direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Voormalig belastingkantoor
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.BP1905KOBELASTINGK-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Winterswijk wenst in het kader van het experiment 'Stedelijke Herverkaveling' het terrein van het voormalige belastingkantoor in te richten als tijdelijk groen. Het terrein ligt aan de Misterweg en was in eigendom van het Rijksvastgoedbedrijf. Het voormalige belastingkantoor stond al circa 10 jaar leeg. In het kader van het project 'Stedelijke Herverkaveling' is gezocht naar een nieuwe invulling voor de gebouwen. Er is geen passende nieuwe invulling gevonden. Hierop heeft het Rijksvastgoedbedrijf besloten de gebouwen te slopen en na de sloop de gronden om niet over te dragen aan de gemeente Winterswijk met een meerwaardeclausule voor de periode van 5 jaar. De sloop en overdracht heeft inmiddels plaatsgevonden.

De gemeente Winterswijk heeft besloten het terrein als openbaar groen in te richten in de vorm van 'pop-up natuur'. Een natuurlijke groene invulling wordt gerealiseerd die op termijn kan uitgroeien tot een buurtpark. Dit betreft echter een tijdelijke invulling. Het terrein is voor de gemeente Winterswijk ook een strategische reservelocatie voor de lange termijn en daarmee is niet uitgesloten dat het terrein op termijn een andere bestemming krijgt waarin bijvoorbeeld woningbouw of een basisschool mogelijk wordt gemaakt. Met het Rijksvastgoedbedrijf is afgesproken dat de bestemming wordt gewijzigd in groen. De gemeente heeft samen met betrokkenen, waaronder IVN natuur educatie, scholieren, imkerijvereniging en omwonenden een ontwerp ontwikkeld die het braakliggend terrein in de woonwijk transformeert tot een tijdelijk park.

De gemeente Winterswijk is voornemens medewerking te verlenen op basis van een partiële herziening. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing maakt de beoogde ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk; dat wil zeggen deze onderbouwing regelt wat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Concreet wordt een tijdelijke groenvoorziening met parkeerplaatsen toegestaan.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de westzijde van Winterswijk. Het gebied betreft de locatie van het voormalige belastingkantoor. Het plangebied is gelegen tussen de Misterweg, Dennendijk en Hazelderstraat. Op bijgevoegde afbeelding is de globale ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1905KOBELASTINGK-VA01_0001.png"

Globale ligging plangebied (bron: openstreetmap.org)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Kom Winterswijk', vastgesteld op 28 november 2013. Het bevat de bestemming 'Kantoor' met de maatvoeringen 'maximum bouwhoogte: 9 m' en 'maximum bouwhoogte: 12 m'. Voorts heeft het perceel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2'.

De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. kantoren;
  • b. de bescherming van karakteristieke natuurlijke tuinarchitectuur, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - karakteristiek natuurlijk';
  • c. de bestaande bedrijfswoningen, daaronder begrepen praktijk- en kantoorruimten voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep, met dien verstande, dat maximaal 50 m2 van de vloeroppervlakte van de woning en de bijgebouwen ten behoeve van deze activiteiten in gebruik mag zijn en dat de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.

Op bijgevoegde uitsnede van het geldend bestemmingsplan is het plangebied weergegeven.


afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1905KOBELASTINGK-VA01_0002.png"

Uitsnede geldend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Binnen de geldende bestemmingen is de realisatie van een tijdelijk park niet toegestaan. Een partiële herziening van het bestemmingsplan is benodigd om dit juridisch-planologisch te regelen. In deze toelichting wordt daarom getoetst of het plan kan voldoen aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening. Deze toetsing is uiteengezet in de volgende hoofdstukken.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De toelichting is opgebouwd uit 6 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 de uitvoerbaarheid van het plan wordt aangetoond aan de hand van relevante milieu- en omgevingsaspecten en de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 5 volgt de wijze van bestemmen, waarin uiteen wordt gezet hoe het plan juridisch is vertaald naar de verbeelding en de regels. Tenslotte komen in hoofdstuk 6 de resultaten van de procedure aan de orde.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

