direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Aarninkweg 1
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.WP1810BGAARNINKWG1-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De eigenaar van het perceel Aarninkweg 1, hiema te noemen initiatiefnemer, heeft de wens om een bestaande schoppe op het erf te gebruiken als woning. Ook wenst de initiatiefnemer de aanwezige vakantieboerderij/groepsaccommodatie planologisch te regelen.

De initiatiefnemer heeft de gemeente gevraagd om het perceel, kadastraal bekend als gemeente Winterswijk, sectie E, 9995 en 10001, de ligging van het bestemmingsvlak 'wonen' te wijzigen, een extra woning toe te voegen en een bestaande groepsaccommodatie planologisch te regelen.

De gemeente Winterswijk is voornemens medewerking te verlenen op basis van een wijzigingsplan. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing maakt de beoogde ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk; dat wil zeggen deze onderbouwing regelt wat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Concreet wordt de woonbestemming vergroot en de groepsaccommodatie planologisch geregeld.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Winterswijk en behoort tot het buurtschap Woold. Het gebied ligt langs de Aarninkweg. Op bijgevoegde afbeelding is de globale ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1810BGAARNINKWG1-VA01_0001.png"

Globale ligging plangebied (bron: openstreetmaps.org)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Integrale herziening buitengebied Winterswijk', vastgesteld op 27 januari 2011.

Het plangebied heeft de bestemmingen 'Agrarisch - Cultuurlandschap' en 'Wonen'. Daarnaast heeft de locatie de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 1', 'Waarde - Archeologische verwachting 3', en 'Waarde - Cultuurhistorie'. De gronden hebben tevens de aanduiding 'Functieaanduiding specifieke vorm van agrarisch met waarden - hoogteverschillen', 'Gebiedsaanduiding other: ehs verweving', 'Gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' en 'Gebiedsaanduiding other: waardevol landschap'. Op bijgevoegde uitsnede van het vigerend bestemmingsplan is het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1810BGAARNINKWG1-VA01_0002.png"

Uitsnede bestemmingsplan plangebied, plangebied blauw omlijnd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De gronden zijn onder andere bestemd voor het bestaand aantal woningen en mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden in de bodem en het waardevol landschap.
Het gebruik van een groepsaccommodatie is mogelijk indien de woonbestemming wordt vergroot en de accommodatie een bijhorende aanduiding krijgt.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De toelichting is opgebouwd uit 6 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 de uitvoerbaarheid van het plan wordt aangetoond aan de hand van relevante milieu- en omgevingsaspecten en de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 5 volgt de wijze van bestemmen, waarin uiteen wordt gezet hoe het plan juridisch is vertaald naar de verbeelding en de regels. Tenslotte komen in hoofdstuk 6 de resultaten van de procedure aan de orde.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

Het plangebied aan de Aarninkweg 1 ligt in het buitengebied van de gemeente Winterswijk, circa 1,7 km ten oosten van het buurtschap Woold. De omgeving van het plangebied kenmerkt zich vooral door de afwisseling van open landbouwgronden en houtwallen, houtsingels en bossen. Het plangebied is omringd door weilanden. In de nabije omgeving van het plangebied zijn meerdere agrarische bedrijven en burgerwoningen gevestigd. Op bijgevoegde luchtfoto is de omgeving van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1810BGAARNINKWG1-VA01_0003.png"

Luchtfoto omgeving plangebied (bron: gemeente Winterswijk)

Het plangebied is kadastraal bekend gemeente Winterswijk sectie E 9995 en 10001. Het plangebied bestaat uit een burgerwoning met enkelen bijgebouwen, een werkatelier, een minicamping en een moestuin. In het plangebied staan meerdere bomen. Op bijgevoegde luchtfoto's is de huidige situatie van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1810BGAARNINKWG1-VA01_0004.png"

Luchtfoto bestaande situatie plangebied (bron: gemeente Winterswijk)

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1810BGAARNINKWG1-VA01_0005.png"

Luchtfoto bestaande situatie plangebied (bron: gemeente Winterswijk)

2.2 Planbeschrijving

Onderhavig plan betreft het verbouwen van een atelier tot een woning en het planologisch regelen van een bestaande groepsaccommodatie. In de toekomstige situatie wordt een nieuw atelier gebouwd. De realisatie van het nieuwe bijgebouw staat los van onderhavig wijzigingsplan. Een voorwaarde van de te realiseren woning en het planologisch regelen van de groepsaccommodatie is dat het plangebied landschappelijk moet worden ingepast. Voor het plan is daarom een erfinrichtingsplan opgesteld. De volledige rapportage van het inrichtingsplan is weergegeven in Bijlage 1 en op bijgevoegde afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1810BGAARNINKWG1-VA01_0006.png"

Erfinrichtingsplan plangebied (bron: buro ontwerp & omgeving)

De nieuw te bouwen schuur, die dienst zal doen als atelier, zal aan de westzijde van het erf komen te liggen, op de plek van de huidige opslagplaats. De huidige beukenhaag wordt hierbij zoveel mogelijk gerespecteerd. Dit is feitelijk de enige mogelijke plek waar de nieuwe schuur zou kunnen staan. Er is simpelweg niet genoeg plek ten oosten van de schoppe (achter op het erf), op de meest logische plek voor de schuur. Daarnaast kan zo een koppeling worden gemaakt met de beeldentuin ten westen hiervan. De nieuwe schuur (circa 9*18 m) zal uit twee delen bestaan met een verbindingsstuk voor daglicht. Dit als verwijzing naar het deel voor en het deel achter, welke kenmerkend zijn voor de erfopzet. Voor de toekomstige opslag van materialen en hout zal aan de oostkant van de schoppe een schuur aan de schoppe worden gebouwd. Daarnaast is er de wens om in de toekomst mogelijk het verloren steenovenhuisje te herbouwen. De ontwikkeling van het steenovenhuisje valt buiten onderhavig wijzigingsplan.

