Plan: | Huttenweg 4 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0294.WP1510BGHUTTENWEG4-VA01 |
Initiatiefnemer heeft de gemeente gevraagd om voor het perceel Huttenweg 4 te Winterswijk - Miste het bouwvlak te wijzigen zodat de bouw van een werkplaats ten behoeve van houtbewerking mogelijk wordt. Het perceel is kadastraal bekend gemeente Winterswijk, sectie V, nummer 453.
Op basis van de regels behorend bij het geldende bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" is het perceel bestemd tot "Agrarisch - Cultuurlandschap". Bebouwing bij deze bestemming dient binnen het bouwvlak te worden opgericht. De bouw van een werkplaats buiten het bouwvlak is in strijd met de regels behorende bij dit bestemmingsplan. In het genoemde bestemmingsplan is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders het plan kan wijzigen in die zin dat het huidige bouwvlak kan worden vergroot.
Houtbewerking is een niet-agrarische nevenfunctie. In het bestemmingsplan is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen die een niet-agrarische nevenactiviteit onder voorwaarden mogelijk maakt. Dit wijzigingsplan voorziet in een toetsing aan die voorwaarden.
Voorliggend wijzigingsplan maakt de gewenste ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk; dat wil zeggen dit plan regelt wat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Concreet betreft het een vergroting van het bouwvlak, waarbij de functie houtbewerking mogelijk wordt gemaakt.
Het perceel Huttenweg 4 te Winterswijk - Miste ligt op circa 4 km ten zuidwesten van de kern Winterswijk. Op onderstaande afbeelding is de locatie rood omcirkeld. Op de daarop volgende afbeelding is het plangebied bij benadering rood omlijnd weergegeven.
Ligging perceel Huttenweg 4 (bron: googlemaps)
Plangebied bij benadering (bron: googlemaps)
Het wijzigingsplan 'Huttenweg 4' bestaat uit één verbeelding, regels en een toelichting. Van deze drie
onderdelen vormen de digitale verbeelding met planIDN NL.IMRO.0294.WP1510BGHUTTENWEG4-VA01 en de regels het juridisch bindende deel van het wijzigingsplan.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen gevisualiseerd. De regels geven weer wat de gebruiksmogelijkheden van de gronden en de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en op te richten bebouwing is. De toelichting heeft hierbij weliswaar geen bindende werking, maar bevat wel de ruimtelijke onderbouwing van het wijzigingsplan. Het is daarmee de onderbouwing van de keuzes die zijn gemaakt voor de verbeelding en de
regels.
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het gebiedsprofiel, de huidige situatie op het perceel en de planopzet beschreven. Het gebiedsprofiel omvat een beschrijving van het gebied waarin het plangebied ligt, waarbij ruimtelijke en functionele aspecten van het gebied aan de orde komen. De planopzet omvat een omschrijving van het plan en waarvoor de wijziging van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk is.
In hoofdstuk 3 en 4 is het plan integraal beoordeeld. Hoofdstuk 3 bevat de toetsing aan het relevante provinciaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 is een toetsing ten aanzien van de milieuhygiënische- en omgevingswaarden opgenomen. Tevens is in dit hoofdstuk de economische uitvoerbaarheid opgenomen. In hoofdstuk 5 en 6 is de wijze van uitvoering beschreven, respectievelijk de juridische planopzet en de procedure.
In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Inzichtelijk worden de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied, de relatie met de omgeving en het beoogde initiatief.
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Winterswijk op circa 4 kilometer ten zuidwesten van de kern Winterswijk. De omgeving heeft een landelijke uitstraling en kent tegenwoordig een grotendeels gemengd gebruik van agrarische bedrijvigheid, natuur, wonen en recreatie.
