direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Misterweg 165
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.BP1711SGHSFMSWG165-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 9 juni 2016 heeft de gemeente Winterswijk een verzoek ontvangen van transportbedrijf HSF (hierna: initiatiefnemer) om het parkeerterrein te vergroten. Het bedrijf HSF is gevestigd aan de Misterweg 165. De uitbreiding van het bedrijf is gepland op percelen kadastraal bekend als gemeente Winterswijk, sectie H, nummers 11605, 2457, 2454, 2453, 2446, 11593, 11592.

Het transportbedrijf HSF heeft de afgelopen jaren een stormachtige ontwikkeling doorgemaakt. In 2016/2017 was er een situatie waarbij er onvoldoende parkeercapaciteit beschikbaar bleek, met name rond de weekeinden. Inmiddels is medio 2017 een omgevingsvergunning verleend voor een tijdelijke uitbreiding van het parkeerterrein en het plaatsen van een erfafscheiding. Deze omgevingsvergunning geldt voor een periode van 2 jaar. De omgevingsvergunning is verleend op 24 augustus 2017 en loopt vooruit op deze partiele herziening. De vergunning verloopt op 24 augustus 2019.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied betreft het bedrijfsterrein van HSF. Deze locatie ligt ten westen van de kern Winterswijk aan de Misterweg 165. Het bedrijfsterrein van HSF is onderdeel van het bedrijventerrein Misterweg. De Misterweg (N318) is de westelijke invalsweg voor de kern Winterswijk. Aan de Misterweg liggen meerdere grootschalige bedrijven. Gezamenlijk vormen deze grootschalige bedrijven een westelijke uitloper van verstedelijking in het buitengebied van Winterswijk. Op bijgevoegde afbeelding is de globale ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1711SGHSFMSWG165-OW01_0001.png"

Globale ligging plangebied (bron: Openstreetmap.org)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingplan 'Bedrijventerrein Misterweg', vastgesteld op 26 februari 2008. Het bedrijfsterrein van HSF heeft daarin de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden' (kleur: paars). De locatie waarvoor de uitbreidingsplannen gelden heeft de bestemming 'Waterberging alsmede natuur' (kleur: lichtgroen / cyaan). Op bijgevoegde uitsnede van het geldende bestemmingsplan zijn het terrein van HSF en de natuurbestemming rood omkaderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1711SGHSFMSWG165-OW01_0002.png"

Uitsnede geldend bestemmingsplan (bron: gemeente Winterswijk)

Aan de oost- en westzijde van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Vèèneslat en Misterweg', waarbij bedrijventerreinen Misterweg en Vèèneslat zijn samengevoegd. Het bedrijfsterrein van HSF tezamen met de beoogde uitbreidingslocatie zijn uitgesloten van het bestemmingsplan omdat voorliggend bestemmingsplan reeds werd voorbereid. Zie bijgevoegde uitsnede van de website ruimtelijkeplannen.nl.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1711SGHSFMSWG165-OW01_0003.png"

Ontwerp-bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Vèèneslat en Misterweg', plangebied rood omlijnt (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Opbouw bestemmingsplan

Het bestemmingsplan 'Misterweg 165' bestaat uit één verbeelding, regels en een toelichting. Van deze drie
onderdelen vormen de digitale verbeelding en de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen gevisualiseerd. De regels geven weer wat de gebruiksmogelijkheden van de gronden en de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en op te richten bebouwing is. De toelichting heeft hierbij weliswaar geen bindende werking, maar bevat wel de ruimtelijke onderbouwing van het bestemmingsplan. Het is daarmee de onderbouwing van de keuzes die zijn gemaakt voor de verbeelding en de regels.

1.5 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het gebiedsprofiel en de planopzet beschreven. Het gebiedsprofiel omvat een beschrijving van het gebied waarin het plangebied ligt, waarbij ruimtelijke en functionele aspecten van het gebied aan de orde komen. De planopzet omvat een omschrijving van onderhavig plan. In hoofdstuk 3 en 4 wordt het plan integraal beoordeeld. Hoofdstuk 3 bevat de toetsing aan het relevante Rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 is een toetsing ten aanzien van de milieuhygiënische- en omgevingswaarden opgenomen. Tevens is in dit hoofdstuk de economische uitvoerbaarheid opgenomen. In hoofdstuk 5 en 6 is de wijze van uitvoering beschreven, respectievelijk de juridische planopzet en de procedure.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Gebiedsprofiel

Het plangebied ligt aan de Misterweg 165 (N318), enkele honderden meters ten westen van de kern Winterswijk. De Misterweg is een provinciale weg die Winterswijk met Aalten verbindt en vervolgens met Varsseveld en de snelweg A18.

In de directe omgeving zijn bedrijfs-, horeca-, agrarische-, natuur-, bos- en woonbestemmingen aanwezig. Dit maakt dat het plangebied zich in een gemengd gebied bevindt. Het uit te breiden terrein betreft het gebied van de bestaande ijsbaan. Dit gebied vormt een buffer tussen twee bedrijfspercelen, te weten tussen bedrijfspercelen van de steenfabriek 'De Vlijt' en het transportbedrijf HSF. Op bijgevoegde luchtfoto is de omgeving van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1711SGHSFMSWG165-OW01_0004.png"

Luchtfoto globale ligging plangebied (bron: Gemeente Winterswijk)

Door middel van een tijdelijke vergunning heeft HSF een gedeelte van de voormalige schaatsbaan reeds verhard ten behoeve van parkeermogelijkheden. De tijdelijke vergunning is geldig tot en met 24 augustus 2019. De schuur in het plangebied functioneerde als opslagruimte ten behoeve van de ijsbaan. Deze is samen met de lichtmasten opgeslagen ten behoeve van de nieuwe locatie voor de ijsbaan. Op bijgevoegde afbeelding is de bestaande situatie van het (tijdelijk) vergunde deel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1711SGHSFMSWG165-OW01_0005.png"

Ontwerp voor omgevingsvergunning tijdelijke afwijking, tijdelijk vergund gebied rood omlijnt, juni 2017 (bron: Eelerwoude)

De overige gronden van het gebied betreffen een gedeelte van de voormalige ijsbaan en grasland. Op bijgevoegde foto's is het plangebied weergegeven. Het gebied dat reeds met een tijdelijke afwijking is vergund ten behoeve van parkeerplaatsen is blauw omlijnd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1711SGHSFMSWG165-OW01_0006.png"

Luchtfoto plangebied, medio 2016 (bron: Gemeente Winterswijk)