De oude boomgaard ten westen van het hoofdgebouw wordt aangevuld met nieuwe hoogstam fruitbomen en drachtbomen (bijvoorbeeld zoete kers) voor de bijen. Dit zorgt voor meer biodiversiteit en een meer groen omsloten erf zoals dat historisch gezien het geval was. Aan de oostkant van het erf is een aantal notenbomen aanwezig. Deze zullen worden aangevuld met nieuwe notenbomen tot een notengaard. Denk aan tamme kastanje en walnoot. De rode beuk aan de Aarninkweg zal herplant worden. Wat betreft de verharding op het erf, zal deze in lijn zijn met de bestaande halfverharding die al aanwezig is op het erf. Dit zorgt voor een goede waterdoorlatendheid en een landelijke uitstraling.

Langs de esrand liep vroeger een klompenpad, deze zal hersteld worden langs het perceel. Het pad is een uitgemaaid graspad langs de es.

Het bestaande verbindingspad zal worden opgenomen in het ontwerp van de beeldentuin. De beeldentuin wordt opgespannen tussen het nieuwe atelier en de poel tegen de bosrand aan. De beeldentuin krijgt een natuurlijk karakter in de vorm van een bloemrijkgrasland/heemtuin met streekeigen soorten, waar in een uitgemaaid graspad kronkelt langs beelden die hier ten toon gesteld gaan worden.

Verspreid zullen drachtbomen (o.a. fruitbomen, linde, esdoorn of acacia) en fruitbomen (vergeten soorten) door de beeldentuin worden aangeplant. Dit ter bevordering van de biodiversiteit en in relatie tot de bijenkasten. Deze worden langs de rand en in het verlengde van de zichtlijn vanuit het atelier geplaatst.

Middels de zichtas zal er een (visuele)verbinding ontstaan tussen het atelier (de nieuwe schuur), via de moestuin en de beeldentuin, richting de bosrand met schraalgrasland. Aan het einde van deze zichtlijn staat een prominent kunstwerk die ook vanaf de Aarninkweg te zien is. In de heemtuin is plek voor bijenkasten, in dezelfde lengterichting van de kavel.

Met deze inpassing ontstaat een logische natuurlijke overgang en afwisseling van bos, bosrand, schraalgrasland, naar heemtuin, tot slot naar het boerenerf met bijbehorende fruitboomgaard. Kortom een rijke variatie aan ecologische gradiënten.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en biedt het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Via het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn deze regels aanvullend verankerd. In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Op 1 oktober 2012 is de Ladder in werking getreden als motiveringsvereiste onder artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het vormt daarmee een nadere invulling van artikel 3:2 van de Awb. Het Bro bepaalt dat wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, deze moet worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

De toepassing van de Ladder heeft sinds 2012 tot veel uitspraken geleid bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Op 1 juli 2017 is daarom de Ladder gewijzigd en vereenvoudigd om de in de praktijk ervaren knelpunten op te lossen en onderzoekslasten te verminderen. Met deze wijziging is beoogd de effectiviteit van het instrument te bevorderen. De 'nieuwe' Ladder bevat geen treden meer, de treden 1 en 2 zijn samengevoegd en trede 3 is geschrapt. De begrippen 'actuele' en 'regionale' zijn geschrapt. De definities zijn verder niet gewijzigd, de huidige lijn in de jurisprudentie blijft hiermee in stand. Daarnaast geldt vanaf 1 juli alleen nog voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied een uitgebreide motiveringsplicht.

Voordat de ladder voor duurzame verstedelijking wordt toegepast, moet een afweging plaatsvinden of het 'plan' een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' betreft. De Bro definieert het begrip 'stedelijke ontwikkeling' als volgt: “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”.

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er dus sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak van de Afdeling Raad van State van 28 juni 2017 (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724) dat bij meer dan 11 woningen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Voor wonen is daarmee gesteld dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Daarnaast volgt uit een uitspraak van 20 april 2016 (ABRvS 20 april 2016; ECLI:NL:RVS:2016:1075) dat wanneer er enkel sprake is van een functiewijziging, het ruimtebeslag een doorslaggevende factor is of er kan worden gesproken van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Nationaal Landschap

Op basis van landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten heeft het Rijk in het verleden een selectie gemaakt van twintig ‘Nationale landschappen’. Het gebied Winterswijk maakte deel uit van deze selectie vanwege de volgende kernkwaliteiten: kleinschalige openheid, groene karakter en microreliëf. Met de vaststelling van de SVIR is het landschapsbeleid losgelaten. De verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal laat het Rijk over aan de provincies.

