direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Meenkmolenweg 16
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.WP2205BGMEENKMWG16-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op de locatie Meenkmolenweg 16 te Corle, in het buitengebied van de gemeente Winterswijk, bevindt zich een woonerf. De bebouwing op het erf bestaat uit een boerderij met aangebouwd woonhuis en een karakteristieke schoppe. De eigenaar van het erf is voornemens om de karakteristieke schoppe om te vormen tot een woning. Hiermee komt het totaal aantal woningen op het erf op twee.

Het realiseren van een extra woning op de locatie is in strijd met het geldende bestemmingsplan, aangezien ter plaatse van het plangebied het bestaande aantal woningen is toegestaan, in dit geval één woning. In het geldende bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" is een wijzigingsbevoegdheid (artikel 35.6 van de planregels) opgenomen waarmee de bestemming 'Wonen' kan worden gewijzigd in de bestemming 'Wonen', waarbij meerdere woningen toegestaan zijn.

De gemeente Winterswijk is voornemens medewerking te verlenen door middel van een wijzigingsplanprocedure. Voorliggend wijzigingsplan geeft invulling aan de hiervoor genoemde wijzigingsbevoegdheid en voorziet in de juridisch-planologische vertaling van het voornemen. In voorliggend wijzigingsplan wordt aangetoond dat de gewenste ontwikkeling in overeenstemming is met 'een goede ruimtelijke ordening'.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de Meenkmolenweg 16 in de buurtschap Corle, op circa 2,6 kilometer ten westen van de kern van Winterswijk. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van Winterswijk en de directe omgeving indicatief weergegeven. Het plangebied is hierin aangegeven met respectievelijk de rode ster en rode contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP2205BGMEENKMWG16-OW01_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied ten opzichte van Winterswijk en de directe omgeving (bron: PDOK)  

1.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied gelden het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" en het "facetbestemmingsplan parkeren Winterswijk". Deze plannen zijn door de gemeenteraad van Winterswijk vastgesteld op respectievelijk 27 januari 2011 en 28 juni 2018.

Het "facetbestemmingsplan parkeren Winterswijk" legt planologisch de parkeernormen in de gehele gemeente Winterswijk vast. Voor de duiding van het planologisch regime is het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" hoofdzakelijk van belang.

Op basis van het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk " is het plangebied voorzien van de enkelbestemming 'Wonen' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie', 'Waarde - Archeologische verwachting 1', 'Waarde - Archeologische verwachting 2' en 'Waarde - Archeologische verwachting 3'. Daarnaast kent het plangebied de gebiedsaanduidingen 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied', 'waardevol landschap', en 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'.

In afbeelding 1.2 is de verbeelding van het geldende bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk " weergegeven. Het plangebied is indicatief aangegeven met de rode contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP2205BGMEENKMWG16-OW01_0002.png"  
Afbeelding 1.2 Uitsnede verbeelding geldend planologisch regime (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)  
1.3.1 Bestemmingen en aanduidingen

Enkelbestemmingen
De voor 'Wonen ' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor het bestaande aantal woningen dan wel het aangegeven aantal woningen ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen en erven.

Dubbelbestemmingen
De gronden in het plangebied zijn voorzien van vier archeologische dubbelbestemmingen Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen ten behoeve van het oprichten van een bouwwerk dient, afhankelijk van de oppervlakte van de bodemingreep, de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld.

'Gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied'

De gronden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, indien dit leidt tot een groter risico op grondwaterverontreiniging.

Gebiedsaanduiding 'waardevol landschap'

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'waardevol landschap' is, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het beschermen en ontwikkelen van het waardevol landschap.

Gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'

Voor de gronden ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' zijn aanvullende regels gesteld voor intensieve veehouderijen.

1.3.2 Strijdigheid

Op basis van het geldende bestemmingsplan is ter plaatse van het plangebied het bestaande aantal woningen toegestaan. Het verbouwen van een schoppe tot woning, waarbij sprake is van het toevoegen van één woning, is daarmee in strijd met het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" kent op basis van artikel 35.6 een wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van het wijzigen van de bestemming 'Wonen' naar meerdere wooneenheden, mits er voldaan wordt aan de voorwaarden. In paragraaf 3.4.4 van onderhavig wijzigingsplan wordt de ontwikkeling getoetst aan de geldende voorwaarden.

1.4 Leeswijzer

Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De toelichting is opgebouwd uit 6 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie en het planvoornemen beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 de uitvoerbaarheid van het plan wordt aangetoond aan de hand van relevante milieu- en omgevingsaspecten en de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 5 volgt de wijze van bestemmen, waarin uiteen wordt gezet hoe het plan juridisch is vertaald naar de verbeelding en de regels. Tenslotte komen in hoofdstuk 6 de resultaten van de procedure aan de orde.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

Het plangebied betreft het woonerf aan de Meenkmolenweg 16 in de buurtschap Corle in het buitengebied van de gemeente Winterswijk. Winterswijk ligt in de Gelderse Achterhoek waar diverse landschapstypen zijn te onderscheiden. Het plangebied ligt op de grens van de landschapstypen van het oude hoevenlandschap met essen aan de westzijde (de Corleresch) en het broek- en goorontginningslandschap aan de Oostzijde van de Meenkmolenweg (Bessinkgoor). De meeste essen zijn nog wel als zodanig te herkennen, maar steilranden zijn nagenoeg geheel verdwenen aangezien de gronden grotendeels in cultuur zijn gebracht. De directe omgeving van het plangebied bestaat daardoor voornamelijk uit agrarische gronden en verspreid liggende woonerven. Direct ten noorden van het plangebied is restaurant 'De Woord' gevestigd. Grenzend aan het zuiden en oosten is een plantenkwekerij met bijbehorend kassencomplex aanwezig. In afbeelding 2.1 wordt met twee luchtfoto's de huidige situatie van het plangebied in beeld gebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP2205BGMEENKMWG16-OW01_0003.png"  
Afbeelding 2.1: Luchtfoto huidige situatie plangebied (bron: PDOK)  

Binnen het plangebied zelf is in de huidige situatie één woning aanwezig. Dit betreft een voormalige boerderij met een aangebouwd woongebouw. Daarnaast is in het plangebied een karakteristieke schoppe aanwezig. Verder bestaat het plangebied uit een tuin, voorzien van verschillende landschapselementen zoals houtsingels, zoomvegetatie en boomgaarden. In afbeelding 2.2 is een straatbeeldfoto genomen vanaf de Meenkmolenweg opgenomen. Afbeelding 2.3 toont ten slotte de karakteristieke schoppe (links op afbeelding 2.2) die centraal staat in dit wijzigingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP2205BGMEENKMWG16-OW01_0004.png"  
Afbeelding 2.2: Straatbeeldfoto huidige situatie (Bron: Google Streetview, september 2016)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP2205BGMEENKMWG16-OW01_0005.png"  
Afbeelding 2.3: De karakteristieke schoppe (Bron: Ecologisch Adviesburo Schräder)  

2.2 Planbeschrijving

Het voornemen ziet toe op de verbouwing van de karakteristieke schoppe tot een tweede woning. Zodoende is er in totaal sprake van twee woningen binnen het plangebied. In een later stadium worden eventueel twee bijgebouwen van maximaal 150 m² gerealiseerd. Ten behoeve van de ontsluiting van de schoppe wordt een extra oprit aangelegd, die zal uitkomen op een kleine parkeergelegenheid. Hiermee wordt het bestemmingsverkeer van en naar de nieuwe woning eenvoudig afgewikkeld op de Meenkmolenweg.

De ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt middels een wijzigingsplan. Als voorwaarde voor dit wijzigingsplan dienen de twee woningen landschappelijk te worden ingepast. Hiertoe is door Ecologisch Adviesburo Schräder een landschapsplan opgesteld, die is opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting. In afbeelding 2.4 is een visualisatie van het nieuwe erf opgenomen. Hieronder wordt de landschappelijke inpassing nader beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP2205BGMEENKMWG16-OW01_0006.png"  
Afbeelding 2.4: Landschapsplan Meenkmolenweg 16 Corle (Bron: Ecologisch Adviesburo Schräder)  

Landschappelijke inpassing

De landschappelijke inpassing bestaat uit grofweg vier onderdelen, zoals weergegeven in afbeelding 2.4. Onderdeel 1 bestaat uit de omvorming van de ten noorden gelegen essen-eikensingel tot een hakhoutsingel met overstaanders. Hiermee wordt veel variatie binnen de houtsingel verkregen. Door een deel van de struiken periodiek af te zetten, wordt een dichte struiklaag verkregen die ecologisch van waarde is voor verscheidene broedvogels.

Onderdeel 2 bestaat uit het handhaven van de bestaande appelbomen, perenboom en walnoot. Onderdeel 3 betreft de kap van de bomengroep aan de zuidzijde van de schoppe. Aangezien deze bomengroep beeldbepalend is, dienen hier wel nieuwe laanbomen te worden geplant. Deze kunnen op termijn een belangrijke broedplaats worden voor diverse soorten broedvogels. Ten slotte wordt in het landschapsplan ruimte gemaakt voor eventueel in een later stadium te bouwen bijgebouwen (Onderdeel 4) van respectievelijk 100 m² en 48 m².

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)
3.1.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

3.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
    Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's
    Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
    Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zet het Rijk in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
3.1.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
3.1.1.4 Toetsing aan de NOVI

In voorliggend geval betreft een project waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Bij het uitwerken van het plan zijn de kenmerken en identiteit van het gebied centraal gesteld. Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
3.1.2.1 Algemeen

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), de voorloper van de NOVI, is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In het Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

  • bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
  • stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
3.1.2.2 Toetsing aan de Ladder

Wat betreft de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ wordt opgemerkt dat de Ladder van toepassing is bij ‘nieuwe stedelijke ontwikkelingen’. Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie. Uit Afdelingsjurisprudentie blijkt dat de vraag wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in grote mate casuïstisch wordt beantwoord. Zo heeft de Afdeling uitgemaakt dat de bouw van 11 woningen niet als stedelijke ontwikkeling wordt gezien (ABRvS 16 september 2015;ECLI:NL:RVS:2015:2921). Gezien de aard en omvang (planologisch toevoegen van slechts één reguliere woning) van de ontwikkeling en de ligging van het plangebied in het buitengebied is een toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet nodig.

3.1.3 Nationaal Landschap

Op basis van landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten heeft het Rijk in het verleden een selectie gemaakt van twintig ‘Nationale landschappen’. Het gebied Winterswijk maakte deel uit van deze selectie vanwege de volgende kernkwaliteiten: kleinschalige openheid, groene karakter en microreliëf. Met de vaststelling van de SVIR is het landschapsbeleid losgelaten. De verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal laat het Rijk over aan de provincies.

3.1.4 Conclusie toetsing van het initiatief aan het rijksbeleid

Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland, vastgesteld op 19 december 2019 gaat over ‘Gaaf Gelderland’. ‘Gaaf’ is een woord met twee betekenissen. ‘Gaaf’ betekent ‘mooi’ en gaat over wat historisch en landschappelijk gezien heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard! Maar ‘Gaaf’ verwijst ook naar dat wat ‘cool’ en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard! Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie. In de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' is benoemd wat voor de provincie van waarde is en wat moet worden beschermd. Daarnaast geeft de provincie richting aan wat ze willen en ook moeten veranderen en ontwikkelen.

In de visie staan de volgende begrippen centraal: gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Met gezond en veilig worden een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna gestimuleerd. Daarmee bereidt de provincie zich voor op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. Om deze doelen te bereiken moet met name aandacht worden besteed aan verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.

Met schoon en welvarend worden een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen gestimuleerd. Daarmee bereidt de provincie zich voor op het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. Om deze doelen te bereiken moet met name aandacht worden besteed aan het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Planspecifiek

Het plangebied is in voorliggend geval aangewezen binnen het waterintrekgebied en in het grondwaterbeschermingsgebied. Voor ontwikkeling binnen deze gebieden zijn in de Omgevingsverordening instructieregels opgenomen. In de volgende paragraaf wordt ingegaan op de betreffende instructieregels en wordt hieraan getoetst.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 (geconsolideerde versie in februari 2022) heeft de provincie Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen uit de Omgevingsvisie. Aangezien in voorliggend geval een woning wordt toegevoegd, is artikel 2.2 van de omgevingsverordening van belang. Daarnaast zijn de artikelen 2.37 (instructieregel bestemmingsplan grondwaterbeschermingsgebied) en 2.38 (instructieregel bestemmingsplan intrekgebied) van belang vanwege de ligging van het plangebied in de betreffende gebieden.

Artikel 2.2 (instructieregel bestemmingsplan doorwerking regionale woonagenda)

  • 1. Een bestemmingsplan maakt nieuwe woningen alleen mogelijk als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda.
  • 2. Als een ontwikkeling niet past binnen de vigerende regionale woonagenda, kan een bestemmingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie van de regionale woonagenda nieuwe woningen toch mogelijk maken onder de volgende voorwaarden:
    • a. er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking;
    • b. de ontwikkeling past binnen het meest recente provinciale beleid;
    • c. er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden over deze ontwikkeling, en
    • d. Gedeputeerde Staten stemmen in met deze ontwikkeling.

Artikel 2.37 (instructieregel bestemmingsplan Grondwaterbeschermingsgebied)

Een bestemmingsplan maakt voor gronden binnen een Grondwaterbeschermingsgebied geen bestemming mogelijk die een groter risico kan vormen voor de kwaliteit van het grondwater dan de vigerende bestemming, tenzij in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat een groter risico niet kan worden voorkomen en compensatie van het mogelijk grotere risico wordt verankerd in hetzelfde of een ander, gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan.

Artikel 2.38 (instructieregel bestemmingsplan Intrekgebied)

Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Intrekgebied maakt de winning van fossiele energie niet mogelijk.

Planspecifiek

In voorliggend geval is sprake van de realisatie van een extra woning in een bestaande karakteristieke schoppe. Hierbij wordt de schoppe enkel inpandig verbouwd; er is daarmee geen sprake van bodemingrepen, waarmee de ontwikkeling niet leidt tot een groter risico van de kwaliteit van het grondwater. Daarnaast is er met voorliggend bestemmingsplan geen sprake van het mogelijk maken van de winning van fossiele energie. Dit bestemmingsplan is daarmee in overeenstemming met de artikelen 2.37 en 2.38 van de Omgevingsverordening Gelderland. Daarnaast wordt in paragraaf 3.3 aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de Regionale Woonagenda Achterhoek 2015 - 2025, waarmee ook aan artikel 2.2 van de Omgevingsverordening wordt voldaan.

