direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Stoffelsweg 4
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.BP1805BGSTOFFELSW4-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Stoffelsweg 4 in Winterswijk Miste is een burgerwoning gevestigd. De dochter en schoonzoon van de bewoner (hierna initiatiefnemer) van de woning hebben de wens zich bij de bewoner te gaan vestigen op het perceel. De initiatiefnemer is voornemens vervangende nieuwbouw te plaatsen achter de huidige woning, waarna na voltooiing van de nieuwe woning de huidige bewoner plek zal vinden in de nieuwbouw, en het bestaande pand zal worden afgebroken. De doelstelling van de nieuwbouw is om de kwaliteit, leefbaarheid en met name ook de duurzaamheid aanzienlijk te vergroten. Tevens wordt met het plan een kleinschalig psychologisch adviesbureau gevestigd in een nieuw te bouwen bijgebouw bij de nieuwe woning.

De gronden ter plaatse van de nieuw te bouwen woning zijn bestemd als 'Agrarisch - Cultuurlandschap'. Binnen deze bestemming is geen burgerwoning toegestaan.

De gemeente Winterswijk is voornemens medewerking te verlenen op basis van een partiële herziening. Voorliggend bestemmingsplan maakt de beoogde ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk. Dat wil zeggen dit plan regelt wat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Concreet wordt vervangende nieuwbouw mogelijk gemaakt achter de bestaande woning en sloop van de bestaande woning gewaarborgd.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Stoffelsweg 4 in het buitengebied van de kern Winterswijk - Miste in de gemeente Winterswijk. Het perceel is gelegen tussen de kernen Winterswijk - Miste en Bredevoort iets ten noorden van de Misterweg (N318). Op bijgevoegde afbeelding is de globale ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1805BGSTOFFELSW4-OW01_0001.png"

Globale ligging plangebied (bron: googlemaps)

1.3 Opbouw bestemmingsplan

Het bestemmingsplan 'Stoffelsweg 4' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Van deze drie onderdelen vormen de digitale verbeelding met plan IDN NL.IMRO.0294.BP1805BGSTOFFELSW4-OW01 en de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.


Op de verbeelding zijn de bestemmingen gevisualiseerd. De regels geven weer wat de gebruiksmogelijkheden van de gronden en de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en op te richten bebouwing is. De toelichting heeft hierbij weliswaar geen bindende werking, maar bevat wel de ruimtelijke onderbouwing van het bestemmingsplan. Het is daarmee de onderbouwing van de keuzes die zijn gemaakt voor de verbeelding en de
regels.

1.4 Geldende bestemmingsplan

Het vigerend bestemmingsplan van het plangebied is "Integrale herziening buitengebied Winterswijk", vastgesteld op 27 januari 2011. Het plangebied heeft bestemmingen 'Wonen' en 'Agrarisch - Cultuurlandschap' met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2'. De gronden hebben tevens de gebiedsaanduidingen 'natte natuur', 'waardevol landschap' en 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'. Op bijgevoegde uitsnede van het vigerend bestemmingsplan is het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1805BGSTOFFELSW4-OW01_0002.png"

Uitsnede geldend bestemmingsplan, plangebied blauw omlijnt (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De gronden zijn bestemd onder andere bestemd voor wonen, de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf en mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem. Ter plaatse van de aanduiding 'waardevol landschap' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, de gronden mede bestemd voor het beschermen en ontwikkelen van het waardevol landschap.

In het plangebied is enkel ter plaatse van de woonbestemming een burgerwoning mogelijk. De vervangende nieuwbouw op de gewenste locatie is enkel mogelijk wanneer de agrarische bestemming wordt gewijzigd in 'Wonen'.