Planspecifiek

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In het kader van het Rijksbeleid is geen sprake van direct belang bij of rechtstreekse doorwerking op het plangebied. Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR.

Ladder duurzame verstedelijking

Met onderhavig plan wordt een groepsaccommodatie planologisch geregeld en een werkatelier omgezet naar een burgerwoning. Doordat minder dan 11 woningen worden toegevoegd is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de Ladder is daarmee niet van toepassing.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 (geactualiseerd januari 2018) heeft de provincie Gelderland de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan 2005, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie. Met de Omgevingsvisie kiest de provincie voor een gezamenlijke aanpak met gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en particulieren van de maatschappelijke opgaven voor de komende vijf à tien jaar. Hierbij staan twee hoofddoelen centraal:

  • een duurzame economische structuur;
  • het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

De provinciale hoofddoelen zijn in vertaald in provinciale ambities. Afhankelijk van het accent van de ambitie, zijn zij in de Omgevingsvisie opgenomen onder 'Divers', 'Dynamisch' of 'Mooi' Gelderland.

  • Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten;
  • Dynamisch Gelderland betreft de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit;
  • Mooi Gelderland betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming danwel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen. Het gaan dan om cultuurhistorie, natuur, water en ondergrond.

Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's en samenwerking met partners. Ten aanzien van de functie wonen in de Achterhoek is het streven om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden. In de Regionale Woonagenda agenderen alle (relevante) partijen in een regio de regionale opgaven op het gebied van wonen. Zij maken afspraken over wat zij hieraan gaan doen. De provincie is een van de partijen. De agenda gaat onder meer over hoe partijen met elkaar invulling geven aan flexibiliteit, levensloopbestendigheid, betaalbaarheid, het aandeel 'huur' en andere kwaliteiten waaraan behoefte is.

Gelderse Ladder

Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen, staat de 'Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik' centraal. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Bro. Dit houdt in dat in bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan (behoefte, bestaand stedelijk gebied, bereikbaarheid).

De ambitie is om bij de toepassing van de Gelderse ladder expliciet aandacht te schenken aan de borging van ruimtelijke kwaliteit of kwaliteit van de leefomgeving. Het is van belang dat er een goede match ontstaat tussen de kwaliteiten van het ruimtelijk initiatief en de kwaliteiten van de (uiteindelijk gekozen) locatie en het omliggende gebied.

Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 (geactualiseerd januari 2018) heeft de provincie Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen uit de Omgevingsvisie. In de Omgevingsverordening is ten aanzien van de functie wonen bepaald dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan zijn wanneer dit past in het Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

Aangezien de juridische borging is vastgelegd in het Bro, is de Gelderse Ladder niet nogmaals opgenomen in de Omgevingsverordening.

Planspecifiek

Omgevingsvisie Gelderland

Het gehele plangebied is in de omgevingsvisie aangewezen als Groene Ontwikkelingszone (GO). De GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. Voor de bescherming en ontwikkeling van de GO is de Omgevingsverordening het juridisch vangnet. De GO bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Het gaat vooral om landbouwgrond, maar ook om terreinen voor verblijfs- en dagrecreatie, infrastructuur, woningen en bedrijven.

Onderhavig plan betreft het planologisch regelen van een groepsaccommodatie en het omzetten van een werkatelier naar een burgerwoning. Het plan wordt landschappelijk ingepast, waardoor de natuur in de omgeving wordt versterkt. Op bijgevoegde uitsnede van de Omgevingsvisie Gelderland is het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1810BGAARNINKWG1-VA01_0007.png"

Uitsnede Omgevingsvisie Gelderland, groene ontwikkelingszone, plangebied blauw omcirkeld (bron: provincie Gelderland)

Gelderse Ladder

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot de ladder. Dit aspect is reeds toegelicht in paragraaf 3.1.

3.3 Regionaal beleid

Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2015

Er heeft binnen de Regio Achterhoek een uitgebreide analyse plaatsgevonden van de ontwikkelingen op de woningmarkt, de bestaande woningvoorraad en de toekomstige behoefte (de 'kernenfoto's'). De uitkomsten van deze analyse zijn vastgelegd in de 'Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025'. De Regionale Woonagenda Achterhoek is vastgesteld door de gemeenteraad op 27 mei 2015. Een belangrijke conclusie van de uitgevoerde analyse (die ook is vastgelegd in het actuele woonbeleid) is dat de geplande woningbouwopgave met 10% moet worden gereduceerd. Dit in aanvulling van de eerdere reductie van het aantal woningbouwplannen die in regionale afspraken is vastgelegd in 2010. De reden hiervoor is dat het aantal geplande nieuwbouwwoningen de toekomstige vraag zal overstijgen. Dit betekent dat iedere gemeente een stringent beleid moet voeren als het gaat om het toevoegen van nieuwe woningen. Zo wordt bijvoorbeeld in de hele regio onderzocht of de woningbouwcapaciteit in bestaande woningbouwplannen teruggebracht kan en moet worden. De gemeenten in de Achterhoek monitoren de voorgenomen woningbouwopgave aan de hand van een gemeentelijke planningslijst. Deze lijst ziet op het toevoegen van nieuwe woningen. Dit initiatief staat op de gemeentelijke planningslijst.

