Plan: | Greuneweg 4 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0294.OV1402BGGREUNEWEG4-OW01 |
Deze toelichting geeft bevat de onderbouwing van de omgevingsvergunning en van de daaraan ten grondslag liggende overwegingen. Deze toelichting maakt deel uit van de omgevingsvergunning. Het besluitdocument voor de omgevingsvergunning met de daarbij behorende tekeningen zijn als bijlage bij deze toelichting gevoegd.
De initiatiefnemers hebben een agrarisch bedrijf. Dit bedrijf wordt gerund door de initiatiefnemer en zijn vader. De twee gezinnen wonen beiden in de bestaande bedrijfswoning. Er is dus sprake van een 'inwoonsituatie'. De bestaande bedrijfswoning heeft al een gelede vorm met twee kappen (de oorspronkelijke boerderij met aan de voorzijde een aanbouw met een eigen kap, zie luchtfoto links). De initiatiefnemers willen de bestaande bedrijfswoning uitbreiden met een oppervlakte van circa 35 m2. Het doel hiervan is het realiseren van een volwaardige tweede bedrijfswoning zodat beide bedrijfshoofden op het bedrijf kunnen blijven wonen met hun gezinnen. Daarnaast wordt in dit initiatief voorzien in de behoefte aan een mestplaat voor het opslaan van vaste dierlijke mest.
Luchtfoto 2013, de bestaande bedrijfswoning is rood gemarkeerd
Luchtfoto 2013, de locatie van de mestplaat
De familie Hijink is eigenaar van het agrarische bedrijf op het adres Greuneweg 4. De familie bestaat uit een vader en zijn zoon, beiden met hun eigen gezin, die samenwerken in een maatschap. Het bedrijf bestaat uit twee takken: melkrundvee en melkgeiten. Vader en zoon zijn ieder bedrijfshoofd voor één van de twee takken van het bedrijf. De bestaande agrarische bedrijfswoning wordt dubbel bewoond (inwoning). De initiatiefnemers willen deze bedrijfswoning graag splitsen in twee bedrijfswoningen, waarbij de bestaande bedrijfswoning wordt uitgebreid zodat twee volwaardige bedrijfswoningen gerealiseerd worden. Daarnaast is er behoefte aan een mestplaat voor de opslag van vaste dierlijke mest. Uit bedrijfsmatig oogpunt is het voor de initiatiefnemer wenselijk deze naast de stal te realiseren op een locatie direct aansluitend aan het bestaande bouwvlak.
Het geldende bestemmingsplan voor deze locatie is het bestemmingsplan 'Integrale herziening buitengebied Winterswijk'. Dit bestemmingsplan is op 27 januari 2011 door de gemeenteraad vastgesteld en op 22 april 2011 van kracht geworden. In het vigerende bestemmingsplan heeft deze locatie de bestemming 'Agrarisch - Cultuurlandschap' met daarop twee bouwvlakken die middels een relatie met elkaar verbonden zijn. Binnen het gekoppelde bouwvlak is één bedrijfswoning toegestaan.
Uitsnede uit verbeelding van het geldende bestemmingsplan
Op basis van artikel 3.4.1 van het bestemmingsplan kan met toepassing van een afwijkingsbevoegdheid de bedrijfswoning met 20 m2 worden vergroot. De initiatiefnemers hebben aangegeven dat dit niet voldoende is om een volwaardige tweede bedrijfswoning te creëren. De initiatiefnemers wensen daarom een grotere uitbreiding. Het bestemmingsplan biedt geen binnenplanse mogelijkheid om hieraan medewerking te verlenen.
Daarnaast is er binnen het bedrijf behoefte aan een mestplaat voor de opslag van vaste (dierlijke) mest. Binnen het vigerende bouwvlak is hiervoor geen passende locatie beschikbaar. Daarom wordt een mestplaat toegestaan aansluitend aan het bestaande agrarische bouwvlak. De mestplaat ligt naast de bestaande stal op een vanuit bedrijfsmatig oogpunt logische plek.
