direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Sibbinkweg 2
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.BP1611BGSIBBINKWG2-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer heeft de gemeente gevraagd om op het perceel Sibbinkweg 2 te Winterswijk de bedrijfsbestemming te wijzigen in een woonbestemming. De huidige opstallen worden in ruil daarvoor gesloopt. De betreffende percelen zijn kadastraal bekend als gemeente Winterswijk, sectie H, nummer 9854 en nummer 9855.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1611BGSIBBINKWG2-VA01_0001.jpg"

Plangebied gezien vanaf de Sibbinkweg

In het geldende bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" heeft de locatie de bestemming 'Bedrijf' met een specifieke vorm van bedrijf - overige bedrijvigheid 6. Op locatie was tot recentelijk een dierencentrum van Stichting Dierencentrum Achterhoek gevestigd. Genoemde Stichting heeft haar dierencentrum op deze locatie gesloten en wenst de percelen te vervreemden. In het kader van een optimale verkoop wil men graag een woonbestemming op de percelen aan de Sibbinkweg 2 laten rusten.

Het vigerende bestemmingsplan biedt geen mogelijkheid om aan dit verzoek medewerking te verlenen. Om die reden is onderhavige planherziening opgesteld.

Dit plan maakt het beoogde plan planologisch-juridisch mogelijk; dat wil zeggen het regelt wat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Concreet wordt de bestemming 'Bedrijf' met specifieke vorm van overige bedrijvigheid 6' gewijzigd in de bestemming 'Wonen' waardoor de vestiging van een woning mogelijk wordt gemaakt.

1.2 Ligging plangebied

De Sibbinkweg 2 te Winterswijk ligt op korte afstand (circa 872 m) ten westen van de kern van Winterswijk. Op onderstaande afbeelding is de locatie ten opzicht van de kern aangegeven met een blauw kruisje. Op de daarop volgende afbeelding is het plangebied bij benadering rood omlijnd weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1611BGSIBBINKWG2-VA01_0002.png"

Ligging perceel (luchtfoto 2016)

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1611BGSIBBINKWG2-VA01_0003.jpg"

Plangebied bij benadering (luchtfoto 2016)

1.3 Opbouw bestemmingsplan

Het bestemmingsplan 'Sibbinkweg 2' bestaat uit één verbeelding, regels en een toelichting. Van deze drie
onderdelen vormen de digitale verbeelding met planIDN NL.IMRO.0294.BP1611BGSIBBINKWG2-VA01 en de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.


Op de verbeelding zijn de bestemmingen gevisualiseerd. De regels geven weer wat de gebruiksmogelijkheden van de gronden en de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en op te richten bebouwing is. De toelichting heeft hierbij weliswaar geen bindende werking, maar bevat wel de ruimtelijke onderbouwing van het bestemmingsplan. Het is daarmee de onderbouwing van de keuzes die zijn gemaakt voor de verbeelding en de
regels.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het gebiedsprofiel, de huidige situatie op het perceel en de planopzet beschreven. Het gebiedsprofiel omvat een beschrijving van het gebied waarin het plangebied ligt, waarbij ruimtelijke en functionele aspecten van het gebied aan de orde komen. De planopzet omvat een omschrijving van het plan en waarvoor de wijziging van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk is.

In hoofdstuk 3 en 4 is het plan integraal beoordeeld. Hoofdstuk 3 bevat de toetsing aan het relevante Rijks-, provinciaal, en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 is een toetsing ten aanzien van de milieuhygiënische- en omgevingswaarden opgenomen. Tevens is in dit hoofdstuk de economische uitvoerbaarheid opgenomen. In hoofdstuk 5 en 6 is de wijze van uitvoering beschreven, respectievelijk de juridische planopzet en de procedure.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Gebiedsprofiel

De directe omgeving van het plangebied bestaat met name uit agrarische gronden. Daarnaast komen in de omgeving diverse functies voor zoals woningen en een tuincentrum. De percelen liggen op circa 250 meter van de Misterweg. De Misterweg is de provinciale weg die Winterswijk verbindt met o.a. Aalten en Doetinchem.

2.2 Huidige situatie

Op de locatie staat een voormalig dierencentrum met opstallen. Het dierencentrum is direct aan de Sibbinkweg gelegen, de opstallen liggen zowel achter als naast het dierencentrum. Het perceel is omringd door een smalle bomensingel met aan de wegzijde een opening. Het omringende landschap kent een grote mate van openheid en is gekarakteriseerd als heideontginningenlandschap. De omgeving kenmerkt zich onder andere door rechtlijnige structuren, grasland en bos en grootschaligheid. Smalle dennen-, beuken- of eikensingels worden gehandhaafd maar zijn bijna niet meer aantrefbaar. Het huidige perceel is redelijk goed ingepast.

2.3 Planopzet

Dit plan voorziet in een wijziging van bestemming 'Bedrijf' met specifieke aanduiding overige bedrijvigheid 6 naar bestemming 'Wonen'. Hierdoor wordt de vestiging van een woning mogelijk gemaakt op de huidige locatie van de dierenpraktijk.

De initiatiefnemer is voornemens minimaal 500 m2 aan bebouwing te slopen. Ten opzicht van de huidige situatie levert dit een afname aan verharding op. Aan de voorzijde links komt een haag met daarvoor gras, zodat mogelijke bezoekers daar hun auto kwijt kunnen. De aanwezige bomen blijven behouden en worden gesnoeid. Onderstaande afbeelding geeft een impressie van de nieuwe situatie weer. Zie tevens Bijlage 1 voor het landschapsinpassingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1611BGSIBBINKWG2-VA01_0004.png"

B&W heeft bij besluit van 26 februari 2014 aangegeven medewerking te verlenen aan het verzoek voor de wijziging van bestemming 'Bedrijf' naar 'Wonen'. B&W heeft aangegeven dat de gevraagde ontwikkeling wenselijk is aangezien het vanuit ruimtelijk oogpunt een winstgevende situatie oplevert. Daarnaast verbetert de milieu-situatie en is de realisatie van een woning voor omwonenden minder belastend dan een bedrijf. Daarbij zijn de volgende argumenten voor medewerking aangedragen:

  • Het plan past binnen de regels van het voor Winterswijk geldende hergebruikbeleid Functies zoeken plaatsen zoeken functies;
  • Verkeerskundig verbetert de situatie omdat er een woning gerealiseerd kan worden. Daarnaast kan parkeren plaatsvinden op eigen terrein;
  • De minimale inhoud van de woning dient 400 m3 te zijn, aan dit uitgangspunt moet worden voldaan;
  • Het nieuw plan dient landschappelijk te worden ingepast;
  • Een vereveningsbijdrage dient te worden bepaald door commissie IOROB.

De inheemse bomen en struiken die nu op het perceel staan worden zoveel mogelijk te behouden en meegenomen in de nieuwe inrichting. De aanwezige 'tuinplanten' worden bij voorkeur zoveel mogelijk vervangen door streekeigen, autochtoon plantmateriaal. Het betreft een relatief grootschalig, rechtlijnig landschap. Hiermee sluit het perceel aan op het omliggende landschap.