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1711SGHSFMSWG165-OW01_0007.png"

Entree bedrijfsterrein HSF vanaf Misterweg (Bron: Gemeente Winterswijk)

2.2 Planopzet

Dit plan behelst de uitbreiding van het parkeerterrein van HSF. De uitbreiding van het parkeerterrein dient plaats te vinden op de voormalige ijsbaan ten zuidwesten van het HSF-terrein. De ijsbaan wordt verplaatst naar een andere locatie. Zoals in paragraaf 2.1 reeds is toegelicht, is een gedeelte van de geplande uitbreiding reeds gerealiseerd door middel van een tijdelijke vergunning. Op bijgevoegde luchtfoto is de beoogde uitbreidingslocatie van onderhavig bestemmingsplan rood omkaderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1711SGHSFMSWG165-OW01_0008.png"

Luchtfoto plangebied (bron: Gemeente Winterswijk)

Voorliggende uitbreiding biedt meer ruimte aan vrachtauto's en personenauto's. Met name tijdens weekeinden is een gebrek aan parkeerruimte een beperking in de bedrijfsvoering. Tussen het parkeerterrein en de Misterweg wordt een waterberging gerealiseerd.

HSF biedt (inter)nationale geconditioneerde logistieke diensten van uiteenlopende vers- en diepvriesproducten aan. Door middel van een uitgebreide logistieke dienstverlening wil HSF hierbij haar klanten ontzorgen. HSF heeft meerdere vestigingen. De vestiging gelegen aan de Misterweg 165 maakt de afgelopen jaren een sterke ontwikkeling door. Sinds enkele maanden is de beschikbare ruimte geheel in gebruik. HSF wil en moet groeien op het gebied van logistieke koel/vriesactiviteiten om haar marktpositie te behouden en verder te ontwikkelen.

Een onderdeel van deze ontwikkeling is het uitbreiden van de bestaande bedrijfshal. In het zuidwesten van het plangebied wordt het bouwvlak verruimd waardoor de uitbreiding van de bedrijfshal mogelijk wordt gemaakt. Het uit te breiden deel van de bedrijfshal sluit aan op de bestaande bebouwing. Op bijgevoegde inrichtingsschets van december 2016 zijn de uit te breiden gronden rood omkaderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1711SGHSFMSWG165-OW01_0009.png"

Inrichtingsschets, december 2016 (bron: HSF / Eelerwoude)

Doordat met de gewenste uitbreiding natuurwaarden worden aangetast, is voor de uitvoerbaarheid van het plan een compensatieplan opgesteld ten behoeve van natuurcompensatie. Het volledige compensatieplan is weergegeven in Bijlage 1. In paragraaf 4.4 is deze ontwikkeling nader toegelicht.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie infrastructuur en ruimte

De kaders van het Rijksbeleid voor ruimtelijke ordening zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. In de SVIR zijn 13 nationale belangen gedefinieerd, waaronder het versterken van de mainportfuncties en het verbeteren van de rijksinfrastructuur, het behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora en fauna. In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn). De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk "concurrerend, bereikbaar en leefbaar & veilig". Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Er zijn drie hoofddoelstellingen en 13 nationale belangen geformuleerd. Nationaal belang nummer 13 luidt: zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Ladder duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Op 1 oktober 2012 is de Ladder in werking getreden als motiveringsvereiste onder artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het vormt daarmee een nadere invulling van artikel 3:2 van de Awb. Het Bro bepaalt dat wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, deze moet worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

De toepassing van de Ladder heeft sinds 2012 tot veel uitspraken geleid bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Op 1 juli 2017 is daarom de Ladder gewijzigd en vereenvoudigd om de in de praktijk ervaren knelpunten op te lossen en onderzoekslasten te verminderen. Met deze wijziging is beoogd de effectiviteit van het instrument te bevorderen. De 'nieuwe' Ladder bevat geen treden meer, de treden 1 en 2 zijn samengevoegd en trede 3 is geschrapt. De begrippen 'actueel' en 'regionaal' zijn geschrapt. De definities zijn verder niet gewijzigd, de huidige lijn in de jurisprudentie blijft hiermee in stand. Daarnaast geldt vanaf 1 juli alleen nog voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied een uitgebreide motiveringsplicht.

Voordat de ladder voor duurzame verstedelijking wordt toegepast, moet een afweging plaatsvinden of het 'plan' een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' betreft. De Bro definieert het begrip 'stedelijke ontwikkeling' als volgt: “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.”

Planspecifiek

Structuurvisie infrastructuur en ruimte

In het Rijksbeleid is opgenomen dat de gemeente Winterswijk behoort tot het "Nationaal Landschap". De nadere invulling van het beleid in deze wordt overgelaten aan de Provincie.

Ladder duurzame verstedelijking

De realisatie van een parkeerplaats ten behoeve van bedrijfsactiviteiten is een stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder duurzame verstedelijking is daarmee van toepassing.

De eerste stap van de ladder is het aantonen van de behoefte aan de ontwikkeling. De initiatiefnemer, een transportbedrijf, biedt (inter)nationale geconditioneerde logistieke diensten van uiteenlopende vers- en diepvriesproducten aan. Het bedrijf maakt de laatste jaren een sterke ontwikkeling door en sinds dit jaar is de beschikbare ruimte aan de Misterweg 165 geheel in gebruik. Om die reden wordt de bestaande bedrijfshal, in twee fasen, uitgebreid; de eerste fase bevindt zich in de afrondende fase. Met de bouw wordt het noodzakelijk het parkeerterrein uit te breiden. Om ook in de toekomst de marktpositie te behouden en te versterken, is de mogelijkheid van het verder uitbreiden van de bedrijfshal onderdeel van de beoogde ontwikkeling.

