direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wamelinkweg 18-20
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.BP1911SGWMLKWG1820-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer heeft op 5 juli 2018 een verzoek ingediend waarin hij de gemeente Winterswijk heeft gevraagd om het wijzigen van de woonbestemming aan de Wamelinkweg (nabij 16 ongenummerd) van één vrijstaande woning naar twee geschakelde woningen (Wamelinkweg 18-20). Initiatiefnemer heeft dit verzoek ingediend met het oog op gebruik van één van de woningcontingenten die beschikbaar zijn gesteld via het Volkshuisvestelijk afwegingskader Woningbouw op 28 juni 2018.

De gemeente Winterswijk is voornemens medewerking te verlenen op basis van een partiële herziening (artikel 3.1 Wro). Voorliggende ruimtelijke onderbouwing maakt de beoogde ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk; dat wil zeggen deze onderbouwing regelt wat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied bestaat uit een woningbouwkavel bedoeld voor één vrijstaande woning die geruime tijd leegstaat. Het plangebied ligt aan de rand van de bebouwde kom, ten zuiden van de kern van Winterswijk. De kavel is tegen de hoofdgroenstructuur aangelegen. In het bestemmingsplan van 2016 is een landschappelijk inpassingplan opgesteld die een versterking levert voor dit groen. Het plangebied wordt omringd door groen en loofbos. Het loofbos dat onderdeel uitmaakt van de hoofdgroenstructuur, ligt aan de westzijde van het plangebied. Aan de noordzijde is de Wamelinkweg 16 en de Wok Wamelink gelegen. Aan de zuidzijde van het plangebied ligt de Wamelinkweg. De provinciale weg N319 is op circa 116 m afstand gelegen. De wijk waarin het plangebied ligt bestaat uit voornamelijk vrijstaande- en geschakelde woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1911SGWMLKWG1820-OW01_0001.png"

Ligging plangebied in bebouwde kom Winterswijk

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1911SGWMLKWG1820-OW01_0002.png"

Leegstaand woningbouwkavel bij benadering

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied Wamelinkweg 18-20 is gelegen binnen het bestemmingsplan 'Partiële wijziging t.b.v. twee woningen aan de Wamelinkweg 2016' en het bestemmingsplan 'Kom 2011'. Het bestemmingsplan 'Partiële wijziging t.b.v. twee woningen aan de Wamelinkweg 2016' geldt voor de Wamelinkweg 16 en het woningbouwkavel 'Wamelinkweg nabij 16 ongenummerd' (welke nu Wamelinkweg 18-20 wordt). Het bestemmingsplan 'Kom 2011' geldt voor klein een gedeelte van het loofbos. Het kavel is tezamen met het loofbos onderdeel van het kadastraal perceel sectie I, nummer 13940.
 

Het bestemmingsplan 'Partiële wijziging t.b.v. twee woningen aan de Wamelinkweg 2016' is destijds gemaakt voor zowel de Wamelinkweg 16 als het woningbouwkavel 'Wamelinkweg nabij 16 ongenummerd' (welke Wamelinkweg 18-20 wordt). De geldende bestemming betreft de bestemming 'Wonen' voor in totaal twee vrijstaande woningen. De woning aan de Wamelinkweg 16 is inmiddels gerealiseerd. Het kavel voor de Wamelinkweg nabij 16 ongenummerd, staat al een geruime tijd leeg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1911SGWMLKWG1820-OW01_0003.png"

Bestemming Wonen Wamelinkweg 14-16 is aangegeven binnen de zwarte stippellijn

Initiatiefnemer wil het woningbouwkavel bedoeld voor één vrijstaande woning omzetten naar twee geschakelde woningen (woningtype twee-aan-een). Het geldend bestemmingsplan biedt geen afwijkings- of wijzigingsbevoegdheden om dit toe te staan. Daarom is in dit plan onderzocht of het gemeentelijk beleid de mogelijkheid geeft om hier medewerking aan te verlenen. Natuurlijk is er ook onderzocht of er kan worden voldaan aan een goede ruimtelijke ordening.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De toelichting is opgebouwd uit 6 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 de uitvoerbaarheid van het plan wordt aangetoond aan de hand van relevante milieu- en omgevingsaspecten en de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 5 volgt de wijze van bestemmen, waarin uiteen wordt gezet hoe het plan juridisch is vertaald naar de verbeelding en de regels. Tenslotte komen in hoofdstuk 6 de resultaten van de procedure aan de orde.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Planbeschrijving

Initiatiefnemer is voornemens om twee geschakelde woningen te realiseren. Initiatiefnemer vraagt daarbij dus om de toevoeging van één woning én een wijziging van de woningtypologie 'vrijstaand' naar 'geschakeld'.

Landschap
Het plangebied aan de Wamelinkweg is gelegen in een groene zone. Het loofbos is zelfs onderdeel van de hoofdgroenstructuur. In 2016 is daarom ook een landschappelijk inpassingplan opgesteld die een versterking levert voor dit groen. Belangrijk is dat na het ontwikkelen van de locatie nog steeds in dezelfde mate aan de voorwaarden voor landschappelijk inpassingsplan wordt voldaan. Bij dit plan is daarom een nieuw landschappelijk inpassingsplan opgesteld die aansluiting vindt bij de uitgangspunten en voorwaarden uit het inpassingsplan van 2016.

Bij de opstelling van dit bestemmingsplan is goed gekeken naar de randen van de kavels die gerealiseerd kunnen worden. De landschappelijke inpassing daarvoor is te vinden in Bijlage 1 bij de toelichting. Om te waarborgen dat de landschappelijke waarden beschermd blijven en in stand gehouden worden is het inpassingsplan tevens als een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels.

Stedenbouw
De wijk waarin het plangebied is gelegen bestaat voornamelijk uit vrijstaande woningen, op een enkele geschakelde woning na. Door een woningbouwkavel voor één vrijstaande woning om te zetten naar een woningbouwkavel voor twee geschakelde woningen wordt een bijdrage geleverd aan de differentiatie in woningtypen. Wat bijdraagt aan de aantrekkelijkheid en doorstroming van de wijk. Onderstaande afbeelding geeft een impressie weer van hoe de twee nieuwe woningbouwkavels eruit kunnen zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1911SGWMLKWG1820-OW01_0004.png"

Impressie nieuwe wonignbouwkavels

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en biedt het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Via het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn deze regels aanvullend verankerd. In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Op 1 oktober 2012 is de Ladder in werking getreden als motiveringsvereiste onder artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het vormt daarmee een nadere invulling van artikel 3:2 van de Awb. Het Bro bepaalt dat wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, deze moet worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Voordat de ladder voor duurzame verstedelijking wordt toegepast, moet een afweging plaatsvinden of het 'plan' een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' betreft. De Bro definieert het begrip 'stedelijke ontwikkeling' als volgt: “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”.

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er dus sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak van de Afdeling Raad van State van 28 juni 2017 (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724) dat bij meer dan 11 woningen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Voor wonen is daarmee gesteld dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Daarnaast volgt uit een uitspraak van 20 april 2016 (ABRvS 20 april 2016; ECLI:NL:RVS:2016:1075) dat wanneer er enkel sprake is van een functiewijziging, het ruimtebeslag een doorslaggevende factor is of er kan worden gesproken van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Planspecifiek

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In het kader van het Rijksbeleid is geen sprake van direct belang bij of rechtstreekse doorwerking op het plangebied. Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR.

Ladder duurzame verstedelijking

Het plan bestaat uit de toevoeging van één woning. Het plan is daarmee geen stedelijke ontwikkeling of 'nieuwe' stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro.

3.2 Provinciaal beleid


Omgevingsvisie Gelderland

De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland, vastgesteld op 19 december 2018 gaat over ‘Gaaf Gelderland’. ‘Gaaf’ is een woord met twee betekenissen. ‘Gaaf’ betekent ‘mooi’ en gaat over wat historisch en landschappelijk gezien heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard! Maar ‘Gaaf’ verwijst ook naar dat wat ‘cool’ en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard! Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie. In de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' is benoemd wat voor de provincie van waarde is en wat moet worden beschermd. Daarnaast geeft de provincie richting aan wat ze willen en ook moeten veranderen en ontwikkelen.

In de visie staan de volgende begrippen centraal: gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Met gezond en veilig worden een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna gestimuleerd. Daarmee bereidt de provincie zich voor op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. Om deze doelen te bereiken moet met name aandacht worden besteed aan verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid. Met schoon en welvarend worden een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen gestimuleerd. Daarmee bereidt de provincie zich voor op het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen.