2.4 Geldend bestemmingsplan

De Sibbinkweg 2 heeft in het geldende bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" (vastgesteld 27 januari 2011) de bestemming 'Bedrijf' met daarbij de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - overige bedrijvigheid 6'. De gronden bij deze bestemming zijn bestemd voor de uitoefening van een dierenpension. Tevens is een bedrijfswoning toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1611BGSIBBINKWG2-VA01_0005.png"

Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Integrale herziening buitengebied Winterswijk (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De gronden in het plangebied hebben voorts de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 3' en 'Waarde - Archeologische verwachting 4' en aanduidingen 'waardevol landschap' en 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'.

Archeologische verwachting

De gronden met archeologische verwachting 3 en archeologische verwachting 4 zijn bestemd voor het behoud en bescherming van de verwachten archeologische waarden in de bodem.

Gebiedsaanduiding waardevol landschap

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'waardevol landschap' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het beschermen en ontwikkelen van het waardevol landschap.

Gebiedsaanduiding wetzone - verwervingsgebied

ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' intensieve veehouderij is toegestaan tot een bebouwde oppervlakte van maximaal 1 ha, dan wel de bestaande grotere oppervlakte;

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en biedt het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Dit betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond Rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Via het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn deze regels aanvullend verankerd. In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van Rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

3.1.2 Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit het SVIR is de ladder duurzame verstedelijking. In het Bro is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  • a. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
  • b. kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • c. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).

Voordat de ladder voor duurzame verstedelijking (de ladder) wordt toegepast, moet een afweging plaatsvinden of het voorliggend plan een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' betreft. Het Bro (artikel 1.1.1) beschrijft een stedelijke ontwikkeling als volgt: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, zeehaventerrein, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen". In de Handreiking staat dat er geen ondergrens is bepaald voor wat een 'stedelijke ontwikkeling' is.

Om te bepalen of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling of kleinschalige ontwikkeling, is onderzoek gedaan naar jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. In een uitspraak van 24 december 2014 is aangegeven dat er geen ladderverplichting geldt bij minder dan acht woningen.

3.1.3 Toetsing aan het Rijksbeleid

In het kader van het Rijksbeleid is geen sprake van direct belang bij of rechtstreekse doorwerking op het plangebied. Onderhavig plan voorziet in de wijziging van bestemming van 'bedrijf' naar 'wonen'. Het plan voorziet in één woning die wordt toegevoegd. Eén woning is op basis van de definitie van het Bro en jurisprudentie van de Afdeling Rvs niet beschouwd als een stedelijk ontwikkeling maar wordt aangemerkt als kleinschalige ontwikkeling. Een verantwoording in het kader van de ladder achterwege kan blijven.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 heeft de provincie Gelderland de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie komt daarmee in de plaats van de Structuurvisie Gelderland uit 2005. Met de Omgevingsvisie kiest de provincie voor een gezamenlijke aanpak met gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en particulieren van de maatschappelijke opgaven voor de komende vijf à tien jaar. Hierbij staan twee hoofddoelen centraal:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Deze doelen versterken elkaar en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is meer dan een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. In deze Omgevingsvisie staat het 'fysieke' in de leefomgeving centraal. Tegelijk zit er een sterke 'sociale' component aan de opgaven voor sterke steden en een vitaal landelijk gebied.


Nadere invulling van de ambities

De provinciale hoofddoelen zijn in vertaald in provinciale ambities. Afhankelijk van het accent van de ambitie, zijn zij in de Omgevingsvisie opgenomen onder 'Divers', 'Dynamisch' of 'Mooi' Gelderland. Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's en in samenwerking met partners. Voor de regio Achterhoek is bijzondere aandacht.

Regio Achterhoek

De regio Achterhoek heeft een duidelijk landschappelijk profiel en is 'bekend in Nederland'. De volgende kwaliteitsambities zijn van belang voor de regio Achterhoek:

  • gezamenlijk werken aan een economisch en sociaal vitaal buitengebied en zorgen voor leefbaarheid in de kernen;
  • aandacht voor ruimtelijke kwaliteit door verbetering van de landschappelijke kwaliteit én door verbetering van de leefbaarheid, de sociale cohesie op het platteland, de werkgelegenheid en het economisch bruto product van het platteland;
  • een agrarisch toekomstperspectief ontwikkelen met gebruikmaking van de gebiedsdynamiek onder voorwaarde van behoud van de ruimtelijke kwaliteit;
  • beheer en inrichting van het landschap meer integreren met activiteiten die baat hebben bij een mooi en goed onderhouden landschap (verdienlandschap);
  • verder ontwikkelen van een duurzame en innovatieve economie met aandacht voor de maakindustrie en gebruik van hernieuwbare energie;
  • streven naar een vitale leefomgeving, anticiperend op de krimp, met transitie van de woningvoorraad en afstemming van het voorzieningenniveau;
  • zorgen voor voldoende verplaatsingsmogelijkheden en verbindingen tussen de regio en omliggende gebieden en binnen de regio, met specifieke aandacht voor (OV-)bereikbaarheid en breedband. Ten aanzien van natuur en landschap streeft het provinciaal beleid naar een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en naar behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. De opgaven zijn:
    • 1. het behouden en mogelijk vergroten van de biodiversiteit (soortenrijkdom) in de natuur;
    • 2. het verbinden van de Gelderse natuur met natuurgebieden in aangrenzende provincies en Duitsland;
    • 3. het betrekken van de mensen in een gebied bij het beheer van hun natuur en landschap.

Nationaal Landschap Winterswijk

Het plangebied is onderdeel van het Nationaal Landschap Winterswijk. De volgende kernkwaliteiten worden aan het Winterswijkse landschap toegekend:

  • 1. Kleinschalig, organisch gegroeid halfopen landschap met afwisseling van bosjes, houtwallen, landbouwgrond, lanen, beken, boerderijen (oostelijke helft kleinschaliger dan westelijke helft);
  • 2. Rijk aan microreliëf (steilranden, essen en eenmansessen), een duidelijke terrasrand (westzijde);
  • 3. Meanderende beken in smalle dalen als doorgaande structuren, met natuurlijke begroeiing (elzen en essen) in halfopen landschap; overstromingsvlaktes in laagtes;
  • 4. Fraaie, open essen (opvallend groot op de plateaurand van Aalten tot Groenlo) en bijzondere broekgebieden;
  • 5. Historisch nederzettingspatroon, vervlochten in het landschap: oude boerderijplaatsen (zoals scholtenhoeven), vele gehuchten en grotere nederzettingen.

Activiteiten die afbreuk doen aan deze kernkwaliteiten of deze kernkwaliteiten niet versterken zijn alleen mogelijk indien er geen reële alternatieven zijn, er sprake is van redenen van groot openbaar belang en er compenserende maatregelen worden getroffen ter waarborging van de kernkwaliteiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1611BGSIBBINKWG2-VA01_0006.png"

Uitsnede verbeelding Omgevingsvisie Gelderland (bron:Atlas Gelderland)

Het gehele buitengebied van Winterswijk is aangewezen als Nationaal Landschap dat valt buiten de GNN en GO. Het plangebied van onderhavig plan is rood omcirkelt op de bovenstaande uitsnede van de verbeelding van de provinciale Omgevingsvisie. Hieruit blijkt dat deze Omgevingsvisie (naast de kwalificatie Nationaal Landschap) de kwaliteit als Intrekgebied en verwervingsgebied toekent aan het plangebied. In het Intrekgebied wordt er door de provincie gestreefd naar de bescherming van grondwater als drinkwatervoorziening. De provincie wil niet dat fossiele energie (aardgas, aardolie, schaliegas of steenkoolgas) gewonnen wordt in de intrekgebieden voor de drinkwatervoorziening. In de verwevingsgebieden zijn meerdere functies met elkaar verweven. In dit gebied zijn drie aspecten aan de orde.