Opgemerkt wordt dat in het huidige bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" de bescherming van het grondwater juridisch is geborgd middels de gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied'. Deze gebiedsaanduiding wordt overgenomen in dit wijzigingsplan. Toekomstige ontwikkelingen in/op de gronden binnen dit wijzigingsplan dienen hiermee te voldoen aan de voorschriften die op basis van deze gebiedsaanduiding gelden.

3.2.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de voorliggende ontwikkeling in overeenstemming is met de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening van de provincie Gelderland.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025
3.3.1.1 Algemeen

Er heeft binnen de Regio Achterhoek een uitgebreide analyse plaatsgevonden van de ontwikkelingen op de woningmarkt, de bestaande woningvoorraad en de toekomstige behoefte (de 'kernenfoto's'). De uitkomsten van deze analyse zijn vastgelegd in de 'Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025'. De Regionale Woonagenda Achterhoek is vastgesteld door de gemeenteraad op 27 mei 2015. Een belangrijke conclusie van de uitgevoerde analyse (die ook is vastgelegd in het actuele woonbeleid) is dat de geplande woningbouwopgave met 10% moet worden gereduceerd. Dit in aanvulling van de eerdere reductie van het aantal woningbouwplannen die in regionale afspraken is vastgelegd in 2010. De reden hiervoor is dat het aantal geplande nieuwbouwwoningen de toekomstige vraag zal overstijgen. Dit betekent dat iedere gemeente een stringent beleid moet voeren als het gaat om het toevoegen van nieuwe woningen. Zo wordt bijvoorbeeld in de hele regio onderzocht of de woningbouwcapaciteit in bestaande woningbouwplannen teruggebracht kan en moet worden. De gemeenten in de Achterhoek monitoren de voorgenomen woningbouwopgave aan de hand van een gemeentelijke planningslijst. Deze lijst ziet op het toevoegen van nieuwe woningen.

3.3.1.2 Kleine kernen en buitengebied

Gelet op de toegenomen leegstand en de lastiger verhuur- en verkoopbaarheid is het toevoegen van extra woningen in de kleine kernen en het buitengebied niet meer wenselijk. In incidentele gevallen is hier en daar nog wel een maatwerkoplossing mogelijk, maar die dient stevig onderbouwd te zijn vanuit ruimtelijke (beeld)kwaliteit, lange termijn (woon)wens en/of bijdrage aan de leefbaarheid.

3.3.1.3 Planspecifiek

In de Regionale Woonagenda is opgenomen dat woningen in het buitengebied toegevoegd kunnen worden door middel van een maatwerkoplossing, welke moet worden onderbouwd vanuit ruimtelijke kwaliteit en een lange termijn (woon)wens. Daar is in voorliggend geval sprake van. De ruimtelijke kwaliteit van het plangebied aan de Meenkmolenweg wordt verbeterd door het landschappelijk inpassen van het perceel. Tevens is de schoppe opgenomen in een inventarisatielijst van karakteristieke objecten binnen de gemeente Winterswijk. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt een passende vervolgfunctie gegeven aan dit karakteristieke object, wat bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied van Winterswijk. Met de ontwikkeling wordt daarnaast ingespeeld op een concrete en lokale woonwens. Hiermee wordt een lokaal initiatief bediend, wat bijdraagt aan de leefbaarheid van de buurtschap Corle.

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling aansluit bij de uitgangspunten zoals geformuleerd in de Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025.

3.3.2 Conclusie toetsing aan het regionale beleid

Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met het regionale beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Buitengebied Winterswijk

De Omgevingsvisie Buitengebied Winterswijk is een integrale visie voor de fysieke leefomgeving van het buitengebied van de gemeente Winterswijk. De visie bevat de strategische hoofdkeuzen van het beleid voor de lange termijn. De visie heeft twee functies. Het is het afwegingskader als een initiatief bij de gemeente wordt ingediend dat niet in het geldende bestemmingsplan in het buitengebied past en als de gemeente overweegt om van de regels in het bestemmingsplan af te wijken. Daarnaast is de omgevingsvisie het inhoudelijk kader voor de opvolger van het bestemmingsplan "integrale herziening buitengebied Winterswijk", het omgevingsplan. Het omgevingsplan komt enkele jaren na de vaststelling van de omgevingsvisie Buitengebied Winterswijk.

In de omgevingsvisie is het landschap van Winterswijk een 'levend icoon van het kleinschalige Nederlandse cultuurlandschap'. De gemeente Winterswijk wil haarzelf neerzetten als icoon omdat zij de ‘beste’ willen zijn in het behouden, versterken en zichtbaar maken van onze bijzondere kwaliteiten. Tegelijk is het doel om te zorgen dat het landschap van iedereen blijft: een landschap met sociale activiteiten en ondernemingen. Een levend landschap, dat wordt behouden door ontwikkeling. Hierin worden vier thema's onderscheiden om aan te werken:

  • Een sociaal vitaal platteland;
  • Een economisch vitaal platteland;
  • Versterken en (onder)houden van het landschap;
  • Beleef het Nationaal Landschap;

In dit geval is met name de thema's 'een sociaal vitaal platteland' en 'versterken en (onder)houden van het landschap' van belang.

Een sociaal vitaal platteland

In de visie heeft de gemeente een vitaal en gezond platteland. De gemeente wil ontwikkelingen die passen bij de identiteit die samen met de inwoners zijn opgebouwd. Met inwoners, die een gezond leven kunnen leiden. Met een passende huisvesting voor de inwoners van de toekomst (specifiek ook voor jongeren, jonge gezinnen en ouderen), een goed voorzieningenniveau en de mogelijkheden voor een sterke sociale cohesie wil de gemeente het platteland sociaal en vitaal behouden. De gemeente wil het volgende bereiken:

  • Behoud van de leefbaarheid van het landelijk gebied en de buurtschappen;
  • Behouden van de saamhorigheid en sociale binding in het landelijke gebied;
  • Een grotere gezondheid van inwoners en de mogelijkheid om gezond oud te worden op het platteland.

Ten aanzien van wonen biedt de gemeente ook nieuwbouwmogelijkheden aan buiten bestaande erven. Om deze maximaal ten goede te laten komen aan de sociale cohesie zijn die alleen bespreekbaar op nog onbebouwde kavels in en direct grenzend aan de kernen.

Versterken en (onder)houden van het landschap

Het landschap met alle bijzondere waarden zijn het goud van de gemeente. Het bindt de gemeente als inwoners, ondernemers, versterkt de identiteit en geeft kansen voor bijzondere voorzieningen en evenementen. Veranderingen ontwikkelen zich in de visie altijd in balans met de kwaliteiten in het gebied en dragen bij aan de versterking ervan. De gemeente richt zich in de visie extra op het versterken van een aantal bijzondere kwaliteiten, zoals de biodiversiteit, aardkundige waarden en cultuurhistorie. En dat doet de gemeente samen met alle eigenaren van het buitengebied, de agrariërs, natuurbeherende organisaties en particulieren.