Deze ambities wil de provincie behalen naast haar wettelijke planfiguren die bestaan uit het voeren van: ruimtelijk beleid, waterbeleid, milieubeleid, natuur- en landschapsbeleid en verkeers- en vervoerbeleid. In de Omgevingsvisie 2014 zijn de gebieden en functies waarop dit beleid van toepassing is al aangewezen. Deze gebieden en functies blijven voortbestaan onder deze omgevingsvisie. Op de thema's die relevant zijn voor voorliggend plan wordt nader ingegaan.


Ruimtelijk beleid
Het provinciaal belang is gelegen in het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit. Onze klimaatbestendigheid wordt vergroot, de mogelijkheden om zonne- en windenergie op te wekken zijn in kaart gebracht en onze natuur- en landschappelijke kwaliteit blijft behouden. De provincie zet zich in voor vitale steden en dorpen en voor een duurzame verstedelijking, gericht op versterking van de stedelijke netwerken, gecombineerd met aandacht voor de vitaliteit van kleine kernen en dorpen. De kwalitatieve regionale opgave voor wonen is van provinciaal belang, net als het belang dat bij locaties met een bovenlokaal ontwikkelpotentieel die potenties benut worden.


Gelderse Ladder voor duurzame verstedelijking
Onderdeel van het ruimtelijk beleid is de Gelderse Ladder voor duurzame verstedelijking. De Gelderse Ladder voor duurzame verstedelijking gebruikt als juridische basis de Ladder voor Duurzame verstedelijking zoals vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Bij functieverandering naar wonen, werken of andere functies die bijdragen aan een Groene Ontwikkelingszone moet de vraag gesteld worden of de nieuwe situatie qua aard en schaal passend is. Dat wil zeggen dat de nieuwe situatie zich geruisloos in het karakter van het betreffende buitengebied laat passen. Als de nieuwe situatie qua omvang (aantallen woningen of oppervlaktes) of qua effecten (milieuhinder, verkeer aantrekkende werking e.d.) dusdanig van aard is dat dit een verandering teweeg brengt in het karakter van het buitengebied dan is in die gevallen een afweging op grond van de Gelderse Ladder voor duurzaam ruimtegebruik nodig.
 
Wonen
Nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen moeten passen in het geldende, door GS vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio en het daarin opgenomen regiototaal aan woningen. In de toelichting op een bestemmingsplan dat deze locaties en woningen mogelijk maakt, moet worden aangegeven als kan worden gemotiveerd dat dit past binnen de vastgestelde kwantitatieve opgave voor wonen in de regio.

Planspecifiek

Het plangebied is gelegen in de bebouwde kom van Winterswijk. De Omgevingsvisie Gelderland heeft dit aangemerkt als windenergie aandachtsgebied. Over de betekenis van dit aandachtsgeboed doet de provincie geen nadere uitspraken. In dit geval is onderhaving plan gelegen in de bebouwde kom waar het gezien de ruimte en omgeving niet mogelijk is om windenergie op te wekken. Het plan is daarmee niet strijdig met het provinciaal belang.

Het plan is geen stedelijke ontwikkeling volgens de definitie van het Bro. Toetsing aan de Gelderse Ladder kan daarmee achterwege blijven.

Het realiseren van twee geschakelde woningen is een plan dat verder dusdanig van aard en omvang is dat het geen effect heeft op het regionale woningbouwprogramma. Het plan is passend binnen het gemeentelijk woningbouwbeleid, wat weer een uitwerking is van het regionale woningbouwbeleid. Voorliggend plan is daarmee passend binnen de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland.

Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 (geactualiseerd december 2018) heeft de provincie Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen uit de Omgevingsvisie. In de Omgevingsverordening is ten aanzien van de functie wonen bepaald dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan zijn wanneer dit past in het Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

Het plangebied is verder gelegen in een overig gebied 'glastuinbouw' en ook in een tijdelijk verbodsgebied nieuwvestiging en uitbreiding bestaande glastuinbouw. Voor voorliggend plan is dit echter verder niet van toepassing.

Planspecifiek

Het plan past binnen het Kwalitatief Woonprogramma (zie ook paragraaf 3.3 en 3.4.2). Het plan regelt de realisatie van één extra woning en een andere woningtypologie: geschakeld. Het plan past daarmee binnen de regels van de Omgevingsverordening Gelderland.

3.3 Regionaal beleid

Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2015

Er heeft binnen de Regio Achterhoek een uitgebreide analyse plaatsgevonden van de ontwikkelingen op de woningmarkt, de bestaande woningvoorraad en de toekomstige behoefte (de 'kernenfoto's'). De uitkomsten van deze analyse zijn vastgelegd in de 'Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025'. De Regionale Woonagenda Achterhoek is vastgesteld door de gemeenteraad op 27 mei 2015. Een belangrijke conclusie van de uitgevoerde analyse (die ook is vastgelegd in het actuele woonbeleid) is dat de geplande woningbouwopgave met 10% moet worden gereduceerd. Dit in aanvulling van de eerdere reductie van het aantal woningbouwplannen die in regionale afspraken is vastgelegd in 2010. De reden hiervoor is dat het aantal geplande nieuwbouwwoningen de toekomstige vraag zal overstijgen. Dit betekent dat iedere gemeente een stringent beleid moet voeren als het gaat om het toevoegen van nieuwe woningen. Zo wordt bijvoorbeeld in de hele regio onderzocht of de woningbouwcapaciteit in bestaande woningbouwplannen teruggebracht kan en moet worden. De gemeenten in de Achterhoek monitoren de voorgenomen woningbouwopgave aan de hand van een gemeentelijke woningbouwprogrammering.


Gemeente Winterswijk heeft voor haar woningbouwprogrammering in 2018 besloten om een vrijstelling van de gemeentelijke woningbouwaantallen voor kleine plannen (verzoeken waarbij maximaal 1 of 2 woningen worden toegevoegd) te verlenen. Dit tot maximaal een netto toevoeging van 30 woningen. Zie ook paragraaf 3.4.2.

Kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw in de Achterhoek - onderdeel van de Regionale woon- en vastgoedagenda

Op 20 juni 2019 zijn er regionaal nieuwe afspraken gemaakt over woningbouw in de Achterhoek. De groei van het aantal huishoudens houdt langer aan dan in 2015 werd verwacht. De zeven Achterhoekse gemeenten hebben daarom de handen in één geslagen om ruimte te geven aan de bouw van extra woningen. Dit met prioriteit aan woningen waar behoefte aan is. Het Achterhoekse Woonwensen en Leefbaarheidsonderzoek heeft laten zien dat er een bouwopgave ligt voor starters en senioren. Regionaal zijn er daarom kwalitatieve criteria afgesproken waar nieuwe plannen aan moeten voldoen. Dit zijn de volgende criteria: de behoefte is aangetoond, voorrang voor transformatie van leegstaand vastgoed (verbouw of nieuwbouw na sloop), inbreiding gaat voor uitbreiding. De gemeenten hebben afgesproken regionaal te blijven monitoren om te toetsen of het woningaanbod in de pas loopt met de behoefte.

Planspecifiek

Het plan voor de Wamelinkweg 18-20 maakt onderdeel uit van de 30 vrijgespeelde woningen (netto aantal) voor kleine woningbouwplannen. Het plan past daarmee binnen de gemeentelijke woningbouwprogrammering. Het is daarmee niet strijdig met het regionaal beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Kom Winterswijk 2010-2020

De structuurvisie Kom Winterswijk 2010-2020 is op 24 februari 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De Structuurvisie richt zich op het verbeteren van de drie kernkwaliteiten van de gemeente, te weten:

  • realiseren van een betere woonomgeving in Winterswijk;
  • zorgen voor een aantrekkelijk en concurrerend hart met voorzieningen;
  • het verbinden van de kwaliteiten van de kern en haar buitengebied.

Om invulling te geven aan deze kernkwaliteiten wil de gemeente ruimte creëren voor een:

  • meer ontspannen en groene woonomgeving;
  • een veilige bereikbaarheid van wijken en voorzieningen;
  • passende werkgelegenheid;
  • gezonde mix van functies in het centrum;
  • groene hoofdstructuur met hoge ecologische en maatschappelijke kwaliteiten.

In bijgevoegde uitsnede van de structuurvisiekaart Kom Winterswijk 2010-2020 is het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1911SGWMLKWG1820-OW01_0005.png"
Planspecifiek

Op de structuurvisiekaart heeft het plangebied geen specifieke aanduiding. Met onderhavig plan wordt één extra woning toegevoegd en de woning typologie gewijzigd van vrijstaand naar geschakeld. De Wamelink is zelfs aangegeven als potentiele woningbouwlocatie. Het plan is daarmee niet in strijd met de Structuurvisie Winterswijk 2011.