  • 1. er is groei mogelijk voor ondernemers om het bedrijf te ontwikkelen voor zover andere functies in de omgeving daarvoor ruimte bieden;
  • 2. nieuwvestiging is niet mogelijk;
  • 3. er kunnen meerdere functies (ook niet-agrarische bestemmingen) naast elkaar bestaan in dit gebied. Dit is een gemeentelijke afweging.

Gelderse Ladder

De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik legt de focus op het toevoegen van stedelijke functies binnen bestaand stedelijk gebied. De provincie wil nog onderzoeken of de ladder ook voor landelijke functies kan worden uitgewerkt. De juridische basis is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Bro. Dit houdt in dat in bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan (behoefte, bestaand stedelijk gebied, bereikbaarheid). Aangezien de juridische borging is vastgelegd in het Bro, is de Gelderse Ladder niet nogmaals opgenomen in de Omgevingsverordening. In dit plan gaat het om de wijziging van bestemming 'bedrijf' naar bestemming 'wonen'. Het plan voorziet in de ontwikkeling van één woning, gezien de omvang en op basis van de toets in 3.1.2 kan hierbij niet gesproken worden van een stedelijke ontwikkeling in de zin van de Gelderse Ladder. Een verdere toetsing aan de Gelderse Ladder kan achterwege blijven.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 heeft de provincie Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen uit de Omgevingsvisie.

In de verordening is ten aanzien van waardevol landschap bepaald dat in een bestemmingsplan alleen activiteiten mogelijk zijn die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap behouden of versterken. In de uitvoeringsagenda van de Omgevingsvisie is de opstelling van een Gebiedenatlas opgenomen. In samenwerking met regio's, gemeenten en eventueel andere partners zijn hierin verschillende gebieden opgenomen. Getoetst wordt of aanpassing van de beschrijving van kernkwaliteiten en/of de begrenzing van het Nationaal Landschap nodig is.

Wonen

In de verordening wordt aangegeven dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts zijn toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

3.2.3 Toetsing aan het provinciaal beleid

Het bovengenoemde beleid ten aanzien van natuur en landschap is in grote lijnen een voortzetting van het provinciale beleid zoals verwoord in de Structuurvisie Gelderland 2005 en bijbehorende uitwerkingen. Dit beleid vindt rechtstreekse doorwerking in het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk". Het bestemmingsplan geeft nadere regels omtrent de voorwaarden om mee te werken aan een initiatief, zie paragraaf 2.4.

In paragraaf 3.1.3 is geconcludeerd dat de voorgestane ontwikkeling kleinschalig van aard is, het plan voorziet namelijk in het toevoegen van één woning in het buitengebied van Winterswijk. Een expliciete afweging in het kader van de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik is niet aan de orde.

Dit plan betreft een wijziging van bestemming van bedrijf naar wonen. Het plan is een kleinschalige ontwikkeling waarbij de omgevingskwaliteit in stand blijft en op perceelsniveau een versterking van de landschappelijke kwaliteit zal plaatsvinden. De verharding zal afnemen door de sloop van opstallen en landschappelijke inpassing wordt middels een landschapsinpassingsplan geborgd. Het plan beoogd geen winning van fossiele energie (aardgas, aardolie, schaliegas of steenkoolgas) dus is niet strijdig met de kwaliteit Intrekgebied. Op het aspect water wordt ingegaan in paragraaf 4.2 van deze onderbouwing. Het beoogde plan is in overeenstemming met de provinciale doelstellingen en ambities en niet strijdig met de kaders van de Omgevingsverordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Visie Buitengebied

Behoud en ontwikkeling van het cultuurlandschap is een belangrijk uitgangspunt. Bestaande waarden worden daarbij beschermd, verloren waarden worden hersteld en nieuwe landschappelijke waarden worden gecreëerd. De praktische uitwerking is toegespitst op specifieke landschapstypen, zodat de bestaande diversiteit en afwisselingen in het landschap wordt gewaarborgd en verder verbeterd. Bij het nemen van maatregelen of het opstellen van beleid is sprake van maatwerk, waar nodig op perceelsniveau. Per saldo dient bij een ontwikkeling de kwaliteit van het buitengebied (of een specifiek gebiedstype daarbinnen) behouden of versterkt te worden. Het behartigen van het landschappelijk belang gebeurt op twee manieren:

  • 1. beschermen van waardevolle elementen;
  • 2. ontwikkelen van nieuwe functies en/of nieuwe kwaliteitselementen.

Deze inspanning is gericht op behoud of versterking van het cultuurlandschap. Behouden alleen is echter niet genoeg. Het landschap is een dynamisch geheel dat ontstaat door de specifieke samenhang van de delen. Nieuwe ontwikkelingen zijn toegestaan, omdat zij een bijdrage aan het buitengebied leveren (landschap, economie, leefbaarheid, etc.).

De functie wonen is van groot belang voor een leefbaar buitengebied. Een woning in het buitengebied is meer dan een gebouw. Het is een plek waar mensen wonen en vaak ook werken. Het is voor veel mensen een plek met betekenis en geschiedenis. Wonen en werken zijn beide een basis voor een leefbaar platteland. De woonfunctie is naast een economische drager ook een sociale drager. Daarom streeft de gemeente naar een divers woningaanbod in het buitengebied.

Behoud en ontwikkeling van het landschap is in het bestemmingsplan (zie paragraaf 2.4) vertaald door het de gebiedsaanduiding van waardevol landschap toe te kennen. Deze gebiedsaanduiding benadrukt dat de landschappelijke waarde van belang is die in belangrijke mate met het gebruik samenhangt.

3.3.2 Woonvisie 2016-2020

Winterswijk kent naast de kern een groot en vooral mooi buitengebied. Ongeveer 16% van de woningen in Winterswijk staan in het buitengebied. De functie wonen is van groot belang voor een leefbaar buitengebied. Een woning in het buitengebied is meer dan een gebouw. Het is een plek waar mensen wonen en vaak ook werken. Het is voor veel mensen een plek met betekenis en geschiedenis. Wonen en werken zijn beide een basis voor een leefbaar platteland. De woonfunctie is naast een economische drager ook een sociale drager. In grote lijnen is er een trek naar de grotere kernen. Dit geldt vooral voor de jongeren en senioren. Bij gezinnen is nog wel een beperkte vraag om in het buitengebied te wonen. De vrijkomende woningen vormen naar verwachting voldoende aanbod om aan de vraag te kunnen voldoen.