Het plangebied is gelegen tussen de Misterweg, Dennendijk en de Hazelderstraat. Het gebied betreft de voormalige locatie van het reeds gesaneerde belastingkantoor. Het gebied staat kadastraal bekend bij de gemeente Winterswijk als sectie L, nummer 3.419 en 3.792. Het plangebied ligt midden in een woonwijk. Op circa 120 m ten westen van het plangebied ligt de Rondweg west. In de bestaande situatie betreft het plangebied een braakliggend terrein. Het plangebied kent vier toegangswegen. Op bijgevoegde luchtfoto is de bestaande situatie van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1905KOBELASTINGK-VA01_0003.png"

Luchtfoto plangebied, plangebied blauw omlijnd (bron: Gemeente Winterswijk)

2.2 Planbeschrijving

Met onderhavig plan wordt het braakliggend terrein, wat nu grotendeels grasveld betreft, op de locatie van het voormalige belastingkantoor, ingericht als tijdelijk park. Voor de tijdelijke invulling wordt een leeflaag ingezaaid met gras en een bloemenmengsel. Ook worden hoogteaccenten aangelegd en paden gemaaid. In het tijdelijke park wordt een fietscrossbaan door het creëren van zandbulten en een buitenklas door het plaatsen van boomstammen gerealiseerd. Daarnaast worden bijenkasten en een ruimte voor sport, spel en overige activiteiten gerealiseerd. Op bijgevoegde afbeelding is een impressie van de te plaatsen bijenkasten met overkapping weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1905KOBELASTINGK-VA01_0004.png"

Impressie te plaatsen bijenkasten (bron: Tolkamp)

Met het plan wordt ook de bestaande parkeerplaats in het zuidoosten van het plangebied uitgebreid. Deze uitbreiding wordt gerealiseerd ten behoeve van de parkeerdruk in de buurt en de naastgelegen zorginstelling. De bestaande toegangswegen van het plangebied worden gehandhaafd. Daarnaast wordt aan de oostzijde van het plangebied een tijdelijke in- uitrit ten behoeve van het laden en lossen voor het naastgelegen perceel in stand gehouden. Op bijgevoegde afbeelding is de tijdelijke situatie van het plangebied weergegeven. In Bijlage 1 is het plan weergegeven inclusief legenda.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1905KOBELASTINGK-VA01_0005.png"

Schets toekomstige situatie plangebied (bron: gemeente Winterswijk)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en biedt het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Via het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn deze regels aanvullend verankerd. In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Op 1 oktober 2012 is de Ladder in werking getreden als motiveringsvereiste onder artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het vormt daarmee een nadere invulling van artikel 3:2 van de Awb. Het Bro bepaalt dat wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, deze moet worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

De toepassing van de Ladder heeft sinds 2012 tot veel uitspraken geleid bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Op 1 juli 2017 is daarom de Ladder gewijzigd en vereenvoudigd om de in de praktijk ervaren knelpunten op te lossen en onderzoekslasten te verminderen. Met deze wijziging is beoogd de effectiviteit van het instrument te bevorderen. De 'nieuwe' Ladder bevat geen treden meer, de treden 1 en 2 zijn samengevoegd en trede 3 is geschrapt. De begrippen 'actuele' en 'regionale' zijn geschrapt. De definities zijn verder niet gewijzigd, de huidige lijn in de jurisprudentie blijft hiermee in stand. Daarnaast geldt vanaf 1 juli alleen nog voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied een uitgebreide motiveringsplicht.

Voordat de ladder voor duurzame verstedelijking wordt toegepast, moet een afweging plaatsvinden of het 'plan' een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' betreft. De Bro definieert het begrip 'stedelijke ontwikkeling' als volgt: “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”.

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er dus sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.

In het geval dat het bestemmingsplan geen uitbreiding van de maximaal toegelaten oppervlakte van bedrijfsbebouwing mogelijk maakt wordt in het beginsel niet voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals bedoelt in artikel 3.1.6, tweede lid van het Bro. Dit geldt echter alleen wanneer de planologische functiewijziging van een zodanige aard en omvang is dat er desalniettemin sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In de Nota van toelichting bij de Bro wordt verder aangegeven dat ontwikkelingen en regelingen die géén extra verstedelijking mogelijk maken, maar juist bebouwing reduceren of verplaatsen, zoals rood-voor-rood regelingen, functieverandering of ruimte-voor-ruimte regelingen, niet worden gezien als stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder.