De gemeente Winterswijk is onderdeel van het 'Nationaal Landschap' en kent een bijzondere flora en fauna en bodemgesteldheid. Landschappelijk is het plangebied te typeren als een oud hoevelandschap. Algemene kenmerken van dit landschap zijn:
Het perceel is beter bekend als 'Huize Meenk' een boerderij bestaande uit twee voorhuizen, ruggelings tegen elkaar gebouwd en met een beschermde status van Rijksmonument. De boerderij is omgeven door een erf en tuin, die overgaan in het landschap van Miste met weilanden en hoge bomen. De Misterweg is een van de oude uitvalswegen van Winterswijk en leidt via het buurtschap Miste naar Aalten. Aan deze weg liggen verschillende boerderijen waaronder enkele grote boerderijen met voorname voorhuizen. De boerderij ligt in een historisch gegroeid landschappelijk gebied en speelt daarin een beeldbepalende rol. De voorgevel van de boerderij ligt in een zichtas vanaf de Misterweg, gecreëerd door de van laanbeplanting voorziene Huttenweg.
De nieuwe werkplaats ten behoeve van houtbewerking heeft een omvang van circa 315 m2. Het gaat om houtbewerking van hout afkomstig van eigen perceel. De nieuwbouw wordt gerealiseerd op een locatie buiten het bouwvlak, waar momenteel een kleine stal met een omvang van circa 162 m2 staat. Deze stal wordt gesloopt. In onderstaande afbeelding is dit schematisch weergegeven, het oranje gearceerde deel is (bij benadering) de uitbreiding.
Nieuwe situatie bouwvlak (bij benadering)
Aangezicht vanaf de Misterweg
Vooraanzicht nieuwbouw (zuidgevel)
Huize Meenk is een cultuurhistorisch erfgoed en is de blikvanger van het perceel. De werkplaats dient om die reden ondergeschikt te blijven aan de architectuur van de hoofdbebouwing en wordt daarom uitgevoerd op enige afstand en in een donkere kleurstelling.
Vanuit stedenbouwkundig/landschappelijk oogpunt (zie voor de uitgangspunten hoofdstuk 3) is een goede landschappelijke inpassing vereist. In dit geval gaat het om een locatie waar al de nodige bomen staan, de bebouwing wordt in de beplanting opgericht. De aanwezige landschappelijke kwaliteit blijft in stand. Een aanvullende inpassing is niet noodzakelijk en gelet op de schaal van de nieuwbouw is ook een inrichtingsplan niet noodzakelijk.
Op 24 september 2014 heeft de provincie Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. De verordening regelt de doorwerking van het provinciaal beleid (Omgevingsvisie Gelderland) en is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
In de Omgevingsverordening is bepaald dat uitbreiding van een agrarisch bouwvlak in dit gebied mogelijk is, indien de uitbreiding ruimtelijk aanvaardbaar is en voorziet in een goede landschappelijke inpassing. Zowel op de schaal van het gebouw, het erf en de inpassing van het erf in het landschap dient aandacht te zijn voor de ruimtelijke kwaliteit.
Groene ontwikkelingszone
Het plan ligt in de Groene ontwikkelingszone (GO), zie onderstaande afbeelding. De GO heeft een dubbele doelstelling: er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De GO bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het Gelders Natuurnetwerk. Het gaat vooral om landbouwgrond, maar ook om terreinen voor verblijfs- en dagrecreatie, infrastructuur, woningen en bedrijven.
Groene Ontwikkelingszone (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
In de Omgevingsverordening is bepaald dat uitbreiding van bestaande functies op gronden binnen de GO met ten hoogste 30% mogelijk zijn, mits deze zodanig wordt ingepast dat de kernkwaliteiten van het betreffende gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo niet significant worden aangetast. Voorgestane ontwikkeling betreft een kleinschalige uitbreiding (minder dan 30%) van een bestaand bouwvlak, naar verwachting leidt dit niet tot een onevenredige aantasting van de aanwezige natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten.
Waardevol landschap
Het plangebied is onderdeel van het Nationaal Landschap Winterswijk (nationale landschap is in deze gelijk aan waardevol landschap). De samenhang tussen ecologische, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten is in deze gebieden groot. Gezien de stapeling van hoge kwaliteiten dient een landschappelijke inpassing onderdeel te zijn van het ruimtelijk plan. De aanwezige landschappelijke kwaliteit is van een zodanige kwaliteit, dat aanvullende inpassing niet noodzakelijk is.