De leegstand in het buitengebied is hoger dan in de kern Winterswijk, namelijk 7,8% tegenover 3,6%. Dit is de bruto leegstand en deze is dus niet volledig beschikbaar voor de woningmarkt. Het toevoegen van nieuwe wooneenheden is, gezien de demografische ontwikkelingen, niet onbeperkt mogelijk. Daarom is voor het buitengebied een contigent van 50 woningen opgenomen die in de periode 2010-2025 hier toegevoegd kunnen worden. Mede om bij te dragen aan een goede kwalitatieve woonvoorraad. Voorwaarde is dat de woningbouwontwikkeling past binnen het gemeentelijk ruimtelijk beleid.

Er is dus ruimte voor nieuwe woningen in het buitengebied, mits goed onderbouwd vanuit ruimtelijke (beeld) kwaliteit, lange termijn (woon)wens en/of bijdrage aan de leefbaarheid. Daarnaast zullen bestaande woningen met een slechte kwaliteit uit de markt genomen moeten worden, in beperkte mate kunnen die door nieuwbouw worden vervangen. Dit komt de kwaliteit van de bestaande voorraad ten goede. Een wijziging naar wonen past binnen de woonvisie 2016-2020. Daarbij levert wonen milieutechnisch gezien minder belemmeringen op dan een bedrijf. De locatie lijkt daardoor geschikt voor de gewenste bestemmingswijziging.

3.3.3 Functies zoeken plaatsen zoeken functies Winterswijk

Veel gebouwen in het buitengebied van de Achterhoek hebben de afgelopen jaren hun oorspronkelijke functie verloren. Het gaat vooral om agrarische bedrijven die door de ontwikkelingen in de landbouw (onder andere schaalvergroting) zijn beëindigd. De verwachting is dat deze ontwikkeling voort zal gaan en dat nog meer agrarische bedrijven hun activiteiten zullen staken. Het vrijkomen van deze (agrarische) gebouwen biedt zoals genoemd nieuwe kansen. Door op een goede manier hergebruik en/of functieverandering van deze gebouwen te stimuleren, kunnen de leefbaarheid, de vitaliteit en de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied een nieuwe impuls krijgen. Met dit beleid voor functieverandering/hergebruik willen samenwerkende gemeenten in de Achterhoek de volgende doelen bereiken:

  • Behouden van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied en waar mogelijk die kwaliteiten verder ontwikkelen. Dit betekent dat vooral rust, ruimte en groen behouden en versterkt moeten worden.
  • Impulsen geven aan nieuwe economische activiteiten, aan de agrarische sector, de natuur, de recreatie en de woonfunctie van het landelijk gebied.
  • Bijdragen aan doelstellingen vanuit het Reconstructieplan Achterhoek en Liemers door met toepassing van maatwerk uitplaatsing van intensieve veehouderijen uit de extensiveringgebieden te stimuleren.

De gemeente Winterswijk heeft besloten eigen uitgangspunten te formuleren waaraan hergebruikverzoeken worden getoetst, hiernavolgend opgesomd. Alleen bestaande legale gebouwen, (aanwezig op 25 januari 2007) in het buitengebied komen in aanmerking voor hergebruik mits voldaan kan worden aan alle overige voorwaarden.

  • Uitbreiding van een gebouw is in enkele gevallen toegestaan met een maximum percentage van 10% en onder voorwaarde dat dit past binnen de bestemming ter plaatse en de functie en de hoofdvorm niet worden aangetast.
  • Er dient voldoende ruimte aan bijgebouwen over te blijven, in ieder geval 100 m2 en dit mag bij een woonbestemming niet leiden tot nieuwbouw.
  • Er mag geen onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking optreden
  • De nieuwe functie dient te voorzien in parkeren op eigen terrein.
  • Functieverandering naar wonen is slechts mogelijk in karakteristieke gebouwen.
  • De minimale inhoud van het woongebouw is 400 m3 en maximaal 750 m3 per wooneenheid.
  • Bij functieverandering naar wonen dient alle overige (niet karakteristieke) bebouwing te worden gesloopt.
  • Hergebruik van bestaande gebouwen wordt toegestaan buiten het bouwblok tot een afstand van maximaal 25 meter van de bestaande bebouwing.
  • In alle gevallen dient er een landschappelijke inpassing plaats te vinden.
  • In alle gevallen vindt er verevening plaats, hoe groter de ruimtelijke impact, hoe groter de vereveningsbijdrage zal zijn.
  • Het Landschapontwikkelingsplan (LOP) geeft hiervoor criteria. De uiteindelijke vereveningsbijdrage wordt bepaald middels een ambtelijke commissie.
  • Sloop en vervangende nieuwbouw is slechts toegestaan als hergebruik niet mogelijk is.
  • Sloop en vervangende nieuwbouw is mogelijk bij functieverandering naar wonen of een combinatie met wonen en werken.
  • Er dient minimaal 500 m2 gesloopt te worden en in alle gevallen alle niet karakteristieke overige bebouwing inclusief evt. aanwezige mestplaten, mestzakken en kuilvoerplaten, (dit laatste telt niet mee voor de te slopen oppervlakte) waarbij maximaal de helft van de gesloopte bebouwing teruggebouwd mag worden inclusief bijgebouw.
  • Eenmaal gesplitste woningen mogen niet uitgebouwd worden. Tevens is het niet toegestaan een gesplitste woning te slopen en daarvoor 2 vrijstaande woningen te realiseren. Per woning is 100 m2 aan bijgebouwen toegestaan, alle overtollige (niet karakteristieke) bebouwing dient te worden gesloopt.

Bij de beoordeling van hergebruikinitiatieven binnen de gemeente Winterswijk, wordt eerst naar de locatie gekeken, in combinatie met de gewenste functie. De kernkwaliteiten van het landschap spelen hierbij een belangrijke rol. Elk geval betreft maatwerk en de afweging wordt gemaakt door de ambtelijke commissie “Hergebruik en Verevening” waarin vakmensen van diverse disciplines zitting hebben. Om tot een zo objectief mogelijke afweging te komen, wordt het Landschaps Ontwikkelings Plan als afwegingskader ingezet.

3.3.4 Landschapsontwikkelingsplan

Op 4 november 2009 is het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) vastgesteld. Het LOP kan worden opgevat als een uitwerking van het Landschapsonderdeel van de Visie Buitengebied. Het LOP is de basis voor de uitvoering van landschapsprojecten en bevat het kader voor de invulling van het 'ja-mits' en 'nee- tenzij' beleid voor 'Waardevolle Landschappen' zoals verwoord in de Structuurvisie Gelderland 2005. De Structuurvisie is inmiddels vervangen door de Omgevingsvisie (zie paragraaf 3.2). Op termijn zal de provinciale ambitie ten aanzien van natuur en landschap worden uitgewerkt in een Gebiedenatlas. Dit is in wezen een actualisering van onder andere het LOP. Het voorliggende initiatief is getoetst aan het LOP.