Planspecifiek

Naar aanleiding van de Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025 is een zogenaamde 'planningslijst woningbouw 2010-2020' opgesteld. De te realiseren woning aan de Aarninkweg 1 is in deze lijst opgenomen, c.q. gereserveerd.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Visie Buitengebied

In de Visie Buitengebied 2005 worden algemene kaders geschetst voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het hoofddoel voor de visie buitengebied is 'behoud door ontwikkeling'. Dit wil zeggen het behoud van de bijzondere cultuurhistorische, landschappelijke en ecologische kwaliteiten die het gebied herbergt en ruimte bieden aan nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Diverse economische dragers maken het buitengebied van Winterswijk leefbaar en vitaal. Voor het landschap is een continue ontwikkeling van belang. Er wordt niet gestreefd naar herstel van een historisch landschap, maar naar het realiseren van een landschap van deze tijd, dat is geïnspireerd op het verleden. De Visie Buitengebied biedt in zijn algemeenheid dus ruimte voor nieuwe initiatieven.

Planspecifiek

Door de verschuiving van het type bewoners van het buitengebied in Winterswijk streeft de gemeente er naar om de verschuivende functies op elkaar af te stemmen. Met onderhavig plan wordt een groepsaccommodatie planologisch geregeld en een burgerwoning gerealiseerd in een karakteristieke schoppe. Het perceel wordt landschappelijk ingepast. De landschappelijke inpassing is in paragraaf 2.2 toegelicht. Daarnaast vormt de woning een toegevoegde waarde voor de diversiteit en leefbaarheid van het buitengebied. Het plan voorziet in een versterking van de aanwezige natuur- en landschapswaarden en past binnen het gemeentelijke beleid zoals dat geformuleerd is in de Visie Buitengebied.
Het plan is in overeenstemming met de doelstellingen en ambities van het gemeentelijk beleid.

3.4.2 Landschapsontwikkelingsplan

Op 4 november 2009 is het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) vastgesteld. Het LOP kan worden opgevat als een uitwerking van het Landschapsonderdeel van de Visie Buitengebied. Het LOP is de basis voor de uitvoering van landschapsprojecten en bevat het kader voor de invulling van het 'ja-mits' en 'nee- tenzij' beleid voor 'Waardevolle Landschappen' zoals verwoord in de Structuurvisie Gelderland 2005. De Structuurvisie is inmiddels vervangen door de Omgevingsvisie. Op termijn zal de provinciale ambitie ten aanzien van natuur en landschap worden uitgewerkt in een Gebiedenatlas. Dit is in wezen een actualisering van onder andere het LOP. Het voorliggende initiatief is getoetst aan het LOP.

De hoofddoelstelling van het LOP is het bewaren en bevorderen van de unieke landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden die Winterswijk heeft, om een bijdrage te leveren aan:

  • Versterking van de leefomgeving van bewoners en de waarborging van het cultureel erfgoed voor toekomstige generaties door functies op adequate wijze te situeren, te combineren en vorm te geven;
  • Stimulering van lokale en regionale alternatieven voor verbetering van het landschap, waarbij samenhang, identiteit, verscheidenheid en beleefbaarheid van het landschap worden versterkt;
  • Stimulering van particulieren en burgers in het uitvoeren van adequaat beheer van eigendommen, tot participatie in de beleidsuitvoering en tot het nemen van initiatieven als invulling van de eigen verantwoordelijkheid voor het behoud en de versterking van de kwaliteit van de leefomgeving;
  • Vorming van een helder referentiekader voor de beoordeling van en het stellen van voorwaarden bij ruimtelijk relevante ingrepen vanuit de optiek van landschapskwaliteit.

Planspecifiek

Met onderhavig plan wordt een karakteristieke schoppe ingericht als woning en wordt het plangebied landschappelijk ingepast. De landschappelijke inpassing van het plangebied is voorwaardelijk verplicht gesteld in de regels van dit wijzigingsplan. De landschappelijke inpassing zorgt voor een verbetering van de omgeving, waarbij samenhang, identiteit, verscheidenheid en beleefbaarheid van het landschap worden versterkt.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Milieuaspecten

4.1.1 Bodem

Bij een bestemmingsplanprocedure wordt op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgesteld of de bodemkwaliteit een belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan. Aan de hand van beschikbare bodeminformatie wordt onderbouwd wat de verwachte bodemkwaliteit is, of bodemonderzoek nodig is en of er maatregelen nodig zijn om de bodemkwaliteit geschikt te maken voor het beoogde gebruik. Deze paragraaf betreft de Wet bodembescherming, het Besluit Asbestwegen, het Besluit bodemkwaliteit, de Woningwet/bouwverordening en de Arbowet.

Planspecifiek

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is door de Omgevingsdienst Achterhoek een bodemadvies opgesteld.