Voor het relevante beleidskader wordt in principe verwezen naar hoofdstuk 3 van de toelichting van het geldende bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk". Met voorliggend wijzigingsplan wijzigt de bestemming niet, het betreft het vergroten van het bestaande agrarische bouwvlak. De regels van het op 22 april 2011 van kracht geworden bestemmingsplan bevatten een aan burgemeester en wethouders toegekende wijzigingsbevoegdheid, op grond waarvan zij onder voorwaarden het bouwvlak van de bestemming kunnen wijzigen.
Uitsnede digitale verbeelding bestemmingsplan Integrale herziening buitengebied Winterswijk
De betreffende gronden hebben in het geldende bestemmingsplan een bestemming 'Agrarisch - Cultuurlandschap' en een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' en 'Waarde - Archeologische verwachting 4'. Tevens zijn de gronden aangeduid met 'reconstructiezone - extensiveringsgebied', 'ehs - verweving' en 'natte natuur'.
In artikel 3.8.2 van het geldende bestemmingsplan is bepaald dat burgemeester en wethouders de bevoegdheid hebben het plan te wijzigen in de vorm van het vergroten van de oppervlakte van het bouwvlak, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
Voor de gronden met de aanduiding 'ehs verweving' in artikel 33.1 van het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" bepaald dat een besluit voor het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid niet wordt genomen, indien sprake is van een significante aantasting van kernkwaliteiten of omgevingscondities van het gebied, met dien verstande dat significante aantasting van kernkwaliteiten of omgevingscondities van het gebied geen belemmering vormt voor het nemen van dat besluit:
Ten aanzien van nevenactiviteiten is in artikel 3.6.6 van het bestemmingsplan bepaald dat in onderhavig geval bij omgevingsvergunning (binnenplanse afwijking) houtbewerking kan worden toegestaan tot maximaal 350 m2. Hierbij mag een oppervlakte van maximaal 200 m2 aan buitenruimte worden gebruikt ten behoeve van de nevenfunctie, met dien verstande dat 'opslag' en eventuele 'overige nevenfuncties' volledig inpandig dienen plaats te vinden. Voorts gelden de volgende voorwaarden:
In hoofdstuk 4 en 6 is een verantwoording met betrekking tot de hierboven genoemde belangenafweging opgenomen. Hieruit komt naar voren dat de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden geschaad. Een landschappelijke inpassing is niet noodzakelijk. Het plan voldoet aan de te stellen voorwaarden.
Op 4 november 2009 is het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) vastgesteld. Het LOP kan worden opgevat als een uitwerking van het Landschapsonderdeel van de Visie Buitengebied. Het LOP is de basis voor de uitvoering van landschapsprojecten en bevat het kader voor de invulling van het 'ja-mits' en 'nee- tenzij' beleid voor 'Waardevolle Landschappen' zoals verwoord in de Structuurvisie Gelderland 2005. De Structuurvisie is inmiddels vervangen door de Omgevingsvisie Gelderland. Op termijn zal de provinciale ambitie ten aanzien van natuur en landschap worden uitgewerkt in een Gebiedenatlas. Dit is in wezen een actualisering van onder andere het LOP. Het voorliggende initiatief is vooralsnog getoetst aan het LOP.
De hoofddoelstelling van het LOP is het bewaren en bevorderen van de unieke landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden die Winterswijk heeft, om een bijdrage te leveren aan:
In paragraaf 2.1 is de landschappelijke waarde (gebiedsprofiel) van het plangebied beschreven. Het LOP beschrijft het deelgebied 'De Goorgebieden in Miste en Corle' als een mengeling van diverse landschappen, waarin met name (het gebied rondom) de Boven-Slinge natuurlijk waardevol is. De kernkwaliteiten uit het LOP zijn vertaald in het geldende bestemmingsplan. Het voorliggende plan is in overeenstemming met de doelstellingen en visie van het LOP.