Planspecifiek

De voorliggende ontwikkeling voorziet in de omvorming van een karakteristieke schoppe tot een woning. De ontwikkeling komt voort vanuit de woonbehoefte van de eigenaren van de Meenkmolenweg 16. Hiermee wordt ingespeeld op een lokale behoefte van inwoners die graag in de buurtschap Corle wil blijven wonen, wat bijdraagt aan de leefbaarheid van dit buurtschap en het behoud van de saamhorigheid en sociale binding in het landelijk gebied. Tevens wordt het woonerf landschappelijk ingepast en wordt er een toekomstbestendige vervolgfunctie gevonden voor een karakteristiek object in het buitengebied. Dit draagt bij aan het versterken en onderhouden van de (cultuurhistorische) kwaliteiten van het landschap. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling passend is binnen de uitgangspunten zoals geformuleerd in de Omgevingsvisie Buitengebied Winterswijk.

3.4.2 Volkshuisvestelijk Afwegingskader Woningbouw Winterswijk

Het afwegingskader, vastgesteld op 28 juni 2018, kent een puur volkshuisvestelijke insteek. Het beoordeelt plannen in de basis op hun bijdrage aan de volkshuisvestelijke ambities van de gemeente Winterswijk, zoals die zijn vastgelegd in het gemeentelijk woonbeleid. De beoordeling van plannen aan de hand van dit afwegingskader is onderdeel van een bredere ruimtelijke afweging, mede op andere beleidsvelden (parkeren, goed woon- en leefklimaat, milieu, groene inpassing, cultuurhistorie, duurzaamheid, levensloop-bestendigheid, etc.). Een positieve beoordeling op dit afwegingskader betekent een positief advies vanuit volkshuisvestelijk oogpunt.

Het afwegingskader is een procesinstrument dat wordt toegepast voor de volkshuisvestelijke beoordeling van woningbouwplannen. Het afwegingskader dient meerdere doelen:

  • Het komen tot een woningbouwprogramma dat aansluit op de kwalitatieve en kwantitatieve woonbehoeften van verschillende doelgroepen in de gemeente Winterswijk;
  • Een bijdrage leveren aan het behouden en liefst versterken van de omgevingskwaliteit van de kern Winterswijk, het kerkdorp Meddo, de buurtschappen en het overige buitengebied;
  • Het behoud van leefbare gemeenschappen, het sociaal en vitaal houden van kernen en buurtschappen;
  • Het voorkomen / tegengaan van leegstand van woningen of ander incourant vastgoed.

In het afwegingskader is opgenomen dat wanneer met een plan niet meer dan 2 wooneenheden worden toegevoegd, de ontwikkeling niet in strijd is vanuit volkshuisvestelijke afweging.

Planspecifiek

Met onderhavig plan wordt een karakteristieke schoppe omgevormd tot één woning, waarmee wordt ingespeeld op een kwalitatieve vraag naar huisvesting. Hiermee wordt een passende vervolgfunctie gevonden voor dit object, wordt verloedering voorkomen en wordt er een bijdrage geleverd aan het behouden en versterken van dit karakteristieke object. Met het landschapsplan zoals opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting wordt dit nader toegelicht. Verder dragen nieuwe inwoners van de schoppe-woning bij aan voldoende draagvlak voor voorzieningen in de kern. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het Volkshuisvestelijk Afwegingskader Woningbouw Winterswijk.

3.4.3 Landschapsontwikkelingsplan

Op 4 november 2009 is het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) vastgesteld. Het LOP kan worden opgevat als een uitwerking van het Landschapsonderdeel van de Visie Buitengebied. Het LOP is de basis voor de uitvoering van landschapsprojecten en bevat het kader voor de invulling van het 'ja-mits' en 'nee- tenzij' beleid voor 'Waardevolle Landschappen' zoals verwoord in de Structuurvisie Gelderland 2005. De Structuurvisie is inmiddels vervangen door de Omgevingsvisie. Op termijn zal de provinciale ambitie ten aanzien van natuur en landschap worden uitgewerkt in een Gebiedenatlas. Dit is in wezen een actualisering van onder andere het LOP. Het voorliggende initiatief is getoetst aan het LOP.

De hoofddoelstelling van het LOP is het bewaren en bevorderen van de unieke landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden die Winterswijk heeft, om een bijdrage te leveren aan:

  • Versterking van de leefomgeving van bewoners en de waarborging van het cultureel erfgoed voor toekomstige generaties door functies op adequate wijze te situeren, te combineren en vorm te geven;
  • Stimulering van lokale en regionale alternatieven voor verbetering van het landschap, waarbij samenhang, identiteit, verscheidenheid en beleefbaarheid van het landschap worden versterkt;
  • Stimulering van particulieren en burgers in het uitvoeren van adequaat beheer van eigendommen, tot participatie in de beleidsuitvoering en tot het nemen van initiatieven als invulling van de eigen verantwoordelijkheid voor het behoud en de versterking van de kwaliteit van de leefomgeving;
  • Vorming van een helder referentiekader voor de beoordeling van en het stellen van voorwaarden bij ruimtelijk relevante ingrepen vanuit de optiek van landschapskwaliteit.

Planspecifiek

Met onderhavig plan wordt een karakteristieke schoppe omgevormd tot een woning. Voor het plan is een landschapsplan opgesteld waarmee de landschappelijke kwaliteit van het perceel wordt versterkt. De landschapsmaatregelen zijn gebaseerd op de ter plaatse geldende gebiedskenmerken. Voor de te nemen landschapsmaatregelen wordt verwezen naar paragraaf 2.2 en Bijlage 1 van deze toelichting.

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling zorgt voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit waarbij de samenhang, identiteit, verscheidenheid en beleefbaarheid van het landschap worden versterkt, waarmee de ontwikkeling in overeenstemming is met het Landschapsontwikkelingsplan.

3.4.4 Bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk"

Het geldende bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" omvat de juridisch-planologische regeling voor het buitengebied van de gemeente Winterswijk. Het bestemmingsplan biedt, binnen de randvoorwaarden die gelden vanuit onder meer het landschap, milieu, water, archeologie en cultuurhistorie, ontwikkelingsruimte aan bestaande functies en speelt daarnaast in op toekomstige of mogelijk gewenste ontwikkelingen. Deze ontwikkelingsmogelijkheden zijn onder andere opgenomen in afwijkingsbevoegdheden en wijzigingsbevoegdheden.

In artikel 35.6 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de omschakeling van een agrarisch bedrijf in de bestemming 'Wonen' met meerdere wooneenheden en het wijzigen van de bestemming 'Wonen' naar meerdere wooneenheden binnen de bestemming 'Wonen'. Voor het toepassen van deze wijzigingsbevoegdheid dient te worden voldaan aan de bijbehorende voorwaarden. Hieronder zijn de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Met de cursieve tekst wordt de ontwikkeling aan de Meenkmolenweg getoetst aan de betreffende voorwaarde.