In de 'Ruimtelijke verordening Gelderland' stelt de provincie Gelderland ruimtelijke kaders voor gemeentelijk beleid. Deze verordening benoemd agrarische bebouwing (waaronder agrarische bedrijfswoningen) als functioneel aan het buitengebied gebonden bebouwing. Daarnaast wordt het buitengebied van de gemeente Winterswijk aangewezen als een waardevol landschap binnen een Nationaal Landschap. Door de zeer compacte bouwvorm waarvoor in dit plan is gekozen, is er geen sprake van aantasting van de kernkwaliteiten van het waardevolle landschap en blijven deze dus behouden. Ook de mestplaat vormt geen aantasting van het waardevolle landschap. Dit plan past dan ook binnen het provinciale beleidskader.
In dit verzoek spelen twee aspecten een rol. Het eerste aspect is het splitsen van de agrarische bedrijfswoning in twee bedrijfswoningen. Het nu geldende bestemmingsplan (integrale herziening buitengebied Winterswijk) maakt het middels een binnenplanse afwijking mogelijk om agrarische bedrijfswoningen te splitsen. Dit eerste aspect van het verzoek past dan ook binnen het vigerende beleid.
Het tweede aspect is het vergroten van de bedrijfswoning na splitsing met een (grond-) oppervlakte van circa 35 m2. Het bestemmingsplan maakt de vergroting van een bedrijfswoning met maximaal 20 m2 mogelijk middels een binnenplanse afwijking. Dit verzoek past daar niet binnen. De gemeenteraad heeft een beleidslijn vastgesteld (in het kader van een bouwplan op het adres Onninkweg 5) op basis waarvan het mogelijk is om een woning met meer dan 20 m2 uit te breiden, mits hierbij sprake is van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Hoewel er geen verslechtering van de ruimtelijke kwaliteit optreed, is er bij dit initiatief geen sprake van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Hierdoor is de beleidslijn die is ontwikkeld voor het perceel Onninkweg 5 niet toepasbaar.
De door de initiatiefnemers gewenste vergroting heeft als doel om na splitsing twee volwaardige bedrijfswoningen te creëren. Dit verzoek is een ruimtelijk zeer compacte oplossing om in die behoefte aan een tweede bedrijfswoning te voorzien. Immers, de bouw van een vrijstaande tweede bedrijfswoning zou een veel grotere toevoeging van bebouwing hebben betekend dan nu door de initiatiefnemers wordt voorgesteld. Anders dan bij de beleidslijn voor het adres Onninkweg 5 is niet de ruimtelijke kwaliteit maar de behoefte van het agrarische bedrijf de motivatie om medewerking te verlenen. Hierbij is de afwijking van het bestemmingsplan slechts gering. We maken immers de uitbreiding van een bedrijfswoning mogelijk tot 20 m2, en in dit geval gaat het om 38 m2.
In de toelichting op het bestemmingsplan 'Integrale herziening buitengebied Winterswijk' wordt genoemd dat de het toestaan van een tweede bedrijfswoning een uitzondering is. Om te bepalen of in deze situatie een uitzondering kan worden gemaakt moeten twee vragen beantwoord worden:
De bedrijfsomvang van dit bedrijf is bepaald aan de hand van de vergunde rechten. Deze vergunde rechten vallen inmiddels onder de werking van het Activiteitenbesluit milieubeheer. De laatste milieuvergunning die voor dit agrarische bedrijf is verleend stamt uit 2007. Hierbij zijn de volgende dieren en dieraantallen vergund:
Diersoort | Aantal |
melkkoeien |
97 |
jongvee |
78 |
melkgeiten > 1 jaar |
800 |
geiten (opfok) < 1 jaar |
300 |
lammeren |
100 |
Feitelijk is er sprake van een bedrijf met twee takken, te weten melkrundvee en melkgeiten. In het geldende bestemmingsplan 'Integrale herziening buitengebied Winterswijk' wordt een bedrijf als volwaardig aangemerkt wanneer deze een bedrijfsomvang heeft van 70 NGE. De aanwezige melkkoeien hebben een bedrijfsomvang van 143 NGE. De aanwezige melkgeiten hebben een bedrijfsomvang van 80 NGE. Ook als de overige bedrijfsactiviteiten (jongvee, geiten tot één jaar en lammeren) buiten beschouwing worden gelaten zijn beide takken aan te merken als een volwaardig bedrijf. Op basis van deze diersoorten en dieraantallen is er dan ook sprake van een bedrijf dat ruimte biedt aan twee volwaardige arbeidsplaatsen. Dit is nu ook al de praktijk op dit agrarische bedrijf omdat het bedrijf gerund wordt door twee bedrijfshoofden (samenwerkend in een maatschap) die beiden full time op het bedrijf werkzaam zijn. De bedrijfsomvang is dan ook zodanig dat een tweede bedrijfswoning toelaatbaar is en vraag 1 positief beantwoord kan worden.