3.4.2 Volkshuisvestelijk afwegingskader woningbouw

Het afwegingskader, vastgesteld op 28 juni 2018 beoordeelt plannen in de basis op hun bijdrage aan de volkshuisvestelijke ambities van de gemeente Winterswijk, zoals die zijn vastgelegd in het gemeentelijk woningbouwbeleid. De beoordeling van plannen aan de hand van dit afwegingskader is onderdeel van een bredere ruimtelijke afweging, mede op andere beleidsvelden (parkeren, goed woon- en leefklimaat, milieu, groene inpassing, cultuurhistorie, duurzaamheid, levensloop-bestendigheid, etc.). Een positieve beoordeling op dit afwegingskader betekent een positief advies vanuit volkshuisvestelijk oogpunt.


Het afwegingskader is een procesinstrument dat wordt toegepast voor de volkshuisvestelijke beoordeling van woningbouwplannen. Het afwegingskader dient meerdere doelen:

  • Het komen tot een woningbouwprogramma dat aansluit op de kwalitatieve en kwantitatieve woonbehoeften van verschillende doelgroepen in de gemeente Winterswijk;
  • Een bijdrage leveren aan het behouden en liefst versterken van de omgevingskwaliteit van de kern Winterswijk, het kerkdorp Meddo, de buurtschappen en het overige buitengebied;
  • Het behoud van leefbare gemeenschappen, het sociaal en vitaal houden van kernen en buurtschappen;
  • Het voorkomen / tegengaan van leegstand van woningen of ander incourant vastgoed.



Voordat de beleidsmedewerkers volkshuisvesting een woningbouwplan toetsen aan het volkshuisvestelijk afwegingskader, beoordelen zij of het plan voldoet aan een aantal vastgestelde basisprincipes. Het gaat hierbij om de volgende basisprincipes:


Basisprincipe 1: Vrijstelling voor kleine plannen
De prognose (AWLO) voorziet in de komende jaren een toename van het aantal huishoudens in Winterswijk. Bovendien is er op dit moment sprake van een sterke behoefte aan extra woningen in onze gemeente. Dit is mede het gevolg van een inhaalbeweging na jaren van crisis op de woningmarkt. Hierdoor willen veel huishoudens met een lange tijd uitgestelde verhuiswens, alsnog verhuizen. Een groot gedeelte van de huidige woningbouwinitiatieven bestaat uit plannen voor de toevoeging van één of twee woningen. Het ruimtebeslag is hierbij beperkt. De eerst komende jaren zal de ontwikkeling van dergelijke kleine bouwprojecten nauwelijks negatieve effecten hebben op de druk op de woningmarkt en de kwaliteit van de omgeving. Daarom worden initiatieven met een per saldo totale maximale toevoeging van twee woningen vrijgesteld van toetsing aan het volkshuisvestelijk afwegingskader. Bij plannen voor maximaal 2 woningen vindt wel de brede ruimtelijke afweging plaats. Dat betreft in elk geval het parkeren, goed woon- en leefklimaat, milieu, groene inpassing, cultuurhistorie, etc.


Basisprincipe 2: Moment van toetsing
Nieuwe bouwplannen worden getoetst op het moment dat er sprake is van een principeverzoek. We gaan hierbij uit van het meest zuivere en faire principe; ‘wie het eerst komt, wie het eerst maalt’. Dit betekent dat woningbouwinitiatieven worden beoordeeld op volgorde van binnenkomst. Sluit een woningbouwinitiatief in voldoende mate aan op de volkshuisvestelijke kwalitatieve- en kwantitatieve criteria, dan betekent dat er voor eventuele volgende plannen in hetzelfde jaar minder kwantitatieve ruimte overblijft om tot de selectie van goedgekeurde plannen te behoren.

Planspecifiek
In het afwegingskader is opgenomen dat wanneer met een plan niet meer dan 2 wooneenheden worden toegevoegd, de ontwikkeling akkoord is met realisatie vanuit volkshuisvestelijke afweging. Met onderhavig plan wordt één extra woning toegevoegd en de woning typologie gewijzigd van vrijstaand naar geschakeld. De ontwikkeling is hiermee passend binnen het Volkshuisvestelijk afwegingskader woningbouw.

3.4.3 Groenstructuurplan Winterswijk

In 2011 is het groenstructuurplan door de gemeenteraad vastgesteld. De hoofddoelstelling van dit plan is het in stand houden, verbeteren en nieuw ontwikkelen van groenvoorzieningen die bijdragen aan een veelzijdige, gevarieerde, gezonde en prettige leefomgeving voor mens, dier en plant. Dit is vertaald naar de volgende doelen:

  • het geven van een lange termijnvisie op het openbaar groen;
  • het vastleggen van waardevolle groene gebieden en structuren;
  • het geven van richting aan het beheer en onderhoud.

De algemene visie op het openbaar groen luidt als volgt: ‘het Winterswijkse groen draagt bij aan een fraaie, herkenbare en waarde(n)volle woon- en leefomgeving. Een robuuste en duurzame groenstructuur koestert het landschappelijk groen, biedt naast intensief cultuurlijk groen ruimte voor ecologie en staat in nauwe verbinding met het buitengebied. Duurzaamheid, veiligheid en beheerbaarheid gelden hierbij als randvoorwaarde.’

Het plangebied is weergegeven op onderstaande afbeelding:

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1911SGWMLKWG1820-OW01_0006.png"

Planspecifiek

In het Groenstructuurplan Winterswijk is het plangebied aangemerkt als onderdeel van de hoofdgroenstructuur. In het bestemmingsplan 'Partiële wijziging t.b.v. twee woningen aan de Wamelinkweg 2016' bevat het plangebied al een woonbestemming voor één vrijstaande woning. Het bestemmingsvlak 'Wonen' is daarbij in dit plan gedeeltelijk over de bestaande groenstructuur geprojecteerd. De gemeente Winterswijk ziet graag dat deze groenstructuur behouden blijft en waar mogelijk wordt versterkt. Voor de beoogde geschakelde woningen is daarom om een landschappelijk inpassingsplan gevraagd. Een plan die de landschappelijke en ecologische waarden van het gebied versterkt. Met het inpassingsplan is een stukje maatwerk geleverd, waarbij woningbouwkavels beter passend gemaakt in tegenstelling tot het bestemmingsvlak 'Wonen' van het bestemmingsplan Partiële wijziging t.b.v. twee woningen aan de Wamelinkweg 2016.

In voorliggend plan is de woonbestemming is een stukje opgeschoven richting het westen. Dit ten behoeve van het behoud van twee beeldbepalende bomen aan de oostzijde van het (rechter)kavel. Daarnaast is de rooilijn verplaatst ten behoeve van het behoud van een solitaire én beeldbepalende beukenboom. Het naastgelegen loofbos (aan de westzijde van het (linker)kavel) wordt versterkt door extra aanplant en onderhoud. Het landschappelijk inpassingplan geeft hier nader toelichting over en is toegevoegd in Bijlage 1. De beeldbepalende bomen zijn tevens beschermd in de planregels.

In paragraaf 2.1 is te zien hoe de woonbestemming (middels maatwerk) is ingepast (gele vlak). Met dit plan wordt ten opzichte van de oude situatie een bijdrage geleverd aan het behoud en versterking van het groen. Het initiatief heeft daarmee geen negatieve invloed op de groenstructuur van Winterswijk.

3.4.4 Duurzaam energiebeleid

Winterswijk heeft een hoge ambitie als het gaat om het opwekken van duurzame energie. De gemeenteraad heeft deze ambitie onder andere onderschreven in 2008 met het vaststellen van de beleidsnota 'Duurzaam Winterswijk'. Ten aanzien van de productie van duurzame energie staat in deze nota het volgende: "De gemeente Winterswijk staat positief tegenover de opwekking en het gebruik van hernieuwbare energie".

Ook op regionaal niveau zijn er ambities uitgesproken. In het 'Akkoord van Groenlo (AvG'13)' verklaren de acht gemeenten van de Regio Achterhoek te streven naar een energie-neutrale Achterhoek in 2030 door inzet op grootschalige energiebesparing en productie van hernieuwbare energie'. Door in 2030 al energieneutraal te zijn, wil de regio Achterhoek vooruit lopen op de (inter)nationale en provinciale klimaatdoelstellingen.

