direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Fietspad Bataafseweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.BP1903KOFIETSPADBW-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Winterswijk (hierna initiatiefnemer) heeft in het kader van verkeersveiligheid de wens om een fietspad aan te leggen langs de Bataafseweg. Het fietspad wordt langs de oostzijde van de Bataafseweg aangelegd.

Voorliggend bestemmingsplan maakt het herinrichten van de Bataafseweg in Winterswijk mogelijk. Dat wil zeggen dit bestemmingsplan regelt wat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Concreet wordt met onderhavig bestemmingsplan de aanleg van een fietspad planologisch-juridisch mogelijk gemaakt.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen in het oosten van de kern Winterswijk. Het gebied ligt langs de Bataafseweg. Op bijgevoegde afbeelding is de globale ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1903KOFIETSPADBW-VA01_0001.png"

Globale ligging plangebied (bron: openstreetmaps.org)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied gelden drie bestemmingsplannen, namelijk:

  • 'Integrale herziening buitengebied Winterswijk', vastgesteld op 27 januari 2011;
  • 'Kom Winterswijk 2011', vastgesteld op 28 november 2013;
  • De Rikker fase Vb (aansluiting Vredenseweg), vastgesteld op 31 januari 2013.

Omdat het fietspad aan de oostzijde van de Bataafseweg is geprojecteerd, is met name het bestemmingsplan Integrale herziening Buitengebied Winterswijk relevant. De gronden hebben de bestemmingen:

  • 'Agrarisch - Cultuurlandschap'
  • 'Wonen'
  • 'Bedrijf'
  • 'Bos'
  • 'Verkeer'
  • 'Waarde - Archeologische verwachting 3'
  • 'Waarde - Archeologische verwachting 4'

en de aanduidingen:

  • 'waardevol landschap'
  • 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'
  • 'ehs - verweving'
  • 'molenbiotoop'
  • 'evenemententerrein'

Op bijgevoegde uitsnede van het vigerend bestemmingsplan is het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1903KOFIETSPADBW-VA01_0002.png"

Uitsnede bestemmingsplan plangebied, plangebied (globaal) blauw omlijnd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Een fietspad heeft een bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. De geldende bestemmingen laten een fietspad niet toe. Voor de nieuwe situatie is dus een wijziging van de geldende bestemmingen benodigd. Voorliggend bestemmingsplan maakt dit via een bestemmingsplan herziening (artikel 3.1 Wro) mogelijk.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en toelichting. De toelichting is opgebouwd uit 6 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 de uitvoerbaarheid van het plan wordt aangetoond aan de hand van relevante milieu- en omgevingsaspecten en de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 5 volgt de wijze van bestemmen, waarin uiteen wordt gezet hoe het plan juridisch is vertaald naar de verbeelding en de regels. Tenslotte komen in hoofdstuk 6 de resultaten van de procedure aan de orde.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

De Bataafseweg ligt ten oosten van Winterswijk en is een erftoegangsweg. Het landschap in de nabije omgeving van de Bataafseweg is zeer divers. Vanaf de Kottenseweg loopt de weg eerst door een vrij open gebied van weilanden waarin vlak bij de Kottenseweg sportvelden aanwezig zijn. Na de kruising met de Whemerbeek verdicht het landschap zich en passeert de weg een bosje dat als klimbos wordt gebruikt. Vanaf de Whemerbeek is aan de westzijde van de weg de bebouwde kom van Winterswijk aanwezig. Na het klimbosje passeert de weg enkele hoger gelegen enken of essen met verspreide bebouwing en oude boomstructuren. Vervolgens opent het landschap zich weer.

Aan de oostzijde van de weg is langs de hele weg een zaksloot aanwezig. Tussen de Kottenseweg en de Whemerbeek is deze sloot watervoerend en bij de sportvelden is deze verbreed tot een soort van wadi of brede watergang, begroeid met grote lisdodde. Vanaf de Whemerbeek is deze sloot droog. Alleen tijdens natte perioden staat in de sloot water waardoor de bodem niet is begroeid. De oevers van deze sloot zijn zeer stijl en op enkele plaatsen vrijwel verticaal uitgevoerd. Aan de westzijde ligt niet overal meer deze zaksloot. Delen zijn gedempt of voorzien van een duiker. Aan de westzijde is de sloot nergens water voerend alleen tijdens natte perioden zal deze sloot water bevatten.

Verspreid langs de weg staan restanten van een oude boomstructuur. Tussen de Kottenseweg en de Laan van Hilbelink is de structuur redelijk intact. Daarna ontbreken grotere delen. Meer noordelijk tussen de Steengroeveweg en de Achterweg zijn vooral aan de oostzijde plaatselijk nog grotere delen van de laan aanwezig.

Het noordelijk deel van het tracé tussen de Achterweg en de Vredenseweg 820 is niet beplant met bomen. Hier bevindt zich de molenbiotoop van de Bataaf. De bebouwde kom van Winterswijk, aan de westzijde van de weg, is voor een deel afgeschermd met opgaande beplanting van bosplantsoen met daarin enkele bomen. Achtertuinen en wegen grenzen aan deze beplanting.

Aan de oostzijde grenzen vooral tussen de Bumerweg en de Steengroeveweg meerdere voortuinen direct aan de weg. Voor het uitvoeren van de plannen zijn delen van deze grond nodig. Voor de kruising van de Bataafseweg en de Kloetense- en Steengroeveweg heeft het ontwerpbestemmingsplan 'Rotonde Steengroeveweg - Bataafseweg' ter inzage gelegen. De gronden ter plaatse van de rotonde maken geen onderdeel uit van onderhavig plan.

Op bijgevoegde luchtfoto is de omgeving van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1903KOFIETSPADBW-VA01_0003.png"

Luchtfoto omgeving plangebied (bron: gemeente Winterswijk)

2.2 Planbeschrijving

Onderhavig plan betreft de aanleg van een fietspad langs de Bataafseweg. Hiervoor moet een gedeelte van de aanwezige watergangen worden gedempt. Het fietspad wordt in de oostelijke berm aangelegd. Voor de ontwikkeling worden 106 bomen gekapt welke weer worden herplant. In onderstaande afbeelding is de beoogde toekomstige situatie van het plangebied weergegeven, inclusief de te kappen en herplanten bomen.

De werkzaamheden van het plan worden uitgevoerd op en langs de Bataafseweg tussen de kruising met de Laan van Hilbelink (zuidzijde) en de Vredenseweg (noordzijde).