De uitvoerbaarheid van een wijzigingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan. In dit hoofdstuk is een verantwoording opgenomen ten aanzien van de relevante milieu- en omgevingsaspecten en de economische uitvoerbaarheid.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Het is gebruikelijk om bij ruimtelijke ontwikkelingen de afstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009) te hanteren. De publicatie geeft informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op elkaar af te stemmen. Het is niet de bedoeling om de in deze publicatie genoemde richtafstanden zonder meer toe te passen. De afstanden zijn namelijk afhankelijk van de omgevings- en bedrijfskenmerken. Dit leidt tot een gemotiveerd toepassen van de afstanden. De uit de publicatie voortvloeiende afstanden voor een werkplaats ten behoeve van houtbewerking staan hieronder vermeld.
SBI 2008 | Omschrijving | Geur | Stof | Geluid | Gevaar | Categorie |
16101 | houtzagerijen | 0 | 50 | 100 | 50 | 3.2 |
Uitgangspunt is dat de in de bedrijvenlijst genoemde afstanden gelden tussen enerzijds de perceelsgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van een woning. De richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. Dit kan zowel een rustige woonwijk als een rustig buitengebied zijn.
De maatgevende richtafstand is in dit geval 100 meter (geluid). De dichtsbijzijnde woning van derden (Ubbinkweg 1) ligt op circa 250 meter. Gezien deze afstand heeft de ontwikkeling geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat tot gevolg. In het kader van milieuzonering is sprake van een acceptabele situatie, dit aspect is voor de uitvoerbaarheid van dit plan geen belemmering.
In het kader van een wijzigingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk bepalend zijn voor de mogelijke functie van het plangebied. Aan de hand van beschikbare bodeminformatie of het feitelijk uitvoeren van bodemonderzoek wordt vastgesteld of de bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige bestemming. Mocht de bodemkwaliteit niet geschikt blijken, dan moet aangetoond worden dat de noodzakelijke (sanerings)maatregelen financieel haalbaar zijn.
Het plan omvat vergroten van het bouwvlak ten behoeve van een werkplaats. Uit het provinciaal georegister blijkt dat de bodemkwaliteit ter plaatse niet eerder met een bodemonderzoek is vastgesteld. Op luchtfoto's zijn geen bodemverstoringen of andere bijzonderheden zichtbaar. Gelet op het voormalige agrarisch gebruik (houden van dieren) is naar verwachting geen sprake van bodembedreigende activiteiten. Op basis van de uitgevoerde inventarisatie is de locatie onverdacht, er is geen bodemverontreiniging te verwachten die de gewenste ontwikkeling belemmerd. In het kader van onderhavig plan is een bodemonderzoek niet noodzakelijk. Vanuit het aspect bodem zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van het plan.
Overigens is het perceel op het provinciale georegister als ''asbestverdacht'' aangemerkt, omdat mogelijk sprake is van erosie van asbesthoudend bouwmateriaal (bijvoorbeeld dakbedekking) of een erfverharding bestaande uit puin-/sloopafval. Voor toekomstige uitvoering van werkzaamheden zoals bouwen en/of landschappelijke aanpassingen geldt dat: wanneer asbestverdacht materiaal op of in de bodem wordt aangetroffen of anderszins zintuiglijke afwijkingen worden waargenomen, dient het werk direct gestaakt te worden en de gemeente te worden geïnformeerd.
De Wet milieubeheer biedt het kader bij planontwikkeling om te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Een uitzondering op deze verplichting om de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen op de luchtkwaliteit mee te wegen, vormen bepaalde typen projecten die niet in betekende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit. Het begrip NIBM is uitgewerkt in het "Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)", en de bijbehorende "Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)".
Een plan draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de "3% grens" niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1.2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2. De Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen een invulling aan de NIBM grens. Indien er binnen de getalsmatige begrenzing van de Regeling wordt gebleven, is er geen nader onderzoek nodig. Bij de ruimtelijke ontwikkeling is er dan automatisch sprake van een niet in betekende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit.