Inventarisatie en Inhoudelijke beoordeling

Om in beeld te brengen of ter plaatse van Aarninkweg 1 in Winterswijk Woold mogelijk sprake is van bodemverontreiniging is een inventarisatie uitgevoerd:

  • Op het perceel is een woonhuis aanwezig. Voor zover bekend hebben in het verleden geen bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden.
  • Op de locatie is, voor zover bekend, geen ondergrondse tank aanwezig geweest.
  • Op de locatie is, voor zover bekend, niet eerder bodemonderzoek verricht.
  • Als gevolg van een mogelijk aanwezige erfverharding van puin of het (vml.) gebruik van asbesthoudend bouwmateriaal heeft het perceel op de provinciale bodematlas een hoge asbest(bodem)verdenking. Of deze asbestverdenking terecht is, kan ter plaatse beoordeeld worden. Uit de beschikbare luchtfoto's blijkt dat één of meerdere schuurtjes waarschijnlijk voorzien zijn van asbesthoudende dakbedekking. Door afwatering of erosie kan een asbestverontreiniging in de onderliggende bodem ontstaan zijn.
  • De locatie is niet opgenomen op de lijst met sloopmeldingen of asbestinventarisaties van de gemeente (2004 tot juli 2017).
  • Op oude luchtfoto's (>2008) en historisch kaartmateriaal (http://www.topotijdreis.nl/) zijn geen bijzonderheden of bodemverstoringen zichtbaar.
  • De milieu- en bodeminformatie van aangrenzende percelen geven geen aanleiding om op de locatie bodemverontreiniging te verwachten.


Conclusies en Advies

Uit de bodeminventarisatie blijkt dat ter plaatse van het plangebied alleen sprake is van een hoge asbestverdenking. Mogelijk door het gebruik van asbestdakbedekking op de schuurtjes of door de aanwezigheid asbestverdacht puin als erfverharding. Niet uitgesloten kan worden dat als gevolg hiervan bodemverontreiniging is ontstaan. De gronden van de vervuiling hebben een agrarische bestemming. De betreffende gronden worden niet gewijzigd naar een gevoeligere bestemming (wonen). Om deze reden is geen bodemonderzoek vereist.

Het initiatief is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

Aandachtspunten

In algemene zin worden de volgende aanbevelingen gedaan:

  • Wanneer tijdens de planrealisatie in de bodem onverwacht zintuiglijke afwijkingen worden geconstateerd, dient het werk direct gestaakt te worden en de gemeente te worden geïnformeerd.
  • Voor de toepassing van vrijkomende grond en bouwstoffen gelden de voorschriften uit het Besluit bodemkwaliteit.
  • Wanneer tijdens planrealisatie grondwater wordt onttrokken (bemaling) en geloosd, behoort vooraf toestemming te worden gegeven door het betreffende bevoegd gezag.
  • Wanneer het uitvoeren van bodemonderzoek nodig is, is het raadzaam om de onderzoeksstrategie vooraf met de Omgevingsdienst Achterhoek af te stemmen en de rapportage nadien door de Omgevingsdienst te laten beoordelen.
4.1.2 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • 1. een verzorgingstehuis;
    • 2. een psychiatrische inrichting;
    • 3. een kinderdagverblijf.

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wgh worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en/of industrieterreinen.

Planspecifiek

In de zin van de Wgh voorziet dit plan in een geluidgevoelig object (burgerwoning). Het plangebied ligt langs de Aarninkweg, een landweg die voornamelijk wordt gebruikt door bestemmingsverkeer. Voor deze weg geldt een maximale snelheid van 60 km per uur. De Wet geluidhinder bepaalt dat deze wegen een geluidszone van 250 m hebben. Doordat deze weg voornamelijk wordt gebruikt door bestemmingsverkeer, wordt niet verwacht dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevel wordt overschreden. Het uitvoeren van verder akoestisch onderzoek wordt daarmee als niet noodzakelijk geacht.

4.1.3 Lucht

De Wet milieubeheer biedt het kader om te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Een uitzondering op deze verplichting om de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen op de luchtkwaliteit mee te wegen, vormen bepaalde typen projecten die niet in betekende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit. Het begrip NIBM is uitgewerkt in het "Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)", en de bijbehorende "Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)".

Een plan draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de "3% grens" niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1.2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2. De Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen een invulling aan de NIBM grens. Indien er binnen de getalsmatige begrenzing van de Regeling wordt gebleven, is er geen nader onderzoek nodig. Bij de ruimtelijke ontwikkeling is er dan automatisch sprake van een niet in betekende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit.

Planspecifiek

Voor de functie wonen zijn locaties die niet meer dan 1500 woningen omvatten, aangemerkt als gevallen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Met onderhavig plan wordt één woning toegevoegd. Hierdoor draagt de ontwikkeling 'niet in betekende mate bij aan luchtverontreiniging'. Toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit kan daarmee achterwege blijven. Het plan is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect lucht.

4.1.4 Bedrijfs- en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid gebruik te maken van de afstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom is deze publicatie te gebruiken voor het verantwoord inpassen van bedrijvigheid in een woon- of werkomgeving. De publicatie geeft informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op elkaar af te stemmen. In bijgevoegde tabel zijn de afstanden uit de publicatie van de VNG weergegeven.

Afstand   Code  
10   1  
30   2  
50   3.1  
100   3.2  
200   4.1  
300   4.2  
500   5.1  
700   5.2  
1000   5.3  
1500   6  

Tabel met afstanden uit de VNG publicatie

Het is niet de bedoeling om de in deze publicatie genoemde richtafstanden zonder meer toe te passen. De afstanden zijn namelijk afhankelijk van de omgevings- en bedrijfskenmerken. Dit leidt tot een gemotiveerd toepassen van de afstanden. Uitgangspunt is dat de in de bedrijvenlijst genoemde afstanden gelden tussen enerzijds de perceelgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van de woning. De richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. Dit kan zowel een rustige woonwijk als een rustig buitengebied zijn.