In het ontwerp is het toekomstig fietspad gedeeltelijk geprojecteerd ter hoogte van de bestaande watergangen. Het overgrote deel zal worden gerealiseerd op particuliere gronden. Het plan sluit aan op de te realiseren rotonde ter hoogte van de Kloetense- en Steengroeveweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1903KOFIETSPADBW-VA01_0004.png"

Schematische tekening toekomstige situatie Bataafseweg (bron: gemeente Winterswijk)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en biedt het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Via het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn deze regels aanvullend verankerd. In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Op 1 oktober 2012 is de Ladder in werking getreden als motiveringsvereiste onder artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het vormt daarmee een nadere invulling van artikel 3:2 van de Awb. Het Bro bepaalt dat wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, deze moet worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Voordat de ladder voor duurzame verstedelijking wordt toegepast, moet een afweging plaatsvinden of het 'plan' een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' betreft. De Bro definieert het begrip 'stedelijke ontwikkeling' als volgt: “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er dus sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.

Nationaal Landschap

Op basis van landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten heeft het Rijk in het verleden een selectie gemaakt van twintig ‘Nationale landschappen’. Het gebied Winterswijk maakte deel uit van deze selectie vanwege de volgende kernkwaliteiten: kleinschalige openheid, groene karakter en microreliëf. Met de vaststelling van de SVIR is het landschapsbeleid losgelaten. De verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal laat het Rijk over aan de provincies.

Planspecifiek

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In het kader van het Rijksbeleid is geen sprake van direct belang bij of rechtstreekse doorwerking op het plangebied. Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR.

Ladder duurzame verstedelijking

De aanleg van infrastructuur wordt niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling, waardoor de Ladder duurzame verstedelijking niet van toepassing is.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland, vastgesteld op 19 december 2018 gaat over ‘Gaaf Gelderland’. ‘Gaaf’ is een woord met twee betekenissen. ‘Gaaf’ betekent ‘mooi’ en gaat over wat historisch en landschappelijk gezien heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard! Maar ‘Gaaf’ verwijst ook naar dat wat ‘cool’ en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard! Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie. In de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' is benoemd wat voor de provincie van waarde is en wat moet worden beschermd. Daarnaast geeft de provincie richting aan wat ze willen en ook moeten veranderen en ontwikkelen.

In de visie staan de volgende begrippen centraal: gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Met gezond en veilig worden een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna gestimuleerd. Daarmee bereidt de provincie zich voor op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. Om deze doelen te bereiken moet met name aandacht worden besteed aan verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.

Met schoon en welvarend worden een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen gestimuleerd. Daarmee bereidt de provincie zich voor op het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. Om deze doelen te bereiken moet met name aandacht worden besteed aan het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.


Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 (geactualiseerd januari 2018) heeft de provincie Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen uit de Omgevingsvisie. In de Omgevingsverordening is ten aanzien van de functie wonen bepaald dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan zijn wanneer dit past in het Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

Planspecifiek

Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland

Het plangebied is gedeeltelijk gelegen binnen gronden die zijn aangeduid als 'Nationaal landschap'. Binnen deze zone zijn ontwikkelingen toegestaan, mits deze het nationale landschap niet aantasten. Voor de uitvoerbaarheid van het plan moeten bomen worden gekapt en een sloot worden verplaatst. Voor het kappen en verplaatsen van bomen is een bomeneffectenanalyse uitgevoerd. Dit aspect is verder toegelicht in paragraaf 4.3. Op bijgevoegde uitsnede van de Omgevingsverordening Gelderland is het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1903KOFIETSPADBW-VA01_0005.png"

Uitsnede Omgevingsverordening Gelderland, Nationaal landschap plangebied blauw omlijnd (bron: ruimtelijke plannen)

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Kom Winterswijk 2010-2020

De structuurvisie Kom Winterswijk 2010-2020 is op 24 februari 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De Structuurvisie richt zich op het verbeteren van de drie kernkwaliteiten van de gemeente, te weten:

  • realiseren van een betere woonomgeving in Winterswijk;
  • zorgen voor een aantrekkelijk en concurrerend hart met voorzieningen;
  • het verbinden van de kwaliteiten van de kern en haar buitengebied.


Om invulling te geven aan deze kernkwaliteiten wil de gemeente ruimte creëren voor een:

  • meer ontspannen en groene woonomgeving;
  • een veilige bereikbaarheid van wijken en voorzieningen;
  • passende werkgelegenheid;
  • gezonde mix van functies in het centrum;
  • groene hoofdstructuur met hoge ecologische en maatschappelijke kwaliteiten.

Planspecifiek

Het plangebied is in de structuurvisiekaart aangeduid als oversteekbaarheid Bataafseweg. Het vrijliggende fietspad vormt een verbetering van de verkeersveiligheid van de Bataafseweg. Ter hoogte van de Laan van Hilbelink worden twee veilige oversteekpunten voor fietsers gerealiseerd. Het verbeteren van de verkeersveiligheid van de Bataafseweg door de aanleg van een fietspad sluit aan op de uitgangspunten van de structuurvisie. Op bijgevoegde uitsnede van de structuurvisiekaart Kom Winterswijk 2010-2020 is het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1903KOFIETSPADBW-VA01_0006.png"
Uitsnede structuurvisiekaart, plangebied blauw omlijnd (bron: Gemeente Winterswijk)

3.3.2 Groenstructuurplan Winterswijk

In 2011 is het groenstructuurplan door de gemeenteraad vastgesteld. De hoofddoelstelling van dit plan is het in stand houden, verbeteren en nieuw ontwikkelen van groenvoorzieningen die bijdragen aan een veelzijdige, gevarieerde, gezonde en prettige leefomgeving voor mens, dier en plant. Dit is vertaald naar de volgende doelen:

  • het geven van een lange termijnvisie op het openbaar groen;
  • het vastleggen van waardevolle groene gebieden en structuren;
  • het geven van richting aan het beheer en onderhoud.


De algemene visie op het openbaar groen luidt als volgt: ‘het Winterswijkse groen draagt bij aan een fraaie, herkenbare en waarde(n)volle woon- en leefomgeving. Een robuuste en duurzame groenstructuur koestert het landschappelijk groen, biedt naast intensief cultuurlijk groen ruimte voor ecologie. Het staat in nauwe verbinding met het buitengebied. Duurzaamheid, veiligheid en beheerbaarheid gelden hierbij als randvoorwaarde.’

Planspecifiek

Het plangebied heeft binnen het groenstructuurplan meerdere aanduidingen. Ten oosten van de Bataafseweg zijn enkele gronden aangeduid als ecologisch groen en zijn de gronden onderdeel van de hoofdgroenstructuur van Winterswijk. Langs beide zijden van de Bataafseweg ligt een enkelzijdige bomenrij. In het gebied staan geen markante bomen. Langs de weg ligt ook een informele wandelroute.