De gewenste ontwikkeling valt niet onder een categorie zoals genoemd in de Regeling NIBM. Gelet op het schaalniveau van het plan is sprake van een vergelijkbare niet in betekenende mate bijdrage. Overigens bevinden de achtergrondconcentraties aan stikstofdioxide en fijn stof in dit gebied zich ruimschoots onder de grenswaarden. Aanvullend onderzoek in het kader de luchtkwaliteit is niet noodzakelijk, dit aspect belemmert de uitvoering van het plan niet.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wgh worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. De Wgh stelt dat in principe de geluidsbelasting op geluidsgevoelige ruimten niet de 48 dB(A) mag overschrijden. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.
De gemeente heeft geluidbeleid vastgesteld waarin de stilte als kernkwaliteit van het buitengebied is benoemd. Voor de gewenste akoestische kwaliteit is het grondgebied van de gemeente onderverdeeld in gebiedtypen, per type zijn streef- en grenswaarden vastgesteld. Het plangebied ligt in het gebiedstype natuurgebied, hierbij geldt een norm van 40 dB(A).
Dit plan maakt geen geluidgevoelig object mogelijk. Het betreft een nevenactiviteit bij een agrarische bestemming, de activiteit van houtbewerking is gericht op beheer van eigen bos (onder andere het zagen van stammen). Dit gebruik valt binnen de gebruiksmogelijkheden van het geldende bestemmingsplan (zie paragraaf 3.2.1) en gelet op de redelijke afstand (circa 250 m) tot omliggende geluidgevoelige objecten is een akoestisch onderzoek in het kader van dit wijzigingsplan niet noodzakelijk. Het aspect geluid belemmert de uitvoering van het plan niet.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Sinds 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Die beperkingen moeten in een omgevingsvergunning of bestemmingsplan zijn vastgelegd. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen is het Structuurschema buisleidingen (SBUI) van toepassing. Centraal in het Bevi en de circulaire met betrekking tot vervoer van gevaarlijke stoffen staat de risicobenadering. Hierbij worden zowel de kansen als de gevolgen van een ongeval in beeld gebracht. Vervolgens zijn er normen opgenomen inzake het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico geeft het risico weer op een plaats buiten een inrichting of een transportroute, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als een rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting of die transportroute waarbij een gevaarlijke stof is betrokken. Het groepsrisico geeft de cumulatieve kansen per jaar, dat een aantal personen overlijdt als een rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid binnen het invloedsgebied van een inrichting of transportroute een ongewoon voorval binnen die inrichting of transportroute waarbij een gevaarlijke stof is betrokken.
In de 'Nota Externe Veiligheid Winterswijk' van januari 2009 is de gemeentelijke visie op de beheersing van veiligheidsrisico's als gevolg van opslag, gebruik en vervoer gevaarlijke stoffen opgenomen. Aangegeven is hoe om te gaan met het groepsrisico en de richtwaarde bij het plaatsgebonden risico bij beperkt kwetsbare objecten.
De voorgestane ontwikkeling voorziet niet in een (beperkt) kwetsbare object. Uit een analyse op basis van de Risicokaart Gelderland (zie onderstaande afbeelding), blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen plaatsgebonden risicocontouren aanwezig zijn. De Misterweg (N318) is onderdeel van de routering gevaarlijke stoffen. In de gemeentelijke nota is geconcludeerd dat binnen de gemeente Winterswijk dit niet leidt tot problemen met betrekking tot het plaatsgebonden en groepsrisico.
