direct naar inhoud van 5.1 Milieu
Plan: Wesselerweg
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.BP1101BGSTEENGOED-OW01

5.1 Milieu

5.1.1 Bodem

Normstelling en beleid
De gemeente Winterswijk heeft in de beleidsnota Bodem en Bouwen regels vastgelegd hoe om wordt gegaan met het aspect bodem. Aanleiding voor deze nota is enerzijds de in 2008 in werking getreden Besluit bodemkwaliteit en anderzijds de extra ontheffing die de gemeente Winterswijk mag verlenen voor het uitvoeren van bodemonderzoek bij bouwwerken waar geen relevante bodemverontreiniging is te verwachten. De gemeente Winterswijk heeft in de bouwverordening vastgelegd in welke situaties en onder welke voorwaarden ontheffing van het vereiste van het aanleveren van een bodemonderzoek wordt verleend. De gemeente moet toetsen of er onderzoek noodzakelijk is. Dit wordt ook wel de bodemtoets genoemd.

Onderzoek
Op basis van de beslisdiagram is bepaald dat eventuele vrijstelling van bodemonderzoek afhankelijk is van de historische toets. Op basis van het uitgevoerde archiefonderzoek door de gemeente en de aangeleverde informatie door de aanvrager, kan worden geconcludeerd dat ter plaatse geen bodemverontreiniging is te verwachten.

Conclusie
De gemeente neemt aan dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de wenselijke ontwikkeling van een bezoekerscentrum en logies.

5.1.2 Bedrijven en milieuzonering

Normstelling en beleid
Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. In de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (versie 2009) worden op basis van onderzoeks- en ervaringsgegevens richtafstanden aanbevolen tussen bedrijvigheid en milieuhindergevoelige functies. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in richtafstanden voor zowel het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woonwijk en rustig buitengebied'. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. Het plangebied ligt gezien de omliggende functies in een gebied dat valt te karakteriseren als gebiedstype 'rustige woonwijk en buitengebied'. Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Onderzoek
Initiatiefnemer streeft naar de ontwikkelen van logies, horeca en een bezoekerscentrum. De horeca en het bezoekerscentrum zijn milieubelastende functies. De horeca valt onder de categorie 'Logies-, maaltijden- en drankenverstrekking, specifiek café, bars' (SBI-2008: 563). Het bezoekerscentrum valt onder de categorie 'Cultuur, sport en recreatie, specifiek bilbliotheken, musea en ateliers, e.d.' (SBI-2008: 9101 en 9102). De logiesaccommodatie valt onder de categorie 'Hotels en pensions met keuken, conferentie-oorden en congrescentra' (SBI-2008: 5510).

Voor zowel de horeca, de logies, als het bezoekerscentrum is in een rustige woonwijk of rustig buitengebied in principe 10 meter de minimale afstand die tot een milieugevoelig object (zoals woningen) moet worden aangehouden. Binnen 10 meter afstand bevinden zich één burgerwoning: Wesselerweg 5. Met realisatie van onderhavig plan wordt de betreffende woning bij het recreatiebedrijf aangetrokken. De bewoners verhuizen dan naar het dorp. Binnen 10 meter afstand bevindt zich eveneens een bedrijfswoning, maar aangezien dit een bedrijfsgebouw betreft wordt deze niet als hindergevoelig gezien.

De logiesaccommodaties zijn behalve milieubelastend ook milieugevoelig. De enige milieubelasting van buiten het terrein is die van agrarische activiteiten. Het dichtstbijgelegen agrarisch bouwblok ligt op ruim 50 meter afstand van de toekomstige logiesaccommodaties: Wesselerweg 1 (Bevers), waarvoor momenteel een Wet milieubeheer-vergunning in procedure is. Op basis van de feitelijke milieubeoordeling wordt voor deze situatie aan de minimale afstand van 50 meter voldaan.

Conclusie
Er zijn in het plangebied drie potentieel hinderveroorzakende bedrijfsactiviteiten met een hindercirkel van 10 meter. Binnen die afstand liggen geen hindergevoelige functies, waardoor er sprake is van een verantwoorde zonering. Omgekeerd benaderd is er eveneens sprake van een acceptabele situatie.

5.1.3 Geluid

Normstelling en beleid
De mate waarin het geluid veroorzaakt door het (spoor) wegverkeer het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Voor wegverkeer stelt de wet dat in principe de geluidsbelasting op geluidsgevoelige functies de voorkeurgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. Voor spoorwegverkeer mag de voorkeurgrenswaarde van 55 dB niet worden overschreden.