De hoofddoelstelling van het LOP is het bewaren en bevorderen van de unieke landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden die Winterswijk heeft, om een bijdrage te leveren aan:

  • Versterking van de leefomgeving van bewoners en de waarborging van het cultureel erfgoed voor toekomstige generaties door functies op adequate wijze te situeren, te combineren en vorm te geven;
  • Stimulering van lokale en regionale alternatieven voor verbetering van het landschap, waarbij samenhang, identiteit, verscheidenheid en beleefbaarheid van het landschap worden versterkt;
  • Stimulering van particulieren en burgers in het uitvoeren van adequaat beheer van eigendommen, tot participatie in de beleidsuitvoering en tot het nemen van initiatieven als invulling van de eigen verantwoordelijkheid voor het behoud en de versterking van de kwaliteit van de leefomgeving;
  • Vorming van een helder referentiekader voor de beoordeling van en het stellen van voorwaarden bij ruimtelijk relevante ingrepen vanuit de optiek van landschapskwaliteit.

Het onderhavige perceel ligt in een heideontginningslandschap. Dit landschap kenmerkt zich door openheid, lijnvormige groene elementen en rechte wegen. De bestaande bebouwing is niet te kenmerken als karakteristiek en is niet gelinkt aan de ontstaansgeschiedenis van het huidige landschap.

3.3.5 Toetsing aan het gemeentelijk beleid

In dit plan wordt de bestemming bedrijf omgezet naar de bestemming wonen. Middels een landschapsinpassingsplan wordt zorggedragen voor een goede landschappelijke inpassing. Deze landschappelijke inpassing is ook juridisch verankerd in de planregels.Tevens past het plan in het Lokaal Kwalitatief woningbouwprogramma alwaar rekening is gehouden met de bouw van 50 woningen tot 2020 in het buitengebied. Daarmee past dit initiatief binnen het gemeentelijke beleid zoals dat geformuleerd is in de Visie Buitengebied.

Om de unieke landschappelijke waarden te behouden wordt het plan landschappelijk ingepast middels een landschapsinpassingplan (zie Bijlage 1 van de toelichting). Daarmee wordt voldaan aan de doelstellingen van het LOP.

Voor het functieveranderingsbeleid is maatwerk toegepast. Er wordt minimaal 500 m2 gesloopt, de bestemming bedrijf verdwijnt en wordt omgezet in wonen. Ruimtelijk gezien levert dit een winstgevende situatie op gezien het een positief effect heeft op het woon en leefklimaat op deze locatie. Verkeerskundig verbetert de situatie omdat er een zelfstandige woning gerealiseerd wordt. Parkeren wordt opgelost op eigen terrein.

De voorgestane ontwikkeling is in overeenstemming met de ambities en doelstellingen van het gemeentelijk beleid.

 

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Milieu

4.1.1 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieu zonering. Onder milieu zonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieu gevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid gebruik te maken van de afstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-publicatie 'bedrijven en milieuzonering 2009). Andersom is deze publicatie te gebruiken voor het verantwoord inpassen van bedrijvigheid in een woon- of werkomgeving. De publicatie geeft informatie over de milieu kenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op elkaar af te stemmen.

De richtafstanden zijn afhankelijk van omgevings- en bedrijfskenmerken, wat leidt tot het gemotiveerd toepassen van de afstanden. Uitgangspunt is dat de in de bedrijvenlijst genoemde afstanden gelden tussen enerzijds de perceelsgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van de woning. De richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden, dit kan zowel een rustige woonwijk als het buitengebied zijn.

In de omgeving van het plan bevindt zich één bedrijf, namelijk Tuincentrum de Tuinier aan de Sibbinkweg 3. Voor een tuincentrum geldt een maximale richtafstand van 30 meter. Het tuincentrum valt onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit. Op grond van het activiteitenbesluit gelden voor dit type bedrijf geen specifieke richtafstanden. De locatie Sibbinkweg 2 bevindt zich buiten de richtafstand van 30 meter, waarmee sprake is van een goed woon- en leefklimaat en omgekeerd wordt het tuincentrum niet in zijn bedrijfsvoering belemmerd. Het aspect milieuzonering vormt daarom geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.1.2 Geur

In het kader van dit bestemmingsplan is de wet Geurhinder en Veehouderij (Wgv) van belang. Deze wet dient als toetsingskader voor de geurhinder. De Wgv bevat grenswaarden en afstanden voor geurbelasting vanwege dierenverblijven van veehouderijen en stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in categorieën. Voor dier categorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere dier categorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.


Op grond van de Wgv dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 m indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 m indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

De definitie van een geurgevoelig object luidt: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten binnen een concentratiegebied en buiten de bebouwde kom de geurbelasting niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Activiteitenbesluit

Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitenbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Het besluit landbouw milieubeheer is tegelijkertijd komen te vervallen. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Daarnaast zijn er bedrijven die nog wel een omgevingsvergunning voor milieu nodig hebben. Voor hen gelden de voorschriften uit hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit.

Planspecifiek

In het voorliggende plan wordt de bestemming 'Bedrijf' gewijzigd in de bestemming 'Wonen'. Een woning buiten de bebouwde kom is een geurgevoelig object waarvoor een richtafstand van tenminste 50 meter dient te worden aangehouden. In de directe omgeving van het plan bevinden zich geen veehouderijen binnen 500 meter. De VNG-handreiking 'bedrijven en milieuzonering' geeft voor het aspect geur bij het tuincentrum een richtafstand van 0 meter. Het aspect geur belemmert de beoogde ontwikkeling niet.

4.1.3 Bodem

Om dit plan te realiseren moet er op grond van artikel 3.1.6 Bro getoetst worden of de bodemkwaliteit de planontwikkeling belemmert. Aan de hand van beschikbare bodeminformatie of het feitelijk uitvoeren van bodemonderzoek wordt vastgesteld of de bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige bestemming. Mocht de bodemkwaliteit niet geschikt blijken, dan moet aangetoond worden dat de noodzakelijke (sanerings)maatregelen financieel haalbaar zijn. Om in beeld te brengen of ter plaatse bodemverontreiniging wordt verwacht is door Ecopart B.V. op 20 september 2015, projectnr. 15995 versie 1.1 een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 uitgevoerd. Onderstaande alinea gaat hier kort op in, het volledige bodemonderzoek is te vinden in Bijlage 2 van dit bestemmingsplan.

Verkennend Bodemonderzoek NEN 5740
Op het terrein gelegen aan de Sibbinkweg 2 te Winterswijk is een verkennend bodemonderzoek verricht volgens de NEN 5740 richtlijnen voor onverdachte locaties (ONV). Naar aanleiding van het ingestelde onderzoek kunnen de volgende punten worden opgemerkt:

  • I. Tijdens het verrichten van veldwerkzaamheden zijn zintuiglijk afwijkingen waargenomen; bij enkele boringen zijn in de bovengrond sporen met puinresten aangetroffen.
  • II. De bovengrondse analyseresultaten laten voor MM2, voor kobalt, zink en polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) gehalten boven de generieke achtergrondwaarden zien. De gehalten van de overige onderzochte stoffen, almede de genalyseerde parameters in MM1 zijn onder de generieke achtergrondwaarde gelegen.
  • III. Analyseresultaten ondergronds laten zien dat de gehalten van de onderzochte stoffen allen onder de generieke achtergrondwaarde liggen.
  • IV. Analyseresultaten van het grondwater laten zien dat het bariumgehalte boven de streefwaarde ligt en de concentraties van overige stoffen onder de streefwaarde liggen.