Met het aanleggen van een nieuw fietspad is het onvermijdelijk dat bomen langs de Bataafseweg worden verplaatst. Met het plan worden 106 bomen gekapt. Ter compensatie van de gekapte bomen worden langs de Bataafseweg de bomen herplant. Het plan heeft daarmee geen negatieve invloed op het groenstructuurplan van Winterswijk. Het ecologische aspect is in paragraaf 4.3 verder toegelicht. Op bijgevoegde uitsnede van het groenstructuurplan is het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1903KOFIETSPADBW-VA01_0007.png"

Uitsnede groenstructuurplan, plangebied blauw omlijnd (bron: Gemeente Winterswijk)

3.3.3 Visie Buitengebied

In de Visie Buitengebied 2005 worden algemene kaders geschetst voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het hoofddoel voor de visie buitengebied is 'behoud door ontwikkeling'. Dit wil zeggen het behoud van de bijzondere cultuurhistorische, landschappelijke en ecologische kwaliteiten die het gebied herbergt en ruimte bieden aan nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Diverse economische dragers maken het buitengebied van Winterswijk leefbaar en vitaal. Voor het landschap is een continue ontwikkeling van belang. Er wordt niet gestreefd naar herstel van een historisch landschap, maar naar het realiseren van een landschap van deze tijd, dat is geïnspireerd op het verleden. De Visie Buitengebied biedt in zijn algemeenheid dus ruimte voor nieuwe initiatieven.

Planspecifiek

Met onderhavig plan wordteen fietspad gerealiseerd. De Bataafseweg vormt de grens tussen de bebouwde kom en het buitengebied van Winterswijk. Het aanleggen van het fietspad is in paragraaf 2.2 reeds toegelicht. De Bataafseweg is verder niet specifiek benoemd in de visie Buitengebied.

Doordat het plan een verbetering van de verkeersveiligheid betreft, past de ontwikkeling binnen het gemeentelijke beleid zoals dat geformuleerd is in de Visie Buitengebied. De groenstructuur van het plan maakt onderdeel uit van het groenstructuurplan Winterswijk. Dit aspect is in paragraaf 3.3.2 reeds toegelicht.

3.3.4 Landschapsontwikkelingsplan

Op 4 november 2009 is het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) vastgesteld. Het LOP kan worden opgevat als een uitwerking van het Landschapsonderdeel van de Visie Buitengebied. Het LOP is de basis voor de uitvoering van landschapsprojecten en bevat het kader voor de invulling van het 'ja-mits' en 'nee- tenzij' beleid voor 'Waardevolle Landschappen' zoals verwoord in de Structuurvisie Gelderland 2005. De Structuurvisie is inmiddels vervangen door de Omgevingsvisie. Op termijn zal de provinciale ambitie ten aanzien van natuur en landschap worden uitgewerkt in een Gebiedenatlas. Dit is in wezen een actualisering van onder andere het LOP. Het voorliggende initiatief is getoetst aan het LOP.

De hoofddoelstelling van het LOP is het bewaren en bevorderen van de unieke landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden die Winterswijk heeft, om een bijdrage te leveren aan:

  • Versterking van de leefomgeving van bewoners en de waarborging van het cultureel erfgoed voor toekomstige generaties door functies op adequate wijze te situeren, te combineren en vorm te geven;
  • Stimulering van lokale en regionale alternatieven voor verbetering van het landschap, waarbij samenhang, identiteit, verscheidenheid en beleefbaarheid van het landschap worden versterkt;
  • Stimulering van particulieren en burgers in het uitvoeren van adequaat beheer van eigendommen, tot participatie in de beleidsuitvoering en tot het nemen van initiatieven als invulling van de eigen verantwoordelijkheid voor het behoud en de versterking van de kwaliteit van de leefomgeving;
  • Vorming van een helder referentiekader voor de beoordeling van en het stellen van voorwaarden bij ruimtelijk relevante ingrepen vanuit de optiek van landschapskwaliteit.

Planspecifiek

De Bataafseweg vormt de overgang van de bebouwde kom en het buitengebied van Winterswijk. Wat landschap betreft maakt de Bataafseweg geen onderdeel uit van het buitengebied maar van het groenstructuurplan Winterswijk. Dit beleidsdocument is in paragraaf 3.3.2 reeds toegelicht.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Milieuaspecten

4.1.1 Bodem

Bij een bestemmingsplanprocedure wordt op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgesteld of de bodemkwaliteit een belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan. Aan de hand van beschikbare bodeminformatie wordt onderbouwd wat de verwachte bodemkwaliteit is, of bodemonderzoek nodig is en of er maatregelen nodig zijn om de bodemkwaliteit geschikt te maken voor het beoogde gebruik. Deze paragraaf betreft de Wet bodembescherming, het Besluit Asbestwegen, het Besluit bodemkwaliteit, de Woningwet/bouwverordening en de Arbowet.

Planspecifiek

Voor het aanleggen van een fietspad is door de Omgevingsdienst Achterhoek (ODA) een bodemadvies opgesteld. De bodeminventarisatie van de ODA brengt de volgende resultaten naar voren:

Bodeminventarisatie

Voor het tracé is de volgende relevante informatie bekend:

  • Voor zover bekend is ter plaatse van de Bataafseweg zelf of aangrenzende bermen niet eerder een bodemonderzoek uitgevoerd.
  • Grenzend aan de Bataafseweg zijn een paar percelen waar in het verleden (mogelijk) bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden (HBB-locatie). Het betreft o.a. een timmerwerkplaats aan de Achterweg 4 en een glaszettersbedrijf aan de Abeelstraat 63. Ook zijn er enkele percelen waar in het verleden een HBO-tank in gebruik is geweest. Op deze percelen is niet eerder bodemonderzoek uitgevoerd. Echter, het ligt niet voor de hand dat sprake is van een bodemverontreiniging die zich tot aan de Bataafseweg strekt.
  • Ter plaatse van de Bataafseweg 18-20 (molen De Bataaf) zijn diverse bodemonderzoeken verricht. In 2008 is er een calamiteit met olielekkage opgetreden. De verontreiniging is gesaneerd. Gebleken is dat ten noordwesten van de molen nog een restverontreiniging in de grond is achtergebleven.


Overwegingen

Op basis van de uitgevoerde bodeminventarisatie wordt langs de Bataafseweg géén noemenswaardige bodemverontreiniging verwacht. Aangenomen wordt dat de restverontreiniging aan de Bataafseweg 20 ruim buiten het aan te leggen fietspad ligt. Het uitvoeren van bodemonderzoek is daarom niet noodzakelijk. Aangenomen mag worden dat de bodemkwaliteit voldoet aan klasse AW2000 of Wonen. Echter, wanneer er grondwerkzaamheden worden uitgevoerd en/of er is sprake van grondoverschotten, dan is het raadzaam om nader bodemonderzoek te verrichten. Ook met het oog op eventuele werving door de gemeente is het verstandig om de bodemkwaliteit vast te leggen. De resultaten van het bodemonderzoek kunnen gebruikt worden als indicatie voor de toepassingsmogelijkheden van vrijkomende grond én voor de bepaling van de veiligsheidsmaatregelen waaronder het werk uitgevoerd moet worden. Bij de aanwezigheid van puin(houdende) lagen dient men alert te zijn op de aanwezigheid van asbesthoudend materiaal.