Planspecifiek

Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid het plan te wijzigen voor wat betreft (..) het wijzigen van de bestemming 'Wonen' naar meerdere wooneenheden binnen de bestemming wonen, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:

  • a. in het geval er geen vervangende nieuwbouw plaatsvindt:
    • 1. mogen maximaal twee van de karakteristieke gebouwen zoals deze bestonden op 25 januari 2007 voor in totaal maximaal drie wooneenheden worden gebruikt (inclusief de voormalige eventuele gesplitste bedrijfswoning); Met het plan wordt één wooneenheid gerealiseerd in een bestaande karakteristieke schoppe. Het totaal aantal wooneenheden in het plangebied komt daarmee op twee.
    • 2. dienen alle overige voormalige bedrijfsgebouwen alsmede kassen, te worden gesloopt, tenzij het monumentale of karakteristieke bebouwing betreft, en dienen voorts alle aanwezige kassen en overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, te worden gesloopt; In het plangebied is geen voormalige agrarische bedrijfsbebouwing aanwezig.
    • 3. dient de inhoud van elke afzonderlijke wooneenheid minimaal 400 m³ te bedragen; De schoppe heeft reeds een inhoud die meer bedraagt dan 400 m³.
    • 4. bijgebouwen en overkappingen zijn toegestaan tot een gezamenlijke oppervlakte van maximaal de bestaande oppervlakte tot een absoluut maximum van 150 m² per wooneenheid, met dien verstande dat het meerdere aan bijgebouwen en overkappingen wordt gesloopt, tenzij het karakteristieke bebouwing betreft; In paragraaf 2.2 is aangegeven dat in de toekomst mogelijk twee bijgebouwen met een gezamenlijke oppervlakte van 150 m² worden gerealiseerd. In de regels van dit bestemmingsplan wordt vastgelegd dat de oppervlakte aan bijgebouwen maximaal 150 m² per woning bedraagt. Hiermee wordt aan deze voorwaarde voldaan.
  • b. in het wijzigingsplan wordt bepaald dat de oppervlakte van het gebouw dat voor bewoning wordt gebruikt niet mag vergroot ten opzichte van de op het moment van het nemen van het wijzigingsbesluit bestaande oppervlakte; De schoppe wordt enkel inpandig verbouwd tot een woning; het oppervlak van de schoppe neemt hierbij niet toe.
  • c. in de nabijheid gelegen functies en waarden mogen niet in onevenredige mate in hun ontwikkelingsmogelijkheden geschaad; In Hoofdstuk 4 wordt de ontwikkeling getoetst aan alle relevante milieu- en omgevingsaspecten. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling geen negatieve effecten heeft op (de ontwikkelingsmogelijkheden van) nabijgelegen functies en waarden.
  • d. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad; verwezen wordt naar Hoofdstuk 4 waaruit blijkt dat deze belangen niet worden geschaad.
  • e. er dient een beeldkwaliteitsplan te worden opgesteld waaruit de ruimtelijke inpassing van in de omgeving blijkt. Bij de beschrijving van de ruimtelijke inpassing dient in ieder geval aandacht te worden besteed aan de noodzaak van:
    • 1. sloop van ontsierende bebouwing en bouwwerken; Er is geen sprake van een noodzaak voor het slopen van ontsierende bebouwing, aangezien er geen sprake is van ontsierende bebouwing;
    • 2. een landschappelijke inpassing in de vorm van de aanleg van streekeigen erfbeplanting; De landschappelijke inpassing is reeds behandeld in paragraaf 2.2.
    • 3. een verkeerskundige inpassing in de vorm van de aanleg of versterking van de (recreatieve)infrastructuur; Ten behoeve van de ontsluiting van de nieuwe woning wordt een halfverharde oprit aangelegd, aansluitend bij het karakter van de reeds aanwezige toegangsweg.
  • f. de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moet zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden:
    • 1. dat bodemsanering niet noodzakelijk is dan wel vóór uitvoering van het wijzigingsplan zal plaatsvinden; In paragraaf 4.1.1 wordt het aspect bodem behandeld. Uit deze paragraaf blijkt dat bodemsanering niet noodzakelijk is;
    • 2. dat geen onevenredige aantasting van aan de grond eigen zijnde archeologische waarden zal plaatsvinden dan wel geen ingrepen in de bodem zullen worden verricht; In paragraaf 4.2 wordt aangetoond dat de ontwikkeling niet gepaard gaat met een aantasting van de archeologische waarden;
    • 3. dat met betrekking tot wegverkeersgeluid een aanvaardbaar woonklimaat wordt gerealiseerd; De ontwikkeling voldoet aan het bepaalde in de Wet Geluidhinder. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 4.1.2;
    • 4. dat met betrekking tot de luchtkwaliteit een aanvaardbaar leefklimaat wordt gerealiseerd, dan wel dat geen onevenredige verslechtering plaatsvindt; In paragraaf 4.1.3 wordt aangetoond dat de ontwikkeling in het kader van luchtkwaliteit uitvoerbaar is;
    • 5. dat het wijzigingsplan financieel uitvoerbaar is; Tussen initiatiefnemer en gemeente wordt een overeenkomst gesloten, waarmee de economische uitvoerbaarheid is geborgd.


Uit bovenstaande toetsing blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid uit artikel 35.6 van het geldende bestemmingsplan.

3.4.5 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Milieuaspecten

4.1.1 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan/ wijzigingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. In dat kader dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

Planspecifiek

In deze situatie gaat het om een wijzigingsbevoegdheid op grond van art. 35.6 van het (moederplan) “Integrale herziening buitengebied Winterswijk”. Een voorwaarde van de wijzigingsbevoegdheid is dat bodemsanering niet noodzakelijk is dan wel vóór uitvoering van het wijzigingsplan zal plaatsvinden. In voorliggend geval is de Omgevingsdienst Achterhoek (ODA) gevraagd om een advies uit te brengen over de noodzaak van een bodemonderzoek.

Om in beeld te brengen of ter plaatse van Meenkmolenweg 16 in Corle mogelijk sprake is van een afwijkende bodemkwaliteit, heeft de ODA een inventarisatie uitgevoerd:

  • Op het perceel is een woning met schoppe aanwezig. De schoppe dateert waarschijnlijk al van 1930. Het perceel heeft al een woonbestemming. Ten oosten van het perceel zijn kweekgronden zichtbaar. Deze horen bij de kwekerij Meenkmolenweg 14(a) Corle;
  • Voor het perceel is een ondergrondse brandstoftank aangetekend (HBB). Wat de status van de tank is, is niet bekend. Ondergrondse HBO-tanks liggen/lagen meestal bij het woonhuis en dus buiten de locatie van de te verbouwen schoppe;
  • Op het woonperceel zelf is, voor zover bekend, niet eerder bodemonderzoek verricht. Op de naastgelegen kwekerij is in 2000 bodemonderzoek verricht. Daarbij zijn tot licht verhoogde waarden in grond en grondwater vastgesteld;
  • Voor dit perceel is geen melding voor het toepassen of opslaan van grond bekend;
  • Op de bodematlas heeft het perceel een lage of matige asbestkans. De schoppe zelf heeft geen asbestdak. Ook lijkt geen sprake te zijn van een erfverharding;
  • De (toegangs)weg is niet geregistreerd als particulier onderhouden asbestverdachte puinweg;
  • Op oude luchtfoto’s (>2008) en historisch kaartmateriaal (http://www.topotijdreis.nl/) zijn geen bijzonderheden of bodemverstoringen zichtbaar.

De bodemkwaliteit ter plaatse van Meenkmolenweg 16 in Corle is niet eerder met bodemonderzoek vastgesteld. De uitgevoerde inventarisatie geeft geen aanleiding om rondom de schoppe een afwijkende bodemkwaliteit te verwachten. Omdat er geen afwijkende bodemkwaliteit wordt verwacht, het perceel al een woonbestemming heeft én wordt aangenomen dat de verbouwing hoofdzakelijk inpandig zal plaatsvinden, is het uitvoeren van bodemonderzoek niet nodig. De bodemkwaliteit wordt geschikt geacht voor de toekomstige woonfunctie en vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.1.2 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • 1. een verzorgingstehuis;
    • 2. een psychiatrische inrichting;
    • 3. een kinderdagverblijf.