Conclusie

De resultaten laten zien dat het bovengronds plaatselijk licht verontreinigd is. De ondergrond is niet verontreinigd wat betreft de onderzochte parameters. Het grondwater bevat een licht verhoogd barium gehalte. Het is voor de locatie niet aannemelijk dat deze bevindingen risico's voor de volksgezondheid met zich meebrengen. Uit milieuhygienisch oogpunt is de aanwezigheid van verontreinigde stoffen ongewenst. Indien het geheel van de onderzoeksresultaten wordt beoordeeld in het licht van de geplande bestemming c.q. inrichting is hier sprake van een aanvaardbare situatie. Geconcludeerd wordt dat de bodemkwaliteit op de onderzochte locatie geschikt is voor het beoogde gebruik. Er is geen aanleiding voor het verbinden van bodemspecifieke voorschriften. Vanuit het aspect bodem zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van het plan.

4.1.4 Lucht

De Wet milieubeheer biedt het kader om te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Een uitzondering op deze verplichting om de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen op de luchtkwaliteit mee te wegen, vormen bepaalde typen projecten die niet in betekende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit. Het begrip NIBM is uitgewerkt in het "Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)", en de bijbehorende "Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)".

Een plan draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de "3% grens" niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1.2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2. De Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen een invulling aan de NIBM grens. Indien er binnen de getalsmatige begrenzing van de Regeling wordt gebleven, is er geen nader onderzoek nodig. Bij de ruimtelijke ontwikkeling is er dan automatisch sprake van een niet in betekende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit.

Gevoelige bestemmingen aangemerkt binnen Besluit gevoelige bestemmingen: de volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn een gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.

Conclusie

Een woning wordt niet aangemerkt als een gevoelige bestemming als bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Daarnaast valt de toevoeging van één woning onder 'kleine' projecten en draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit belemmert de uitvoering van het plan niet. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit in het kader van genoemde besluiten is niet noodzakelijk.

4.1.5 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • 1. een verzorgingstehuis;
    • 2. een psychiatrische inrichting;
    • 3. een kinderdagverblijf.

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wgh worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. De Wgh stelt dat in principe de geluidsbelasting op geluidsgevoelige ruimten niet de 48 dB mag overschrijden. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Het plan voorziet in de ontwikkeling van een nieuw geluidsgevoelig object, het is dus verplicht om het object te toetsen aan de geluisbelasting ten gevolge van industrie lawaai, rail- en wegverkeer.

Industrielawaai:

In de omgeving van het plangebied zijn geen gezoneerde industrieterreinen aanwezig dus toetsing aan het Wgh industrielawaai is niet aan de orde.

Rail- en wegverkeerslawaai:

Toetsing aan de Wgh railverkeer is niet aan de orde. Het plangebied ligt namelijk op meer dan 700 meter van de locatie, een geluidsonderzoek is hiervoor niet noodzakelijk.

Het plangebied is in de geluidszone van de provinciale rondweg N319 gelegen. Een akoestisch onderzoek is uitgevoerd op Wgh wegverkeer.

Nader akoestisch onderzoek wegverkeer lawaai

De invloed op de onderzoekslocatie ten gevolge van wegverkeerslawaai is nader onderzocht door Ancoor op 20 april 2016, projectnr. 16114 versie 1.0. De N319 is een tweebaansweg in het buitengebied met een geluidszone van 250 meter aan weerszijden van de weg. De grenswaarde van de Wgh is 48 dB. Met een rekenmodel zijn de verkeersbelastingen berekend voor de nieuwe woning op de locatie aan de Sibbinkweg 2. De berekeningen hebben plaatsgevonden voor de vier gevels van de woning op een hoogtevan 1,5 meter en 4,5 meter. Uit de rekenresultaten blijkt dat als gevolgd van het wegverkeer op de Rondweg West, de toelaatbare grenswaarde van 48 dB (Lden) niet wordt overschreden. Deze maatgevende weg vormt derhalve volgens de Wgh geen belemmering voor de realisatie van het betreffende bouwplan.

Daarnaast zijn ook de geluidsbelastingen van wegen in de directe omgeving meegenomen in het akoestisch onderzoek. De Sibbinkweg die een verkeersintensiteit heeft die kleiner is dan 500 voertuigen per etmaal, is eveneens beschouwd in dit onderzoek. De Sibbinkweg wordt enkel door de direct aanwonenden en haar bezoekers gebruikt. De weg leent zich niet voor het rijden met een grotere snelheid dan 30 km/h. De optredende geluidsbelastingen ten gevolgevan deze weg op de geprojecteerde woning zijn derhalve verwaarloosbaar. Voor nadere onderbouwing/argumentatie is het volledig akoestisch onderzoek te vinden in Bijlage 3.

Conclusie

Er wordt voldaan aan de 48 dB grenswaarde van de Wgh voor geluidsbelasting. Op basis van bovenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect geluid geen belemmeringen geeft voor de beoogde ontwikkeling.

4.1.6 Externe veiligheid

In april 2014 is de Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is de toepassing van verschillende restrictie niveaus voor het al dan niet toestaan van risicovolle bedrijven op bedrijventerreinen. Elk bedrijventerrein is gekoppeld aan een restrictie niveau. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen worden dus niet per definitie uitgesloten, maar dit is wel als restrictie niveau opgenomen. Het oprichten van nieuwe risicovolle bedrijven buiten bedrijventerreinen wordt tevens niet per definitie uitgesloten, al moet wel rekening worden gehouden met een optimale ruimtelijke ordening en veiligheid. Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:

  • het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (autowegen, buisleidingen, waterwegen en spoorwegen);
  • het gebruik van luchthavens.

Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico's gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico (PR)

Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Een plaatsgebonden risico van 10-6 betekent dat omwonenden van bijvoorbeeld een LPG-tankstation op die plaats een kans van één op een miljoen hebben om als gevolg van een ramp te overlijden.

Groepsrisico (GR)

Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Groepsrisico wordt niet uitgedrukt in een risicocontour maar in een FN-curve, waarbij het aantal slachtoffers wordt afgezet tegen de cumulatieve kans die ze als groep hebben om te overlijden. Het groepsrisico moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting. Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) 

Met het Bevi zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd. Het Bevi heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken verplicht het Bevi gemeenten en provincies bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer (Wm) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro) afstand te houden tussen (beperkt) kwetsbare objecten en risicovolle bedrijven.

Het Bevi regelt hoe gemeenten moeten omgaan met risico's voor mensen buiten een bedrijf als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een bedrijf. Afstanden die aangehouden moeten worden, worden bepaald door het plaatsgebonden risico van een risicovolle activiteit.

Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev)

De Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Crnvgs) is per 1 april 2015 vervangen door dit besluit. Het besluit is van toepassing op initiatieven die liggen binnen de invloedsgebieden van transportroutes met vervoer van gevaarlijke stoffen. Het besluit maakt gebruik van het zogeheten Basisnet voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen.

Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)

Het externe veiligheidsbeleid voor transport van gevaarlijke stoffen (hoge druk aardgasleidingen en K1, K2, K3 vloeistofleidingen) door buisleidingen is verwoord in het Besluit externe veiligheid buisleidingen. De normstelling is in lijn met het Bevi.