Zoals hiervoor genoemd is, toont enkel de bedrijfsgrootte van het agrarische bedrijf niet de noodzaak voor een tweede bedrijfswoning aan. Ook moet worden aangetoond dat er continue toezicht moet worden gehouden op het bedrijf en dat dit toezicht verder gaat dan door één arbeidskracht redelijkerwijs geleverd kan worden. Ook hieraan wordt in deze specifieke situatie voldaan. Zoals genoemd bestaat het bedrijf uit twee veehouderijtakken. Zowel het (melk)rundvee als de geiten vragen continue toezicht en de aanwezigheid van een arbeidskracht op het bedrijf. Gezien de bedrijfsgrootte gaat dit toezicht verder dan redelijkerwijs van één arbeidskracht kan worden gevraagd en is de aard van dit toezicht ook dermate dat beide bedrijfshoofden op het bedrijf moeten wonen. Dit is nu al de praktijk omdat er sprake is van dubbele bewoning van de bestaande bedrijfswoning door beide bedrijfshoofden. Ook vraag twee kan dus positief beantwoord worden. De gekozen oplossing (splitsen en vergroten van de bedrijfswoning) is een manier om een tweede bedrijfswoning te realiseren die ruimtelijk zeer weinig impact heeft, waarbij de bebouwing op het erf bijzonder compact blijft.
Het bestemmingsplan 'Integrale herziening buitengebied Winterswijk' bevat een afwijkingsmogelijkheid (artikel 3.4.5 voor het realiseren van sleufsilo's, kuilvoerplaten en paardenbakken buiten een agrarisch bouwvlak tot een maximale oppervlakte van 800 m2. Als voorwaarden zijn hierbij gesteld dat dit gebeurt aansluitend aan het agrarische bouwvlak, de bouwhoogte niet meer dan 2 m bedraagt, er geen aantasting van waarden plaatsvindt en de belangen van derden niet worden geschaad. Bij dit initiatief is sprake van een mestopslag voor vaste mest met een bouwhoogte van 1,5 m en een oppervlakte van 354 m2. Deze mestopslag bestaat uit een betonnen plaat en twee keerwanden. Er is geen sprake van de aantasting van waarden of de belangen van derden. De mestplaat past hiermee binnen de voorwaarden die gesteld worden bij de afwijkingsbevoegdheid. Om praktische redenen is er voor gekozen de mestplaat (planologisch) mogelijk te maken binnen het voorliggende Wabo-projectbesluit.
In het gemeentelijke woningbouwbeleid worden slechts een beperkt aantal nieuwe woningen toegestaan in het buitengebied. Dit gelimiteerde aantal nieuwe woningen is in het gemeentelijke beleid echter niet van toepassing op situaties waarin er op basis van de BAG al sprake is van twee verblijfsobjecten. Uit de BAG-viewer van het Kadaster (http://bagviewer.pdok.nl/index.html, geraadpleegd op 08-11-13) blijkt dat er in deze situatie al sprake is van twee verblijfsobjecten. Vanuit het woonbeleid gezien kan er daarom medewerking worden verleend aan een formele splitsing van de bedrijfswoning en is en er geen sprake van het toevoegen van een wooneenheid gezien vanuit de BAG maar enkel als het gaat om het bestemmingsplan.
