Plan: | Badweg 1 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0294.BP1109BGBADWEG1-VA01 |
Op grond van de Wet milieubeheer is het verplicht ten aanzien van plannen, gevallen, activiteiten en besluiten die (mogelijk) grote gevolgen kunnen hebben voor het milieu, een procedure voor milieueffectrapportage (m.e.r.) te doorlopen. De m.e.r. is bedoeld om milieubelangen meer expliciet af te wegen bij het opstellen van plannen en het uitvoeren van projecten. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen "m.e.r.-plichtige activiteiten" waarvoor een volledig milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld en "m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten" waarbij moet worden afgewogen of sprake kan zijn van significante negatieve gevolgen voor het milieu.
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Het besluit is aangepast waarbij de drempelwaarden indicatief zijn geworden en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten zijn uitgebreid. Het indicatief worden van de drempelwaarden betekent dat als een project (ruim) onder de drempelwaarden blijft er wel een toetsing moet worden gedaan. Het bevoegd gezag moet zich er van vergewissen of de activiteiten ook beneden de drempel geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Een m.e.r. is verplicht bij bestemmingsplannen indien de activiteiten in het plan mogelijk tot significante gevolgen leiden voor Natura 2000-gebieden, zodat een passende beoordeling nodig is en/of het plan kaders stelt voor activiteiten in het plangebied waarvoor volgens de Wet milieubeheer een besluit m.e.r.(-beoordeling) verplicht is.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is in paragraaf 4.6 ingegaan op ecologie. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is de omgevingsvergunning verleend. In verband met de Natuurbeschermingswet 1998 is door het bevoegd gezag (provincie Gelderland) een verklaring van geen bedenkingen afgegeven. Hieruit blijkt dat er, gelet op het belang van de beschermde natuurgebieden Korenburgerveen, Bekendelle, Willinks Weust en Wooldse Veen, geen bedenkingen zijn tegen de vergunning. Bij de voorgenomen ontwikkeling zijn rechten van het beëindigde agrarisch bedrijf aan de Kottenseweg 114 overgenomen. In het kader van de ontwikkeling is een AAgro-Stacks berekening uitgevoerd. Een passende beoordeling is niet nodig.
In het Besluit milieueffectrapportage zijn m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten en indicatieve drempelwaarden opgenomen. Op de D-lijst onder D.14 is de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren opgenomen. Op basis hiervan is een m.e.r.-beoordeling nodig, indien de activiteit betrekking heeft op 340 stuks melk-, kalf- en zoogkoeien ouder dan 2 jaar en vrouwelijk jongvee tot 2 jaar. Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een totaal aantal van 330 stuks.
De drempelwaarden zijn indicatief. Daarom moet vervolgens worden gekeken naar de kenmerken van de ontwikkeling, de plaats van de ontwikkeling en de kenmerken van mogelijke effecten. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst van het nieuwe Besluit milieueffectrapportage die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
De vormvrije m.e.r.-beoordeling is dus altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen.
Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling bestaan geen vereisten voor de vorm, maar wel voor de inhoud. Met betrekking tot de inhoud ("wat moet er in de vormvrije m.e.r.-beoordeling worden onderzocht?") moet aandacht worden besteed aan alle criteria die zijn opgenomen in Bijlage III bij de Europese richtlijn "betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten".
Naar aanleiding van het gestelde hierboven moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Hierbij dient te worden getoetst aan de volgende selectiecriteria:
Kenmerken van de activiteit
Bij de kenmerken van de activiteit dient in het bijzonder in overweging te worden genomen:
De milieugevolgen van de voorgenomen ontwikkeling bestaan in hoofdzaak uit een toename van ammoniakemissie, geuremissie, stofverspreiding en geluidhinder. De geurbelasting van de totale inrichting is getoetst aan de normen zoals die zijn gesteld in de Wet geurhinder en veehouderijen (Wgv) en de daarbij behorende uitvoeringsregeling. De totale ammoniakuitstoot van de inrichting is getoetst aan het gestelde in de Wet ammoniak en veehouderij (Wav), het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij.