Planspecifiek

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In het kader van het Rijksbeleid is geen sprake van direct belang bij of rechtstreekse doorwerking op het plangebied. Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR.

Ladder duurzame verstedelijking

Het plan betreft het realiseren van een tijdelijk park binnen bestaand stedelijk gebied. Met het plan wordt geen bebouwing mogelijk gemaakt en betreft geen stedelijke ontwikkeling. Verdere toetsing aan de ladder duurzame verstedelijking is daarmee niet vereist.

3.2 Provinciaal beleid

De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland, vastgesteld op 19 december 2018 gaat over ‘Gaaf Gelderland’. ‘Gaaf’ is een woord met twee betekenissen. ‘Gaaf’ betekent ‘mooi’ en gaat over wat historisch en landschappelijk gezien heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard! Maar ‘Gaaf’ verwijst ook naar dat wat ‘cool’ en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard! Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie. In de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' is benoemd wat voor de provincie van waarde is en wat moet worden beschermd. Daarnaast geeft de provincie richting aan wat ze willen en ook moeten veranderen en ontwikkelen.


In de visie staan de volgende begrippen centraal: gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Met gezond en veilig worden een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna gestimuleerd. Daarmee bereidt de provincie zich voor op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. Om deze doelen te bereiken moet met name aandacht worden besteed aan verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.


Met schoon en welvarend worden een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen gestimuleerd. Daarmee bereidt de provincie zich voor op het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. Om deze doelen te bereiken moet met name aandacht worden besteed aan het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.


Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 (geactualiseerd december 2018) heeft de provincie Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen uit de Omgevingsvisie. In de Omgevingsverordening is ten aanzien van de functie wonen bepaald dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan zijn wanneer dit past in het Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

Planspecifiek

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Het plangebied is gelegen in een zone die is aangeduid als 'intrekgebied'. Binnen deze gebieden is het verboden werken tot stand te brengen of handelingen te verrichten ten behoeve van de winning van fossiele energie. Onderhavig plan betreft slechts de realisatie van een tijdelijk park is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het provinciale beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Kom Winterswijk 2010-2020

De structuurvisie Kom Winterswijk 2010-2020 is op 24 februari 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De Structuurvisie richt zich op het verbeteren van de drie kernkwaliteiten van de gemeente, te weten:

  • realiseren van een betere woonomgeving in Winterswijk;
  • zorgen voor een aantrekkelijk en concurrerend hart met voorzieningen;
  • het verbinden van de kwaliteiten van de kern en haar buitengebied.

Om invulling te geven aan deze kernkwaliteiten wil de gemeente ruimte creëren voor een:

  • meer ontspannen en groene woonomgeving;
  • een veilige bereikbaarheid van wijken en voorzieningen;
  • passende werkgelegenheid;
  • gezonde mix van functies in het centrum;
  • groene hoofdstructuur met hoge ecologische en maatschappelijke kwaliteiten.

Planspecifiek

Het plangebied ligt in een gebied dat is aangeduid als 'Ruimte maken in de wijken'. Met het plan wordt een tijdelijk park gerealiseerd ter plaatse van een braakliggend terrein. De ontwikkeling van een tijdelijk park vormt een toegevoegde waarde voor de leefbaarheid van een gebied. Met het plan wordt een meer groene woonomgeving gecreëerd en vormt een verbetering van de groene hoofdstructuur van het dorp. Het plan sluit daarmee aan bij de uitgangspunten van de structuurvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1905KOBELASTINGK-VA01_0006.png"

Uitsnede structuurvisie gemeente Winterswijk, plangebied blauw omcirkeld (bron: gemeente Winterswijk)

3.3.2 Groenstructuurplan Winterswijk

In 2011 is het groenstructuurplan door de gemeenteraad vastgesteld. De hoofddoelstelling van dit plan is het in stand houden, verbeteren en nieuw ontwikkelen van groenvoorzieningen die bijdragen aan een veelzijdige, gevarieerde, gezonde en prettige leefomgeving voor mens, dier en plant. Dit is vertaald naar de volgende doelen:

  • het geven van een lange termijnvisie op het openbaar groen;
  • het vastleggen van waardevolle groene gebieden en structuren;
  • het geven van richting aan het beheer en onderhoud.