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wgh worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en/of industrieterreinen.

In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte is opgenomen in onderstaande tabel.

Wettelijke geluidszones van wegen:

Aantal rijstroken   Stedelijk gebied   Buitenstedelijk gebied  
1 of 2 rijstroken   200 m   250 m  
3 of 4 rijstroken   350 m   400 m  
5 of meer rijstroken   350 m   600 m  

De hiervoor genoemde zones gelden niet voor:

  • wegen die zijn aangeduid als woonerf (artikel 74.2)
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt (artikel 74.2)

Planspecifiek

De schoppe die zal worden omgebouwd tot woning ligt buiten de bebouwde kom van Winterswijk op ca. 11 meter uit de as van de Meenkmolenweg en op een afstand van 117 m uit de as van de Corleseweg. De maximumsnelheid van deze wegen bedraagt 60 km/u. In verband met de ligging van het plangebied binnen deze zones, is door Adviesburo Van der Boom een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd, die is opgenomen in Bijlage 2 van deze toelichting. Hieronder wordt nader ingegaan op de resultaten van dit onderzoek.

De geluidbelasting door wegverkeer op de Meenkmolenweg bedraagt op de gevels van de woning ten hoogste 53 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee overschreden. De maximale hogere waarde van 53 dB wordt niet overschreden. De geluidbelasting door wegverkeer op de Corleseweg bedraagt op de gevels van de woning ten hoogste 40 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee niet overschreden. Er dient voor de gevels van de woning een hogere waarde te worden aangevraagd voor wegverkeer op de Meenkmolenweg.

Na verlening van een hogere waarde wordt geconcludeerd dat er ter plaatse van de nieuwe woning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat

4.1.3 Lucht

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);

Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtverontreiniging van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Planspecifiek

In bovenstaande paragraaf zijn voorbeelden van de lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van dit project in vergelijking met de voorgenoemde categorieën, kan worden aangenomen dat voorliggend project ‘niet in betekenende mate bijdraagt’ aan de luchtverontreiniging. Tevens wordt opgemerkt dat de functie niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.1.4 Bedrijven- en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

Gebiedstypen

Volgens de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Het plangebied ligt in het buitengebied van Winterswijk, waar geen sprake is van een matige of sterke functiemenging. Daarom wordt voor dit plan uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. In onderstaande tabel zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP2205BGMEENKMWG16-OW01_0007.png"  

Planspecifiek

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Er wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:

  • 1. Past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. Laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast of het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de bedrijven in de omgeving.

De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende activiteit voor de omgeving. Van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden is dan ook geenszins sprake.

Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie in het plangebied hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving, en omgekeerd of omliggende bedrijven in bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden worden belemmerd. Woningen zijn hierin aangewezen als milieugevoelige objecten.

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich enkele milieubelastende functies. In onderstaande tabel worden deze functies en de afstand tussen het plangebied weergegeven.

Functie   Richtafstand   Afstand tot de woning  
Restaurant
Corleseweg 45  
10 meter   20 meter  
Grondgebonden agrarisch bedrijf
Meenkmolenweg 14a  
30 meter   55 meter  

Opgemerkt wordt dat voor agrarische bedrijven de grootste richtafstand veelal geldt voor het aspect geur. Bij veehouderijen zijn echter niet de adviesafstanden, maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekende geuremissiecontouren voor vergunningplichtige veebedrijven bepalend zijn. Hier wordt in paragraaf 4.6 nader op ingegaan. In bovenstaande tabel zijn voor wat betreft de agrarische bedrijven uitsluitend aan de overige richtafstanden getoetst.

Op basis van bovenstaande tabel wordt geconcludeerd dat de tot woning om te vormen schoppe buiten de aan te houden richtafstanden ligt. Ter plaatse van deze nieuw te realiseren woning wordt daarom een aanvaardbaar woon- en leefklimaat verwacht. Omliggende bedrijven worden daarnaast niet verder in hun bedrijfsvoering belemmerd. Gezien het vorenstaande wordt ter plaatse van het plangebied een aanvaardbaar woon- en leefklimaat verwacht.

4.1.5 Geur
4.1.5.1 Wet geurhinder en veehouderij & Activiteitenbesluit

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.

De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Planspecifiek

In voorliggend geval wordt een nieuwe woning gerealiseerd in de karakteristieke schoppe. Een woning betreft een geurgevoelig object. Op basis van het geldende planologische regime kan zich hier een grondgebonden veehouderij vestigen. Hiervoor geldt een vaste afstand van 50 meter indien het geurgevoelig object buiten de bebouwde kom gelegen is. Het geurgevoelig object ligt op een afstand van circa 55 meter van het bouwvlak van dit bedrijf, waarmee ter plaatse van de woning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden verwacht. Ook is er geen sprake van aantasting van de mogelijkheden van het agrarisch bedrijf, temeer omdat er reeds meerdere woning op een kortere afstand van het bedrijf gelegen zijn.

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.1.6 Externe Veiligheid

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers, dit is respectievelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel wordt geacht, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden.

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi, stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld. De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

Planspecifiek

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

In afbeelding 4.1 is een uitsnede van de risicokaart weergegeven. Het plangebied is hierin aangegeven met de rode ster.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.WP2205BGMEENKMWG16-OW01_0008.png"  
Afbeelding 4.1 Uitsnede risicokaart (bron: atlasleefomgeving.nl)  

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen dan wel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

De dichtstbijzijnde risicobron betreft een gebied met een kans op grote natuurbrand. Gezien de onderlinge afstand van circa 830 meter wordt niet aannemelijk geacht dat een eventuele natuurbrand tot een verhoogd risico leidt ter plaatse van het plangebied. Bovendien zijn er voldoende mogelijkheden om het plangebied te ontvluchten.

Geconcludeerd wordt dat het een en ander met zich mee brengt dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

4.1.7 Licht

Kunstmatige verlichting kan hinder geven voor de mens en natuur. Ook kan er horizonvervuiling zijn door kunstmatig licht. Kunstmatige verlichting komt voor bij functies, zoals (autosnel)wegen, woonkernen, industrie- en bedrijventerreinen, glastuinbouwbedrijven, sportterreinen en paardenbakken.

De hinder van kunstmatige verlichting hangt af van de aard, intensiteit, duur en plaats van de verlichting. Maar ook door de kans op blootstelling. Dit hangt samen met de omgeving en aan de leefwijze van mens en dier.

Er zijn drie soorten effecten van kunstmatige verlichting:

  • hinder voor de mens
  • hinder/verstoring voor de natuur
  • horizonvervuiling

Hinder bij mensen ontstaat wanneer men zich niet kan onttrekken aan het aanwezige kunstlicht, terwijl er wel behoefte aan is. Bijvoorbeeld om te kunnen rusten of slapen. Bij de beoordeling van lichthinder voor mensen wordt er een afweging gemaakt tussen maatschappelijke belangen (veiligheid op straat of bijvoorbeeld bruikbaarheid sportvelden) en de hinderbeleving.

Nachtelijk kunstmatige verlichting kan het gedrag van dieren (negatief) beïnvloeden. Naast mogelijke aanpassingen van de levenscyclus aan de kunstmatige verlichting, kan er sprake zijn van desoriëntatie, afstoting of aantrekking.