Een verklaring van geen bezwaar (Vvgb)/vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet is noodzakelijk. Hierin wordt de stikstofdepositie op beschermde natuurgebieden getoetst. De emissie van fijn stof is getoetst aan de normen zoals die gesteld zijn in Titel 5.2 "Luchtkwaliteitseisen" van de Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit). Tevens is beoordeeld of de inrichting voldoet aan de Best Beschikbare Technieken (BBT). Het aspect geluid moet worden beoordeeld aan de hand van de Handreiking Industrielawaai en Vergunningverlening.
Het gebruik van natuurlijke hulpstoffen, de productie van afvalstoffen, het risico van ongevallen en de opslag van gevaarlijke stoffen zijn onderdelen die bij de uitbreiding van de inrichting geen belangrijke rol spelen.
Omvang van het project
De omvang van de verandering van onderhavige inrichting is niet van dien aard dat om deze reden een milieueffectrapportage moet worden opgesteld.
Gebruik natuurlijke hulpstoffen
Het gebruik van natuurlijke hulpbronnen is geen relevant aspect bij de verandering van de inrichting.
Productie van afvalstoffen
Binnen de inrichting ontstaan afvalstoffen, zoals bedrijfsafvalwater, mest en destructiemateriaal. De productie van mest is direct verbonden aan het houden van dieren. De drijfmest wordt opgeslagen in daarvoor bestemde mestkelders. De mest wordt uit de inrichting afgevoerd volgens de bepalingen uit de Meststoffenwet. Kadavers worden opgehaald door een destructiebedrijf. Op de afvoer en verwerking van kadavers zijn de bepalingen uit de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en het Besluit en de Regeling dierlijke bijproducten 2008 van toepassing.
Verontreiniging en hinder
Verontreiniging van bodem, grondwater of oppervlaktewater valt niet te verwachten. Dit wordt voorkomen door het stellen van voorschriften in de omgevingsvergunning.
De inrichting kan hinder naar de omgeving veroorzaken in de vorm van ammoniakemissie, geuruitstoot, stof emissie en geluidemissie.
Risico's van ongevallen
Bij een normale bedrijfsvoering binnen een melkrundveehouderij hoeft niet te worden gevreesd voor extra risico's op ongevallen. In beginsel zijn de voorschriften die aan de omgevingsvergunning worden verbonden afdoende om de kans op calamiteiten te beperken.
De kenmerken van de activiteit vormen geen aanleiding een milieueffectrapportage te verlangen.
Plaats waar de activiteit plaatsvindt
Bij de mate van kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop de activiteit van invloed kan zijn, moeten de volgende aspecten in het bijzonder in overweging worden genomen:
De inrichting is gelegen in een extensiveringsgebied. In een extensiveringsgebied is uitbreiding van de melkrundveehouderij mogelijk. De gronden in de omgeving van de inrichting worden gebruikt ten behoeve productiegewassen als gras en snijmaïs voor de melkrundveehouderij. De verandering van de inrichting heeft geen gevolgen voor de relatieve rijkdom, de kwaliteit en het regeneratievermogen van het gebied.
In de procedure voor de omgevingsvergunning wordt beoordeeld in hoeverre nadelige gevolgen voor het milieu toelaatbaar zijn. In het geval sprake is van niet toelaatbare milieugevolgen, zal de aangevraagde vergunning worden geweigerd.
De plaats waar de activiteit plaatsvindt, geeft geen aanleiding een milieueffectrapportage te verlangen.