Uitsnede Risicokaart
Dit wijzigingsplan voorziet niet in een kwetsbaar object in de zin van externe veiligheid, dan wel een object met een risico voor de leefomgeving. Met dit plan is een nadere verantwoording ten aanzien van het groepsrisico niet noodzakelijk. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting afzonderlijk te worden aangegeven wat de gevolgen zijn van het plan voor de waterhuishouding. Om waterbeheer en ruimtelijke ordening goed op elkaar af te stemmen is de watertoets ontwikkeld. Deze watertoets stelt de randvoorwaarden voor ruimtelijke en/of stedenbouwkundige aanpassingen in relatie tot het oppervlakte- en grondwater in het plangebied en de directe omgeving. Zo dient bij de aanleg van nieuw verhard oppervlak o.a. inzicht geboden te worden hoe wordt omgegaan met de opvang van hemelwater.
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. In het Waterbeheerplan 2010-2015 van Waterschap Rijn en IJssel staat het beleid beschreven op een drietal hoofdthema's. Voor het thema Veiligheid is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het thema Watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt “stand still - step forward”. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft Waterschap Rijn en IJssel naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.
Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.
Het voorliggende plan betreft het vergroten van het bouwvlak. Het verhard oppervlak neemt met de bouw van de werkplaats toe. In het plangebied komt geen oppervlaktewater voor of is een watergang gelegen. Ten behoeve van een complete toetsing is door het Waterschap een tabel met de waterthema's ontwikkeld. In de navolgende watertoets zijn de relevante waterhuishoudkundige thema's inzichtelijk gemaakt.
Thema | Toetsvraag | Relevant | Intensiteit# |
Veiligheid |
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade) 2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier? |
Nee Nee |
2 2 |
Riolering en Afvalwaterketen | 1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap? |
Nee Nee Nee |
2 1 1 |
Wateroverlast (oppervlakte-water) |
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500m2? 2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m2? 3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes? |
Nee Nee N.v.t. Nee |
2 1 1 1 |
Oppervlakte- waterkwaliteit |
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? | Nee |
1 |
Grondwater- overlast |
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 3. Is in het plangebied sprake van kwel? 4. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren? 5. Beoogt het plan aanleg van drainage? |
Nee Nee Nee Nee |
1 1 1 1 |
Grondwater- kwaliteit |
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? | Nee | 1 |
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? |
Nee Nee |
1 2 |
Volksgezondheid |
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? |
Nee Nee |
1 1 |
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur? 4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied? |
Nee Nee Ja Nee |
2 2 1 1 |
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied? | Nee | 1 |
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? | Nee | 2 |
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | Nee | 1 |
Algemeen
Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, wordt door de overheid eisen gesteld betrekking tot het duurzaam omgaan met water. In eerste instantie dient er te worden getoetst in hoeverre de voorgenomen plannen er toe leiden dat er sprake is van de toename van verhard oppervlak. Indien dit toeneemt, is het beleid erop gericht het regenwater zoveel mogelijk te infiltreren naar het freatisch grondwater, waardoor een meer natuurlijk afvoerverloop ontstaat. Dit vertaalt zich in de volgende richtlijnen:
Hierna worden de relevante waterthema's gebaseerd op de thema's uit de tabel nader uitgewerkt.
Riolering en afvalwaterketen
Huishoudelijk afvalwater van de bestaande bebouwing wordt geloosd op het gemeentelijk drukrioleringssysteem (P769). Eventuele lozingen vanuit de nieuwe werkplaats worden op de riolering aangesloten. De bestaande afvoercapaciteit is voldoende voor de afvoer van het afvalwater.
Wateroverlast
Afstromend schoonhemelwater als gevolg van de toename van verhard oppervlak met circa 150 m2 wordt ter plaatse in de bodem geïnfiltreerd.
Natte natuur
Door infiltratie van het hemelwater ter plaatse en de zeer beperkte toename van verhard oppervlak heeft het plan geen negatieve invloed op de waterhuishouding in het gebied.
Op basis van de watertoets zijn er zijn geen hydrologische beperkingen voor het plangebied of de omgeving te verwachten. Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het inzichtelijk maken van het effect van een ontwikkeling op de verkeersstructuur. Met het vergroten van het bouwvlak nemen de verkeersbewegingen niet significant toe, er is geen sprake van een onevenredige belasting van de omliggende wegen. Parkeren geschiedt op eigen terrein. Nader onderzoek naar de verkeerssituatie is niet noodzakelijk, het aspect verkeer belemmert de uitvoering van het plan niet.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming gaat het om de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Soortenbescherming is geregeld in de Flora- en faunawet.