1.5 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De toelichting is opgebouwd uit 5 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 wordt de haalbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond voor wat betreft het hogere overheidsbeleid, milieuaspecten zoals akoestisch onderzoek, water, archeologie, flora en fauna en economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 4 volgt de wijze van bestemmen, waarin uiteen wordt gezet hoe het in hoofdstuk 2 beschreven plan juridisch is vertaald naar de verbeelding en de regels. Tenslotte komen in het vijfde hoofdstuk de resultaten van de procedure aan de orde.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

Het plangebied aan de Stoffelsweg 4 ligt in het buitengebied van de gemeente Winterswijk circa 1,5 km ten westen van de kern Miste - Winterswijk. Circa 50 meter ten zuiden van het plangebied ligt de Misterweg (N318). Het plangebied wordt omringd door weiland en de Stoffelsweg. Op bijgevoegde luchtfoto is de plangrens in blauw aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1805BGSTOFFELSW4-OW01_0003.png"

Luchtfoto plangebied (bron: gemeente Winterswijk)

Tot op heden was in het deelgebied een aannemersbedrijf gevestigd. Het perceel is afgebakend door middel van een haag. De bebouwing in het deelgebied bestaat uit een voormalige bedrijfswoning met bijgebouwen. De bijgebouwen bestaan uit een werkplaats en een kantoor. Tussen de bebouwing ligt erfverharding met onder andere meerdere parkeerplaatsen en een oprit. In de tuin ten oosten van de bedrijfswoning staan meerdere bomen. Het plangebied wordt ontsloten via de Bessinkgoorweg. Op bijgevoegde luchtfoto is de huidige situatie van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1805BGSTOFFELSW4-OW01_0004.png"

Luchtfoto bestaande situatie plangebied (bron: gemeente Winterswijk)

2.2 Planbeschrijving

Onderhavig plan bestaat uit de vervangende nieuwbouw van een bestaande woning. Met het plan wordt achter de bestaande woning een huis gebouwd. Na de realisatie van de nieuwe woning worden de bestaande woning en de overtollige bijgebouwen gesloopt.

Bij de nieuwe woning wordt een bijgebouw gerealiseerd, met een oppervlakte van 99 m², ten behoeve van garage en schuur. Daarnaast wordt een bijgebouw met een oppervlakte van 49 m² gerealiseerd ten behoeve van een kleinschalig psychologisch adviesbureau.

De doelstelling van de nieuwbouw is om de kwaliteit, leefbaarheid en met name ook de duurzaamheid aanzienlijk te vergroten. Wat betreft het landschap is het streven waar mogelijk het in te passen in het natte natuurgebied. Voor deze maatregel is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Het plangebied krijgt aan de zijde van de es een open karakter, waardoor het gebied de openheid en verbinding met het landschap benadrukt. Langs de Stoffelsweg krijgt de voorzijde van het perceel hoger gelegen laanbeplanting waardoor dit gedeelte een half open karakter krijgt. Tussen de bebouwing wordt een gesloten erf gecreëerd. Op bijgevoegde afbeelding en Bijlage 1 is het landschappelijk plan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1805BGSTOFFELSW4-OW01_0005.png"

Landschappelijk inpassingsplan (bron: Temming B.V.)

Het materiaal en kleurgebruik van de bebouwing bestaat uit een samenhang tussen eenvoudig en sober. Hagen, bosplantsoen en bomen zorgen voor een natuurlijk overgang tussen bebouwing en het landschap. Hiervoor worden geen doorgaande beplantingslijnen aangelegd.

De inrit wordt rechtlijnig aan de bebouwing gelegd. Het erf is door de aanwezigheid van gebouwen en groen nagenoeg gesloten. Auto's worden achter groen, uit het zicht, op eigen terrein geparkeerd. In het plangebied worden ook enkele solitaire bomen geplaatst.

Hoofdstuk 3 Haalbaarheid van het plan

3.1 Beleid

3.1.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en biedt het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Via het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn deze regels aanvullend verankerd. In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit het SVIR is de duurzame verstedelijking. In het Bro is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De 'stappen van de ladder' worden is artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  • a. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
  • b. kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • c. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).

Het Bro (artikel 1.1.1) beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen". Voor toepassing van de ladder is door het ministerie van Infrastructuur en Milieu een 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' opgesteld. Voor een verdere uitleg wordt naar die handreiking verwezen.