De tweede stap van de ladder betreft het verantwoorden van de beoogde locatie van een nieuwe ontwikkeling. Het bedrijf is gevestigd op meerdere locaties. De locatie Winterswijk richt zich op warehousing en transport. De functionaliteit (bereikbaarheid, logistiek) van de bedrijfslocatie staat hierbij voorop. Het bestaande terrein voorziet niet meer in groeimogelijkheden. Verplaatsing naar een regionaal bedrijventerrein is vanuit bedrijfsmatig en economisch oogpunt niet haalbaar. In een verkenning naar alternatieven is ook de locatie aan de overzijde van Eekelerweg onderzocht. In bedrijfsmatig en verkeerskundig opzicht is dat alternatief niet optimaal. De volledige verkenning naar ontwikkelingsmogelijkheden is weergegeven in Bijlage 2. Het bestaande bedrijfsterrein wordt intensief gebruikt, waarbij een goede en veilige verkeersbeweging en het parkeren van vrachtauto’s een groot beslag legt op het ruimtegebruik. Voor het parkeren zijn de bestaande gebouwen technisch niet geschikt om meerlaags te gebruiken.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 (geactualiseerd januari 2018) heeft de provincie Gelderland de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan 2005, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie. Met de Omgevingsvisie kiest de provincie voor een gezamenlijke aanpak met gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en particulieren van de maatschappelijke opgaven voor de komende vijf à tien jaar. Hierbij staan twee hoofddoelen centraal:

  • een duurzame economische structuur;
  • het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

De provinciale hoofddoelen zijn in vertaald in provinciale ambities. Afhankelijk van het accent van de ambitie, zijn zij in de Omgevingsvisie opgenomen onder 'Divers', 'Dynamisch' of 'Mooi' Gelderland.

  • Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten;
  • Dynamisch Gelderland betreft de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit;
  • Mooi Gelderland betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming danwel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen. Het gaan dan om cultuurhistorie, natuur, water en ondergrond.

Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's en samenwerking met partners. Ten aanzien van de functie wonen in de Achterhoek is het streven om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden. In de Regionale Woonagenda agenderen alle (relevante) partijen in een regio de regionale opgaven op het gebied van wonen. Zij maken afspraken over wat zij hieraan gaan doen. De provincie is een van de partijen. De agenda gaat onder meer over hoe partijen met elkaar invulling geven aan flexibiliteit, levensloopbestendigheid, betaalbaarheid, het aandeel 'huur' en andere kwaliteiten waaraan behoefte is.

Gelderse Ladder

Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen, staat de 'Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik' centraal. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Bro. Dit houdt in dat in bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan (behoefte, bestaand stedelijk gebied, bereikbaarheid). Deze rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.

Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing.

Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:

  • a. past de ontwikkeling bij de doelen in Gelderland? Zo ja:
  • b. hoe voegt de ontwikkeling extra kwaliteit toe aan een gebied?


Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 (geactualiseerd januari 2018) heeft de provincie Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen uit de Omgevingsvisie.

Planspecifiek

In de omgevingsvisie Gelderland is het plangebied aangewezen als 'Gelders Natuurnetwerk' (GNN). Deze gebieden zijn aangewezen om de bestaande biodiversiteit en voor toekomstige generaties Gelderlanders veilig te stellen. De provincie beschermt het Gelders Natuurnetwerk. Het Gelders Natuurnetwerk is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Nieuwvestiging en uitbreiding zijn alleen mogelijk wanneer:

  • a. er geen reële alternatieven zijn;
  • b. een groot maatschappelijk belang in het geding is;
  • c. de negatieve effecten op de kernkwaliteiten van het gebied, de oppervlakte en de samenhang zoveel mogelijk worden beperkt;
  • d. de overblijvende negatieve effecten op de kernkwaliteiten van het gebied, de oppervlakte en de samenhang gelijkwaardig worden gecompenseerd.

ad a. Het bestaande terrein voorziet niet meer in groeimogelijkheden. Verplaatsing naar een regionaal bedrijventerrein is vanuit bedrijfsmatig en economisch oogpunt niet haalbaar. In een verkenning naar alternatieven is ook de locatie aan de overzijde van Eekelerweg onderzocht. In bedrijfsmatig en verkeerskundig opzicht is dat alternatief niet optimaal. De volledige verkenning naar ontwikkelingsmogelijkheden is weergegeven in Bijlage 2.

ad b. Initiatiefnemer is één van de grootste werkgevers van Winterswijk. Een uitbreiding van bestaande bedrijvigheid is om die reden aan te merken als een 'reden van groot openbaar belang', gezien het positieve effect op de (middel)lange termijn voor de werkgelegenheid en daarmee de leefbaarheid in de gemeente. Het plan levert een belangrijke bijdrage aan de uitvoering van het coalitieprogramma 'Samen verder!, 2014-2018'. Met dit programma wordt in de komende jaren extra ingezet op ondersteuning en ontwikkeling van (industriële) bedrijvigheid, om de economie (en daarmee leefbaarheid) van Winterswijk verder te versterken.

ad. c/d. De met de uitbreiding gepaard gaande areaalverkleining van het GNN leidt per definitie tot een significante aantasting van de aanwezige kernkwaliteiten. Voor de ontwikkeling is een quickscan flora en fauna (Bijlage 3) en een compensatieplan (Bijlage 1) opgesteld. Tevens is een inrichtingsplan (Bijlage 4) voor het plangebied opgesteld, waarmee is voorzien in een goede landschappelijke en natuurlijke inpassing van het terrein.

Met de voorgestelde compensatie wordt verwacht dat in het gebied ten zuiden van de Misterweg een robuuster leefgebied gecreëerd wordt die als stapsteen voor het model ijsvogelvlinder kan dienen. De bestaande verbinding en het leefgebied ten noorden van de Misterweg zijn van voldoende kwaliteit om als verbinding en stapsteen te dienen. Verwacht wordt dat met de voorgenomen inrichtingsmaatregelen de bestaande verbindingszone voldoende wordt gecompenseerd en versterkt. Zo kan met de compensatie op termijn een kwalitatief hoogwaardigere en duurzamere verbindingszone worden gerealiseerd.

In deze paragraaf is omschreven dat de ontwikkeling binnen de doelen van de provincie Gelderland past en de aantasting van het GNN wordt gecompenseerd. Het plan voldoet daarmee aan de Gelderse Ladder. In paragraaf 3.1 is de ladder duurzame verstedelijking vanuit het rijksbeleid toegelicht.

3.3 Regionaal beleid

Regionale structuurvisie Achterhoek

De Achterhoekse gemeenten hebben een regionale structuurvisie opgesteld: 'Speerpunten voor het regionale ruimtelijk beleid Achterhoek 2011-2020. Deze visie is door de raad van de gemeente Winterswijk vastgesteld op 30 mei 2012.

De voorliggende structuurvisie is een actualisatie van de regionale structuurvisie uit 2004. Er is gekozen voor een actualisatie, omdat zich een aantal relevante en ingrijpende economische en maatschappelijke ontwikkelingen voordoen, zoals:

  • energietransitie en het inspelen op de gevolgen van de klimaatveranderingen;
  • bevolkingsverandering, krimp, vergrijzing en ontgroening;
  • de veranderingen in de landbouw en het landelijk gebied;
  • positionering van de Achterhoek in (inter)nationaal perspectief.