In het vigerende bestemmingsplan heeft het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - archeologische verwachting 1'. Op basis van deze dubbelbestemming moet een archeologisch rapport worden overlegd bij het oprichten van bebouwing met een oppervlakte van meer dan 50 m2. Bij dit initiatief bedraagt de oppervlakte van de uitbreiding van de woning minder dan 50 m2 (circa 35 m2). Er is daarom geen archeologisch onderzoek uitgevoerd.
Dit initiatief heeft betrekking op een agrarische bedrijfswoning die (ook na splitsing in twee woningen) als zodanig in gebruik is en blijft. De geur van het eigen bedrijf speelt dan ook geen rol bij de beoordeling van dit initiatief. In de directe nabijheid van het bedrijf zijn ook geen andere agrarische bedrijven gelegen die op het aspect geur invloed hebben op dit initiatief c.q. beïnvloed worden door dit initiatief. Op basis van het Er is dan ook geen geuronderzoek uitgevoerd.
Een (bedrijfs)woning is een geluidgevoelig object in het kader van de Wet geluidhinder. Omdat het een bedrijfswoning betreft ondervindt deze geen hinder van het geluid van het eigen bedrijf. Ook zijn er geen andere bedrijfsactiviteiten in de directe nabijheid van het plangebied die van invloed kunnen zijn als het gaat om het aspect geluid. Naast geluiden als gevolg van bedrijfsactiviteiten speelt het aspect wegverkeerslawaai een rol. De ligging van de uitbreiding van de woning ten opzichte van de Greuneweg (circa 49 meter uit de as van de weg), de maximum snelheid van 60 km/h en de verkeersintensiteit maken dat er geen sprake is van een te hoge geluidsbelasting op de uitbreiding van de bedrijfswoning.
Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. Na enige wetswijzigingen is de wet momenteel vooral gericht op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. Indien plannen worden ontwikkeld voor ruimtelijke ingrepen of voornemens ontstaan om werkzaamheden uit te voeren, dient vooraf te worden beoordeeld of er mogelijke nadelige consequenties voor beschermde inheemse soorten zijn.
Voor de uitbreiding van de bestaande bedrijfswoning moet een deel van de buitenmuur en een deel van het dak worden gesloopt. Omdat het slopen van bebouwing gevolgen kan hebben voor beschermde plant- en diersoorten moeten te slopen of te verbouwen gebouwen onderzocht worden op de aanwezigheid van beschermde dieren en muurplanten. Daarom is een quickscan natuurtoets uitgevoerd (zie bijlage 3 bij deze toelichting). In deze quickscan wordt geconcludeerd dat aanvullend onderzoek of het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet niet noodzakelijk is, mits:
Wanneer deze voorwaarden in acht worden genomen is uitgesloten dat de verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet worden overtreden. Hierdoor is het bestemmingsplan voor wat betreft de soortenbescherming uitvoerbaar.
Op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet getoetst worden of de bodemkwaliteit de planontwikkeling belemmert. Wanneer op het betreffende perceeldeel geen (ernstige) bodemverontreiniging wordt verwacht, mag worden aangenomen dat er geen belemmeringen zijn voor de functiewijziging en dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de beoogde functie. Dit initiatief betreft de uitbreiding van een bestaande bedrijfswoning. De bodemkwaliteit wordt geschikt geacht voor de toekomstige functie.
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet vol-doen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkings-programma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 g/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.
De ministeriële regeling NIBM kwantificeert de (N)IBM-grens niet voor de uitbreiding van een bestaande bedrijfswoning. De luchtkwaliteit als gevolg van dit plan zal naar verwachting niet verslechteren en het plan zal niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk. Zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening (Wro) vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig initiatief.
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.
Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.
Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp.
In de buurt van het plangebied zijn geen leidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen aanwezig. Ook bevinden zich in de omgeving van het plangebied geen Bevi-inrichtingen die van invloed kunnen zijn op de veiligheid in het plangebied. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
De mestplaat die deel uitmaakt van dit initiatief valt onder de werking van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Op basis van artikel 3.45 van het Activiteitenbesluit mag deze opslag niet meer bedragen dan 600 m3. Dit verzoek voldoet hieraan. Op basis van artikel 3.46 van het Activiteitenbesluit moet een minimale afstand van 50 meter worden aangehouden tot geurgevoelige object. Ook hieraan wordt voldaan in dit initiatief.