Het kan zo zijn dat specifieke wet- en regelgeving andere afstanden voorschrijft. Deze gaan dan voor de afstanden uit de VNG-publicatie. Te denken valt aan de Wet geurhinder en veehouderij, het Activiteitenbesluit of het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Planspecifiek

In de nabije omgeving van het plangebied (<1,2 km) zijn geen niet-agrarische bedrijven gevestigd. Het plan vormt daarmee geen belemmering voor omliggende bedrijven.

4.1.5 Geur

Voor de uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling moet de geuruitstoot (emissie) van omliggende (agrarische) bedrijven worden onderzocht. Bij geurbelasting (of immissie) gaat het om de hoeveelheid geur (uitgedrukt in odour units per kubieke meter lucht), die op een geurgevoelig object terecht komt. Bij het afwegen welke afstand voldoende is tussen geurbronnen en geurgevoelige objecten moet rekening worden gehouden met de ligging van de geurcontour behorend bij het aanvaardbare hinderniveau.

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) betreft het toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen die raakvlakken hebben met mogelijke geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid tussen dieren met geuremissiefactoren en dieren zonder geuremissiefactor.

  • Dieren met geuremissiefactoren (niet-vaste afstandsdieren)

Voor dieren waarvoor een geuremissiefactor is opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv), wordt de geurhinder beoordeeld aan hand van artikel 3 van de Wgv. In dat geval mag de geurbelasting op een ‘geurgevoelig object’ een bepaalde waarde niet overschrijden en gelden minimumafstanden voor (voormalige) bedrijfswoningen. In bijgevoegde tabel zijn de normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor weergegeven.

Locatie geurgevoelig object:   Maximaal toegestane geurbelasting
(odour units per m3 lucht):  
concentratiegebied binnen bebouwde kom   3,0 ouE/m3  
concentratiegebied buiten bebouwde kom   14,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom   2,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom   8,0 ouE/m3  

Tabel met normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor (bron: Wgv)

Dieren waarvoor geen geuremissie is vastgelegd vallen onder de vaste afstandsdieren.

  • Dieren zonder geuremissiefactoren (vaste afstandsdieren)

Voor dieren waarvoor geen geuremissiefactor is opgenomen in de Rgv, wordt de geurhinder beoordeeld op grond van artikel 4, van de Wgv. In dat geval dient tenminste een minimale afstand tussen veehouderij en ‘geurgevoelig object’ te worden aangehouden. Het gaat hierom de afstand tussen het emissiepunt van een dierenverblijf en de buitenzijde van het geurgevoelig object. De afstanden betreffen binnen de bebouwde kom 100 m en buiten de bebouwde kom 50 m.

De afstand tussen dierenverblijven en geurgevoelige objecten moet binnen de bebouwde kom minstens 100 meter zijn. Buiten de bebouwde kom betreft deze afstand 50 meter.

Planspecifiek

Op circa 120 m afstand van het plangebied is een agrarisch bedrijf met vaste afstandsdieren gevestigd. Voor deze bedrijven geldt een richtafstand van 50 m. Het plangebied voldoet ruimschoots aan deze afstand.

Op circa 1,4 km afstand van het plangebied zijn 2 intensieve veehouderijen met niet-vaste afstandsdieren gevestigd. Op bijgevoegde uitsnede van de Plan MER van de gemeente Winterswijk is weergegeven dat het leefklimaat ter plaatse van het plangebied in de huidige situatie 'zeer goed' is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1810BGAARNINKWG1-VA01_0008.png"

Uitsnede Plan MER gemeente Winterswijk, plangebied blauw omcirkelt (bron: gemeente Winterswijk)

4.1.6 Externe Veiligheid

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers, dit is respectievelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel wordt geacht, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden.

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi, stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld. De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

Planspecifiek

Op bijgevoegde kaart van Nederland.risicokaart.nl is weergegeven dat in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen gevestigd zijn. Het plangebied omvat geen risicovolle inrichting. Het plan is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1810BGAARNINKWG1-VA01_0009.png"

Uitsnede Nederland.risicokaart.nl, plangebied blauw omcirkelt (bron: Nederland.risicokaart.nl)

4.2 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening worden gehouden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan moet worden opgenomen.

Archeologie

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn. Om deze reden zijn alle gronden in Winterswijk geïnventariseerd en beoordeeld op mogelijk aanwezige archeologische relicten. Er worden 4 waarden onderscheiden, iedere categorie kent een eigen verwachting op vondsten, waarbij 1 de hoogste verwachtingswaarde is en 4 de laagste.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Het boerenerf is het verhaal van ‘voor en achter’, ‘sier en nut’ en ‘wonen en werken’. De balans tussen deze twee werelden geven het boerenerf een gezicht. Het werkgedeelte, overwegend op het achtergedeelte van het erf, was het domein van de man. De man had de verantwoordelijkheid voor de dieren, de wagens, de werktuigen en het bedrijfsgedeelte. Kortom, hij had de zorg voor “het achter”. Het gras werd er gemaaid met een zeis, de bomen waren van hetzelfde soort als in het landschap en de verharding was van ruwer materiaal dan ‘voor’. Het boerderijgedeelte bestond uit eenvoudige dakbedekking en de vele deuren markeerden het werkgedeelte.