De kenmerken van de gevolgen voor het milieu van de activiteit
Bij de potentiële aanzienlijke effecten van de activiteit moeten in het bijzonder het bereik van het effect in overweging worden genomen. Hierbij spelen de volgende factoren een rol:
Er is geen sprake van grensoverschrijdend effect als bedoeld in overschrijden van de landgrenzen. De milieugevolgen bestaan in hoofdzaak uit stikstofdepositie, geuruitstoot, stofemissie en geluidemissie en veroorzaakt slechts op korte afstand van de inrichting een effect. Het effect van de uit te voeren activiteiten zijn alleen omkeerbaar indien de bedrijfsactiviteit op de locatie wordt beëindigd.
De kenmerken van de gevolgen voor het milieu van de activiteit geven geen aanleiding voor een milieueffectrapportage.
Bodem
Paragraaf 4.2 gaat in op het aspect bodem. Gezien de gebruikssituatie zoals deze tot op heden is geweest (weiland en bosgebiedje) bestaat er geen aanleiding om de locatie als verdacht te beschouwen. Bij de voorgenomen ontwikkeling worden geen verblijfsruimten voor mensen opgericht. In het kader van de aan te vragen omgevingsvergunning kan om een bodemonderzoek worden gevraagd.
Bij de voorgenomen ontwikkeling worden geen belangrijke nadelige milieugevolgen verwacht als gevolg van dit nieuwe bestemmingsplan in vergelijking met het vigerende bestemmingsplan.
Archeologie
Paragraaf 4.3 gaat in op de effecten omtrent het aspect archeologie.
Voor het plangebied is archeologische quickscan uitgevoerd. Hieruit blijkt dat er geen archeologische waarden te verwachten zijn. Uit de boringen is gebleken dat de bodem tot op de keileem vergraven is. De keileem komt voor op een diepte van 40 tot 60 cm-mv. In het gebied ontbreekt dekzand. Op de keileem ligt een dunne humeuze eerdlaag, die echter vergraven is bij de aanleg van de sleufsilo en de mestopslag. In verband met het ontbreken van archeologische indicatoren en een intacte bodem wordt geen vervolgonderzoek uitgevoerd. Wel blijft bij toevalsvondsten de meldingsplicht gelden.
Naar aanleiding van de archeologische beleidsnota is in het bestemmingsplan wel een beschermende regeling opgenomen, namelijk door middel van de dubbelbestemming "Waarde - Archeologische verwachting 3".
In verband met het ontbreken van archeologische indicatoren en de vergraven bodem, worden bij de voorgenomen ontwikkelingen geen belangrijke nadelige gevolgen verwacht als gevolg van dit bestemmingsplan in vergelijking met het vigerende bestemmingsplan.
Water
In paragraaf 4.4 is aangegeven op welke manier rekening gehouden wordt met water bij de voorgenomen ontwikkeling.
Voor deze vormvrije m.e.r.-beoordeling is het relevant om te melden dat het plangebied niet in een waterwingebied en/of een grondwaterbeschermingsgebied ligt.
Voor water zal geen sprake zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen als gevolg van dit bestemmingsplan in vergelijking met het vigerende bestemmingsplan.
Landschap en cultuurhistorie
De aspecten landschap en cultuurhistorie zijn in paragraaf 4.5 onder aandacht gebracht. Het plangebied ligt in het Nationaal Landschap "Winterswijk" en het Belvedere gebied "Winterswijk". Bij de voorgenomen ontwikkeling vindt uitbreiding plaats van het agrarisch bedrijf. De uitbreiding wordt landschappelijk ingepast, waarbij de bestaande landschapselementen worden versterkt. In verband met de voorgenomen ontwikkeling worden geen belangrijke nadelige gevolgen voor de landschappelijke en cultuurhistorische waarden verwacht, als gevolg van dit bestemmingsplan in vergelijking met het vigerende bestemmingsplan.
Ecologie
In paragraaf 4.6 is nader ingegaan op het aspect ecologie.