Conclusie bodeminventarisatie

Aangezien er grondwerkzaamheden worden verricht voor het hele tracé, inclusief de aanleg van de rotonde, is er op 9 december een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd die de bodemkwaliteit voor het gebied vaststeld.


Verkennend bodemonderzoek

Het verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd langs het gehele tracé Bataafseweg. De volledige rapportage van het onderzoek is weergegeven in Bijlage 1. Het verkennend bodemonderzoek is opgedeeld in een verkennend milieukundig bodemonderzoek en een verkennend waterbodem onderzoek onderzochte deellocaties. Het verkennend bodemonderzoek geeft de volgende resultaten weer.


Resultaten verkennend milieukundig bodemonderzoek

De bovengrond is plaatselijk zwak tot uiterst puinhoudend en zwak aardewerkhoudend. Verder is de bovengrond zwak baksteenhoudend en zwak huisvuilhoudend. Verder zijn er zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen. In het (zintuiglijk met puin verontreinigende) grondmengmonster GRN-MMA3 is een matige PCB-verontreiniging aangetoond. In het (zintuiglijk schone) grondmengmonster GRN-MMD1 is een matige koperverontreiniging aangetoond. Na uitsplitsing en aanvullende monstername zijn in beide mengmonsters hooguit lichte verontreinigingen waargenomen. In de overige (zintuigelijk verontreinigde en schone) mengmonsters zijn analytisch geen verontreinigingen aangetoond.


De analyseresultaten zijn indicatief beoordeeld in het kader van het Besluit Bodemkwaliteit. De te verwachte bodemkwaliteitsklassen varieren van NT (niet toepasbaar) tot AW (toepasbaar, voldoet aan Achtergrondwaarde). In het grondwater zijn analytisch lichte verontreinigingen met barium en cadmium aangetoond. De veiligheidsklasse T&F: basisklasse/geen veiligheidsklasse is van toepassing.

Op basis van de bovengenoemde zijn er mogelijk milieukundige belemmeringen voor het (her)gebruik van de grond tijdens de werkzaamheden. Afhankelijk van de beoogde locatie van hergebruik is er mogelijk een partijkeuring nodig. Tijdens de werkzaamheden dient hier rekening mee te worden gehouden. Een partijkeuring geeft namelijk een definitief uitsluitsel omtrent de milieuhygiënische kwaliteit en de hergebruiksmogelijkheden van de partij.


Resultaten verkennend waterbodemonderzoek

In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen. Van de genomen monsters zijn twee waterbodemmengmonsters geanalyseerd in het laboratorium. In mengmonster WAT-MM1 is een lichte verontreiniging met PAK aangetoond. De toepassingsklasse is ‘toepasbaar voldoet aan Achtergrondwaarde’. In mengmonster WAT-MM2 is een lichte verontreiniging met PAK en minerale olie aangetoond. De toepassingsklasse voor landbodem is “industrie”. De toepassing onder water is ‘toepasbaar (Klasse A)’.

Op basis van bovenstaande resultaten kan uitkomend slib niet zomaar worden hergebruikt. Afhankelijk van de beoogde locatie van hergebruik is er mogelijk een partijkeuring nodig. Tijdens de werkzaamheden dient hier rekening mee te worden gehouden. Een partijkeuring geeft namelijk een definitief uitsluitsel omtrent de milieuhygiënische kwaliteit en de hergebruiksmogelijkheden van de partij.


Conclusie

Op basis van de uitgevoerde inventarisatie en nader bodemonderzoek is er geen noemenswaardige bodemverontreiniging te verwachten voor de aanleg van het fietspad. De tijdens de reconstructie vrijkomende materialen kunnen binnen het werk worden teruggeplaatst, dan wel worden afgevoerd naar een hiertoe geschikte locatie indien de hergebruikslocatie hier geschikt voor is. De eisen van het Besluit Bodemkwaliteit zijn mogelijk hierop van toepassing. Daarom wordt om tijdens de werkzaamheden, afhankelijk van de beoogde locatie, voor het hergebruik van grond en vrijkomend slib een partijkeuring te laten uitvoeren.

4.1.2 Geluid

In de Wet geluidhinder (Wgh) is het wettelijk kader opgenomen ten aanzien van geluid bij een fysieke wijziging van een weg. Bij een dergelijke wijziging dient een toetsing plaats te vinden aan normen welke zijn vastgelegd in de Wgh. Hiervoor zijn twee peiljaren van belang, te weten 1 jaar voor de wijzigingen en 10 jaar na openstelling van de weg. Bij wijzigingen op of aan een weg dient onderzocht te worden of er sprake is van een reconstructie in de zin van de Wgh. Hier is sprake van als voldaan wordt aan twee voorwaarden, te weten:

  • de wijziging dient fysiek te zijn. Dit zijn bijvoorbeeld wijzigingen van het aantal rijstroken, kruispunten en aansluitingen, wijziging van de maximumsnelheid en dergelijke;
  • ten gevolge van de wijziging is de toename van de geluidsbelasting 1,50 dB of meer.


Planspecifiek

Met onderhavig plan wordt aan de oostzijde van de Bataafseweg een fietspad aangelegd. Voor de uitvoerbaarheid van het plan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De volledige rapportage van het onderzoek is weergegeven in Bijlage 2.

Met het akoestisch onderzoek is de geluidbelasting door wegverkeer onderzocht op de omliggende woningen voor en na de beoogde ontwikkeling. De beschouwde woningen liggen binnen de wettelijk vastgestelde geluidzone van de Bataafseweg. De geluidbelasting is berekend met behulp van een rekenmodel op basis van een situatieschets en weg- en verkeersgegevens.

Uit de berekeningen in bijlage II van het akoestisch onderzoek blijkt dat in 6 rekenpunten de geluidbelasting ten opzichte van de toetswaarde met afgerond 1 dB toeneemt. In alle andere rekenpunten blijft de geluidbelasting na afronding gelijk. De toename van de geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer op de Bataafseweg bedraagt ten hoogste 1 dB. De aanleg van het fietspad leidt daardoor niet tot een reconstructie in de zin van de Wet Geluidhinder. Het plan is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.3 Lucht

De Wet milieubeheer biedt het kader om te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Een uitzondering op deze verplichting om de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen op de luchtkwaliteit mee te wegen, vormen bepaalde typen projecten die niet in betekende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit. Het begrip NIBM is uitgewerkt in het "Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)", en de bijbehorende "Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)".

Een plan draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de "3% grens" niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1.2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2. De Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen een invulling aan de NIBM grens. Indien er binnen de getalsmatige begrenzing van de Regeling wordt gebleven, is er geen nader onderzoek nodig. Bij de ruimtelijke ontwikkeling is er dan automatisch sprake van een niet in betekende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit.