Het college van burgemeester en wethouders van Winterswijk heeft op 4 februari 2015 kennisgenomen van de 'Energiestrategienota duurzame energie Achterhoek'. Op basis hiervan is besloten om samen met de commissie Ruimte richting te geven aan keuzemogelijkheden voor het opwekken van duurzame energie om invulling te geven aan Winterswijk energieneutraal in 2030. Als het huidige energieverbruik (elektrisch) van bedrijven, instellingen en inwoners wordt vertaald naar zonne-energie, betekent dat minimaal 314.925 zonnepanelen (63 GWh) gerealiseerd moeten worden. Zonne-energie maakt daarmee een groot deel uit van de duurzaamheidsopgave waar we voor staan. In de Energietransitienota Duurzame Energie Achterhoek wordt het volgende aanbevolen om de plaatsing van zonnepanelen op daken en op land te versnellen:

  • Het lokale ruimtelijk beleid te inventariseren en op elkaar af te stemmen;
  • Lokale burgerinitiatieven te stimuleren;
  • Actief op zoek gaan naar financieringsmogelijkheden, te denken valt aan duurzaamheidslening (Wet Hof en Wet schatkistbankieren), subsidiemogelijkheden bij hogere overheden (PPM-Oost);
  • Gemeentelijke strategische gronden in te zetten voor zonneparken; Informatiebijeenkomsten te houden om de mogelijkheden van zonne-energie onder de aandacht te brengen;
  • Te onderzoeken of lagere leges bij omgevingsvergunning/RO-procedures voor duurzame projecten mogelijk zijn;
  • Gemeentelijke daken beschikbaar te stellen voor bijvoorbeeld (lokale) energiecoöperaties en bedrijven stimuleren om dat ook te doen.

Planspecifiek

Met onderhavig plan wordt één extra woning toegevoegd en de woning typologie gewijzigd van vrijstaand naar geschakeld. Sinds 1 juli 2018 is het vanuit het Rijk verplicht om nieuwbouw woningen gasloos te bouwen. De nieuwe bewoners zijn daardoor verplicht om met hernieuwbare energie te bouwen. De woningen die worden gebouwd zullen tevens moeten voldoen aan de nieuwbouw eisen vanuit het Bouwbesluit. Het plan past daarmee binnen de duurzaamheidsdoelstellingen.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Milieuaspecten

4.1.1 Bodem

Bij een bestemmingsplanprocedure wordt op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgesteld of de bodemkwaliteit een belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan. Aan de hand van beschikbare bodeminformatie wordt onderbouwd wat de verwachte bodemkwaliteit is, of bodemonderzoek nodig is en of er maatregelen nodig zijn om de bodemkwaliteit geschikt te maken voor het beoogde gebruik. Deze paragraaf betreft de Wet bodembescherming, het Besluit Asbestwegen, het Besluit bodemkwaliteit, de Woningwet/bouwverordening en de Arbowet.

Beoordelingskader
Bij een bestemmingsplanprocedure geldt een verplichting om te toetsen of de bodemkwaliteit past bij de gevraagde ontwikkeling. De Omgevingsdienst Achterhoek voert een bodeminventarisatie uit om in beeld te brengen wat de lokale bodemkwaliteit is. De Omgevingsdienst Achterhoek geeft aan of er nog bodemonderzoek uitgevoerd moet worden of dat er maatregelen nodig zijn om de bodemsituatie te verbeteren. Bij de bouw van een woon- of verblijfsruimte schrijft de Bouwverordening/Woningwet voor dat bodemonderzoek verricht moet worden. Er moet dan verplicht getoetst worden of de bodemkwaliteit voldoet aan de wettelijke normen die gelden voor de gebruiksfunctie wonen. De gemeente Winterswijk heeft een ontheffingsmogelijkheid voor bouwplannen waar geen afwijkende bodemkwaliteit wordt verwacht.

Inhoudelijke beoordeling en afweging

In 2016 is voor het eerdere bouwplan al een bestemmingsplanprocedure doorlopen. De ODA heeft toen een (negatief) advies gegeven over de bodemparagraaf (zie Bijlage 2). Daarop heeft het bureau Rouwmaat een bureaustudie uitgevoerd en aanvullende motivering geleverd. De ODA heeft zich gericht op dit aanvullend onderzoek en beoordeelt of dit voldoende informatie levert voor het gewijzigde bouwplan. In de uitgevoerde bureaustudie wordt een correct overzicht gegeven van de uitgevoerde bodemonderzoeken en -saneringen. Er is toegelicht dat de aanwezige koper- en asbestverontreiniging – voor zover zich deze binnen het (oude) bouwplan bevonden – zijn verwijderd. Opgemerkt wordt dat deze verontreinigingen zich ver buiten het gewijzigde plan bevinden. Het bureau geeft terecht aan dat andere eerdere bodemonderzoeken binnen het bouwvlak (2003 en 2011) geen afwijkende bodemkwaliteit hebben aangetoond en dat verwacht mag worden dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de woonfunctie. Het bureau heeft hiermee een voldoende aanvullende motivering gegeven voor de bestemmingsplanprocedure van toen.


afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1911SGWMLKWG1820-OW01_0007.png"

Oude bouwplan (2016) met rond AG2 de gesaneerde asbestspot, in blauwe belijningen de gesaneerde ophooglaag (Cu). De rode stippellijn geeft ongeveer de uitbreiding van het nieuwe bouwplan aan. Van het oude bouwplan is woning nr. 16 overigens al gerealiseerd.

De nu voorgestelde wijziging van het bouwplan wijkt niet veel af van het oorspronkelijke plan (zie afbeelding 2). De uitgevoerde bureaustudie en aanvullende motivering kan ook voor dit gewijzigde plan gebruikt worden. Op grond van de historie en eerdere bodemonderzoeken is voor dit gewijzigde deel ook geen afwijkende bodemkwaliteit te verwachten. Dit betekent dat in het kader van de bestemmingsplanprocedure, maar ook toekomstige aanvraag omgevingsvergunning Bouw het uitvoeren van bodemonderzoek niet nodig is. Er kan ontheffing van het verplichte bodemonderzoek op grond van artikel 2.1.5 van de Bouwverordening van de gemeente Winterswijk worden verleend.


Planspecifiek

Uit de uitgevoerde inventarisatie en de geleverde onderbouwing in 2016 volgt dat voor dit wijzigingsplan geen afwijkende bodemkwaliteit verwacht wordt. Het uitvoeren van (actualiserend) bodemonderzoek in het kader van de bestemmingsplanwijziging en toekomstige aanvraag omgevingsvergunning Bouw is niet nodig.


Aandachtspunten

In algemene zin gelden de volgende aanbevelingen:
Wanneer tijdens planuitvoering bij graafwerkzaamheden waarnemingen worden gedaan die op een verontreiniging wijzen, dan moet het werk direct gestopt worden en moet met de Omgevingsdienst Achterhoek worden overlegd. Voor de toepassing van vrijkomende grond en bouwstoffen gelden de voorschriften uit het


Besluit bodemkwaliteit

Wanneer tijdens de uitvoering van het werk grondwater wordt opgepompt en geloosd,moet eerst contact worden gelegd met het waterschap.

Conclusie

De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de aangevraagde ontwikkeling. Verwacht wordt dat de bodemkwaliteit voldoet aan het toekomstige gebruik. Het uitvoeren van actualiserend bodemonderzoek is niet nodig.

4.1.2 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • 1. een verzorgingstehuis;
    • 2. een psychiatrische inrichting;
    • 3. een kinderdagverblijf.

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wgh worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en/of industrieterreinen.

Railverkeerslawaai

De ontwikkeling ligt op ca. 65 meter uit de as van de spoorlijn Winterswijk-Arnhem binnen de geluidzone van deze lijn. Voor het onderdeel railverkeerslawaai is daarom nader onderzoek uitgevoerd. De Wgh is hierop van toepassing.

Industrielawaai

In de directe omgeving van het plan bevindt zich geen gezoneerd industrieterrein. Het onderdeel industrielawaai van de Wgh is niet van toepassing.

Wegverkeerslawaai

Er ligt langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen veelal een planologisch aandachtsgebied, de geluidzone. Binnen deze zone biedt de Wet Geluidhinder (Wgh) in een aantal gevallen bescherming tegen verkeerslawaai aan geluidgevoelige bestemmingen. Er ligt geen geluidzone langs 30/km/u-wegen en langs wegen op een woonerf. De woningen liggen op ten minste 7 meter uit de as van de Wamelinkweg, dit is een 30 km weg zonder geluidszone.