Hierbij is getoetst aan de Flora- en faunawet en de vigerende gebiedsgerichte natuurbescherming. In verband met de Natuurbeschermingswet 1998 is door het bevoegd gezag (provincie Gelderland) een verklaring van geen bedenkingen afgegeven. Hieruit blijkt dat er, gelet op het belang van de beschermde natuurgebieden Korenburgerveen, Bekendelle, Willinks Weust en Wooldse Veen, geen bedenkingen zijn tegen de vergunning. Bij de voorgenomen ontwikkeling zijn rechten van het beëindigde agrarisch bedrijf aan de Kottenseweg 114 overgenomen. In het kader van de ontwikkeling is een AAgro-Stacks berekening uitgevoerd.
Bij de voorgenomen ontwikkeling zal geen sprake zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen als gevolg van dit bestemmingsplan in vergelijking met het vigerende bestemmingsplan.
Geluid
In paragraaf 4.7 wordt met betrekking tot geluid het volgende geconcludeerd.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling dient rekening te worden gehouden met het geluid vanwege het spoorverkeer. Voor een deel van het plangebied geldt een geluidzone in verband met de nabijgelegen spoorlijn. In het voorliggende bestemmingsplan is daarom een aanduiding opgenomen voor de bescherming van het woon- en leefklimaat. Nieuwe geluidgevoelige bebouwing mag binnen deze aanduiding in principe niet worden opgericht. Aangezien er in dit geval geen nieuwe geluidgevoelige bestemming wordt gerealiseerd, is een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk.
Bij de voorgenomen ontwikkeling zijn geen belemmeringen vanuit het aspect geluid. In het kader van de ontwikkeling zal er geen sprake zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen als gevolg van dit bestemmingsplan in vergelijking met het vigerende bestemmingsplan.
Luchtkwaliteit
In paragraaf 4.8 is het aspect luchtkwaliteit aan de orde gekomen.
Hieruit blijkt dat er geen sprake zal zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen als gevolg van dit bestemmingsplan in vergelijking met het vigerende bestemmingsplan.
Milieuzonering
In paragraaf 4.9 is onderzoek uitgevoerd naar het aspect geur en ammoniak.
Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt de nieuw te bouwen stal worden gebouwd op een afstand van meer dan 50 meter van de bestaande woning op de locatie Badweg 3. In het voorliggende bestemmingsplan is de aanduiding "milieuzone" opgenomen. Dit betreft een zone van 50 meter ten opzichte van de bestaande woning. In de regels is aangegeven dat binnen deze zone geen nieuwe dierverblijven mogen worden opgericht.
Bij de overige geurgevoelige objecten in de omgeving wordt voldaan aan de aan te houden afstanden.
Ook wordt voldaan aan de voorwaarden omtrent ammoniak.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van belangrijke nadelige milieugevolgen als gevolg van dit nieuwe bestemmingsplan in vergelijking met het vigerende bestemmingsplan.
Verkeer en parkeren
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is in paragraaf 4.10 aangegeven wat de gevolgen zijn voor de verkeerskundige aspecten. De uitbreiding van het agrarisch bedrijf heeft een geringe verkeersaantrekkende werking. Tevens is de bestaande ontsluiting voldoende om het verkeer na de uitbreiding goed en veilig af te wikkelen. Daarmee is geen sprake van belangrijke nadelige milieugevolgen als gevolg van dit bestemmingsplan in vergelijking met het vigerende bestemmingsplan.
Externe veiligheid
Er zijn geen externe veiligheidsrisico's die de uitbreiding van het agrarisch bedrijf via dit bestemmingsplan belemmeren. In paragraaf 4.11 is dit nader uitgewerkt. Bij de voorgenomen ontwikkeling zal geen sprake zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen als gevolg van dit nieuwe bestemmingsplan in vergelijking met het vigerende bestemmingsplan.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling geen belangrijke nadelige milieugevolgen zal hebben en dat wordt voldaan aan de vigerende wet- en regelgeving. Gezien de afwezigheid van de noodzaak tot nader onderzoek van de verschillende milieuaspecten is een m.e.r.-beoordeling dan ook niet nodig.