De algemene visie op het openbaar groen luidt als volgt: ‘het Winterswijkse groen draagt bij aan een fraaie, herkenbare en waarde(n)volle woon- en leefomgeving. Een robuuste en duurzame groenstructuur koestert het landschappelijk groen, biedt naast intensief cultuurlijk groen ruimte voor ecologie en staat in nauwe verbinding met het buitengebied. Duurzaamheid, veiligheid en beheerbaarheid gelden hierbij als randvoorwaarde.’

Planspecifiek

Het plangebied heeft geen specifieke aanduiding in het groenstructuurplan Winterswijk. Onderdelen van het groenstructuurplan die langs het plangebied zijn gelegen, betreffen wijkgroenstructuur, een kleine bomengroep en de dubbelzijdige bomenrij langs de zuidzijde van het plangebied en een enkelzijdige bomenrij langs de westzijde van het plangebied. Deze onderdelen blijven in de voorgestane ontwikkeling behouden. Tevens betreft een tijdelijk park een groenvoorziening. Het plan betreft daarmee een verbetering met betrekking tot de groenstructuur van Winterswijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1905KOBELASTINGK-VA01_0007.png"

Uitsnede groenstructuurplan Winterswijk (bron: gemeente Winterswijk)

3.3.3 Stedelijke Herverkaveling Winterswijk

In snel groeiende regio's is het gemakkelijk ontwikkelen. Komt een gebouw leeg te staan, dan geldt het standaardrecept ''omzetten naar appartementen''. Dat blijkt ook in Winterswijk soms een oplossing, maar lang niet altijd. Dat heeft enerzijds te maken met de locatie of bouwkundige structuur van panden. Anderzijds kan de woningmarkt in de Achterhoek maar een beperkt aantal nieuwe woningen absorberen en zijn traditionele partners, zoals woningcorporaties, terughoudend met investeringen. De consequentie daarvan kan sloop van leegstaand vastgoed zijn. Voor cultuurhistorisch waardevolle en andere aantrekkelijke panden op goede locaties is dat geen optie. De ervaring leert bovendien dat er voor dergelijk vastgoed wel degelijk belangstelling bestaat. Veel kandidaat afnemers willen echter pas tot koop overgaan, als zij hun huidige vastgoed kunnen verkopen. Stedelijke herverkaveling is hét instrument om die patstelling te doorbreken. Bijgevoegd een voorbeeldsituatie van stedelijke herverkaveling.

  • Eigenaar A is gevestigd op en bedrijventerrein, maar wil 'iets met horeca'.
  • Eigenaar B heeft een goedlopend café, maar gaat met pensioen en wil 'een eigen woning bouwen'.
  • Eigenaar C erft een stuk grond in een woonwijk, maar heeft een klant uit de 'maakindustrie'.

Stel dat deze eigenaren elkaar vinden en besluiten om hun bezit met elkaar te ruilen, dan krijgen ze alle drie hun wenslocatie. Zij gaan vervolgens aan de slag en brengen zo de ruimtelijke en economische ontwikkeling weer op gang.

Planspecifiek

In het kader van 'Stedelijke Herverkaveling' is er geen passende invulling gevonden voor het voormalig belastingkantoor. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft besloten de gebouwen te slopen. Sloop is een krachtig signaal aan marktpartijen: neem ook je verlies op incourant vastgoed. Het terrein is inmiddels gesloopt en wordt ingericht als pop-up natuur. Dit betreft een tijdelijke invulling en het terrein wordt door de gemeente gezien als strategische reservelocatie voor de lange termijn waar in de toekomst woningbouw of bijvoorbeeld een basisschool kan worden gerealiseerd. Dit omdat inbreiding in Winterswijk voor uitbreiding gaat.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Milieuaspecten

4.1.1 Bodem

Bij een bestemmingsplanprocedure wordt op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgesteld of de bodemkwaliteit een belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan. Aan de hand van beschikbare bodeminformatie wordt onderbouwd wat de verwachte bodemkwaliteit is, of bodemonderzoek nodig is en of er maatregelen nodig zijn om de bodemkwaliteit geschikt te maken voor het beoogde gebruik. Deze paragraaf betreft de Wet bodembescherming, het Besluit Asbestwegen, het Besluit bodemkwaliteit, de Woningwet/bouwverordening en de Arbowet.