Planspecifiek

Voorliggend plan overschrijft de 3% grens voor zowel PM10 (fijnstof) als No2 (stikstofdioxide) niet. het plan draagt hiermee 'niet in betekenende mate bij' aan de luchtkwaliteit. Dit betekent dat er geen aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit nodig is. Het aspect luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.1.4 Bedrijfs- en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid gebruik te maken van de afstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom is deze publicatie te gebruiken voor het verantwoord inpassen van bedrijvigheid in een woon- of werkomgeving. De publicatie geeft informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op elkaar af te stemmen. In bijgevoegde tabel zijn de afstanden uit de publicatie van de VNG weergegeven.

Afstand   Code  
10   1  
30   2  
50   3.1  
100   3.2  
200   4.1  
300   4.2  
500   5.1  
700   5.2  
1000   5.3  
1500   6  

Tabel met afstanden uit de VNG publicatie

Het is niet de bedoeling om de in deze publicatie genoemde richtafstanden zonder meer toe te passen. De afstanden zijn namelijk afhankelijk van de omgevings- en bedrijfskenmerken. Dit leidt tot een gemotiveerd toepassen van de afstanden. Uitgangspunt is dat de in de bedrijvenlijst genoemde afstanden gelden tussen enerzijds de perceelgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van de woning. De richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. Dit kan zowel een rustige woonwijk als een rustig buitengebied zijn.

Het kan zo zijn dat specifieke wet- en regelgeving andere afstanden voorschrijft. Deze gaan dan voor de afstanden uit de VNG-publicatie. Te denken valt aan de Wet geurhinder en veehouderij, het Activiteitenbesluit of het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Planspecifiek

De ontwikkeling van het fietspad betreft geen realisatie van een bedrijf of milieugevoelig object. Het aspect geluid is reeds toegelicht in paragraaf 4.1.2. Hieruit is naar voren gekomen dat het fietspad in het kader van de Wet Geluidhinder niet tot een reconstructie leidt. Het plan vormt dan ook geen belemmering in het kader van het aspect bedrijven en milieuzonering.

4.1.5 Externe Veiligheid

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers, dit is respectievelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Het plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Het groepsrisico

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel wordt geacht, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden.

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi, stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld. De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

Planspecifiek

Op bijgevoegde risicokaart is weergegeven dat op circa 550 m ten zuiden van het plangebied een tankstation met LPG en detailhandel is gevestigd. De afstand tot de grens invloedsgebied waarbij verantwoording van het groepsrisico is verplicht betreft 35 m. Het plangebied ligt buiten deze grens. Het initiatief is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1903KOFIETSPADBW-VA01_0008.png"
Uitsnede Nederland.risicokaart.nl, plangebied blauw omcirkeld (bron: Nederland.risicokaart.nl)

4.2 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening worden gehouden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan moet worden opgenomen.

Archeologie

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn. Om deze reden zijn alle gronden in Winterswijk geïnventariseerd en beoordeeld op mogelijk aanwezige archeologische relicten. Er worden 4 waarden onderscheiden, iedere categorie kent een eigen verwachting op vondsten, waarbij 1 de hoogste verwachtingswaarde is en 4 de laagste.

Planspecifiek

In opdracht van de gemeente Winterswijk heeft RAAP in mei 2019 een archeologisch vooronderzoek in de vorm van een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (verkennend booronderzoek) uitgevoerd voor het plangebied Fietspad Bataafseweg te Winterswijk in de gemeente Winterswijk. Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Winterswijk doorkruist het plangebied voornamelijk zones met categorie 6 (middelmatige verwachting) en categorie 7 (lage verwachting). De landschappelijke ligging en bodemkundige situatie binnen het plangebied zijn getoetst. Geadviseerd wordt in het meest noordelijke deel van het plangebied vervolgonderzoek uit te voeren om de archeologische waarde van het gebied te bepalen. Aangezien goed bemonsterbare lagen ontbreken en er tevens vindplaatsen met een lage spoor - en vondstdichtheid worden verwacht, is een proefsleuvenonderzoek hier het meest geschikt.

De landschappelijke ligging en bodemkundige situatie binnen het plangebied zijn getoetst. Op basis hiervan kan binnen het meest noordelijke deel van het plangebied – tussen de boringen 1-8 - de middelhoge archeologische verwachting gehandhaafd blijven (en deels worden aangepast van laag naar hoog). Deze verwachting geldt in principe voor alle vindplaatstypen vanaf de steentijd. De zone tussen de boringen 9 tot en met 16 bevindt zich in een lagere en archeologisch minder relevante zone. De lage verwachting wordt hier gehandhaafd, danwel worden de middelhoge verwachtingszones bijgesteld naar laag. Voor de zone tussen de boringen 17 en 22 blijft de middelhoghoge verwachting in zijn geheel gelden. Voor de zone tussen de boringen 23 en 26 blijft de lage verwachting gelden. Voor het meest zuidelijke deel – tussen de boringen 27 en 32 – wordt de archeologische verwachting gezien diepere recente verstoringen binnen dit tracédeel bijgesteld naar laag. Tijdens het veldonderzoek zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Let wel, het onderzoek betrof een verkennend booronderzoek en had ook niet tot doel archeologische vindplaatsen op te sporen, aangezien de boordichtheid en boordiameter hiertoe ontoereikend waren.

Conclusie en advies

Geadviseerd wordt voor het tracédeel tussen de boringen 17 tot en met 22 geen vervolgonderzoek uit te voeren. Hoewel ook hier de middelhoge verwachting kan worden gehandhaafd, is de omvang (breedte) van de geplande werkzaamheden dermate gering in relatie tot de huidige weg en sloot, dat dit een minimale invloed zal hebben op eventuele archeologische resten binnen dit tracédeel. Ook in het overige deel van het plangebied – waarvoor een lage archeologische verwachting geldt - wordt in het kader van de voorgenomen bodemingrepen geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen. Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet aanmelding van de desbetreffendevondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS).


Advies archeoloog
In het onderhavige geval is vaststelling van het bestemmingsplan voorafgaand aan de oplevering van het eindrapport niet bezwaarlijk, omdat: Het tracé van het fietspad vrijwel geheel in een archeologische zone ligt met een lage, dan wel middelhoge archeologische verwachting; slechts op een tweetal plekken loopt het tracé voor een zeer beperkt deel langs/door een zone met een hoge archeologische verwachting. Het bureauonderzoek al is afgerond. Op grond van het bureauonderzoek is er geen aanleiding de gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied naar boven bij te stellen. Bovendien is de verwachte gaafheid van archeologische waarden slecht tot matig. Het onderzoek niet tot doel om de terreininrichting (en het bestemmingsplan) op basis van de aangetroffen archeologische waarden aan te passen. Het tracé voor het fietspad ligt vast; bij het aantreffen van archeologische waarden wordt de archeologische informatie ex situ veiliggesteld. In dit bestemmingsplan is dit voorafgaand aan de uitvoering eventuele werkzaamheden nog extra gewaarborgd door opname van een voorwaardelijke verplichting onder hoofstuk 3 van de bijbehorende planregels. De bescherming van de archeologische waarden is hiermee geborgd. Het aspect archeologie is uitvoerbaar.