Het domein van de vrouw bestond uit het voorgedeelte met het daarbij liggende terrein met de bleek, de moestuin, de huisweide, eventueel de siertuin en de boerenboomgaard. Dit was de plek waar gewoond werd, waar de vele ramen voor licht zorgden. In de tuin, waar langzamerhand de sier belangrijker werd dan het nut, werd het gras wekelijks gemaaid, stonden parkbomen en waren de paden ‘verhard’ met aangeharkt grind of zand. Het was een onderscheid tussen vies en schoon, tussen geld verdienen en geld uitgeven. Een strootje werd ‘voor’ gelijk van de vloer geveegd, terwijl een strootje ‘achter’ zomaar een jaar kon blijven liggen.

Als dit wordt vertaald naar onderhavig plangebied is het gele gebied (bijgevoegde afbeelding) het voorerf waar geen of alleen kleinschalige (bv. een kippenhokje) bouwwerken gewenst zijn. Het groene deel is het áchter waar van oudsher de schuren stonden. Het is dan wel wenselijk om de bouwwerken niet in de oude wal te plaatsen.

Met het wijzigen van het bestemmingsvlak wonen (zie inrichtingsplan, Bijlage 1), wordt het voor- en achtererfprincipe, zoals is weergegeven op bijgevoegde afbeelding, zoveel mogelijk gerespecteerd en gewaarborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1810BGAARNINKWG1-VA01_0010.png"

Voor- en achtererf plangebied (bron: gemeente Winterswijk)

Archeologie
In het plangebied geldt de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 1' en 'Waarde - Archeologische verwachting 3' ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden. Dit betekent dat bij een bodemverstoring van groter dan een bepaalde oppervlakte archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

Met onderhavig plan worden enkel inpandige werkzaamheden uitgevoerd. De bouw van het atelier wordt in een later stadium uitgevoerd. Bij de ontwikkeling van dit bijgebouw wordt te zijner tijd onder andere getoetst aan het aspect archeologie.

Het initiatief is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect cultuurhistorie en archeologie.

4.3 Flora en fauna

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.


Gebiedsbescherming

De Wet natuurbescherming richt zich op de bescherming van gebieden. In de Wet natuurbescherming zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:

  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.

Naast deze drie soorten gebieden is in het kader van de gebiedsbescherming het Nationaal natuurnetwerk van belang. Dit is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones die tussen de natuurgebieden liggen. Het natuurnetwerk draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.

Soortenbescherming

Voorts is in de Wet natuurbescherming de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren geregeld: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Onderzocht moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.


Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook voor het voorliggende plan, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website http://synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Op de bijgevoegde uitsnede is weergegeven dat op circa 2,3 km en 2,6 km afstand van het plangebied de Natura 2000-gebieden Wooldseveen en Bekendelle zijn gelegen. Natura 2000-gebieden hebben een externe werking.

Gelet op de grote afstand en de beperkte impact van de ingreep (planologisch regelen groepsaccommodatie en verbouwen van atelier naar woning) kunnen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden op voorhand worden uitgesloten. Nadere toetsing in de vorm van een passende beoordeling of het aanvragen van een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is niet aan de orde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1810BGAARNINKWG1-VA01_0011.png"

Uitsnede natuurkaart Nederland (bron: synbiosys.alterra/natura2000)

Soortenbescherming

Onderhavig plan voorziet in het wijzigen van een voormalig atelier naar een burgerwoning en het planologisch regelen van een groepsaccommodatie. De gronden waarop het plangebied betrekking heeft zijn thans in gebruik als tuin of weiland en hebben, gelet op dit gebruik, naar verwachting geen bijzondere natuurwaarden. Voor mogelijk aanwezige beschermde soorten en functies zijn er voldoende uitwijkmogelijkheden, nader onderzoek en/of ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming wordt daarmee niet noodzakelijk geacht.

4.4 Verkeer

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het effect van de beoogde ontwikkeling op de verkeersstructuur inzichtelijk te worden gemaakt. Het plan betreft het wijzigen van een atelier naar een burgerwoning en het planologisch regelen van een groepsaccommodatie. Het verkeer ten behoeve van de inrichtingen kan zonder verkeerskundige maatregelen worden afgewikkeld op de Aarninkweg.

Het aantal te realiseren parkeerplaatsen is geregeld in het bestemmingsplan 'facetbestemmingsplan parkeren Winterswijk', vastgesteld op 28 juni 2018. Volgens dat bestemmingsplan geldt voor een vrijstaande woning in het buitengebied een parkeernorm van 2,5 parkeerplaatsen. Voor een groepsaccommodatie in het buitengebied wordt een parkeernorm van 1 parkeerplaats per kamer gehanteerd. Doordat de accommodatie 7 kamers telt, betreft deze inrichting een parkeernorm van 7 parkeerplaatsen.

In het plangebied moeten dus 12 parkeerplaatsen worden gerealiseerd en in stand worden gehouden. Deze norm is als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan.

Het plan is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect verkeer.

4.5 Water

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde en duurzame watersystemen. Het Waterschap Rijn en IJssel laat in het Waterbeheerplan 2016-2021 zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten het waterschap in de samenwerking met haar partners wil leggen. Vanuit die omgevingsverkenning wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.