De ontwikkeling ligt binnen de bebouwde kom van Winterswijk op ca 120 meter uit de as van de Rondweg Zuid (N319) en op ca 150 meter uit de as van de Wooldseweg binnen de geluidzone van deze wegen. Voor het onderdeel wegverkeer is daarom een nader onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek was al uitgevoerd in 2016 ten behoeve van het bestemmingsvlak van één vrijstaande woning. Dit onderzoek is wederom toegepast.Dit omdat er voor het meten van geluidsbelasting de hoekpunten en grenzen van een bestemmingsvlak als meetpunt worden gebruikt, niet het gebouw zelf dat men wenst te realiseren. Het bestemmingsvlak is in de richting van de Rondweg-Zuid ten opzichte van 2016 ongewijzigd gebleven. Het bestemmingsvlak is in de richting van de Wooldseweg wél gewijzigd. Deze is echter verder van de Wooldseweg af komen te liggen. Waardoor de nieuwe situatie gunstiger is dan de oude situatie (bestemmingsvlak wonen uit 2016).

Geluidsonderzoek

Initiatiefnemer heeft van der Boom Advies B.V. (projectnummer 16-136) een geluidsonderzoek laten uitvoeren. Dit geluidsonderzoek bestaat uit een geluidsonderzoek naar wegverkeerslawaai (basis 2016) en railverkeerslawaai (aanvulling in 2019). In onderstaande alinea's wordt nader ingegaan op de conclusies uit dit geluidsonderzoek (zie ook Bijlage 3).


Wegverkeerslawaai
De geluidbelasting door de Rondweg Zuid (N319) bedraagt ten hoogste 42 dB na aftrek van 2 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt op de gevels van de twee woningen niet overschreden. De geluidbelasting door de Wooldseweg bedraagt ten hoogste 33 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt op de gevels van de twee woningen niet overschreden. De geluidbelasting voldoet in alle rekenpunten aan de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeer. Er hoeft voor de woningen geen hogere waarde voor wegverkeer te worden aangevraagd.

Railverkeerslawaai
De kavel voor de zuidelijke woning wordt ca. 7 meter in westelijke richting opgeschoven, waardoor de woning dichterbij het spoor komt te liggen. Op de locatie wordt een woning met 1 woonlaag gerealiseerd. Voor de ligging van de rekenpunten is de grens van het bouwvlak aangehouden. De grens van het bouwvlak ligt op 59 meter uit het spoor. De afstand tot de wegen in de omgeving wijzigt niet. Er is daarom alleen een aanvullend onderzoek verricht naar de geluidbelasting door railverkeer en niet naar wegverkeer. De geluidbelasting door railverkeer bedraagt ten hoogste 46 dB. De voorkeursgrenswaarde van 55 dB voor spoorweglawaai wordt op de woningen niet overschreden. De geluidbelasting voldoet in alle rekenpunten aan de voorkeursgrenswaarde voor railverkeer. Er hoeft voor de woningen geen hogere waarde voor railverkeer te worden aangevraagd.


Conclusie 
Een nader akoestisch onderzoek of een besluit hogere grenswaarden in het kader van de Wgh is niet noodzakelijk. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.1.3 Lucht

De Wet milieubeheer biedt het kader om te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Een uitzondering op deze verplichting om de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen op de luchtkwaliteit mee te wegen, vormen bepaalde typen projecten die niet in betekende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit. Het begrip NIBM is uitgewerkt in het "Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)", en de bijbehorende "Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)".

Een plan draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de "3% grens" niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1.2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2. De Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen een invulling aan de NIBM grens. Indien er binnen de getalsmatige begrenzing van de Regeling wordt gebleven, is er geen nader onderzoek nodig. Bij de ruimtelijke ontwikkeling is er dan automatisch sprake van een niet in betekende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit.

Planspecifiek

Voor de functie wonen zijn locaties die niet meer dan 1500 woningen omvatten, aangemerkt als gevallen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Onderhavig plan betreft een toevoeging van één extra woning en een wijziging van de woningtypologie. Hierdoor draagt de ontwikkeling 'niet in betekende mate bij aan luchtverontreiniging'. Toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit kan daarmee achterwege blijven. Het plan is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect lucht.

4.1.4 Bedrijfs- en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid gebruik te maken van de afstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom is deze publicatie te gebruiken voor het verantwoord inpassen van bedrijvigheid in een woon- of werkomgeving. De publicatie geeft informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op elkaar af te stemmen. In bijgevoegde tabel zijn de afstanden uit de publicatie van de VNG weergegeven.

Afstand   Code  
10   1  
30   2  
50   3.1  
100   3.2  
200   4.1  
300   4.2  
500   5.1  
700   5.2  
1000   5.3  
1500   6  

Tabel met afstanden uit de VNG publicatie


Het is niet de bedoeling om de in deze publicatie genoemde richtafstanden zonder meer toe te passen. De afstanden zijn namelijk afhankelijk van de omgevings- en bedrijfskenmerken. Dit leidt tot een gemotiveerd toepassen van de afstanden. Uitgangspunt is dat de in de bedrijvenlijst genoemde afstanden gelden tussen enerzijds de perceelgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van de woning. De richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. Dit kan zowel een rustige woonwijk als een rustig buitengebied zijn.

Het kan zo zijn dat specifieke wet- en regelgeving andere afstanden voorschrijft. Deze gaan dan voor de afstanden uit de VNG-publicatie. Te denken valt aan de Wet geurhinder en veehouderij, het Activiteitenbesluit of het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Planspecifiek

Het plan aan de Wamelinkweg is gelegen in een rustige woonwijk. Op meer dan 120 meter afstand is de Rondweg-Zuid en de Wooldseweg gelegen. Op 65 meter afstand is een spoorweg gelegen. Voor deze twee onderdelen 'wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai' is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Zie ook paragraaf 4.1.2. Dit onderzoek toont aan dat het aspect geluid géén belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit plan. De andere aspecten, geur en stof, zijn toegelicht in zowel paragraaf 4.1.6 als in paragraaf 4.1.3.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.1.5 Milieueffectrapportage

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan de "moederprocedure". Dit is in dit geval de bestemmingsplanprocedure. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Bepalend hierbij is de activiteit (of zijn de activiteiten) waarop het plan of besluit betrekking heeft.


In het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd welke activiteiten m.e.r-plichtig zijn en voor welke activiteiten een m.e.r-beoordeling moet worden verricht. In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen ten aanzien waarvan het maken van een milieueffectrapportage (m.e.r.) verplicht is. In onderdeel D van de bijlage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Als een activiteit op grond van onderdeel D m.e.r.-beoordelingsplichtig is, geldt voor een kaderstellend (bestemmings)plan dat die activiteit mogelijk maakt, een plan-m.e.r-plicht.


Wijziging besluit mer

Op 7 juli 2017 is een wijziging van het Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Eén van de belangrijkste gevolgen van deze wetswijziging is dat de effecten van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, die via het herzien van een bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, middels een vormvrije m.e.r.-beoordeling in beeld moeten worden gebracht. De vormvrije m.e.r. beoordeling dient te worden toegepast wanneer een activiteit is opgenomen in onderdeel C of onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.


Milieueffectrapportage (m.e.r.) is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Soms is een lichtere variant mogelijk in de vorm van een m.e.r.-beoordeling. M.e.r.-plicht of m.e.r.-beoordelingsplicht kan ontstaan doordat:

  • de activiteiten zijn opgenomen in het Besluit milieueffectrapportage;
  • voor de Wet natuurbescherming een passende beoordeling nodig is;
  • de activiteiten zijn opgenomen in de provinciale omgevingsverordening (in Gelderland is daarvan geen sprake).


Planspecifiek
De ontwikkeling aan de Wamelinkweg bestaat uit de toevoeging van één extra woning en het wijzigen van de woningtypologie van vrijstaand naar geschakeld. De ontwikkeling van één woning valt niet onder één van de categorieën van onderdeel C of onderdeel D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage.


In het kader van de Wet natuurbescherming is ook geen passende beoordeling nodig. De realisatie van een woning levert geen negatieve gevolgen op voor omliggende Natura 2000 gebieden. Voor een nadere onderbouwing op dit onderwerp wordt ook verwezen naar paragraaf 4.3 en 4.4.


Conclusie

Er is bij dit plan geen sprake van 'belangrijke nadelige' milieueffecten. Voor het plan dient daarmee geen vormvrije m.e.r.-beoordeling plaats te vinden.