Deze ontwikkelingen zullen gevolgen hebben voor de manier waarop er nu gewoond, geleefd en gewerkt wordt in de Achterhoek. Ze hebben ook invloed op de wijze waarop geld verdiend wordt in de regio. Wijzigingen hierin kunnen ruimtelijke consequenties hebben. De geactualiseerde visie wil richting geven aan het regionaal ruimtelijk beleid om de transitieopgaven op juiste wijze te kunnen faciliteren. Dit door belangrijke ruimtelijke thema's te agenderen en hierop afstemming tussen gemeenten te zoeken, met als doel om ook in de toekomst te kunnen spreken van een vitale regionale economie en een zeer prettige omgeving om in te wonen en te recreëren.

Nieuw aan deze visie is dat deze geen blauwdruk levert hoe het allemaal zou moeten. We worden geconfronteerd met onzekerheden door trendbreuken. De belangrijkste vormt de demografische ontwikkeling. Uitgangspunt in de visie wordt het 'ja, mits'- principe. Met het ruimtelijk beleid willen we ontwikkelingen niet in de weg zitten, maar ze wel begeleiden. Ruimtelijke kwaliteit staat daarbij voorop. Maatwerk, met respect voor het landschap. Om die reden zijn geen uitgebreide inhoudelijke en getalsmatige studies verricht, hebben geen ontwerp-sessies plaatsgevonden en is geen integrale, allesomvattende plankaart gemaakt.

Geagendeerd zijn die onderwerpen die belangrijk zijn, ruimtelijke impact hebben en waar we regionaal afstemming in willen bereiken. Echter, het is van belang flexibel te blijven, want ruimtelijk beleid moet faciliterend zijn; 'ruimte bieden om kansen te pakken'.

Planspecifiek

De Regionale structuurvisie Achterhoek speelt in op de positionering van de Achterhoek in (inter)nationaal perspectief. HSF betreft een bedrijf dat zowel nationale als internationale logistieke diensten aanbiedt. Door de uitbreiding van het bedrijf blijven deze (inter)nationale diensten voortbestaan. HSF levert, nu dit plan uitbreiding mogelijk maakt die essentieel is voor economisch goed functioneren, een bijdrage aan een vitale regionale economie. Het plan sluit daarmee aan bij de uitgangspunten van de structuurvisie.

Regionaal Programma Bedrijventerreinen Regio Achterhoek

De gemeenten Aalten, Berkelland, Bronckhorst, Doetinchem, Montferland, Oude IJsselstreek, Oost Gelre en Winterswijk werken samen in Regio Achterhoek-verband. Waar het gaat om afspraken rondom bedrijventerreinen is ook de provincie Gelderland nauw betrokken. Op 15 juni 2011 is door de Regio Achterhoek, programmateam duurzame economie, de nota 'Regionaal Programma Bedrijventerreinen (RPB) Regio Achterhoek' vastgesteld. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Winterswijk heeft hier op 14 juni 2011 mee ingestemd.


De gemeenten in de Achterhoek werken intensief samen bij planning van nieuwe en het opknappen van bestaande bedrijventerreinen. De Regio Achterhoek is daarmee de eerste regio die voldoet aan de vraag van de provincie Gelderland om te komen tot harde regionale afspraken. Deze afspraken zijn nodig om te voorkomen dat elke gemeente binnen zijn eigen grenzen bedrijventerreinen ontwikkelt zonder overeenstemming met de provincie. In het belang van de economische ontwikkeling, het bevorderen van de ruimtelijke kwaliteit en het zorgvuldig omgaan met de schaarse ruimte stimuleert de provincie regionale afstemming. Zo worden de mogelijkheden op oude terreinen uitgebuit en minder nieuwe terreinen aangelegd.


Samenwerking is ook nodig omdat de behoefte aan hectaren fors aan het afnemen is. In 2009 gingen de gemeenten nog uit van een behoefte aan 216 hectare. De reële vraag is nu beraamd op 109,5 hectare in West-Achterhoek en 74,7 hectare in Oost-Achterhoek. In totaal schrapten de gemeenten 120 hectare aan plannen. Dat betekent dat sommige in de ijskast worden gezet en andere definitief niet doorgaan. Terreinen die al in ontwikkeling zijn, gaan door, maar er komen geen nieuwe bij, zo is afgesproken. Verder wordt door alle gemeenten kennis en informatie over promotie en acquisitie gedeeld. Gemeenten houden de uitgifte van kavels goed bij en delen die informatie. De terreinen in de regio krijgen wel elk hun eigen accent en karakter. De gemeenten werken samen aan de harmonisatie van grondprijzen en proberen gezamenlijk een toeslag daarop af te spreken om oude terreinen op te knappen. Voor alle terreinen geldt dat duurzaamheid, veiligheid en parkmanagement alle aandacht krijgen.

Binnen Winterswijk is voor het bedrijventerrein Vèèneslat de plancapaciteit volledig benut.

Planspecifiek

Het Regionaal Programma Bedrijventerreinen Regio Achterhoek kent een duurzame insteek. Het uitgangspunt van het programma is dat het benutten van leegstaande terreinen/bebouwing vóór ontwikkeling van nieuwbouw gaat. In paragraaf 3.1 is dat aspect reeds toegelicht in de vorm van de ladder duurzame verstedelijking. Doordat het huidige terrein van HSF volledig is benut en verplaatsing van het bedrijf vanuit bedrijfsmatig en economisch oogpunt niet haalbaar is, is uitbreiding van het terrein noodzakelijk.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie kom Winterswijk (2010-2020)

De raad van de gemeente Winterswijk heeft op 24 februari 2011 tijdens zijn vergadering de structuurvisie Kom Winterswijk 2010-2020 vastgesteld. De gemeente is op grond van de Wet ruimtelijke ordening verplicht gesteld om een structuurvisie vast te stellen. In de visie wordt het ruimtelijk beleid voor de periode 2010-2020 weergegeven. De structuurvisie formuleert drie hoofdopgaven:

  • realiseren van een betere woonomgeving in Winterswijk;
  • zorgen voor een aantrekkelijk en concurrerend hart met voorzieningen;
  • het verbinden van de kwaliteiten van de kern en haar buitengebied.