4.3 Flora en fauna

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.


Gebiedsbescherming

De Wet natuurbescherming richt zich op de bescherming van gebieden. In de Wet natuurbescherming zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:

  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.

Naast deze drie soorten gebieden is in het kader van de gebiedsbescherming het Nationaal natuurnetwerk van belang. Dit is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones die tussen de natuurgebieden liggen. Het natuurnetwerk draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.

Soortenbescherming

Voorts is in de Wet natuurbescherming de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren geregeld: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Onderzocht moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.


Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook voor het voorliggende plan, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website http://synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Op de bijgevoegde afbeelding is weergegeven dat op circa 2,4 km en 3 km afstand van het plangebied de Natura 2000-gebieden Willinks Weust en Bekendelle zijn gelegen. Natura 2000-gebieden hebben een externe werking.

Gelet op de grote afstand en de beperkte impact van de ingreep aanleg fietspad kunnen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden op voorhand worden uitgesloten. Nadere toetsing in de vorm van een passende beoordeling of het aanvragen van een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is niet aan de orde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1903KOFIETSPADBW-VA01_0009.png"

Uitsnede natuurkaart Nederland (bron: synbiosys.alterra/natura2000)

Soortenbescherming

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van significant negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet een ontheffing worden aangevraagd.

Door de ontwikkeling van het fietspad kan er een negatief effect optreden voor de aanwezige beschermde soorten en functies. Om dit te toetsen zijn meerdere onderzoeken uitgevoerd.

  • Eerst is er in 2014 een onderzoek uitgevoerd naar vleermuizen langs de gehele Bataafseweg.
  • Vervolgens is op 29 mei 2016 een nader (volledig) natuuronderzoek uitgevoerd. Hierbij was de Wet natuurbescherming nog niet in werking getreden.
  • Het onderzoek van 29 mei 2016 is daarom per 1 januari 2017 aangepast aan de huidige wetgeving en definitief gemaakt (Bijlage 3).
  • Vervolgens is het onderzoek naar vleermuizen op 5 november 2018 wederom aangepast (Bijlage 4).

Het uitgevoerde onderzoek van 2014 is te oud om nog te kunnen dienen als onderbouwing bij een aanvraag van een ontheffing van de Wet Natuurbescherming. Dit onderzoek is van juni 2018 tot en met oktober 2018 geactualiseerd. Uit de onderzoeken zijn de volgende resultaten voor de verschillende soortgroepen naar voren gekomen.

Flora: langs de Bataafseweg zijn vele soorten planten aangetroffen. Het betreft vrijwel allemaal algemene soorten. Twee soorten waren beschermd onder het regiem van de Flora- en faunawet. Het betreft de gewone vogelmelk en de kleine maagdenpalm. De soorten zijn sinds 1 januari 2017 niet meer beschermd. Uit de gegevens van de NDFF (zie bijlage 3 van Bijlage 3) blijkt dat langs het traject ook de Slanke sleutelbloem en Veldsalie aanwezig zijn. Beide soorten waren beschermd onder het regiem van de Flora- en faunawet. Per 1 januari 2017 zijn beide soorten echter niet meer beschermd. Op basis van de aangetroffen soorten en de biotopen die aanwezig zijn worden geen beschermde soorten verwacht. De Wet natuurbescherming wordt voor de soortgroep flora niet overtreden. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Zoogdieren: in de bomen langs de Bataafseweg zijn geen nesten van eekhoorns aanwezig of holten in bomen die geschikt kunnen zijn voor boommarters. In de berm zijn wel molshopen aangetroffen. Langs de weg kunnen met enige regelmaat zoogdieren passeren die beschermd zijn onder de Wet natuurbescherming. Voor een groot aantal soorten geldt een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Ook niet vrijgestelde soorten als de steenmarter zullen de weg wel eens passeren. De weg en de bijbehorende bermen vormen geen geschikte locaties voor vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde zoogdieren. De Wet natuurbescherming wordt voor de soortgroep zoogdieren niet overtreden. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Amfibieën: langs een groot deel van de Bataafseweg liggen sloten die van geen belang zijn voor amfibieën. De sloten staan droog en zijn alleen watervoerend bij grote hoeveelheden neerslag. De waterschapssloot ten noorden van de Steengroeveweg wordt in de plannen ontzien. Indien duikers worden aangebracht dient dit te gebeuren buiten de kwetsbare periode van de amfibieën.De Wet natuurbescherming wordt voor de soortgroep amfibieën niet overtreden indien de watervoerende sloten intact blijven. Nader onderzoek is onder de voorwaarde van het intact blijven van deze watervoerende sloten niet noodzakelijk.

Reptielen: de Bataafseweg is voor reptielen van geen belang. Soorten als de Hazelworm en Levendbarende hagedis komen in de directe omgeving voor, maar deze soorten hebben langs de Bataafseweg met zijn dichte begroeiing geen geschikt biotoop. Indien de plannen zoals deze nu zijn beperkt zijn tot het ruimtebeslag als nu aangegeven wordt de Wet natuurbescherming voor de soortgroep reptielen niet overtreden. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Ongewervelden: in de brede watergang tussen de Kottenseweg en de Whemerbeek komen met zekerheid libellen voor. De Wet natuurbescherming wordt voor de soortgroep libellen niet overtreden. Nader onderzoek is niet noodzakelijk. De bermen van de Bataafseweg bevatten zeer veel soorten planten. Hele specifieke vegetaties die beschermde vlindersoorten als biotoop kunnen dienen zijn niet aanwezig. Beschermde vlindersoorten worden hier niet verwacht. De Wet natuurbescherming wordt voor de soortgroep vlinders niet overtreden. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Broedvogels: bij de inspectie zijn een groot aantal vogelsoorten aangetroffen. In enkele bomen zitten holten die geschikt kunnen zijn voor vogels om er in te broeden. In enkele bomen waren holtes aanwezig die eventueel geschikt waren om te broeden. Ook is geconstateerd dat vervangende locaties in de nabije omgeving omhanden zijn. Het vellen van een aantal van de bomen leidt dus niet voor de soortgroep tot een overtreding van de wet. Wel dient er altijd rekening gehouden te worden met het broedseizoen. De te vellen bomen moeten worden gecheckt op eventuele broedplekken. Voor het rooien en kappen van bomen is tevens een Bomen Effect Analyse uitgevoerd door Foreest Groen Consult op 1 juni 2016 (Zie hiervoor Bijlage 5).