4.1.6 Geur

Voor de beoordeling van geurhinder van veehouderijen gelden de volgende kaders: Wet geurhinder en veehouderij en de Activiteitenbesluit milieubeheer.


Wet geurhinder en veehouderij

De wet Geurhinder en Veehouderij (Wgv) dient onder andere als toetsingskader voor geurhinder. De Wgv bevat grenswaarden en afstanden voor geurbelasting vanwege dierenverblijven van veehouderijen en stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden. Op grond van de Wgv dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden te worden aangehouden:

  • ten minste 100 m indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 m indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.


Bij ruimtelijke planvorming is het van belang de volgende vragen te beantwoorden:

  • is ter plaatse van geurgevoelige objecten een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd?
  • Wordt een eigenaar/gebruiker van omliggende gronden onevenredig in zijn belangen geschaad?


Planspecifiek

Het plan aan de Wamelinkweg is binnen de bebouwde kom gelegen. Binnen 100 meter van het plangebied is geen veehouderij aanwezig.


Activiteitenbesluit milieubeheer

Bedrijven hebben geen vergunning nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Daarnaast zijn er bedrijven die nog wel een omgevingsvergunning milieu nodig hebben. Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv).


Planspecifiek

In de nabijheid van het plangebied is de Wok Wamelink gelegen. De Wok Wamelink is een bedrijf dat valt onder het Activiteitenbesluit. Voor eventuele geurhinder gelden daarbij algemene emissie-eisen. In de laatste vergunning voor de Wok Wamelink (Wooldseweg 71, d.d. 2018-01-26) is dit onderzocht en aangetoond dat geurhinder geen onaanvaardbaar niveau overschrijdt.


Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.1.7 Externe Veiligheid

Externe veiligheid beschrijft risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transport (weg, spoor, water en buisleiding) in relatie tot de (bebouwde) omgeving. Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico


Plaatsgebonden risico (PR)

In het Bevi zijn grenswaarden en richtwaarden opgenomen voor het plaatsgebonden risico (PR). De grenswaarde voor kwetsbare objecten is de plaatsgebonden risicocontour 10-6/jr. Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Een plaatsgebonden risico van 10-6 betekent dat omwonenden van bijvoorbeeld een LPG-tankstation op die plaats een kans van één op een miljoen hebben om als gevolg van een ramp te overlijden


Groepsrisico (GR)

Binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting kan de verantwoordingsplicht van het groepsrisico van toepassing zijn. Dit blijkt uit artikel 12 en 13 uit het Bevi. Het gaat dan om de oprichting of wijziging van een Bevi-inrichting en het oprichten van (beperkt) kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied van zo'n inrichting. Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Groepsrisico wordt niet uitgedrukt in een risicocontour maar in een FN-curve, waarbij het aantal slachtoffers wordt afgezet tegen de cumulatieve kans die ze als groep hebben om te overlijden. Het groepsrisico moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

Hoe moet worden omgegaan met risico's voor mensen in de omgeving van risicobronnen is in verschillende wet- en regelgeving opgenomen. Hierna wordt kort ingegaan op deze regelgeving.


Besluit en regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi/Revi)

Op 27 oktober 2004 is het Besluit en regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi/Revi) in werking getreden. De volgende type bedrijven vallen onder de reikwijdte van het besluit (niet-uitputtend): LPG-tankstations, grote ammoniakkoelinstallaties, spoorwegemplacementen waar gerangeerd wordt met gevaarlijke stoffen, bedrijven waarop het Besluit risico zware ongevallen 2015 (Brzo 2015) van toepassing is


Voor specifiek LPG tankstations publiceerde de Staatscourant op 28 juni 2016 een circulaire over externe veiligheid. Het gaat om "Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations voor besluiten met gevolgen voor de externe veiligheid". De circulaire vraagt gemeenten uitdrukkelijk ook een effectbenadering toe te passen bij besluiten rondom LPG-tankstations. De effectbenadering is van toepassing als een gemeente een nieuw bestemmingsplan vaststelt. Het gaat om een bestemmingsplan op grond waarvan kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten nabij een LPG-tankstation gerealiseerd worden.


Activiteitenbesluit

Op 1 januari 2008 is het Activiteitenbesluit in werking getreden. In het besluit en de bijbehorende regeling staan de regels waar de bedrijven waarop het besluit van toepassing is, aan moeten voldoen. Het gaat om circa 80-90% van de bedrijven in Nederland. In het besluit staan ook de aan te houden afstanden tot externe objecten. Deze externe veiligheidsafstanden gelden voor een beperkt aantal bedrijven.


Besluit en Regeling externe veiligheid Transportroutes (Bevt)

Voor de routering van gevaarlijke stoffen is de Wet vervoer gevaarlijke stoffen van belang (Wvgs). Gemeenten mogen voor de zogenaamde routeplichtige stoffen gemeentelijke wegen binnen hun grenzen aanwijzen waarover deze gevaarlijke stoffen mogen worden vervoerd (en daarbuiten dus niet). Voor het transport van gevaarlijke stoffen via weg, water en spoor heeft het Rijk normen vastgesteld. Deze staan in het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Deze gelden vanaf 1 april 2015. Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Hierin wordt ingegaan op het plaatsgebonden risico, het groepsrisico en de verantwoordingsplicht. Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Binnen bepaalde grenzen wordt dit vervoer over weg, binnenwater en spoor gegarandeerd. In de Regeling Basisnet staat een tabel met afstanden voor plaatsgebonden risico die gelden voor transportroutes van het Basisnet. Deze afstanden gelden per trajectdeel.


Besluit en regeling externe veiligheid buisleidingen (Bevb/Revb)

Vanaf 1 januari 2011 geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) Hierin staan regels over de externe veiligheid rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen en sluit zoveel mogelijk aan bij het Bevi. Het inhoudelijke beleid komt op hoofdlijnen overeen met het beleid voor andere situaties met gevaarlijke stoffen. Op basis van de PR-contour 10-6/jr. bepaald het bevoegde gezag of de aanleg van een nieuwe buisleiding (of uitbreiding van een bestaande) past binnen het ruimtelijk beleid. Diezelfde PR-contour 10-6/jr. geldt als een bestemmingsplan het oprichten van een (beperkt) kwetsbaar object mogelijk maakt in de omgeving van een buisleiding met gevaarlijke stoffen. De norm voor het PR is een harde norm (grenswaarde) voor kwetsbare objecten en geldt als richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten


Besluit risico's zware ongevallen (Brzo)

Het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo) is de vertaling in Nederlandse wetgeving van de Europese Seveso III-richtlijn. Het Brzo integreert wet- en regelgeving op het gebied van arbeidsveiligheid, externe veiligheid en rampbestrijding in één juridisch kader. Doelstelling is het voorkomen en beheersen van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen. Het Brzo stelt hiertoe eisen aan de meest risicovolle bedrijven in Nederland. Een Brzo-bedrijf is ook automatisch een Bevi-bedrijf.


Vuurwerkbesluit

Het Vuurwerkbesluit is van rechtswege van toepassing op inrichtingen voor het opslaan of bewerken van vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik. Vanuit het Vuurwerkbesluit gelden externe veiligheidsafstanden.


Circulaire ontplofbare stoffen voor civiel gebruik

In deze circulaire zijn regels opgenomen voor onder andere de opslag van zwart buskruit, en ontplofbare stoffen die worden gebruikt bij slopen, seismische onderzoek. Rond iedere opslagplaats voor ontplofbare stoffen geldt een veiligheidsafstand.


Besluit ruimte

Het beleid voor de externe veiligheid rond munitiecomplexen is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Besluit ruimte). Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen drie veiligheidszones rondom die complexen, waarbinnen voor activiteiten of objecten bepaalde beperkingen gelden.

Op de risicokaart is aangegeven waar het plangebied is gesictueerd en of er risicobronnen in de buurt zijn te vinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1911SGWMLKWG1820-OW01_0008.png"

Uitsnede risicokaart (risicokaart.nl)


Conclusie

Realisatie van een nieuwe woning (en woningtypologie) wordt gezien als het realiseren van een nieuw beperkt kwetsbaar object. In de directe omgeving van het plangebied (binnen 300 meter) zijn geen inrichtingen aanwezig met en risicocontour. Daarnaast vallen er geen andere risicocontouren van inrichtingen over het plangebied. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoert aanwezig. De N319 is er geen 10-6 contour buiten het wegvlak. De 10-7 contour bedraagt 9 meter volgens de regeling basisnet. Het invloedsgebied van deze weg valt niet over het planinitiatief. Nu er geen sprake is van risicobronnen in de directe omgeving van het plangebied of risicocontouren over het plangebied is het niet noodzakelijk om het groepsrisico te verantwoorden. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.2 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening worden gehouden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan moet worden opgenomen.