Als gemeente, die haar groene en stedelijke kwaliteiten wil verbinden, wordt ervoor gekozen om de bedrijventerreinen aan de randen 'compact te houden'. Entrees, waarlangs Winterswijk nu een groene uitstraling heeft, worden groen gehouden. Daarnaast heeft Winterswijk de ambitie om de dynamiek binnen de gemeente in te zetten, om bedrijvenzones (zoals langs de Rondweg-zuid) op termijn een groene, moderne uitstraling te geven. Daarnaast wordt gezorgd voor goede overgangen tussen deze ruimten en de kwaliteiten van de omgeving (wonen, landschap, bereikbaarheid etc.). Voor een goede overgang zet de gemeente tevens in op nieuwe bedrijvigheid, die zich goed laat mengen met andere functies.


De profilering van de bedrijventerreinen speelt een belangrijke rol in zowel de kwalitatieve als kwantitatieve ambities voor werkgelegenheid. Om deze profilering zinvol en haalbaar te maken, wordt onderscheid gemaakt in drie typen bedrijvigheid:

  • bedrijven, waarvoor de functionaliteit (bereikbaarheid, logistiek) van de bedrijfslocatie voorop staat;
  • bedrijven, waarvoor de representativiteit van de bedrijfslocatie voorop staat;
  • bedrijven, die een sterke publieksaantrekkende functie hebben, waarvoor zowel de bereikbaarheid als de representativiteit van de bedrijfslocatie belangrijk is.


De ambitie voor de bedrijventerreinen is verduurzaming en intensivering van het grondgebruik. Meer arbeidsplaatsen per hectare levert per saldo op termijn een zuiniger ruimtegebruik op. Voor de bedrijventerreinen ligt het accent daarom op:

  • geen grootschalige bedrijven;
  • niet zwaar milieubelastend;
  • niet zwaar verkeersaantrekkend;
  • met een beter ruimtelijk beeld vanaf de belevingslijnen.


Op dit moment zijn de profielen van de bedrijventerreinen niet scherp en ogen de terreinen deels onaantrekkelijk. In de structuurvisie wordt per bedrijventerrein een uitspraak gedaan over de profilering, de overgang naar omliggende gebieden en de ontsluiting op de hoofdstructuur.

Planspecifiek
De ambitie voor het bedrijventerrein Misterweg is het creëren van een strook bedrijven, die bij voorkeur bijdragen aan het recreatieve, duurzame of technologisch hoogwaardige imago van Winterswijk. Samen vormen ze de entree van Winterswijk vanuit Aalten. Bijgevoegde uitsnede van de structuurvisie toont voor het bedrijventerrein aan de Misterweg een afwisseling tussen bebouwd en onbebouwd in combinatie met doorkijken naar het achterliggende gebied. Voor het plangebied gelden de aanduidingen 'lichte industrie', 'beschermen en zichtbaar maken grote groenstructuur' en 'representatieve uitstraling bedrijfspanden'. Op bijgevoegde uitsnede van de structuurvisie is het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1711SGHSFMSWG165-OW01_0010.png"

Uitsnede structuurvisie 2010-2020 voor Misterweg, plangebied rood omlijnt (bron: Gemeente Winterswijk)

Initiatiefnemer is één van de grootste werkgevers van Winterswijk. Een uitbreiding van bestaande bedrijvigheid is om die reden aan te merken als een 'reden van groot openbaar belang', gezien het positieve effect op de (middel)lange termijn voor de werkgelegenheid en daarmee de leefbaarheid in de gemeente. De representatieve uitstraling van de bestaande bedrijfspanden blijft ongewijzigd. De uitvoerbaarheid van het plan met betrekking tot de effecten op de te 'beschermen en zichtbaar te maken grote groenstructuur' is in paragraaf 3.1 reeds toegelicht.

Het plan sluit daarmee aan op de uitgangspunten van de Structuurvisie Kom Winterswijk (2010-2020).

3.4.2 Landschapsontwikkelingsplan

Op 4 november 2009 is het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) vastgesteld. Het LOP kan worden opgevat als een uitwerking van het Landschapsonderdeel van de Visie Buitengebied. De hoofddoelstelling van het LOP is het bewaren en bevorderen van de unieke landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden die Winterswijk heeft, om een bijdrage te leveren aan:

  • versterking van de leefomgeving van bewoners en de waarborging van het cultureel erfgoed voor toekomstige generaties door functies op adequate wijze te situeren, te combineren en vorm te geven;
  • stimulering van lokale en regionale alternatieven voor verbetering van het landschap, waarbij samenhang, identiteit, verscheidenheid en beleefbaarheid van het landschap worden versterkt;
  • stimulering van particulieren en burgers in het uitvoeren van adequaat beheer van eigendommen, tot participatie in de beleidsuitvoering en tot het nemen van initiatieven als invulling van de eigen verantwoordelijkheid voor het behoud en de versterking van de kwaliteit van de leefomgeving;
  • vorming van een helder referentiekader voor de beoordeling van en het stellen van voorwaarden bij ruimtelijk relevante ingrepen vanuit de optiek van landschapskwaliteit.

Planspecifiek

Op de bijgevoegde kaart van het LOP is weergegeven dat het plangebied binnen het deelgebied 'Het grote Veld' ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1711SGHSFMSWG165-OW01_0011.png"

Kaart Landschapsontwikkelingsplan, plangebied rood omcirkelt (bron: Gemeente Winterswijk)

Het Grote Veld is een heide- en broekontginning met in de ondergrond winbare klei. De winbare klei in het gebied leidde tot de ontwikkeling van steenbakkerijen, die later de basis vormden voor industriële ontwikkelingen.

De Misterweg, die door het Grote Veld is aangelegd, is een verbinding van Winterswijk naar Aalten. De Misterweg heeft een structurerende functie en heeft in de visie een eenduidige laanbeplanting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1711SGHSFMSWG165-OW01_0012.png"

Topografische kaart circa 1900 (bron: topotijdreis.nl)

Een verdere verdichting van Het Grote Veld is niet gewenst. Ontwikkelingen die een robuuste ecologische verbindingszone onmogelijk maken, moeten worden geweerd. Deze zal wanneer die wordt aangelegd mogelijk tot landschappelijke verdichting leiden, maar kan worden beperkt door heiden en bossen met elkaar af te wisselen.