In de verschillende besluiten en de circulaire is de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico opgenomen. Deze verantwoording houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd en verantwoord door het bevoegd gezag. Dit geldt ook wanneer het resultaat onder de oriëntatiewaarde blijft. De verantwoordingsplicht van het groepsrisico houdt in dat, naast de rekenkundige hoogte van het GR tevens rekening gehouden dient te worden met een aantal kwalitatieve aspecten. Hiertoe behoren in het bijzonder de aspecten "zelfredzaamheid" en "bestrijdbaarheid".

In artikel 13 lid 3 van het Bevi is vastgelegd dat de regionale brandweer in de gelegenheid gesteld moet worden om te adviseren. Dit advies gaat in op het groepsrisico en de mogelijke gevolgen van het plan wat betreft de mogelijkheden van risicovermindering en rampenbestrijding en de zelfredzaamheid van de bevolking binnen het invloed gebied van de risicobron. Eenzelfde bepaling is ook opgenomen in artikel 12 lid 2 van het Bevb.

Bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling dient te worden getoetst aan de externe veiligheidswet- en regelgeving. Voorliggend plan maakt niet de vestiging van een Bevi-inrichting, de realisatie van een route gevaarlijke stoffen of de aanleg van een buisleiding mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1611BGSIBBINKWG2-VA01_0007.png"

Uitsnede risicokaart met 300 m zone rondom het object (bron: risicokaart.nl)

In het kader van goede ruimtelijke ordening is inzichtelijk gemaakt of er risicofactoren in of in de nabijheid van het plangebied liggen. Op basis van de risicokaart Nederland (zie bovenstaande afbeelding) bevinden zich ten aanzien van het plaatsgebonden risico in de directe omgeving van het plangebied geen stationaire of mobiele bronnen. Met de voorgenomen wijziging neemt het groepsrisico niet toe. Een verantwoording van het groepsrisico kan achterwege blijven. Nader onderzoek voor externe veiligheid is niet noodzakelijk. Het aspect externe veiligheid is geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.2 Water

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde en duurzame watersystemen. Het Waterschap Rijn en IJssel laat in het Waterbeheerplan 2016-2021 zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten het waterschap in de samenwerking met haar partners wil leggen. Vanuit die omgevingsverkenning wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.


Voor het taakgebied Veiligheid water is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het taakgebied Voldoende water is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor Schoon water is het uitgangspunt "stand still - step forward". Essentieel is het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem met als einddoel een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Partnerschappen met gemeenten en andere partijen zorgen voor een effectieve en efficiënte (afval)waterketen. Door optimalisatie van de behandeling van afvalwater wordt een bijdrage geleverd aan een goede volksgezondheid en een schoon watersysteem. Het terugwinnen van energie en grondstoffen uit afvalwater draagt bij aan een meer circulaire economie.


Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.

Het plan betreft de sloop van de bestaande opstallen en het bouwen van een woning aan de Sibbinkweg 2. Het bestaande verharde oppervlak van ca. 950 m2 zal niet toenemen. Hieronder worden eerst de relevante waterhuishoudkundige aspecten onderscheiden. Vervolgens worden voor de relevante aspecten de specifieke doelen en maatstaven uitgewerkt.

Thema   Toetsvraag   Relevant   Intensiteit  
Veiligheid
 
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire
waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  
Nee

Nee  
2

2  
Riolering en Afvalwater-
keten  
1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?  
Nee
Nee
Nee  
2
1
1  
Wateroverlast (oppervlakte-
water)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
Nee
Nee
N.v.t.
Nee  
2
1
1
1  
Oppervlakte-
waterkwaliteit  
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?
 
Nee
 
1  
Grondwater-
overlast  
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
3. Is in het plangebied sprake van kwel?
4. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
5. Beoogt het plan aanleg van drainage?  
Nee
Nee
Nee
Nee  
1
1
1
1  
Grondwater-
kwaliteit  
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee   1  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
Ja

Nee  
1

2  
Volksgezond-heid
 
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
Nee
Nee  
1


1  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
Nee
Nee
Nee
Nee  
2
2
1
1  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee   1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?  
Nee  

2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee   1  

Riolering en afvalwaterketen

Huishoudelijk afvalwater van de nieuwe woning moet worden aangesloten op het gemeentelijk drukrioleringssysteem (P010). De bestaande afvoercapaciteit isvoldoende voor de afvoer van het afvalwater.


Wateroverlast (oppervlaktewater)

Het toekomstige verharde oppervlak bedraagt ca. 950 m2. Er is een afname van verhard oppervlak t.o.v. de bestaande situatie. Vrijkomend hemelwater (dak- en terreinwater) moet binnen het plangebied worden geïnfiltreerd en/of geborgen. In het rapport van Ancoor 'Watertoets en beknopt waterhuishoudkundig plan' met nummer 16113 van 25 april 2016 is hiervoor een berekening uitgevoerd.


Oppervlaktewater kwaliteit

Een eventuele overloop van een berging mag maximaal met landelijke afvoer lozen op de watergang aan de zuidzijde van de percelen.


Inrichting en beheer

De watergang aan de zuidzijde van de percelen zijn in eigendom en beheer van het waterschap Rijn & IJssel. Doordat de lozing op de watergang slechts maximaal de landelijke afvoer mag zijn, is de invloed van het plan op deze watergang is zeer beperkt.

De volledige watertoets is te vinden in Bijlage 5.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.3 Cultuurhistorie en archeologie

Cultuurhistorie kan worden gedefinieerd als: "Sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie en ontwikkeling" (Nota Belvedère, 1999). Cultuurhistorische waarden zijn daarom verbonden aan landschappelijke kwaliteiten, archeologie en bouwkundige monumenten. De landschappelijke waarden zijn in paragraaf 2.1 aan bod gekomen, bouwkundige monumenten zijn in het plangebied niet aanwezig.

Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie. De bescherming van archeologisch erfgoed is wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn. Om deze reden zijn alle gronden in Winterswijk geïnventariseerd en beoordeeld op mogelijk aanwezige archeologische relicten. Er worden 4 waarden onderscheiden, iedere categorie kent een eigen verwachting op vondsten, waarbij 1 de hoogste en 4 de laagste verwachtingswaarde is. Deze waardering is door middel van dubbelbestemmingen vertaald in het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk".

De gronden in het plangebied hebben de verwachtingswaarde '3' en '4'. Deze verwachtingswaarden zijn vertaald in dubbelbestemmingen. Aangezien het een bestemmingsplanwijziging betreft is een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd.

Archeologisch onderzoek

Voor het plan is een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd aan de Sibbinkweg 2 te Winterswijk. Het onderzoek betreft een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek, karterend booronderzoek, Synthegra, rapportnr. S160036, 19 april 2016.

Door de geplande ontwikkeling op de locatie aan de Sibbinkweg 2 te Winterswijk worden mogelijk archeologische waarden verstoord. Het onderzoek met bijbehorende rapportage is grotendeels uitgevoerd conform het Normblad archeologisch vooronderzoek (versie 1.2) en volgens de geldende normen en richtlijnen in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA versie 3.3, protocol IVO. Het conceptrapport is nog niet aangepast en definitief gemaakt, maar er kunnen wel alvast conclusies worden getrokken.