Planspecifiek

Met onderhavig plan wordt de kantoorfunctie gewijzigd naar een tijdelijk park. Voor de uitvoerbaarheid van het plan is een bodemonderzoek uitgevoerd. Eén bodemonderzoek direct voor de sloop van het voormalig belastingkantoor en één bodemonderzoek direct na sloop en aanvulling van de gesloopte kelder met grond. De rapportages van de onderzoeken zijn weergegeven in Bijlage 2 en Bijlage 3.

Beschrijving van de bodemkwaliteit

Uit de twee bodemonderzoeken volgt het volgende beeld van de bodemkwaliteit ter plaatse:

Met uitzondering van lokaal wat puin zijn er visueel geen afwijkingen of bijmengingen in de grond aangetroffen.

- Er is géén asbestverdacht materiaal gevonden op het maaiveld of in de opgeboorde grond. Uit analyses volgt dat slecht eenmaal een heel licht verhoogd asbestgehalte is gemeten (8 mg/kg.ds). Het gehalte ligt ruim beneden de norm voor nader onderzoek.

- In de grond zijn voor én na sloop slechts licht verhoogde gehalten gemeten. Het gaat om verhoogde gehalten aan PAK, Minerale olie, Kobalt en PCB. De ODA heeft zelf een toetsing aan de Bbk-normen voor wonen uitgevoerd. Het gehalte aan PCB ligt lager dan de door RIVM gemotiveerde norm voor wonen met tuin, maar overschrijdt de advieswaarde voor moestuin. Het oliegehalte overschrijdt de functienorm voor wonen. Echter, alles wijst erop dat het een “immobiele” vorm betreft, vermoedelijk gerelateerd aan het puin. Bovendien is het gehalte gemeten op diepte (> 0,5 m-mv). In dat geval vormt dit geen enkel gezondheidsrisico.

- Met het eerste onderzoek in 2017 is behalve een licht verhoogd gehalte aan Barium, Chroom en Nikkel ook een sterk verhoogd gehalte aan Arseen gemeten in het grondwater. Na herbemonstering met het tweede onderzoek in 2018 is dit sterk verhoogd Arseengehalte niet meer bevestigd.

Conclusie

De bodemkwaliteit die is vastgesteld voor en na sloop is vergelijkbaar. Er is sprake van licht verhoogde gehalten (kwaliteit Wonen). Dit komt overeen met de gemelde kwaliteit van de grond die is toegepast om de kelder aan te vullen.

Vanuit bodemkundig opzicht is er geen bezwaar geweest tegen de aankoop van het perceel. De bodemkwaliteit op het perceel is geschikt voor de functies wonen (met tuin), openbaar groen en speelplaats. Vanwege het licht verhoogde PCB gehalte wordt inrichting als moestuin ontraden. In de regels van het bestemmingsplan wordt is een regeling opgenomen die het gebruik van een moestuin verbied.

Het initiatief is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • 1. een verzorgingstehuis;
    • 2. een psychiatrische inrichting;
    • 3. een kinderdagverblijf.

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wgh worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en/of industrieterreinen.

Planspecifiek

Onderhavig plan betreft de realisatie van een tijdelijk park ter plaatse van een braakliggend terrein. Met het plan wordt geen geluidsgevoelig object toegevoegd. Voor een fietscrossbaan geldt met betrekking tot het aspect geluid een minimale richtafstand van 10 m. Binnen deze afstand is geen gevoelig object aanwezig. Het uitvoeren van verder akoestisch onderzoek is daarmee niet noodzakelijk.

Het initiatief is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.3 Lucht

De Wet milieubeheer biedt het kader om te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Een uitzondering op deze verplichting om de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen op de luchtkwaliteit mee te wegen, vormen bepaalde typen projecten die niet in betekende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit. Het begrip NIBM is uitgewerkt in het "Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)", en de bijbehorende "Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)".