Voor het taakgebied Veiligheid water is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het taakgebied Voldoende water is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor Schoon water is het uitgangspunt “stand still - step forward”. Essentieel is het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem met als einddoel een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Partnerschappen met gemeenten en andere partijen zorgen voor een effectieve en efficiënte (afval)waterketen. Door optimalisatie van de behandeling van afvalwater wordt een bijdrage geleverd aan een goede volksgezondheid en een schoon watersysteem. Het terugwinnen van energie en grondstoffen uit afvalwater draagt bij aan een meer circulaire economie.

Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.

Planspecifiek

Onderhavig plan betreft een functiewijziging van de bestaande bebouwing aan de Aarninkweg 1. In de bijgevoegde tabel worden de relevante waterthema's geselecteerd en vervolgens beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP1810BGAARNINKWG1-VA01_0012.png"

Riolering en afvalwaterketen

Huishoudelijk afvalwater van de bestaande bebouwing is aangesloten op het gemeentelijk drukrioleringssysteem (P800). Afvalwater ten gevolge van de nieuw te bouwen atelier moet ook op het drukrioleringssysteem worden aangesloten. De capaciteit van het rioleringssysteem is voldoende voor de afvoer van het afvalwater.


Wateroverlast (oppervlaktewater)

Hemelwater mag niet worden aangesloten op het drukrioleringssysteem. Zowel het bestaande als het nieuwe verharde oppervlak (van dak en terrein) moet binnen het perceel geïnfiltreerd worden of worden geborgen in een retentievoorziening. Dat kan bijvoorbeeld in een vijver of een zaksloot.


Inrichting en beheer

Bij de inrichting, het bouwen en het beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem te worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen moeten worden vermeden om bodem- en watervervuiling te voorkomen.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

Het voorliggende plan heeft voor de gemeente Winterswijk geen financiële consequenties, aangezien de plannen voor rekening en risico van de initiatiefnemer komen. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet noodzakelijk. In geval van planschade is een overeenkomst getekend waardoor eventuele planschadekosten op de initiatiefnemer verhaald kunnen worden. Het plan is daarmee economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Algemeen

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).


Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • 1. het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • 2. het bebouwen van de gronden;
  • 3. het verrichten van werken (aanleggen).


Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook van toepassing voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

Opbouw van de regels

Het bestemmingsplan is conform de daaraan te stellen wettelijke eisen zoals vastgelegd in de Standaard voor Bestemmingsplannen 2012 opgesteld. De regels hebben een vaste opbouw en de hoofdstukken zijn als volgt verdeeld:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.

Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels en algemene afwijkings- en wijzigingsregels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.2 Dit bestemmingsplan

De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen in de toelichting is beschreven. In deze paragraaf is als bedoeld in artikel 3.1.3. van het Besluit ruimtelijke ordening een beschrijving opgenomen van de bestemmingen die in het bestemmingsplan voorkomen.

Agrarisch - Cultuurlandschap

De voor Agrarisch - Cultuurlandschap aangewezen gronden zijn met name bestemd voor de uitoefening voor een agrarisch bedrijf.

Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen in een burgerwoning. Het aantal wooneenheden is vastgelegd in de regels van dit bestemmingsplan. Gebouwen zijn binnen de woonbestemming toegestaan. Ten aanzien van het parkeren is een parkeernorm opgenomen. Een groepsaccommodatie is toegestaan binnen de functieaanduiding 'Groepsaccommodatie'.

Dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 1

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

Dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 3

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

Dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie

De voor Waarde - Cultuurhistorie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden van de bestaande woning in het plangebied (karakteristiek object).

Gebiedsaanduiding other: ehs verweving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'EHS Verweving' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het beschermen en ontwikkelen van landschappelijke en ecologische waarden.

Gebiedsaanduiding other: waardevol landschap

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'waardevol landschap' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het beschermen en ontwikkelen van het waardevolle landschap.

Gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied

Ter plaatse van de gronden met deze gebiedsaanduiding zijn geen intensieve veehouderijen toegestaan.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht ligt het ontwerpwijzigingsplan gedurende 6 weken ter inzage. Belanghebbenden kunnen dan een zienswijze indienen op het plan. Na vaststelling door het college van burgemeester en wethouders ligt het wijzigingsplan opnieuw 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het wijzigingsplan treedt in werking daags na afloop van de tervisielegging, als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het wijzigingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag artikel 3.1.1. Bro overleg

Bij de voorbereiding van een wijzigingsplan geldt dat overleg moet worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het gaat dan tenminste om de betrokken waterschappen en diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Dit wijzigingsplan is vanwege de geringe omvang niet voorgelegd aan de provincie Gelderland.

Dit wijzigingsplan is in eerste instantie niet voorgelegd aan het waterschap Rijn en IJssel. Uit de watertoets komt naar voren dat het plan een beperkt waterhuishoudkundig belang treft. Er zijn geen aanvullende maatregelen of voorwaarden noodzakelijk. Zie voor een nadere onderbouwing de watertoets in paragraaf 4.5.

6.3 Verslag zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan heeft vanaf 26 maart 2019 tot en met 7 mei 2019 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend op het ontwerpwijzigingsplan.

Bijlagen bij toelichting