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. In het Waterbeheerplan 2010-2015 van Waterschap Rijn en IJssel staat het beleid beschreven op een drietal hoofdthema's. Voor het thema Veiligheid is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het thema Watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt “stand still - step forward”. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft Waterschap Rijn en IJssel naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.
Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.
In artikel 3.1.6 (Bro) is aangegeven dat in de toelichting van een bestemmingsplan is beschreven op welke wijze in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. In deze waterparagraaf worden de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling per waterthema afgewogen. De relevante waterthema’s worden door middel van de watertoetstabel geselecteerd en vervolgens beschreven. De intensiteit van het watertoetsproces is afhankelijk van de antwoorden op vragen die in de onderstaande tabel aan de orde komen. Als er op een categorie 2 vraag een ‘ja’ is geantwoord is een uitgebreide watertoets noodzakelijk. Is er op geen van de categorie 2 vragen een ‘ja’ geantwoord dan kan een verkorte watertoets doorlopen worden.
Thema | Toetsvraag | Relevant | Intensiteit |
Veiligheid |
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade) 2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier? |
Nee Nee |
2 2 |
Riolering en Afvalwaterketen | 1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap? |
Nee Nee Nee |
2 1 1 |
Wateroverlast (oppervlakte-water) |
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500m2? 2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m2? 3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes? |
Nee Nee Nee Nee |
2 1 1 1 |
Oppervlakte- waterkwaliteit |
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? |
Ja |
1 |
Grondwater- overlast |
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 3. Is in het plangebied sprake van kwel? 4. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren? 5. Beoogt het plan aanleg van drainage? |
Nee Nee Nee Nee |
1 1 1 1 |
Grondwater- kwaliteit |
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? | Nee | 1 |
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? |
Nee Nee |
1 2 |
Volksgezondheid |
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? |
Nee Nee |
1 1 |
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur? 4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied? |
Nee Nee Nee Nee |
2 2 1 1 |
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied? | Nee | 1 |
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? |
Nee |
2 |
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | Nee | 1 |
Dit plan betreft een beperkte uitbreiding van een bestaande bedrijfswoning binnen een bestaand agrarisch bouwvlak. Op de plek van de uitbreiding van de bedrijfswoning is nu reeds verharding aanwezig in de vorm van bestrating en een overkapping. Er is dan ook geen toename van het verharde oppervlak. Dit plan zal niet leiden tot een wezenlijke wijziging van het watersysteem. Geen van de vragen met intensiteit 2 is dan ook met "ja" beantwoord.
De bestaande bebouwing is aangesloten op het gemeentelijk (druk)rioleringssysteem. Eventueel vrijkomend huishoudelijk afvalwater van de nieuwbouw wordt op de bestaande riolering van het hoofdgebouw aangesloten. De capaciteit van het rioleringssysteem is voldoende voor de afvoer van het afvalwater. Hemelwater van verharding en dakwater wordt geïnfiltreerd in de bodem en/of geloosd op een sloot.
Deze toelichting maakt deel uit van een omgevingsvergunning. Deze omgevingsvergunning wordt verleend ex. artikel 2.12 lid 1, sub a onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Deze omgevingsvergunning heeft betrekking op:
Indien de omgevingsvergunning voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. In dit geval betreft het een particulier initiatief, waardoor de gemeente geen kosten maakt voor de uitvoering van werken. De kosten voor de planologische procedure worden gedragen door de initiatiefnemer en zijn daarmee anderszins verzekerd. Er wordt tevens een planschadeovereenkomst gesloten met de initiatiefnemer.
Een ontwerp van de omgevingsvergunning wordt conform de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zes weken ter inzage gelegd. De publicatie van de terinzagelegging vindt plaats in de Staatscourant en Achterhoeks Nieuws.
De resultaten van de voorbereidingsprocedure zullen in het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning worden verwerkt.