Gebiedsbescherming
Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn worden aangemerkt als speciale beschermingszones (Natura 2000 gebieden). Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000 gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van LNV.
Natura 2000 gebied: Bekendelle
Voor de beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er voor projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden. Het dichtsbijgelegen Natura 2000 gebied is Bekendelle. Dit gebied ligt op ruim 2,5 kilometer ten oosten van het plangebied. De invloedsfeer van de voorgenomen nieuwbouw is lokaal, er treedt geen (negatief) effect op het beschermd natuurgebied in de omgeving.
Ecologische Hoofdstructuur
Provincies zijn verantwoordelijk voor de veiligstelling en ontwikkeling van de EHS in hun provincies (in het provinciaal beleid: Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone). De EHS is een netwerk van grote en kleine natuurgebieden waarin de natuur (plant en dier) voorrang heeft en wordt beschermd. Daarmee wordt voorkomen dat natuurgebieden geïsoleerd komen te liggen en dieren en planten uitsterven en dat de natuurgebieden zo hun waarde verliezen. Het plangebied ligt in de Groene Ontwikkelingszone, in paragraaf 3.1 is geconstateerd dat geen onevenredige aantasting van de aanwezige natuurwaarden plaatsvindt. Nader onderzoek, ontheffing en/of een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet is niet noodzakelijk.
Soortenbescherming
Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. De wet is vooral gericht op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. Indien plannen worden ontwikkeld voor ruimtelijke ingrepen of voornemens ontstaan om werkzaamheden uit te voeren, dient vooraf te worden beoordeeld of er mogelijke nadelige consequenties voor beschermde inheemse soorten zijn.
Voor de nieuwbouw van de werkplaats wordt de bestaande stal gesloopt. Omdat het slopen van bebouwing gevolgen kan hebben voor beschermde plant- en diersoorten moeten te slopen of te verbouwen gebouwen onderzocht worden op de aanwezigheid van beschermde dieren en muurplanten. De stal bestaat grotendeels uit hout en platen (dakbedekking) en deed dienst als schuilgelegenheid voor vee. Vanwege de afwezigheid van beschutte ruimte (tocht) is het ongeschikt voor huisvesting van vleermuizen. Overige beschermde soorten zijn niet aangetroffen.
Uit een beoordeling van de bebouwing komt naar voren dat er geen beschermde soorten aanwezig zijn of te verwachten zijn. Voor aanvang van de werkzaamheden is nader onderzoek danwel ontheffing van de Flora- en Faunawet niet noodzakelijk.
Voor alle beschermde soorten geldt wel een zogenaamde ‘algemene zorgplicht’ (artikel 2 Flora- en faunawet). Indien voor aanvang of tijdens de uitvoering van werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen, dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te voorkomen (bijvoorbeeld wegvangen en verplaatsen). Ook binnen de zorgplicht valt het zodanig inrichten van het plan dan onnodige lichtemissies richting EHS zoveel mogelijk worden voorkomen. Geadviseerd wordt dat de (toekomstige) bebouwing toegang blijft bieden voor de huismus en vleermuis.
Cultuurhistorie kan worden gedefinieerd als: "Sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie en ontwikkeling" (Nota Belvedère, 1999). Cultuurhistorische waarden zijn daarom verbonden aan landschappelijke kwaliteiten, archeologie en bouwkundige monumenten. De landschappelijke waarden en de relatie tot 'Huize Meenk' zijn respectievelijk in paragraaf 2.1 en 2.2 aan bod gekomen. Het plan zelf heeft geen betrekking op een bouwkundig monument of een karakteristiek gebouw.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn. Om deze reden zijn alle gronden in Winterswijk geïnventariseerd en beoordeeld op mogelijk aanwezige archeologische relicten. Er worden 4 waarden onderscheiden, iedere categorie kent een eigen verwachting op vondsten, waarbij 1 de hoogste en 4 de laagste verwachtingswaarde is. Deze waardering is door middel van dubbelbestemmingen vertaald in het geldende bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk".