De bodem binnen het plangebied blijkt grotendeels diep verstoord te zijn. Bij het uitgevoerde booronderzoek zijn geen archeologische indicatoren (vondsten, sporen en/of oude cultuurlagen) aangetroffen. De kans dat een archeologische vindplaats op de planlocatie aanwezig is, is om de hierboven genoemde redenen klein. Voor het plangebied is een archeologisch vervolgonderzoek niet noodzakelijk. Het archeologisch traject is hiermee beëindigd; het terrein voor de geplande ontwikkeling wordt archeologisch vrij gegeven. Zodra het definitieve (aangepaste) rapport binnen is, wordt dat nagezonden. In het uitgevoerde archeologische vooronderzoek zijn geen relevante archeologische indicatoren vastgesteld, die wijzen op de aanwezigheid van archeologische waarden. Op basis van de resultaten van het archeologisch onderzoek is in het plangebied geen vervolgonderzoek noodzakelijk. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

Eventuele archeologische vondsten bij sloop-, bouw en/of graafwerkzaamheden dienen gemeld te worden. Daarnaast dient voor de omgevingsvergunning ten alle tijde de wettelijke meldingsplicht bij toevalsvondsten (Erfgoedwet, art. 5.10) opgenomen te worden. Het verdient tevens aanbeveling de verantwoordelijk ambtenaar van de gemeente Winterswijk (dhr. Meinderts) hierover direct te informeren.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie en archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.4 Ecologie

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming gaat het om de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Soortenbescherming is geregeld in de Flora- en faunawet.

Gebiedsbescherming

Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn worden aangemerkt als speciale beschermingszones (Natura 2000 gebieden). Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000 gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van LNV.

Natura 2000 gebied

Voor de beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er voor projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden. Hoewel in het buitengebied diverse Natura 2000-gebieden liggen, waarvan het Korenburgerveen het dichtstbijzijnde is op circa 2,2 km, kunnen gezien de aard en de omvang van het initiatief significant negatieve effecten op kwetsbare habitats op voorhand worden uitgesloten.

Ecologische Hoofdstructuur

Provincies zijn verantwoordelijk voor de veiligstelling en ontwikkeling van de EHS in hun provincies, in het provinciaal beleid thans aangeduid met Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone. De EHS is een netwerk van grote en kleine natuurgebieden waarin de natuur (plant en dier) voorrang heeft en wordt beschermd. Daarmee wordt voorkomen dat natuurgebieden geïsoleerd komen te liggen en dieren en planten uitsterven en dat de natuurgebieden zo hun waarde verliezen. Het plangebied ligt buiten het Gelders Natuurnetwerk. Wel is het landschap aangemerkt als 'waardevol landschap'.

Soortenbescherming

Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van significant negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing worden gevraagd.

Planspecifiek

Het plan voorziet in sloop en nieuwbouw. Daarom is ten behoeve van dit plan een ecologische quick scan uitgevoerd door Loo Plan, datering van 6 juli 2016, kenmerk 2016-631-11034 (zie tevens Bijlage 6 bij deze toelichting).

Uit deze quick scan blijkt dat er mogelijk vleermuizen en steenmarter(s) in het plangebied een verblijven. Deze dieren zijn streng beschermd onder de Flora- en faunawet (en vanaf 1 januari 2017 de Natuurbeschermingswet). Er mogen geen gebouwen worden gesloopt of bossages worden verwijderd, voordat is uitgesloten dat deze soorten een verblijfplaats hebben ofwel ontheffing is verkregen voor het verstoren/vernielen van aanwezige verblijfplaatsen. Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de uit te voeren werkzaamheden dient er een nader onderzoek naar verblijfplaatsen overlegd te worden.

Conclusie

De voorgenomen werkzaamheden hebben geen invloed op de gebiedsbescherming. De beschermde gebieden liggen op ruime afstand. De ingreep heeft een beperkte uitstraling, waarbij beschermde natuurwaarden geen nadelige effecten ondervinden. Nader onderzoek en/of ontheffing ex. artikel 75C van de Flora en faunawet is ook niet noodzakelijk. Er zijn op voorhand geen aanwijzingen dat de beoogde ontwikkeling conflicterend is met geldende wetgeving. De uitvoerbaarheid van het plan voor het aspect ecologie is daarmee aangetoond.

4.5 Verkeer

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het effect van de beoogde ontwikkeling op de verkeersstructuur inzichtelijk te worden gemaakt. Het plan betreft een wijziging van bestemmingsplan bedrijf naar wonen en de sloop van opstallen. Het verkeer ten behoeve van een woning kan zonder verkeerskundige maatregelen worden afgewikkeld op de Sibbinkweg. Het parkeren vindt plaats op eigen terrein. De initiatiefnemer is voornemens minimaal 4 parkeerplaatsen te realiseren. Het aspect verkeer belemmert hiermee de uitvoering van dit plan niet.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Net als bij een bestemmingsplan dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om het verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Het voorliggende bestemmingsplan heeft voor de gemeente Winterswijk geen financiële consequenties, aangezien de plannen voor rekening en risico van de initiatiefnemer komen. In geval van planschade is een overeenkomst getekend waardoor eventuele planschadekosten op de initiatiefnemer verhaald kunnen worden.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

In paragraaf 1.3 is de opbouw van het bestemmingsplan opgenomen en in paragraaf 2.4 het juridisch kader. Het plan voorziet in de herziening van de bestemming 'Bedrijf' naar de bestemming 'Wonen'. Dit is gevisualiseerd op de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan. Teneinde aan het plan de juiste en volledige waarden zoals vastgelegd in het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" toe te kennen, is voor de regels aangesloten op de in dat plan vastgelegde bepalingen ten aanzien van de bestemming 'Wonen'. Ten aanzien van de landschappelijke inpassing is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Voor het overige zijn er geen bijzonderheden in dit bestemmingsplan.

 

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Voor het opstellen van een planherziening geldt de uniforme voorbereidingsprocedure ex afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Net als in een reguliere bestemmingsplanprocedure geldt bij de voorbereiding van een herziening dat overleg moet worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Het gaat dan tenminste om de betrokken waterschappen en diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Conform afdeling 3.4 Awb ligt het ontwerp plan gedurende 6 weken ter inzage. Belanghebbenden kunnen dan een zienswijze indienen op het plan. Na vaststelling door de gemeenteraad ligt het bestemmingsplan opnieuw 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het plan treedt in werking daags na afloop van de tervisielegging, als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag artikel 3.1.1 overleg

Dit bestemmingsplan betreft enkele een lokaal belang en is daarom in het kader van het wettelijk overleg (artikel 3.1.1 Bro) niet toegezonden aan de overlegpartners.

Het ontwerpbestemmingsplan is toegezonden aan de provincie Gelderland en het Waterschap Rijn en IJssel.

6.3 Verslag zienswijzen

Een ontwerp van dit bestemmingsplan heeft gedurende een termijn van zes weken van 8 februari 2017 tot en met 21 maart 2017 ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn zijn er geen zienswijzen ingediend.