Archeologie

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn. Om deze reden zijn alle gronden in Winterswijk geïnventariseerd en beoordeeld op mogelijk aanwezige archeologische relicten. Er worden 4 waarden onderscheiden, iedere categorie kent een eigen verwachting op vondsten, waarbij 1 de hoogste verwachtingswaarde is en 4 de laagste.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

In het plan zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. Wel zijn er landschappelijke waarden aanwezig. Deze waarden zijn beschermd doordat er bij dit plan een voorwaardelijke verplichting voor de landschappelijke inpassing is opgenomen. Onder paragraaf 2.1 en onder paragraaf 3.4.3 wordt hier nader op ingegaan.

Archeologie
In het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden. Dit betekent dat bij een bodemverstoring van groter dan 50 m2 archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

Voor onderhavig plan is een archeologisch onderzoek uitgevoerd door KSP Archeologie (projectnummer: 19572), zie ook Bijlage 4. Het doel van het archeologische bureauonderzoek was het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied. Op basis van de landschappelijke ligging binnen een zone met dekzand welvingen en de bebouwing aangegeven op het historisch kaartmateriaal is aan het plangebied een middelhoge verwachting toegekend voor zowel vuursteenvindplaatsen uit het Laat- Paleolithicum tot en met het Neolithicum als voor nederzettingsresten uit het Neolithicum tot en met de Volle Middeleeuwen (tot in de 13e eeuw). Voor de Late Middeleeuwen (vanaf de 13e eeuw) tot en met de Nieuwe tijd is een hoge verwachting aan het plangebied toegekend.

Vervolgens is deze verwachting getoetst door middel van een inventariserend veldonderzoek, karterende fase. Uit het booronderzoek is gebleken dat de oorspronkelijke podzolbodem vrijwel geheel is verdwenen maar dat het potentiële archeologische sporenniveau in de top van de C-horizont nog deels intact aanwezig is. Door het ondiep voorkomen van keileem was het gebied oorspronkelijk te nat voor bewoning. Er zijn geen archeologische indicatoren ouder dan de 19e eeuw aangetroffen. De aangetroffen verstoringen van de bodem komen overeen met de ligging van bebouwingslocaties op het historisch kaartmateriaal, hoewel niet geheel kan worden uitgesloten dat deze zijn ontstaan door een bomexplosie dan wel door het graven van een afvalkuil. Op basis hiervan is zowel de middelhoge verwachting voor vuursteenvindplaatsen uit het Laat-Paleolithicum tot en met het Neolithicum alsmede voor nederzettingsresten uit het Neolithicum tot en met de Volle Middeleeuwen (tot in de 13e eeuw) naar laag bijgesteld. De resultaten van het booronderzoek bevestigen de hoge verwachting om bebouwingsresten aan te treffen. Deze kunnen nader gespecificeerd worden en stammen in plaats van uit de Late Middeleeuwen (vanaf de 13e eeuw) tot en met de Nieuwe tijd uit de Nieuwetijd Midden tot en met de Nieuwe Tijd Laat. Op grond van de aangetroffen bodemverstoringen en indicatoren in het plangebied, die overeenkomen met de ligging van historische bebouwing op het historisch kaartmateriaal en daarmee hoge archeologische verwachting adviseert KSP Archeologie een archeologisch vervolgonderzoek ter plaatse van voornamelijk de oostelijk gelegen geplande woning.

Conclusie
Over dit advies heeft overleg plaatsgevonden met de gemeentelijk archeoloog. De gemeentelijk archeoloog heeft in samenspraak met de regionaal archeoloog geadviseerd dat er ter plaatse géén nader vervolgonderzoek benodigd is. Het aspect archeologie is daarmee voldoende onderbouwd. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.3 Flora en fauna

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Wettelijk kader
In het kader van de toets aan de Wet Natuurbescherming wordt bepaald of een project of plan (mogelijke) significant negatieve effecten veroorzaakt op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Voor plannen dient middels een voortoets, eventueel gevolgd door een passende beoordeling, getoetst te worden of het plan mogelijk significant negatieve effecten kan hebben op gevoelige habitattypen die gelegen zijn binnen omliggende Natura 2000-gebieden. De beoordeling van plannen, projecten en andere handelingen is uitgewerkt in paragraaf 2.3 van de Wet natuurbescherming.


Gebiedsbescherming

De Wet natuurbescherming regelt onder andere de bescherming van de Natura 2000-gebieden die zijn aangewezen op grond van de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn. Daarnaast is het Gelders Natuurnetwerk (GNN) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. Op basis van de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) zijn zeer kwetsbare gebieden aangewezen. Deze gebieden kunnen nadelige invloed ondervinden als de uitstoot van ammoniak op de gebieden toeneemt. Ter bescherming van deze gebieden is een zone van 250 meter rondom de gebieden aangewezen als buffer, om ontwikkelingen die schadelijk zijn voor deze gebieden te beperken.


Het plangebied ligt buiten de begrenzing van gronden die tot het Gelders Natuurnetwerk of Natura2000 behoren. Wel liggen er op een korte afstand van de locatie meerdere Natura2000 gebieden waar sprake is van overschrijding van de kritische depositiewaarde voor stikstofgevoelige habitattytpen.

In de gemeente Winterswijk zijn er vier Natura2000 gebieden te onderscheiden: het Korenburgerveen, de Bekkendelle, het Willinks Weust en Wooldseveen. De dichtstbijzijnde Natura2000 gebied (Bekkendelle) is op een afstand van circa 2 kilometer gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1911SGWMLKWG1820-OW01_0009.png"

Natura 2000 gebieden Winterswijk

De activiteit die het bestemmingsplan mogelijk maakt, namelijk het realiseren van twee geschakelde woningen, kan leiden tot stikstofemissie. De stikstofemissie kan invloed uitoefenen op de omliggende Natura2000 gebieden. Om te beoordelen of voorliggend plan kan voldoen aan de normen die zijn gesteld voor de uitstoof van stikstof (0,00 mol per ha per jaar) is een stikstofberekening uitgevoerd onder paragraaf 4.4.

Soortenbescherming

In de Wet natuurbescherming is ook de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren geregeld. Dit valt onder de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Onderzocht moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook voor het voorliggende plan, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden.

Het plan bestaat uit een bestaand woningbouwkavel die is bestemd en nu wordt opgesplitst in twee wonignbouwkavels ten behoeve van twee geschakelde woningen. De grenzen van het kavel worden aan de westzijde gedeeltelijk opgeschoven, voor het behoud van de landschappelijke en ecologische waarden aan de oostzijde van het plangebied. Dit is nader onderzocht in een landschappelijk en ecologisch inpassingsplan opgesteld (Zie hiervoor Bijlage 1). Dit plan laat zien dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de ecologische en landschappelijke waarden. Wel dient er bij de plaatsing van buitenverlichting rekening gehouden te worden met vleermuizen.

4.4 Stikstofberekening

Met een stikstofberekening is in kaart gebracht wat de effecten van stikstofuitstoot ten gevolge van de activiteit bouwen, voor het bouwen van de twee geschakelde woningen én voor de activiteit 'gebruik'. Dit gaat over het gebruik van de woning en de daarbij behorende stikstofuitstoot wanneer er gewoond wordt. Om de stikstofdepositie te berekenen is er gekeken naar de volgende activiteiten:


Graafwerkzaamheden en bouwwerkzaamheden
Tijdens de bouw van de woningen zullen er graafwerkzaamheden plaatsvinden ten behoeve van het uitgraven van de fundering en dergelijke. Het materieel wat daarvoor wordt ingezet (hijskraan) wordt aangedreven door verbrandingsmotoren. Hierdoor wordt stikstof in de vorm van NOx uitgestoten.

Gebruik van de nieuwbouw woningen

Bij het in gebruik hebben van een woning kan er ook stikstof worden uitgestoten in de vorm van NOx. Denk hierbij aan bijvoorbeeld gasgestookte CV ketels. Dit is in AERIUS onderbouwd door gebruik te maken van kengetallen. Er wordt in AERIUS ook een onderscheid gemaakt in bestaande woningen en nieuwbouw woningen. Voor onderhaving plan wordt er geen stikstofuitstoot verwacht omdat de woningen 'gasloos' moeten zijn. Dit vanwege de regels die het Rijk per 1 juli 2018 heeft gesteld voor de bouw van nieuwbouwwoningen. In de uitgevoerde AERIUS calculatie is hier rekening mee gehouden.