Bij horizonvervuiling/donkertebescherming gaat het om de zichtbaarheid van licht op langere afstand. Bijvoorbeeld het zichtbaar zijn van een open stal of een verlicht sportveld in een open landschap. Het gaat hierbij om grotere afstanden. Er is dan geen direct licht meer te meten van een lamp. Het licht is nog wel zichtbaar. Het gaat dan om een afstand tot vijf a tien kilometer.

Planspecifiek

In voorliggend geval wordt een bestaande schoppe omgebouwd tot reguliere woning. Het gebruik van licht is inherent aan de woonfunctie. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling zorgt de voorliggende ontwikkeling echt niet voor een onevenredige toename van lichthinder op de omgeving, temeer ook omdat omliggende woningen op ruim 100 meter liggen.

Geconcludeerd wordt dat het milieuaspect licht geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.1.8 Aanmeldnotitie MER-beoordeling

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan de “moederprocedure”. Dit is in dit geval de wijzigingsplanprocedure. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Bepalend hierbij is de activiteit (of zijn de activiteiten) waarop het plan of besluit betrekking heeft.

In het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd welke activiteiten m.e.r-plichtig zijn en voor welke activiteiten een m.e.r-beoordeling moet worden verricht. In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen ten aanzien waarvan het maken van een milieueffectrapportage (m.e.r.) verplicht is. In onderdeel D van de bijlage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Als een activiteit op grond van onderdeel D m.e.r.-beoordelingsplichtig is, geldt voor een kaderstellend (bestemmings)plan dat die activiteit mogelijk maakt, een plan-m.e.r-plicht.

Planspecifiek

Onderhavig plan betreft de realisatie van één woning in een bestaande schoppe. In voorliggend geval komt de ontwikkeling niet voor in onderdeel C of D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. Een passende MER-beoordeling is daarom niet noodzakelijk. Tevens wordt in de gevraagde situatie de in de onderdelen C en D van de bijlage van het Besluit m.e.r., genoemde drempelwaarden niet overschreden.

Conclusie
Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag om er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Besluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2414) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

De in het voorliggende wijzigingsplan besloten ontwikkeling gaat uit van het toevoegen van slechts één grondgebonden woning in het buitengebied van de gemeente Winterswijk. Het gaat om een (zeer) kleinschalige ontwikkeling waarbij het aantal verkeersbewegingen niet onevenredig toeneemt. Verder is, voor zover in dit kader relevant, sprake van een nieuwe woning die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen. Gelet op het vorenstaande en de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Eén en ander is tevens bevestigd in de in dit hoofdstuk opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken. Deze paragraaf wordt beschouwd als de vormvrije m.e.r.-toets.

4.2 Cultuurhistorie en archeologie

In elk wijzigingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening worden gehouden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een wijzigingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

Archeologie

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn. Om deze reden zijn alle gronden in Winterswijk geïnventariseerd en beoordeeld op mogelijk aanwezige archeologische relicten. Er worden 4 waarden onderscheiden, iedere categorie kent een eigen verwachting op vondsten, waarbij 1 de hoogste verwachtingswaarde is en 4 de laagste.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Het plangebied bevindt zich in het Nationaal Landschap. De effecten van ruimtelijke ontwikkelingen dienen daarom in beeld te worden gebracht. Onderhavig plan voorziet in het gebruik van een bestaande schoppe als reguliere woning. De werkzaamheden betreffen uitsluitend inpandige werkzaamheden. De bestaande structuur van het erf blijft daarmee (grotendeels) behouden, waardoor de ontwikkeling geen invloed heeft op het Nationaal Landschap. Daarnaast wordt opgemerkt dat de schoppe genoemd staat op de inventarisatielijst van karakteristieke objecten in de gemeente Winterswijk. Met de voorliggende ontwikkeling wordt bijgedragen aan het in stand houden van dit object. Verder bevinden zich in en om het plangebied geen gemeentelijke danwel rijksmonumenten.

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling niet resulteert in een aantasting van cultuurhistorische waarden.

Archeologie
In het plangebied gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie', 'Waarde - Archeologische verwachting 1', 'Waarde - Archeologische verwachting 2' en 'Waarde - Archeologische verwachting 3'. Afhankelijk van de grootte van een ontwikkeling is op basis van deze dubbelbestemmingen archeologisch onderzoek noodzakelijk. Aangezien de bodemingrepen in voorliggend geval beperkt blijven tot de ingrepen die in het kader van de landschappelijke inpassing benodigd zijn, kan een archeologisch onderzoek achterwege blijven.

Geconcludeerd wordt dat het aspect 'archeologie' geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Flora en fauna

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

De Wet natuurbescherming richt zich op de bescherming van gebieden. In de Wet natuurbescherming zijn Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden) beschermd.

Naast deze drie soorten gebieden is in het kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland van belang. In Gelderland betreft dit het Gelders Natuurnetwerk (GNN).

Dit is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones die tussen de natuurgebieden liggen. Het natuurnetwerk draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.

Soortenbescherming

Voorts is in de Wet natuurbescherming de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren geregeld: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Onderzocht moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook voor het voorliggende plan, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

Het plangebied bevindt zich op circa 820 meter afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied "Korenburgerveen". Gelet op de onderlinge afstand is directe hinder (bijv. geluid, verstrooiing van licht etc.) niet aan de orde. Naast directe hinder dient tevens te worden gekeken naar de mogelijke toename van stikstofdepositie op kwetsbare habitattypen binnen Natura 2000-gebieden. Vanwege de aard en de zeer beperkte omvang van de activiteiten worden hierin echter geen significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen en ontwikkelingsopgaven verwacht.

Verder is het plangebied gelegen op circa 410 meter van het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Aangezien het plangebied niet in of in de directe nabijheid van het GNN ligt, kan worden geconcludeerd dat er geen sprake zal zijn van aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het GNN. Opgemerkt wordt dat de geldende gebiedsaanduiding 'waardevol landschap' uit het geldende bestemmingsplan "integrale herziening Buitengebied Winterswijk" zal worden doorvertaald naar dit wijzigingsplan. Hiermee worden de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden geborgen.

Voorgenomen activiteiten leiden tot niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.

Soortenbescherming
In verband met de verbouw van de schoppe tot woning is door Ecologisch Adviesbureau Schröder een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De volledige rapportage van deze quickscan is opgenomen in Bijlage 3 van deze toelichting. Uit de quickscan is gebleken dat er een vervolgonderzoek benodigd is naar het mogelijke voorkomen van een huismus en een ransuil. Ecologisch Adviesbureau Schröder heeft daarom in de periode maart 2020 tot en met mei 2020 een vervolgonderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van deze beschermde soorten. Uit het vervolgonderzoek, waarvan de volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 4,wordt geconcludeerd dat:

  • er ten aanzien van huismussen geen ontheffing van de verbodsbepalingen van de Wet Natuurbescherming is vereist;
  • er ten aanzien van ransuilen geen ontheffing van de verbodsbepalingen van de Wet Natuurbescherming is vereist.

Er wordt geconcludeerd dat het aspect 'flora en fauna' geen belemmering vormt voor de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling.

4.4 Verkeer

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de effecten op de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door de nieuwe ontwikkeling. In dit geval wordt voor de parkeerbehoefte aangesloten bij de uitgangspunten uit de Nota parkeernormen Winterswijk.

Voor de berekening van de verkeersgeneratie is aangesloten bij de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren (december 2018)' van het CROW. De kencijfers van het CROW zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. Deze kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeersgeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen.