De locatie waar gebouwd wordt heeft in het genoemde bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 4'. De gronden met deze bestemming behalve de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem. Bij deze bestemming geldt voor bebouwing van 2.500 m2 of meer een onderzoeksplicht. Voorliggend plan voorziet in bebouwing met een omvang van circa 315 m2. Nader archeologisch onderzoek is niet vereist. Het aspect cultuurhistorie en archeologie belemmert de uitvoerbaarheid van het plan niet.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Het voorliggende bestemmingsplan heeft voor de gemeente Winterswijk geen financiële consequenties, aangezien de plannen voor rekening en risico van de initiatiefnemer komen. In geval van planschade is een overeenkomst getekend waardoor eventuele planschadekosten op de initiatiefnemer verhaald kunnen worden.
Kostenverhaal
Er is sprake van een bouwplan volgens artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro), waar op basis van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) een exploitatieplan voor dient te worden vastgesteld. Lid 2 van dit artikel geeft echter aan dat het niet nodig is om een exploitatieplan vast te stellen wanneer het verhaal van kosten anderszins verzekerd is. In dit geval zijn de kosten anderszins verzekerd en is het dus niet nodig om een exploitatieplan vast te stellen.
In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de regels. Teneinde aan het nieuwe bouwvlak de juiste en volledige waarden zoals vastgelegd in het bestemmingsplan 'Integrale herziening buitengebied Winterswijk' toe te kennen, zijn deze ongewijzigd opgenomen.
Het wijzigingsplan gaat deel uit maken van het moederplan. Met de wijziging van de aanduiding bouwvlak vervalt de onderliggende aanduiding (bouwvlak) uit dat plan. Voor dit plan zijn geen verdere bijzonderheden. Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
De wijzigingsbevoegdheid is via het moederplan aan burgemeester en wethouders gegeven. Voor het opstellen van een wijzigingsplan geldt de uniforme voorbereidingsprocedure ex afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen 8 weken na afloop van de ter inzage legging een besluit moeten nemen. Daarna volgt beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Net als in een reguliere bestemmingsplanprocedure geldt bij de voorbereiding van een wijzigingsplan dat overleg moet worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Het gaat dan tenminste om de betrokken waterschappen en diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Conform afdeling 3.4 Awb ligt het ontwerpwijzigingsplan gedurende 6 weken ter inzage. Belanghebbenden kunnen dan een zienswijze indienen op het plan. Na vaststelling door burgemeester en wethouders ligt het wijzigingsplan opnieuw 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het wijzigingsplan treedt in werking daags na afloop van de tervisielegging, als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het wijzigingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Dit wijzigingsplan is in het kader van het wettelijk overleg niet toegezonden aan de Inspectie Leefomgeving & Transport.
De provincie Gelderland heeft gesteld dat in principe iedere ruimtelijke ontwikkeling in het buitengebied van Winterswijk van provinciaal belang is. Dit volgt uit de aanwijzing van het landelijk gebied van de gemeente als 'nationaal landschap' en de aanwezigheid van drie Natura2000 gebieden in de gemeente. Bij brief van 22 oktober 2009 met kenmerk 2009-018420 van de provincie is bepaald dat indien het alleen een lokaal belang betreft, inzending van de stukken niet noodzakelijk is. Onderhavig wijzigingsplan is gezien de kleinschaligheid alleen van lokaal belang en in eerste instantie niet voorgelegd aan de provincie.
Het plan is in eerste instantie niet voorgelegd aan het waterschap Rijn en IJssel. Het plan is van kleinschalige aard en op basis van de in paragraaf 4.2 uitgevoerde watertoets is geen waterhuishoudkundig belang aan de orde.
Het ontwerpwijzigingsplan heeft vanaf 25 november 2015 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.