Verkeersgeneratie van de nieuwbouw woningen

Per nieuwe woning is er ook uitgegaan van een verkeersgeneratie. In dit geval is er al één woning toegestaan op basis van het geldend bestemmingsplan. Voor de berekening van de verkeersgeneratie betekent dit dat er dus voor één woning verkeersbewegingen bij komen, ten opzichte van de bestaande (rechtsgeldende) situatie. Voor de berekening is daarbij uitgegaan van 9 auto's per dag (CROW publicatie Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie 2017).

AERIUS calculatie
Deze bovenstaande gegevens zijn vervolgens ingevoerd in de door het Rijk beschikbaar gestelde AERIUS calculator. In AERIUS is een worst case berekening uitgevoerd. De berekening van de AERIUS-calculator geeft als resultaat: er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol per hectare per jaar. Voor een inzicht in de volledige calculatie wordt verwezen naar Bijlage 5 bij deze toelichting.

Conclusie
Er is géén ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming benodigd. Het plan heeft geen bijdrage aan de stikstofdepositie die boven de 0.00 mol per hectare per jaar uitkomt. Het plan voldoet hiermee aan de wettelijke eisen.

4.5 Verkeer

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het effect van de beoogde ontwikkeling op de verkeersstructuur inzichtelijk te worden gemaakt. Het verkeer ten behoeve van de woonfunctie kan zonder verkeerskundige maatregelen worden afgewikkeld op de Wamelinkweg.


Parkeren

Voor parkeren gelden de regels uit het Facetbestemmingsplan Parkeren 2018. Afhankelijk van de type woningen die worden gerealiseerd (halfvrijstaand) gelden parkeernormen. De norm betreft 2,2 parkeerplaats per woning voor een halfvrijstaande woning in de kom. Dit betekent dit dat aan de Wamelinkweg minimaal 5 parkeerplaatsen op eigen terrein nodig zijn. In de beoogde situatie is voldoende ruimte om 5 parkeerplaatsen aan te leggen.


Conclusie
Het plan is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect verkeer.

4.6 Water

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde en duurzame watersystemen. Het Waterschap Rijn en IJssel laat in het Waterbeheerplan 2016-2021 zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten het waterschap in de samenwerking met haar partners wil leggen. Vanuit die omgevingsverkenning wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.

Voor het taakgebied Veiligheid water is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het taakgebied Voldoende water is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor Schoon water is het uitgangspunt “stand still - step forward”. Essentieel is het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem met als einddoel een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Partnerschappen met gemeenten en andere partijen zorgen voor een effectieve en efficiënte (afval)waterketen. Door optimalisatie van de behandeling van afvalwater wordt een bijdrage geleverd aan een goede volksgezondheid en een schoon watersysteem. Het terugwinnen van energie en grondstoffen uit afvalwater draagt bij aan een meer circulaire economie.

Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.

De planwijziging betreft het mogelijk maken van het bouwen van twee geschakelde woningen i.p.v. een vrijstaande woning aan de Wamelinkweg 18. Het verharde oppervlak neemt toe met ca. 300 m2. Hieronder zijn de relevante waterthema's geselecteerd en vervolgens beschreven.

Thema   Toetsvraag   Relevant   Intensiteit#  
Veiligheid
 
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire
waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  
Nee

Nee  
2

2  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?  
Nee
Nee
Nee  
2
1
1  
Wateroverlast (oppervlakte-water)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden,
beekdalen, overstromingsvlaktes?  
Nee
Nee
N.v.t.
Ja  
2
1
1
1  
Oppervlakte-
waterkwaliteit  
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?
 
Ja
 
1  
Grondwater-
overlast  
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
3. Is in het plangebied sprake van kwel?
4. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
5. Beoogt het plan aanleg van drainage?  
Nee
Nee
Ja
Nee  
1
1
1
1  
Grondwater-
kwaliteit  
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee   1  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
Nee

Nee  
1

2  
Volksgezondheid
 
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
Nee
Nee  
1
1  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
Nee
Nee
Nee
Nee  
2
2
1
1  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee   1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Nee   2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee   1  

Riolering en afvalwaterketen

De woningriolering wordt gescheiden aangelegd. Vuilwater wordt aangesloten op het gemengde rioleringsstelsel in de Wamelinkweg.

(Grond)wateroverlast

Het plangebied staat bekend als een relatief nat gebied. Metingen van de nabij gelegen gemeentelijke peilmeetbuis (PB80) bevestigen dit beeld. De gemeten grondwaterstand t.o.v. maaiveld varieert tussen 0 en minus 1,75 m. Om de waterhuishouding op het perceel geschikt te maken voor bebouwing moet het bestaande stelsel van perceelsloten worden verbeterd en gedeeltelijk worden heringericht. Daarnaast dient het vloerpeil van de woningen zo danig worden gekozen dat geen overlast kan ontstaan. De te nemen maatregelen ter verbetering van de waterhuishouding moeten met de omliggende belanghebbenden afgestemd worden.

Oppervlaktewater kwaliteit

Hemelwater van verharde oppervlakten van het perceel (dak en terrein) worden via een te verdiepen perceelsloot geloosd op de gemeentelijke watergang aan de zuidwestzijde van het perceel. Het extra verharde oppervlak (300 m2) geeft geen significante extra belasting op het omliggende oppervlaktewater.

4.7 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

Het voorliggende plan heeft voor de gemeente Winterswijk geen financiële consequenties, aangezien de plannen voor rekening en risico van de initiatiefnemer komen. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet noodzakelijk. In geval van planschade is een overeenkomst getekend waardoor eventuele planschadekosten op de initiatiefnemer verhaald kunnen worden. Het plan is daarmee economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Algemeen

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aan-gewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).


Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • 1. het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • 2. het bebouwen van de gronden;
  • 3. het verrichten van werken (aanleggen).


Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook van toepassing voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

Opbouw van de regels

Het bestemmingsplan is conform de daaraan te stellen wettelijke eisen zoals vastgelegd in de Standaard voor Bestemmingsplannen 2012 opgesteld. De regels hebben een vaste opbouw en de hoofdstukken zijn als volgt verdeeld:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.

Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels en algemene afwijkings- en wijzigingsregels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.2 Dit bestemmingsplan

De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen in de toelichting is beschreven. In deze paragraaf is als bedoeld in artikel 3.1.3. van het Besluit ruimtelijke ordening een beschrijving opgenomen van de bestemmingen die in het bestemmingsplan voorkomen.

Bos

De bestemming Bos is toegekend aan de bosgebieden binnen het plangebied. In de bestemmingsomschrijvingen is aangegeven welk gebruik is toegestaan. In de bouwregels is bepaald dat gebouwen niet zijn toegestaan.

Groen

De bestemming Groen is toegekend aan de groenvoorzieningen, bermen, beplanting, water en voorzieningen voor de waterhuishouding. In de bestemmingsomschrijvingen is aangegeven welk gebruik is toegestaan. In de bouwregels is bepaald dat gebouwen niet zijn toegestaan.

Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen in een burgerwoning. Het aantal wooneenheden is vastgelegd in de regels van dit bestemmingsplan. Gebouwen zijn binnen het bouwvlak toegestaan en de maximale goot- en bouwhoogte is met een aanduiding vastgelegd. Uitbreiding van bijgebouwen en overkappingen zijn uitgesloten. Ten aanzien van het parkeren is een parkeernorm opgenomen.

Dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 1

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht ligt het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage. Eenieder kan dan een zienswijze indienen op het plan. Na vaststelling door de gemeenteraad ligt het bestemmingsplan opnieuw 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt in werking daags na afloop van de tervisielegging, als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag artikel 3.1.1. Bro overleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan geldt dat overleg moet worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het gaat dan tenminste om de betrokken waterschappen en diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.


Dit bestemmingsplan wordt bij ter inzage legging ontwerp voorgelegd aan de provincie Gelderland.

Dit bestemmingsplan is voorgelegd aan het waterschap Rijn en IJssel. Uit de watertoets komt naar voren dat er geen aanvullende maatregelen of voorwaarden noodzakelijk zijn op voorhand. Zie voor een nadere onderbouwing de watertoets in paragraaf 4.6.

6.3 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor een termijn van zes weken ter inzage gelegd. Wanneer gedurende deze periode zienswijzen worden ingediend, wordt hiervan in deze paragraaf of in een aparte bijlage verslag gedaan.