Planspecifiek

HSF is van groot belang voor de werkgelegenheid in Winterswijk. In verband met onder meer deze werkgelegenheid is het voortbestaan van het bedrijf cruciaal. Voorliggende uitbreiding is belangrijk voor het voortbestaan van HSF. Dit maatschappelijk belang weegt zwaarder dan de verdere verdichting van het gebied die door de uitbreiding wordt veroorzaakt. De ecologische verbindingszone blijft wel behouden als stapsteen voor het model ijsvogelvlinder. Dit aspect is reeds toegelicht in paragraaf 3.2.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Bij een bestemmingsplanprocedure wordt op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgesteld of de bodemkwaliteit een belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan. Aan de hand van beschikbare bodeminformatie wordt onderbouwd wat de verwachte bodemkwaliteit is, of bodemonderzoek nodig is en of er maatregelen nodig zijn om de bodemkwaliteit geschikt te maken voor het beoogde gebruik. Deze paragraaf betreft de Wet bodembescherming, het Besluit Asbestwegen, het Besluit bodemkwaliteit, de Woningwet/bouwverordening en de Arbowet.

Planspecifiek

De bodemkwaliteit ter plaatse is in februari 2017 met een verkennend bodemonderzoek vastgesteld (Bijlage 5, 6 en 7). Uit dat onderzoek is naar voren gekomen dat de bodem enkele (zeer) lichte verontreinigingen bevat. Deze zijn niet zodanig dat er bezwaar is tegen de uitvoering van voorgenomen ontwikkeling, de bodem is geschikt voor het huidige en toekomstige gebruik (industrie).

Het plan is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De Wet milieubeheer biedt het kader om te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Een uitzondering op deze verplichting om de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen op de luchtkwaliteit mee te wegen, vormen bepaalde typen projecten die niet in betekende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit. Het begrip NIBM is uitgewerkt in het "Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)", en de bijbehorende "Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)".

Een plan draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de "3% grens" niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor het jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1.2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2. De Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen een invulling aan de NIBM grens. Indien er binnen de getalsmatige begrenzing van de Regeling wordt gebleven, is er geen nader onderzoek nodig. Bij de ruimtelijke ontwikkeling is er dan automatisch sprake van een niet in betekende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit.

Planspecifiek

Voor de ontwikkeling is een luchtkwaliteits- en depositieonderzoek uitgevoerd (Bijlage 8). Uit de rekenresultaten blijkt dat ruimschoots wordt voldaan aan de wettelijke grenswaarden voor PM10 en NO2. De beoogde situatie is daarom voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit toelaatbaar. Andere situaties dan de nu primair door het bedrijf beoogde situatie (stalling vrachtwagens) zijn niet doorgerekend. Het is echter gezien de uitkomsten van dit onderzoek aannemelijk, dat het ook in die andere situaties geen probleem is om te voldoen aan de luchtkwaliteitsnormen.

Het plan is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect lucht.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen; geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • 1. een verzorgingstehuis;
    • 2. een psychiatrische inrichting;
    • 3. een kinderdagverblijf.

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wgh worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en/of industrieterreinen.

Planspecifiek

Voor de ontwikkeling is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 9 & 10).

HSF is een meldingsplicht bedrijf en moet aldus voldoen aan de geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit. Uit het onderzoek blijkt dat het bedrijf na uitbreiding niet voldoet aan de standaard grenswaarden uit het Activiteitenbesluit. In de nachtperiode wordt bij de woning Bessinkgoorweg 1 het langtijdgemiddelde geluidniveau met 3 dB(A) overschreden. Een geluidscherm zou deze overschrijding kunnen oplossen. Voor afdoende geluidreductie zal het scherm minmaal 30 á 40 meter lang en minimaal 6 meter hoog moeten zijn. Uitgaande van € 200,00 per vierkante meter zou dit een kostenpost van € 36.000,00 opleveren. Het Activiteitenbesluit en het in 2016 vastgestelde gemeentelijk geluidbeleid bieden de mogelijkheid om na bestuurlijke afweging een verhoogde grenswaarde tot max. 5 dB(A) vast te stellen. Daarbij geldt dat het geluidsniveau in de woningen nooit hoger mag zijn dan 35 dB(A). Separaat zullen burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde van maximaal 3 dB(A) verlenen. De kosten die gemoeid zijn met een geluidscherm zijn dermate hoog dat een hogere grenswaarde van 3 dB(A) gerechtvaardigd is.

Inzake het binnenniveau moet het geluidniveau in de woning nader onderzocht worden. Gewoonlijk is een gevel dusdanig geluidwerend dat het binnenniveau 35 dB(A) of lager zal zijn. Mocht dit niet het geval zijn dan kan met redelijke maatregelen aan de gevel het vereiste binnenniveau van 35 dB(A) gegarandeerd worden. Naar verwachting zullen, indien aanpassingen aan de woning zijn vereist, de kosten per (slaap)kamer hooguit tussen €500,00 en €1.500,00 bedragen. HSF kan deze kosten dragen.

Conclusie:

Als de gemeente de hogere waarde voor geluidsniveau van 43 dB(A) in de nachtperiode verleent dan kan het bedrijf kan aan de geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit voldoen. Een binnenniveau van 35 dB(A) in de woning aan de Bessinkgoorweg 1 kan tevens worden gegarandeerd. Ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning moet uit nader onderzoek blijken of gevelmaatregelen nodig zijn. Eventuele te treffen maatregelen zijn financieel en technisch goed uitvoerbaar.

Het plan is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers, dit is respectievelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel wordt geacht, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden.

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi, stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld. De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.


Planspecifiek

Op de bijgevoegde uitsnede van de risicokaart van de provincie Gelderland is te zien dat in de omgeving van het plangebied geen stationaire risicobronnen zijn gesitueerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1711SGHSFMSWG165-OW01_0013.png"

Uitsnede risicokaart, plangebied blauw omcirkelt (bron: Nederland.risicokaart.nl)

Op de risicokaart is weergegeven dat het plangebied langs provinciale weg ligt, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het plangebied bevindt zich buiten de risicocontour van deze weg. De grenswaarden van het plaatsgebonden risico van het plangebied wordt niet overschreden.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.

4.1.5 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.

De aanpak van milieuzonering is gebaseerd op richtafstanden uit de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). Het is niet de bedoeling om de in deze publicatie genoemde richtafstanden zonder meer toe te passen. De richtafstanden zijn namelijk, afhankelijk van de omgevings- en bedrijfskenmerken, naar boven of beneden bij te stellen. Het toepassen van de richtafstand moet dus gemotiveerd gebeuren (bijvoorbeeld met een akoestisch onderzoek).