Een plan draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de "3% grens" niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1.2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2. De Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen een invulling aan de NIBM grens. Indien er binnen de getalsmatige begrenzing van de Regeling wordt gebleven, is er geen nader onderzoek nodig. Bij de ruimtelijke ontwikkeling is er dan automatisch sprake van een niet in betekende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit.

Planspecifiek

De voorgenomen ontwikkeling leidt tot een niet in betekende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit. Er is geen sprake van een nieuwe gevoelige bestemming. De locatie ligt bovendien op voldoende afstand van Rijks- en provinciale wegen. Er is geen sprake van feitelijke of dreigende overschrijding van grenswaarden. Er is daarom geen aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit nodig.

Het initiatief is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect lucht.

4.1.4 Bedrijfs- en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid gebruik te maken van de afstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom is deze publicatie te gebruiken voor het verantwoord inpassen van bedrijvigheid in een woon- of werkomgeving. De publicatie geeft informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op elkaar af te stemmen. In bijgevoegde tabel zijn de afstanden uit de publicatie van de VNG weergegeven.

Afstand   Code  
10   1  
30   2  
50   3.1  
100   3.2  
200   4.1  
300   4.2  
500   5.1  
700   5.2  
1000   5.3  
1500   6  

Tabel met afstanden uit de VNG publicatie

Het is niet de bedoeling om de in deze publicatie genoemde richtafstanden zonder meer toe te passen. De afstanden zijn namelijk afhankelijk van de omgevings- en bedrijfskenmerken. Dit leidt tot een gemotiveerd toepassen van de afstanden. Uitgangspunt is dat de in de bedrijvenlijst genoemde afstanden gelden tussen enerzijds de perceelgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van de woning. De richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. Dit kan zowel een rustige woonwijk als een rustig buitengebied zijn.

Gemengd gebied

In bepaalde gevallen kan worden gemotiveerd dat er geen sprake is van een ‘rustige woonwijk’, maar een ‘gemengd gebied’. Dit is het geval wanneer in een gebied meerdere functies bij elkaar in de buurt zijn gevestigd, bijvoorbeeld langs een dorpslint of nabij een grote ontsluitingsweg. Bij een ‘gemengd gebied’ kunnen de richtafstanden met 1 afstandsstap verkleind worden.

Het kan zo zijn dat specifieke wet- en regelgeving andere afstanden voorschrijft. Deze gaan dan voor de afstanden uit de VNG-publicatie. Te denken valt aan de Wet geurhinder en veehouderij, het Activiteitenbesluit of het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Planspecifiek

Ten oosten en zuiden van het plangebied zijn een zorginstelling en een begraafplaats aanwezig. Met onderhavig plan wordt een tijdelijk park gerealiseerd. Binnen het tijdelijke park worden geen bedrijven of gevoelige functies mogelijk gemaakt, waardoor het plan uitvoerbaar is met betrekking tot het aspect bedrijven- en milieuzonering.

4.1.5 Externe Veiligheid

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers, dit is respectievelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel wordt geacht, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden.

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi, stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld. De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

Planspecifiek

Op bijgevoegde risicokaart is weergegeven dat op circa 20 m ten westen van het plangebied een gasleiding is gelegen. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied (15 m) van deze inrichting. Een groepsrisicoanalyse kan achterwege blijven omdat het plan niet voorziet in het toevoegen van een kwetsbaar object.

Het initiatief is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.


afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1905KOBELASTINGK-VA01_0008.png"

Uitsnede risicokaart Nederland, plangebied blauw omcirkeld (bron: nederland.risicokaart.nl)

Inrichtingen

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen Bevi-bedrijven. De locatie valt buiten de plaatsgebonden risicocontouren van 10-6 per jaar. De locatie valt bovendien buiten de invloedsgebieden van het groepsrisico. Ook vanuit het Activiteitenbesluit, het Vuurwerkbesluit, het Besluit ruimte en de Circulaire ontplofbare stoffen voor civiel gebruik krijgt deze locatie niet te maken met veiligheidsafstanden.


Buisleidingen

In de directe omgeving van de locatie bevinden zich geen hoge druk aardgasleidingen. De locatie valt buiten de plaatsgebonden risicocontouren van 10-6 per jaar. De locatie valt bovendien buiten de invloedsgebieden van het groepsrisico.