Vissen: bij de inspectie zijn geen vissen aangetroffen. De dichtbegroeide watergang kan echter zeker vis bevatten. Zolang de watervoerende sloten en beek intact blijven wordt de Wet natuurbescherming voor de soortgroep vissen niet overtreden. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Vleermuizen: Langs het tracé staan enkele bomen met holten en spleten. Deze holten en spleten kunnen in potentie door vleermuizen worden gebruikt als vaste rust- en verblijfplaatsen. Indien de holte en of spleet diep genoeg is om in weg te kruipen. Daarnaast staan langs de weg vele gebouwen die door vleermuizen als vaste rust- en verblijfplaatsen kunnen worden gebruikt. Uit de NDFF gegevens (Bijlage 3) blijken er vier soorten in de omgeving te zijn waargenomen. De Rosse vleermuis, de Laatvlieger, de Gewone dwergvleermuis en de Gewone grootoorvleermuis.In mei en juni 2014 is door Ecoburo Van der Loo een vleermuisonderzoek uitgevoerd. Hierbij zijn drie soorten aangetroffen. Laatvliegers en gewone dwergvleermuizen hebben een locatie in de flats aan de Bumerweg. De Rosse vleermuis is telkens gehoord bij de molen de Bataaf. Bomen met een locatie van de Rosse vleermuis zijn niet aangetroffen. De holten en spleten die bij de VTA inspectie (Foreest Groen Consult, mei 2016) zijn aangetroffen zijn niet van belang voor de Rosse vleermuis.De beplanting langs de Bataafse weg fungeert dus vooral als foerageergebied en vliegroute. De Wet natuurbescherming wordt voor de soortgroep vleermuizen wel overtreden indien de functionaliteit van de vliegroute en het foerageergebied verloren gaat. Nader onderzoek is daarom uitgevoerd van juni 2018 tot en met oktober 2018.

Vleermuisonderzoek, 5 november 2018

Langs de Bataafseweg zijn drie soorten vleermuizen aangetroffen. Het meest aangetroffen is de gewone dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus) gevolgd door de laatvlieger (Eptesicus serotinus) en de ruige dwergvleermuis (Pipistrellus nathusii). De bij het eerdere onderzoek in 2014 aangetroffen rosse vleermuis (Nyctalus noctula) is niet aangetroffen. Het exacte aantal vleermuizen is niet bekend. Bij het kraamverblijf zijn zeven gewone dwergvleermuizen bij het invliegen waargenomen. Op de laatste avond zijn zeven gewone dwergvleermuizen waargenomen op weg naar het foerageergebied. Gezien de grote hoeveelheid foeragerende gewone dwergvleermuizen die op de avonden en in de ochtend zijn aangetroffen bestaat de plaatselijke populatie hier mogelijk uit 20 tot 30 exemplaren. Het aantal laatvliegers is kleiner. Vier laatvliegers zijn gelijktijdig waargenomen. Gezien de waarnemingen op de avonden wordt de plaatselijke populatie hier geschat op 8 - 12 exemplaren. Van de ruige dwergvleermuis is slechts één exemplaar aangetroffen en ook nog eens op één avond. De populatie van deze soort is waarschijnlijk zeer beperkt en of het waargenomen dier is wat verder bij zijn verblijfplaats aangetroffen waardoor er geen plaatselijke populatie aanwezig is.

De Bataafseweg heeft dus een belang voor vleermuizen. Dit betekent dat zowel in het ontwerp als bij de uitvoering rekening gehouden dient te worden met de vleermuizen. Doordat aan de westzijde van de Bataafseweg de beplanting behouden blijft houden de vleermuizen ook na de kap van de bomen aan de oostzijde van de Bataafseweg een groene wand over die de dieren gebruiken om zich te oriënteren.Het handhaven van de beplantingen, aan de westzijde van de Bataafseweg, is van groot belang om de functionaliteit van de aangetroffen verblijfplaatsen te behouden.

Punt van aandacht is de openbare verlichting. Langs de Bataafseweg is nu een openbare verlichting aanwezig. Langs de weg is dus een lichtbelasting aanwezig waaraan vleermuizen zich op dit moment hebben aangepast. Langs de weg zijn amberkleurige lampen toegepast. Voor vleermuizen is dit de meest vriendelijke kleur. Zolang de amber kleur gehandhaafd blijft en het aantal armaturen en of de totale lichtbelasting niet toeneemt, ontstaat geen overtreding van de Wet natuurbescherming.

Conclusie

Er zijn op voorhand geen aanwijzingen dat de beoogde ontwikkeling conflicterend is met geldende wetgeving. Nader onderzoek is niet noodzakelijk. Een ontheffing van de Wet Natuurbescherming is niet benodigd als vooruitlopend op de kap van de bomen de nieuwe beplanting alvast wordt aangelegd.

Voor alle beschermde soorten geldt altijd een zogenaamde ‘algemene zorgplicht’. Indien voor aanvang of tijdens de uitvoering van werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen, dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te voorkomen (bijvoorbeeld wegvangen en verplaatsen). Het is daarom aan te bevelen het plangebied voorafgaande aan de werkzaamheden te controleren op de aanwezigheid van beschermde dieren en planten. De uitvoerbaarheid van het aspect ecologie is hiermee aangetoond.

4.4 Verkeer

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het effect van de beoogde ontwikkeling op de verkeersstructuur inzichtelijk te worden gemaakt. Het plan betreft het realiseren van een fietspad. Het te realiseren fietspad wordt aangesloten op bestaand fietspad ten noorden en zuiden van het plangebied. Hiermee wordt de verkeersdoorstroming en veiligheid verbeterd. Het plan is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect verkeer.

4.5 Water

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde en duurzame watersystemen. Het Waterschap Rijn en IJssel laat in het Waterbeheerplan 2016-2021 zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten het waterschap in de samenwerking met haar partners wil leggen. Vanuit die omgevingsverkenning wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.

Voor het taakgebied Veiligheid water is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het taakgebied Voldoende water is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor Schoon water is het uitgangspunt “stand still - step forward”. Essentieel is het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem met als einddoel een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Partnerschappen met gemeenten en andere partijen zorgen voor een effectieve en efficiënte (afval)waterketen. Door optimalisatie van de behandeling van afvalwater wordt een bijdrage geleverd aan een goede volksgezondheid en een schoon watersysteem. Het terugwinnen van energie en grondstoffen uit afvalwater draagt bij aan een meer circulaire economie.

Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoets proces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.

Het plan betreft een functiewijziging van terreinen voor een aan te leggen vrij liggend fietspad langs de Bataafseweg in het buitengebied van Winterswijk. Het verharde oppervlak neemt toe met ca. 3500 m2. Hieronder zijn de relevante waterthema's geselecteerd en vervolgens beschreven.

Thema   Toetsvraag   Relevant   Intensiteit#  
Veiligheid
 
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire
waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  
Nee

Nee  
2

2  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?  
Nee
Ja
Ja  
2
1
1  
Wateroverlast (oppervlakte-water)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden,
beekdalen, overstromingsvlaktes?  
Ja
Ja
N.v.t.
Nee  
2
1
1
1  
Oppervlakte-
waterkwaliteit  
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?
 