Planspecifiek

Er zijn richtafstanden vastgelegd voor geluid, stof, geur en gevaar, waarbij geldt dat de grootste afstand maatgevend is. Relevant voor onderhavige ontwikkeling is dat sprake is van stalling van vrachtwagens (met koelinstallaties). Hiervoor geldt op basis van de VNG-publicatie een minimale richtafstand van 100 meter. Deze afstand is relevant voor het aspect geluid. Op basis van een akoestisch onderzoek is de geluidsbelasting op de omgeving inzichtelijk gemaakt. Hieruit komt naar voren dat, met toepassing van maatregelen, een goed woon- en leefklimaat mogelijk is. Dit aspect is reeds toegelicht in paragraaf 4.1.3.

4.2 Water

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde en duurzame watersystemen. Het Waterschap Rijn en IJssel laat in het Waterbeheerplan 2016-2021 zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten het waterschap in de samenwerking met haar partners wil leggen. Vanuit die omgevingsverkenning wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden:

  • bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water;
  • zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water;
  • zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water;
  • verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.

Voor het taakgebied Veiligheid water is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het taakgebied Voldoende water is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor Schoon water is het uitgangspunt “stand still - step forward”. Essentieel is het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem met als einddoel een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Partnerschappen met gemeenten en andere partijen zorgen voor een effectieve en efficiënte (afval)waterketen. Door optimalisatie van de behandeling van afvalwater wordt een bijdrage geleverd aan een goede volksgezondheid en een schoon watersysteem. Het terugwinnen van energie en grondstoffen uit afvalwater draagt bij aan een meer circulaire economie.

Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.

Planspecifiek

De ontwikkeling betreft het verharden van het terrein. Voor het gebied is een waterhuishoudkundig plan opgesteld (Bijlage 11). Het plan hanteert een ruimere norm van 51,6 mm (gebaseerd op BREAAM) voor het borgen van water dan standaard (40 mm) wordt geëist. Mede gelet op het terugdringen van piekafvoeren in het gebied en de huidige inzichten in klimaatontwikkeling, is het waterschap positief op het toepassen van die ruimere norm.

De retentie van water gebeurt in de vorm van een watergang gelegen aan de Misterweg. Na inmeting is gebleken dat de leggermaten afwijken van de praktijkcijfers. Bij lozing op het oppervlaktewater moet rekening worden gehouden met een bodemhoogte van de watergang op 32,65 m +NAP en gelet op de aanwezigheid van slib is het advies uit te gaan van overstort van minimaal 32,90 m +NAP. Voor de watergang geldt een Keurzone van 8,00 m uit de kant verharding parallelweg. In deze zone zijn geen werkzaamheden gepland en is dus geen watervergunning noodzakelijk.

Uit de watertoets komt naar voren dat het plan een waterhuishoudkundig belang treft. Met inachtneming van de in het waterhuishoudkundig plan genoemde maatregelen is er geen belemmering voor uitvoering van het plan.

4.3 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening worden gehouden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 5, sub a van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan moet worden opgenomen.

Archeologie

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn. Om deze reden zijn alle gronden in Winterswijk geïnventariseerd en beoordeeld op mogelijk aanwezige archeologische relicten. Er worden 4 waarden onderscheiden, iedere categorie kent een eigen verwachting op vondsten, waarbij 1 de hoogste verwachtingswaarde is en 4 de laagste.

Planspecifiek

In het plangebied zijn geen bouwkundige monumenten of andere karakteristieken aanwezig. Voor het gebied geldt een lage archeologische verwachtingswaarde. Dat betekent dat bij een omgevingsvergunning (bouwen of aanleggen) voor een bodemingreep groter dan 2500 m2 en dieper dan 30 cm minus maaiveld, tenminste een archeologisch vooronderzoek (bureau en booronderzoek) noodzakelijk is. In onderhavig geval is bekend dat het terrein vergraven is voor de aanleg van de ijsbaan. De mogelijkheid van aanwezige archeologische waarden is om die reden nihil. Archeologisch onderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig plan.

4.4 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.


Gebiedsbescherming

De Wet natuurbescherming richt zich op de bescherming van gebieden. In de Wet natuurbescherming zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:

  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.

Naast deze drie soorten gebieden is in het kader van de gebiedsbescherming het Nationaal natuurnetwerk van belang. Dit is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones die tussen de natuurgebieden liggen. Het natuurnetwerk draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.

Soortenbescherming

Voorts is in de Wet natuurbescherming de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren geregeld: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Onderzocht moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook voor het voorliggende plan, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden.


Planspecifiek

Het terrein is momenteel een ecologisch relatief waardevol terrein. Het terrein maakt onder andere deel uit van een ecologische verbindingszone van het Gelders Natuurnetwerk. Ook landschappelijk is het gebied waardevol. Voor het plan is een quickscan flora en fauna uitgevoerd en een compensatieplan opgesteld (Bijlage 3 & 1). Op basis van de quickscan blijkt dat er geen ontheffing noodzakelijk is. Bijzondere aandacht is er voor de aanwezige Kleine Zonnedauw en vogels. De stukken met genoemde flora worden afgeplagd.

Een deel van de ecologische waarde wordt in overleg met provincie Gelderland gecompenseerd door het aanleggen van nieuwe natuur circa 1 km ten zuiden van het plangebied. De gronden komen daarbij op en langs de aldaar geprojecteerde ecologische verbindingszone te liggen. Het compensatiegebied komt daarmee op korte afstand van de (gedeeltelijk) verwijderde EHS te liggen. De lokale natuurwaarden kunnen daarmee dus direct profiteren van het compensatiegebied. Het totale oppervlakte van het compensatiegebied bedraagt 4,73 hectare. Daarmee is sprake van een compensatiefactor van 1,5. In de voorgestelde percelen is op geringe diepte keileem aanwezig, waardoor de grondwaterstand hoog is. Tevens bevindt zich in het zuidelijke terrein een depressie waar het water kan worden vastgehouden. Hierdoor zijn deze percelen geschikt voor de ontwikkeling van natte natuur.

In dit kader is voor de ontwikkeling een inrichtingsplan opgesteld waarin sprake is van ten minste 20% natuur in de vorm van houtwallen, natte natuur, etc. Tevens is op basis van BREAAM een extra impuls in het plangebied gevraagd, zoals het plaatsen van nestkasten.

