschermde soorten aanwezig zijn dan wel dat hun leefgebied wordt verstoord of vernietigd.

Er zijn op voorhand geen aanwijzingen dat de beoogde ontwikkeling conflicterend is met geldende wetgeving. Er is geen vergunning in het kader van de Nbw en/of een ontheffing in het kader van de Flora en faunawet noodzakelijk. Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

3.3.3 Verkeer

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het effect van de beoogde ontwikkeling op de verkeersstructuur inzichtelijk te worden gemaakt. Het plan voorziet in een verschuiving van een bouwlocatie van twee woningen. De ontsluiting van de percelen en de geringe toename van verkeersbewegingen ten opzichte van het geldende plan wijzigt niet of nauwelijks. Het aspect verkeer belemmert de uitvoering van dit plan niet.

3.3.4 Water

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde en duurzame watersystemen. Het Waterschap Rijn en IJssel laat in het Waterbeheerplan 2016-2021 zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten het waterschap in de samenwerking met haar partners wil leggen. Vanuit die omgevingsverkenning wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden:

- Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.

- Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.

- Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.

- Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.

Voor het taakgebied Veiligheid water is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het taakgebied Voldoende water is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor Schoon water is het uitgangspunt “stand still - step forward”. Essentieel is het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem met als einddoel een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Partnerschappen met gemeenten en andere partijen zorgen voor een effectieve en efficiënte (afval)waterketen. Door optimalisatie van de behandeling van afvalwater wordt een bijdrage geleverd aan een goede volksgezondheid en een schoon watersysteem. Het terugwinnen van energie en grondstoffen uit afvalwater draagt bij aan een meer circulaire economie.

Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.

Planspecifiek

Het plan betreft een aanpassing van het geldende bestemmingsplan waarbij de ligging van twee te bouwen woningen aan de Wamelinkweg en de Albert Schweitzerlaan wordt gewijzigd. Het verharde oppervlak neemt met ca. 300 m2 toe.

Hieronder worden eerst de relevante waterhuishoudkundige aspecten onderscheiden. Vervolgens worden voor de relevante aspecten de specifieke doelen en maatstaven uitgewerkt.

Thema   Toetsvraag   Relevant   Intensiteit  
Veiligheid
 
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  
Nee

Nee  
2

2  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?  
Nee
Nee
Nee  
2
1
1  
Wateroverlast (oppervlakte-
water)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
Nee
Nee
N.v.t.
Ja  
2
1
1
1  
Oppervlakte-
waterkwaliteit  
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?
 
Ja
 
1  
Grondwater-
overlast  
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
3. Is in het plangebied sprake van kwel?
4. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
5. Beoogt het plan aanleg van drainage?  
Nee
Nee
Ja
Nee  
1
1
1
1  
Grondwater-
kwaliteit  
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwater-
onttrekking?  
Nee   1  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
Nee

Nee  
1

2  
Volksgezondheid
 
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
Nee
Nee  
1


1  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
Nee
Nee
Nee
Nee  
2
2
1
1  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee   1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?  
Nee  

2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee   1  

Riolering en afvalwaterketen

De woningriolering wordt gescheiden aangelegd. Vuilwater wordt aangesloten op het gemengde rioleringsstelsel in de Wamelinkweg en de Albert Schweitzerlaan.

(Grond)wateroverlast

Het plangebied staat bekend als een relatief nat gebied. Metingen van de nabij gelegen gemeentelijke peilbuis (PB80) bevestigen dit beeld. De gemeten grondwaterstand t.o.v. maaiveld varieert tussen 0 en minus 1,75 m.

Om de waterhuishouding op het perceel geschikt te maken voor bebouwing moet het bestaande stelsel van perceelsloten worden verbeterd en gedeeltelijk worden heringericht. Daarnaast dient het vloerpeil van de woningen zo danig worden gekozen dat geen overlast kan ontstaan.

De te nemen maatregelen ter verbetering van de waterhuishouding moeten met de omliggende belanghebbenden afgestemd worden.

Oppervlaktewater kwaliteit

Hemelwater van verharde oppervlakten van de woningen wordt via een te verdiepen perceelsloot geloosd op de gemeentelijke watergang aan de zuidwestzijde van het perceel. Het extra verharde oppervlak (300 m2) geeft geen significante extra belasting op het omliggende oppervlaktewater.

Uit de watertoets komt naar voren dat het plan een beperkt waterhuishoudkundig belang treft. Voor het aspect water zijn geen aanvullende maatregelen of voorwaarden noodzakelijk, er is geen belemmering voor uitvoering van het plan.

3.4 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

De initiatiefnemer is eigenaar van de gronden. Het voorliggende plan heeft voor de gemeente Winterswijk geen financiële consequenties, aangezien de plannen voor rekening en risico van de initiatiefnemer komen. In geval van planschade is een overeenkomst getekend waardoor eventuele planschadekosten op de initiatiefnemer verhaald kunnen worden. Het plan is daarmee economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 4 Wijze van bestemmen

4.1 Algemeen

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).


Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • 1. het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • 2. het bebouwen van de gronden;
  • 3. het verrichten van werken (aanleggen).


Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook van toepassing voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

Opbouw van de regels

Het bestemmingsplan is conform de daaraan te stellen wettelijke eisen zoals vastgelegd in de Standaard voor Bestemmingsplannen 2012 opgesteld. De regels hebben een vaste opbouw en de hoofdstukken zijn als volgt verdeeld:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.

Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels en algemene afwijkings- en wijzigingsregels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

4.2 Dit bestemmingsplan

In paragraaf 1.3 is de opbouw van dit bestemmingsplan aan bod gekomen. De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen in de toelichting is beschreven. In deze paragraaf is als bedoeld in artikel 3.1.3. van het Besluit ruimtelijke ordening een beschrijving opgenomen van de bestemmingen die in het bestemmingsplan voorkomen.

Hoofdstuk 5 Procedure

5.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan geldt dat overleg moet worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het gaat dan tenminste om de betrokken waterschappen en diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht ligt het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage. Belanghebbenden kunnen dan een zienswijze indienen op het plan. Na vaststelling door burgemeester en wethouders ligt het bestemmingsplan opnieuw 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt in werking daags na afloop van de tervisielegging, als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

5.2 Verslag artikel 3.1.1. Bro overleg

Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg niet toegezonden aan de Inspectie Leefomgeving & Transport.


Dit bestemmingsplan is in eerste instantie niet voorgelegd aan de provincie Gelderland. Bij brief van 22 oktober 2009 met kenmerk 2009-018420 van de provincie is bepaald dat indien het alleen een lokaal belang betreft, inzending van de stukken niet noodzakelijk is. Onderhavig bestemmingsplan past in het Kwalitatief woonprogramma en betreft alleen een lokaal belang.

Dit bestemmingsplan is in eerste instantie niet voorgelegd aan het waterschap Rijn en IJssel. Uit de watertoets komt naar voren dat het plan een beperkt waterhuishoudkundig belang treft. Er zijn geen aanvullende maatregelen of voorwaarden noodzakelijk. Zie voor een nadere onderbouwing de watertoets in paragraaf 3.3.4.

5.3 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 28 september 2016 zes weken ter inzage gelegen. In deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen in te dienen op het ontwerpplan. Er zijn geen zienswijzen ingediend.