Besluit en Regeling externe veiligheid transportrisico’s

In de directe omgeving van de locatie is het aantal transporten met gevaarlijke stoffen op weg, spoor en water zodanig gering, dat de PR-contour van 10-6 per jaar binnen de rijbaan, spoorlijn en vaarweg ligt en het groepsrisico verwaarloosbaar klein is.


De risicocontouren van opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen vormen geen belemmering voor de aangevraagde ontwikkeling. Ook het woon- en leefklimaat is hierbij niet in het geding.

4.2 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening worden gehouden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan moet worden opgenomen.

Archeologie

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn. Om deze reden zijn alle gronden in Winterswijk geïnventariseerd en beoordeeld op mogelijk aanwezige archeologische relicten. Er worden 4 waarden onderscheiden, iedere categorie kent een eigen verwachting op vondsten, waarbij 1 de hoogste verwachtingswaarde is en 4 de laagste.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Ten zuiden van het plangebied staat een watertoren die is aangeduid als karakteristiek object. De realisatie van het tijdelijke park heeft geen invloed op het aanzicht van de watertoren.

Het plan is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect cultuurhistorie.

Archeologie
In het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden. Dit betekent dat bij een bodemverstoring van groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

Met onderhavig plan vinden geen bodemingrepen plaats, waardoor het uitvoeren van verder archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.

Het initiatief is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect archeologie.

4.3 Flora en fauna

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.


Gebiedsbescherming

De Wet natuurbescherming richt zich op de bescherming van gebieden. In de Wet natuurbescherming zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:

  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.

Naast deze drie soorten gebieden is in het kader van de gebiedsbescherming het Nationaal natuurnetwerk van belang. Dit is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones die tussen de natuurgebieden liggen. Het natuurnetwerk draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.

Soortenbescherming

Voorts is in de Wet natuurbescherming de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren geregeld: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Onderzocht moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.


Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook voor het voorliggende plan, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website http://synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Op bijgevoegde screenshot van die website zijn de eventuele aanwezige Natura-2000 gebieden rondom het plangebieden weergegeven. Natura 2000 gebieden hebben een externe werking.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1905KOBELASTINGK-VA01_0009.png"

Uitsnede natuurkaart Nederland (bron: synbiosys.alterra/natura2000)

Op de bijgevoegde uitsnede is weergegeven dat op circa 2,2 km en 2,3 km afstand van het plangebied de Natura 2000-gebieden Bekendelle en Korenburgerveen zijn gelegen. Natura 2000-gebieden hebben een externe werking. Doordat onderhavig plan slechts de realisatie van een tijdelijk park betreft en de afstand tot het te beschermen gebied kunnen significante negatieve effecten op het natuurgebied worden uitgesloten.

Soortenbescherming
Onderhavig plan voorziet in het realiseren van een tijdelijk park ter plaatse van een braakliggend terrein. De gronden waarop het plangebied betrekking heeft zijn thans in gebruik als grasveld en hebben, gelet op dit gebruik, naar verwachting geen bijzondere natuurwaarden. Voor mogelijk aanwezige beschermde soorten en functies zijn er voldoende uitwijkmogelijkheden, nader onderzoek en/of ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming wordt daarmee niet noodzakelijk geacht.

4.4 Verkeer

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het effect van de beoogde ontwikkeling op de verkeersstructuur inzichtelijk te worden gemaakt. Het plan betreft het realiseren van een tijdelijk park ter plaatse van een braakliggend terrein. Het verkeer ten behoeve van de het tijdelijke park kan zonder verkeerskundige maatregelen worden afgewikkeld op de Misterweg.

Met het plan worden circa 10 parkeerplaatsen gerealiseerd. Het toevoegen van parkeerplaatsen in de omgeving zal de parkeerdruk van de buurt verlagen.

Het plan is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect verkeer.

4.5 Water

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde en duurzame watersystemen. Het Waterschap Rijn en IJssel laat in het Waterbeheerplan 2016-2021 zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten het waterschap in de samenwerking met haar partners wil leggen. Vanuit die omgevingsverkenning wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.