In totaal worden 2 agrarische percelen ontwikkeld tot natuurgebied. De percelen van gebied A staan kadastraal bekend als gemeente Winterswijk, sectie V, nummer 106 en 110. Het perceel van gebied B staat kadastraal bekend als sectie V, nummer 126. De realisatie van de natuurontwikkeling is voorwaardelijk verplicht gesteld in de regels van onderhavig bestemmingsplan. Op bijgevoegde afbeelding is de ligging van de te ontwikkelen percelen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1711SGHSFMSWG165-OW01_0014.png"

Globale ligging te ontwikkelen natuurgebied. (bron: openstreetmap.org)

Met de voorgestelde compensatie wordt verwacht dat in het gebied ten zuiden van de Misterweg een robuuster leefgebied wordt gecreëerd die als stapsteen voor het model ijsvogelvlinder kan dienen. De bestaande verbinding en het leefgebied ten noorden van de Misterweg zijn van voldoende kwaliteit om als verbinding en stapsteen te dienen. Verwacht wordt dat met de voorgenomen inrichtingsmaatregelen de bestaande verbindingszone voldoende wordt gecompenseerd en versterkt. Zo kan met de compensatie op termijn een kwalitatief hoogwaardigere en duurzamere verbindingszone worden gerealiseerd. Op bijgevoegde afbeeldingen zijn de inrichtingen van de compensatiegebieden en de ecologische verbindingszones weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1711SGHSFMSWG165-OW01_0015.png"

Natuurcompensatie gebied A (bron: Eelerwoude)

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1711SGHSFMSWG165-OW01_0016.png"

Natuurcompensatie gebied B (bron: Eelerwoude)

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1711SGHSFMSWG165-OW01_0017.png"

Verbindingsmogelijkheden doelsoorten EVZ (bron: Eelerwoude)

Ten aanzien van de uitvoering zijn aan de omgevingsvergunning voorwaarden verbonden. Daarmee is voor het aspect ecologie en landschap geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.5 Verkeer

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het effect van de beoogde ontwikkeling op de verkeersstructuur inzichtelijk te worden gemaakt.

Het aantal te realiseren parkeerplaatsen is geregeld in het bestemmingsplan 'facetbestemmingsplan parkeren Winterswijk', vastgesteld op 28 juni 2018. Volgens dat bestemmingsplan geldt voor een transportbedrijf (bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief) in de kom een parkeernorm van 1,3 parkeerplaatsen per 100 m2.

De capaciteit van de Misterweg is ruim voldoende voor de afwikkeling van de toename van verkeersstroom naar het plangebied. Ook de bestaande infrastructuur met sorteervakken voor afslaand verkeer is in het kader van verkeersveiligheid voldoende. Tevens is de Misterweg in het verleden reeds aangepast ten behoeve van het HSF-terrein; deze aanpassing voldoet ook in relatie tot beoogde uitbreiding. Het plan is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect verkeer.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

Het voorliggende plan heeft voor de gemeente Winterswijk geen financiële consequenties, aangezien de plannen voor rekening en risico van de initiatiefnemer komen. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet noodzakelijk. In geval van planschade is een overeenkomst getekend waardoor eventuele planschadekosten op de initiatiefnemer verhaald kunnen worden. Het plan is daarmee economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Algemeen

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).


Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • 1. het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • 2. het bebouwen van de gronden;
  • 3. het verrichten van werken (aanleggen).


Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook van toepassing voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

Opbouw van de regels

Het bestemmingsplan is conform de daaraan te stellen wettelijke eisen zoals vastgelegd in de Standaard voor Bestemmingsplannen 2012 opgesteld. De regels hebben een vaste opbouw en de hoofdstukken zijn als volgt verdeeld:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.

Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels en algemene afwijkings- en wijzigingsregels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.2 Dit bestemmingsplan

In paragraaf 1.4 is de opbouw van dit bestemmingsplan aan bod gekomen. De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen in de toelichting is beschreven. In deze paragraaf is als bedoeld in artikel 3.1.3. van het Besluit ruimtelijke ordening een beschrijving opgenomen van de bestemmingen die in het bestemmingsplan voorkomen.

Artikel 3 Bedrijventerrein

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten die staan vermeld in de Lijst van bedrijvenactiviteiten tot en met categorie 3.2. Binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' zijn nutsvoorzieningen aangeduid door middel van de functieaanduiding nutsvoorziening;

Artikel 4 Groen

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor groenvoorzieningen, bermen en beplanting;

Artikel 5 Natuur

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van natuurwetenschappelijke waarden;

Artikel 6 Water

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor waterberging. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - bufferbassin', een bufferbassin als onderdeel van het rioleringsstelsel en tevens bluswatervijver voor de bestrijding van branden;

Artikel 7 Waarde - Archeologische verwachting 3

De voor Waarde - Archeologische verwachting 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

Artikel 8 Waarde - Archeologische verwachting 4

De voor Waarde - Archeologische verwachting 4 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

Gebiedsaanduiding vrijwaringszone - molenbiotoop

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de functie van de molen als werktuig en zijn waarde als landschapsbepalend element.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht ligt het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage. Eenieder kan dan een zienswijze indienen op het plan. Na vaststelling door de gemeenteraad ligt het bestemmingsplan opnieuw 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt in werking daags na afloop van de tervisielegging, als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag artikel 3.1.1. Bro overleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan geldt dat overleg moet worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het gaat dan tenminste om de betrokken waterschappen en diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Doordat onderhavig plan van provinciaal belang is en in de provinciale Omgevingsverordening is aangeduid als Gelders Natuurnetwerk, is het bestemmingsplan voorgelegd aan de provincie Gelderland. De provincie heeft aangegeven dat het plan moet worden getoetst aan de voorwaarden voor ontwikkelingen in het Gelders Natuurnetwerk en de Ladder voor duurzame verstedelijking. Deze aspecten zijn in paragraaf 3.1 en 3.2 nader toegelicht. In de eerste instantie is als voorwaarde gesteld om 25% van het uit te breiden gebied in te richten met groen- en watervoorzieningen. In overleg tussen gemeente en provincie is voor deze inrichtingen een ondergrens gesteld van 20%. Onderhavig plan voldoet aan dit percentage.

Vanwege de toename van verharding is dit bestemmingsplan voorgelegd aan het Waterschap Rijn en IJssel. Voor een uitbreiding van verhard oppervlak ter plaatse van de ijsbaan zal een oplossing moeten worden gevonden om de vertraagde afvoer van de bestaande daken, maar ook voor het nieuwe verharde oppervlak te borgen. Dit moet volgens het Waterschap binnen het (toekomstige) terrein van HSF moeten gebeuren. Voor de uitbreiding van het terrein is een waterhuishoudkundig plan opgesteld. Dit aspect is in paragraaf 4.2 toegelicht.

6.3 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor een termijn van zes weken ter inzage gelegd. Wanneer gedurende deze periode zienswijzen worden ingediend, wordt hiervan in deze paragraaf of in een aparte bijlage verslag gedaan.