Indien nieuwe geluidgevoelige of geluidbelastende functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle (spoor) wegen op een bepaalde afstand van de geluidgevoelige functie(s).

Onderzoek
De functies bezoekerscentrum en verblijfsaccommodatie zijn geen geluidgevoelige functies in het kader van de Wet geluidhinder, waardoor niet getoetst hoeft te worden aan de voorkeursgrenswaarden.

In de directe omgeving bevinden zich geen burgerwoningen of andere geluidgevoelige functies. Daarmee kan er geen sprake zijn van een te hoge geluidbelasting, waardoor hier geen onderzoek naar hoeft plaats te vinden. Ook in ruimtelijk opzicht is de mate en wijze van functiemenging en -scheiding passend.

Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder en een 'goede ruimtelijke ordening' zijn er geen belemmeringen om de plannen uit te voeren.

5.1.4 Luchtkwaliteit

Normstelling en beleid
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zweven-de deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichts bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht worden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diversie regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 ìg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het plan 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval is bij een woning, school of sportterrein.

Aan de Wesselerweg 3-5 bestaat het voornemen om een logiesverblijf en bezoekerscentrum te realiseren. De ministeriële regeling NIBM bevat geen kwantitatieve uitwerking voor logies en een bezoekerscentrum. Dit betekent dat op een andere manier aannemelijk moet worden gemaakt dat het project niet in betekenende mate leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De luchtverontreiniging ten gevolge van het plan wordt veroorzaakt door verkeersbewegingen van en naar het plangebied. De ambitie is om voor het bezoekerscentrum in de loop van de tijd te groeien tot maximaal 150 bezoekers per dag en 8 logiesverblijven.

De verkeersgeneratie is berekend voor een gemiddelde weekdag met behulp van de rekentool 'Verkeersgeneratie' van het CROW, zie bijlage 1. Hierbij is rekening gehouden met de locatie, namelijk “buitengebied”. Veel variabelen blijken (nog) niet standaard beschikbaar in de rekentool, waardoor de te realiseren functies zijn ingedeeld in minder goed passende categorieën. Er is voor categorieën gekozen met een zoveel mogelijk passend bezoekers- en mobiliteitsprofiel, omdat het daar om draait. Dit heeft een redelijk aannemelijk beeld van de verkeersgeneratie opgeleverd.

De berekende verkeersgeneratie is 36 motorvoertuigen per weekdagetmaal. Dit is ingevoerd in de NIBM-rekentool (versie mei 2010), waaruit blijkt dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. DeNIBM-tool gaat uit van een worst-case situatie: bij de berekening van de concentratietoename zijn de kenmerken van het verkeer, de straat en de omgeving zo gekozen dat een situatie ontstaat met een maximale luchtverontreiniging. De berekeningen zijn bijgevoegd in bijlage 1.

Een bezoekerscentrum en accommodatie voor kort verblijf worden in de AMvB 'gevoelige bestemmingen' niet als gevoelige bestemming aangemerkt. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.

Conclusie
Op basis van het uitgevoerde luchtkwaliteitstoets kan geconcludeerd worden dat zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het onderhavige initiatief.

5.1.5 Geur

Normstelling en beleid
Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden (Staatsblad 671, 2006). Deze wet vormt het toetsingskader voor de milieuvergunning als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. Daarnaast is de Regeling geurhinder en veehouderij in werking getreden.

De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning. Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactoren gelden minimaal aan te houden afstanden.

De afstand van een geurgevoelig object tot een agrarisch bouwblok dient in principe ten minste 50 meter te zijn.

Onderzoek
Het bezoekerscentrum en de logiesgelegenheden kennen een sterk wisselend gebruik. Ze zijn sterk seizoens- en weersafhankelijk. Ondanks dat mensen slechts kort aanwezig zijn worden het bezoekerscentrum en de logiesgelegenheden als geurgevoelig object beschouwd. De afstand van het bezoekerscentrum en de logiesgelegenheden tot het dichtstbijzijnde agrarische bouwblok is minder dan 50 meter, maar het feitelijke emissiepunt is wel op meer dan 50 meter is gelegen.

Conclusie
De afstand van de geurgevoelige objecten binnen het plangebied tot het dichtstbijzijnde emissiepunt bedraagt minder dan 50 meter waardoor het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.