Voor het taakgebied Veiligheid water is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het taakgebied Voldoende water is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor Schoon water is het uitgangspunt “stand still - step forward”. Essentieel is het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem met als einddoel een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Partnerschappen met gemeenten en andere partijen zorgen voor een effectieve en efficiënte (afval)waterketen. Door optimalisatie van de behandeling van afvalwater wordt een bijdrage geleverd aan een goede volksgezondheid en een schoon watersysteem. Het terugwinnen van energie en grondstoffen uit afvalwater draagt bij aan een meer circulaire economie.

Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.

Planspecifiek

Het plan betreft een functiewijziging van bebouwing naar groen en maatschappelijke tijdelijke inrichtingselementen zoals bijenkasten, fietscrossbaan, educatieve elementen etc. Door de sloop van het voormalige belastingkantoor aan de Misterweg en de herinrichting als groen gebied wordt het verharde oppervlak van 6525 m2 teruggebracht naar 540 m2. Bovendien vindt er geen lozing van vuilwater op het gemeentelijk riolering meer plaats. In bijgevoegde tabel zijn de relevante waterthema's geselecteerd en vervolgens beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1905KOBELASTINGK-VA01_0010.png"


Riolering en Afvalwaterketen

Eventuele toekomstige lozingen van vuilwater moeten worden aangesloten op het gemengde rioolstelsel in de Misterweg.

Wateroverlast (oppervlaktewater)

De uitbreiding van verhard oppervlak (540 m2) binnen het projectgebied worden geïnfiltreerd.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De gemeente Winterswijk is de initiatiefnemer van het plan. Het plan maakt deel uit van het grotere project 'Stedelijke Herverkaveling'. Op 25 januari 2018 en 22 februari 2018 heeft de gemeenteraad ingestemd met de plannen voor drie projecten in het kader van stedelijke herverkaveling: Zonnebrink, Eucalyptapark en Belastingkantoor. De gemeenteraad heeft voor deze drie projecten een budget van ongeveer € 4.487.000,- beschikbaar gesteld waarvan € 110.000,- voor het focusgebied Belastingkantoor. Naast de uitgaven voor het ontwerp en de aanleg van het tijdelijk groen op de ontwikkellocatie door de gemeente is in dit bedrag rekening gehouden met alle overige te voorziene uitgaven. Eventuele planschadekosten kunnen binnen het door de gemeenteraad beschikbaar gestelde budget worden opgevangen. Het plan is daarmee economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Algemeen

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).


Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • 1. het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • 2. het bebouwen van de gronden;
  • 3. het verrichten van werken (aanleggen).


Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook van toepassing voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

Opbouw van de regels

Het bestemmingsplan is conform de daaraan te stellen wettelijke eisen zoals vastgelegd in de Standaard voor Bestemmingsplannen 2012 opgesteld. De regels hebben een vaste opbouw en de hoofdstukken zijn als volgt verdeeld:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.

Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels en algemene afwijkings- en wijzigingsregels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.2 Dit bestemmingsplan

De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen in de toelichting is beschreven. In deze paragraaf is als bedoeld in artikel 3.1.3. van het Besluit ruimtelijke ordening een beschrijving opgenomen van de bestemmingen die in het bestemmingsplan voorkomen.

Groen

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor groenvoorzieningen, bermen en beplanting, tuinen, parken, plantsoenen en bijenkasten.

Verkeer - Verblijfsgebied

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor parkeervoorzieningen.

Dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 2

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht ligt het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage. Eenieder kan dan een zienswijze indienen op het plan. Na vaststelling door de gemeenteraad ligt het bestemmingsplan opnieuw 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt in werking daags na afloop van de tervisielegging, als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag artikel 3.1.1. Bro overleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan geldt dat overleg moet worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het gaat dan tenminste om de betrokken waterschappen en diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Dit bestemmingsplan is vanwege de geringe omvang niet voorgelegd aan de provincie Gelderland. Het plan betreft geen provinciaal belang.

Dit bestemmingsplan is in eerste instantie niet voorgelegd aan het waterschap Rijn en IJssel. Uit de watertoets komt naar voren dat het plan een beperkt waterhuishoudkundig belang treft. Er zijn geen aanvullende maatregelen of voorwaarden noodzakelijk. Zie voor een nadere onderbouwing de watertoets in paragraaf 4.5.

6.3 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 24 juli 2019 tot en met 3 september 2019 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.