Ja
 
1  
Grondwater-
overlast  
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
3. Is in het plangebied sprake van kwel?
4. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
5. Beoogt het plan aanleg van drainage?  
Nee
Nee
Ja
Ja  
1
1
1
1  
Grondwater-
kwaliteit  
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee   1  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
Ja

Nee  
1

2  
Volksgezondheid
 
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
Nee
Nee  
1


1  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
Nee
Nee
Nee
Nee  
2
2
1
1  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee   1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Nee   2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee   1  

Riolering en afvalwaterketen

Aan de oost- en westzijde (tussen Achterweg en Vredenseweg) van de Bataafseweg ligt een rioolpersleiding (ringleiding oost) van het waterschap Rijn & IJssel. De persleiding ligt grotendeels buiten de verharding van het nieuwe fietspad. Aangezien daarmee de toegankelijkheid bij onderhoud en calamiteiten gewaarborgd is kan dit gedeelte blijven liggen. Sommige gedeelten van de persleiding zijn geboord. De leiding ligt daardoor zodanig diep dat de ligging onder toekomstige verharding niet relevant is. Deze leidinggedeelten kunnen ook gehandhaafd blijven. Voor een beperkt gedeelte van de leiding moet nader worden onderzocht of deze verlegd moet worden.


Rioolgemaal Bataafseweg, ook onderdeel van ringleiding oost, ligt buiten het tracé van de werkzaamheden.Voor werkzaamheden aan of nabij de persleiding en het rioolgemaal is toestemming nodig van het waterschap Rijn & IJssel.


Wateroverlast (oppervlaktewater)

Hemelwater van het fietspad moet via een bermpassage vertraagd afstromen naar de bestaande bermsloten langs het tracé. Deze sloten worden verlegd, vergroot en opnieuw geprofileerd. De berging wordt daardoor veel groter. In de huidige situatie is de berging in de sloten ca. 500 m3. In de nieuwe situatie wordt dit ca. 1050 m3. In de huidige situatie zijn het veelal zaksloten met een nat oppervlak variërend tussen de 0,25 m2 tot 0,55 m2. In de nieuwe situatie worden volwaardige watergangen aangelegd met een nat oppervlak van 1,7 m2. (Gerekend vanaf bodem tot maaiveld). De watergangen worden daarnaast onderling verbonden met duikers ø500. Deze verbinding is in de huidige situatie niet overal aanwezig. Door deze maatregelen zijn er geen piekafvoeren en is geen extra berging nodig. Op de gedeelten waar de sloot wordt vervangen door een duiker mag hemelwater via kolken naar de sloot worden afgevoerd.


De toename van verhard oppervlak door aanleg van het fietspad is 3 m2 per m1. Bij een bui T=100 + 10% klimaattoeslag (83 mm) komt dat overeen met maximaal 0,2 m3. De capaciteit van de aangepaste bermsloten is voldoende om het extra water af te voeren.


Oppervlaktewater kwaliteit

De bermsloten langs het tracé van het nieuwe fietspad lozen op de Lemkampsgoot. Door de vertraagde afvoer via een bermpassage is de invloed van het plan op de waterkwaliteit van deze watergang zeer beperkt..


Grondwater overlast
Op de gedeelten waar de sloot wordt vervangen door een duiker moet een drainageleiding worden aangelegd om de afwatering van de aanliggende percelen te waarborgen.


Inrichting en beheer
Aan de oostzijde van het plan (tussen Achterweg en Steengroeveweg) ligt een gedeelte van de Lemkamsgoot. Deze watergang is in eigendom en beheer van het waterschap Rijn & IJssel.


Om ruimte te maken voor de aanplant van bomen tussen rijbaan en watergang wordt de ligging van de Lemskampsgoot iets aangepast. De aanpassing is echter minimaal. Het nieuwe fietspad komt aan de oostzijde van de watergang te liggen. De onderhoudsstrook komt dan te liggen tussen fietspad en watergang en kan prima gecombineerd worden. Langs dit deel van het fietspad zijn geen obstakels in de berm voorzien. Voor werkzaamheden aan of nabij de watergang moet een watervergunning worden aangevraagd bij het waterschap Rijn & IJssel.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De gemeente Winterswijk is de initiatiefnemer van het plan. De ontwikkeling van het fietspad langs de Bataafseweg is opgenomen in de begroting van de gemeente Winterswijk. Naast de uitgaven voor ontwerp en aanleg van het plan en voor de benodigde grondaankopen door de gemeente is in dit bedrag rekening gehouden met alle overige te voorziene uitgaven. Eventuele planschadekosten kunnen binnen het door de gemeenteraad beschikbaar gestelde budget worden opgevangen. Het plan is daarmee economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Algemeen

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).


Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • 1. het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • 2. het bebouwen van de gronden;
  • 3. het verrichten van werken (aanleggen).


Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook van toepassing voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

Opbouw van de regels

Het bestemmingsplan is conform de daaraan te stellen wettelijke eisen zoals vastgelegd in de Standaard voor Bestemmingsplannen 2012 opgesteld. De regels hebben een vaste opbouw en de hoofdstukken zijn als volgt verdeeld:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.

Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels en algemene afwijkings- en wijzigingsregels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.2 Dit bestemmingsplan

De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen in de toelichting is beschreven. In deze paragraaf is als bedoeld in artikel 3.1.3. van het Besluit ruimtelijke ordening een beschrijving opgenomen van de bestemmingen die in het bestemmingsplan voorkomen.

Verkeer - Verblijfsgebied

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor wegen en straten, wandel- en fietspaden met een functie voornamelijk gericht op verblijf en bestemmingsverkeer en waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;


Dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 1

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.


Dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 2

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.


Dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 3

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.


Dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 4

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

Gebiedsaanduiding other: GNN Verweving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'GNN Verweving' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het beschermen en ontwikkelen van landschappelijke en ecologische waarden.

Gebiedsaanduiding other: nationaal landschap

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'nationaal landschap' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het beschermen en ontwikkelen van het nationaal landschap.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht ligt het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage. Belanghebbenden kunnen dan een zienswijze indienen op het plan. Na vaststelling door het college van burgemeester en wethouders ligt het bestemmingsplan opnieuw 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt in werking daags na afloop van de tervisielegging, als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag artikel 3.1.1. Bro overleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan geldt dat overleg moet worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het gaat dan tenminste om de betrokken waterschappen en diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

  • Dit bestemmingsplan is voorgelegd aan de provincie Gelderland.
  • Dit bestemmingsplan is voorgelegd aan het waterschap Rijn en IJssel. Uit de watertoets komt naar voren dat het plan een beperkt waterhuishoudkundig belang treft. Zie voor een nadere onderbouwing de watertoets in paragraaf 4.5.

6.3 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor een termijn van zes weken ter inzage gelegen. In deze periode is één zienswijze ingediend. De beantwoording van deze zienswijze is opgenomen in de nota zienswijzen behorend bij dit plan.