Bij het gebruik van kencijfers moet rekening worden gehouden met onder meer de bereikbaarheidskenmerken van de locatie. Ook de stedelijkheidsgraad is van invloed op het aanbod en de kwaliteit van alternatieve vervoerswijzen en dus op de hoogte van het parkeerkencijfer. Onder stedelijkheidsgraad wordt verstaan het aantal adressen per vierkante kilometer. In de vermelde publicatie van het CROW worden parkeerkencijfers weergegeven onderverdeeld naar functies, de stedelijke zone en de stedelijkheidsgraad.

Planspecifiek

Parkeren

De parkeernota Winterswijk 2013 gaat uit van de cijfers van het CROW, waarbij de maximum parkeernorm wordt gehanteerd bij berekeningen. Voor wat betreft de functie gaat het om de toevoeging van één vrijstaande woning. Qua ligging gaat het om een woning in het buitengebied. Hiervoor geldt een parkeernorm van 2,5 parkeerplaatsen. De parkeerbehoefte wordt in voorliggend geval opgevangen middels de aanleg van een kleine parkeergelegenheid ten noorden van de schoppe, zie hiervoor ook paragraaf 2.2. De parkeerbehoefte wordt hiermee opgevangen op eigen terrein. Het aspect parkeren vormt dan ook geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.

Verkeersgeneratie

De realisatie van een vrijstaande woning op basis van de genoemde uitgangspunten zorgt voor een maximale verkeersgeneratie van 8,6 verkeersbewegingen per woning per weekdagetmaal. Deze extra verkeersgeneratie kan eenvoudig afgewikkeld worden via de Meenkmolenweg. Deze weg is van voldoende omvang om deze zeer beperkte extra verkeersgeneratie te kunnen verwerken.

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren zijn tegen de in dit plan besloten ontwikkeling.

4.5 Water

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde en duurzame watersystemen. Het Waterschap Rijn en IJssel laat in het Waterbeheerplan 2016-2021 zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten het waterschap in de samenwerking met haar partners wil leggen. Vanuit die omgevingsverkenning wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.

Voor het taakgebied Veiligheid water is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het taakgebied Voldoende water is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor Schoon water is het uitgangspunt “stand still - step forward”. Essentieel is het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem met als einddoel een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Partnerschappen met gemeenten en andere partijen zorgen voor een effectieve en efficiënte (afval)waterketen. Door optimalisatie van de behandeling van afvalwater wordt een bijdrage geleverd aan een goede volksgezondheid en een schoon watersysteem. Het terugwinnen van energie en grondstoffen uit afvalwater draagt bij aan een meer circulaire economie.

Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.

Planspecifiek

Het Waterschap Rijn en IJssel is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat er geen waterschapsbelang is. Voorliggende ontwikkeling heeft geen gevolgen voor de waterhuishouding in het plangebied. Het Waterschap Rijn en IJssel geeft een positief wateradvies. De procedure is in het kader van de watertoets goed doorlopen.

Aandachtspunt is de ligging van het plangebied in een grondwaterbeschermingsgebied. Ter bescherming van het grondwater worden de regels ter bescherming van het grondwater conform het geldende bestemmingsplan overgenomen in dit wijzigingsplan. Hiermee is juridisch geborgd dat voor het bouwen van gebouwen een omgevingsvergunning is benodigd. De omgevingsvergunning wordt alleen verleend mits de afwijking niet leidt tot een groter risico op grondwaterverontreiniging en advies is verkregen van het waterleidingbedrijf.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van wijzigingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het wijzigingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

Het voorliggende plan heeft voor de gemeente Winterswijk geen financiële consequenties, aangezien de plannen voor rekening en risico van de initiatiefnemer komen. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet noodzakelijk. In geval van planschade is een overeenkomst getekend waardoor eventuele planschadekosten op de initiatiefnemer verhaald kunnen worden. Het plan is daarmee economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Algemeen

Het gemeentelijke wijzigingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het wijzigingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het wijzigingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het wijzigingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).


Een wijzigingsplan regelt derhalve:

  • 1. het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een wijzigingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • 2. het bebouwen van de gronden;
  • 3. het verrichten van werken (aanleggen).


Het wijzigingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook van toepassing voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

Opbouw van de regels

Het wijzigingsplan is conform de daaraan te stellen wettelijke eisen zoals vastgelegd in de Standaard voor Bestemmingsplannen 2012 opgesteld. De regels hebben een vaste opbouw en de hoofdstukken zijn als volgt verdeeld:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.

Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels en algemene afwijkings- en wijzigingsregels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.2 Dit wijzigingsplan

De regels in dit wijzigingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen in de toelichting is beschreven. In deze paragraaf is als bedoeld in artikel 3.1.3. van het Besluit ruimtelijke ordening een beschrijving opgenomen van de bestemmingen die in het wijzigingsplan voorkomen.

Wonen

Het gehele plangebied is, conform de huidige situatie, bestemd met de bestemming 'Wonen'. Ter plaatse van het plangebied zijn het aangegeven aantal woningen (2) toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden', waarbij inwoning is toegestaan. Inhoudelijk sluiten de regels grotendeels aan bij de systematiek zoals deze voor het hele buitengebied van de gemeente Winterswijk geldt. In de bouwregels zijn de regels aangaande de maximale bouw- en goothoogte vastgelegd, alsmede regels voor de (her)bouw van bijgebouwen. In de specifieke gebruiksregels is ten slotte een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de uitvoer (binnen twee jaar) van het landschapsplan.

Van de bouw- en gebruiksregels kan op ondergeschikte punten afgeweken worden.

Dubbelbestemmingen

De dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie', 'Waarde - Archeologische verwachting 1', 'Waarde - Archeologische verwachting 2' en 'Waarde - Archeologische verwachting 3' zijn conform het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" overgenomen in dit wijzigingsplan.

Gebiedsaanduidingen

De gebiedsaanduidingen 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' en 'waardevol landschap' zijn conform het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" overgenomen in dit wijzigingsplan. De gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' is niet overgenomen, aangezien middels deze gebiedsaanduidingen aanvullende regels worden gesteld aan de uitoefening van intensieve veehouderijen. Voorliggend wijzigingsplan voorziet hier niet in.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht ligt het ontwerpwijzigingsplan gedurende 6 weken ter inzage. Belanghebbenden kunnen dan een zienswijze indienen op het plan. Na vaststelling door het college van burgemeester en wethouders ligt het wijzigingsplan opnieuw 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het wijzigingsplan treedt in werking daags na afloop van de tervisielegging, als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het wijzigingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag artikel 3.1.1. Bro overleg

Bij de voorbereiding van een wijzigingsplan geldt dat overleg moet worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het gaat dan tenminste om de betrokken waterschappen en diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg

Dit wijzigingsplan is vanwege de geringe omvang niet voorgelegd aan de provincie Gelderland.

Dit wijzigingsplan is niet voorgelegd aan het waterschap Rijn en IJssel. Uit de watertoets komt naar voren dat het plan een beperkt waterhuishoudkundig belang treft. Er zijn geen aanvullende maatregelen of voorwaarden noodzakelijk. Zie voor een nadere onderbouwing de watertoets in paragraaf 4.5.

6.3 Verslag zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan wordt voor een termijn van zes weken ter inzage gelegd. Wanneer gedurende deze periode zienswijzen worden ingediend, wordt hiervan in deze paragraaf of in een aparte bijlage verslag gedaan.