Planspecifiek

In het kader van het Rijksbeleid is geen sprake van direct belang bij of rechtstreekse doorwerking op het plangebied. Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR of het Barro.

Met het herbouwen van de woning wordt geen wooneenheid toegevoegd in het plangebied. Daarmee kan onderhavig plan niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling, zodat een verantwoording in het kader van duurzame stedelijke ontwikkeling achterwege kan blijven. Het plan is in overeenstemming met het geldende Rijksbeleid.

3.1.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 (geactualiseerd juni 2017) heeft de provincie Gelderland de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan 2005, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie. Met de Omgevingsvisie kiest de provincie voor een gezamenlijke aanpak met gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en particulieren van de maatschappelijke opgaven voor de komende vijf à tien jaar. Hierbij staan twee hoofddoelen centraal:

  • een duurzame economische structuur;
  • het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

De provinciale hoofddoelen zijn in vertaald in provinciale ambities. Afhankelijk van het accent van de ambitie, zijn zij in de Omgevingsvisie opgenomen onder 'Divers', 'Dynamisch' of 'Mooi' Gelderland.

  • Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten;
  • Dynamisch Gelderland betreft de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit;
  • Mooi Gelderland betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming danwel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen. Het gaan dan om cultuurhistorie, natuur, water en ondergrond.

Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's en samenwerking met partners. Ten aanzien van de functie wonen in de Achterhoek is het streven om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden. In de Regionale Woonagenda agenderen alle (relevante) partijen in een regio de regionale opgaven op het gebied van wonen. Zij maken afspraken over wat zij hieraan gaan doen. De provincie is een van de partijen. De agenda gaat onder meer over hoe partijen met elkaar invulling geven aan flexibiliteit, levensloopbestendigheid, betaalbaarheid, het aandeel 'huur' en andere kwaliteiten waaraan behoefte is.

In het kader van de Regionale Woonagenda maakt de provincie op regionale schaal afspraken met gemeenten en woningbouwcorporaties over de woningvoorraad op basis van een recente huishoudensprognose (Primos). De kwantitatieve regionale afspraken worden vastgelegd in het Regionaal Programma Wonen. Dit Regionaal Programma Wonen wordt momenteel nog uitgewerkt en vormt de opvolger van de Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (KWP3) dat thans nog van kracht is. Zie ook paragraaf 3.1.3 onder 'Regionale woonvisie Achterhoek 2010-2020'.

Gelderse Ladder

Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen, staat de 'Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik' centraal. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Bro. Dit houdt in dat in bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan (behoefte, bestaand stedelijk gebied, bereikbaarheid).

Woningen worden gebouwd om te voorzien in een woonbehoefte. Dit betekent dat: alle nieuwe woningen in de Regionale woonprogrammering of Woonagenda moeten passen, er een aangetoonde (regionale) behoefte moet zijn en dat er in de binnen-regionale programmering de afspraak is dat de betreffende gemeente (een deel van) de behoefte gaat accommoderen. De ambitie is om bij de toepassing van de Gelderse ladder expliciet aandacht te schenken aan de borging van ruimtelijke kwaliteit of kwaliteit van de leefomgeving. Het is van belang dat er een goede match ontstaat tussen de kwaliteiten van het ruimtelijk initiatief en de kwaliteiten van de (uiteindelijk gekozen) locatie en het omliggende gebied.

Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 (geactualiseerd juni 2017) heeft de provincie Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen uit de Omgevingsvisie. In de Omgevingsverordening is ten aanzien van de functie wonen bepaald dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan zijn wanneer dit past in het Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

Aangezien de juridische borging is vastgelegd in het Bro, is de Gelderse Ladder niet nogmaals opgenomen in de Omgevingsverordening.

Planspecifiek

Het plangebied heeft in de Omgevingsvisie Gelderland de aanduiding 'Nationale landschappen'. Door de te realiseren woning landschappelijk in te passen is rekening gehouden met de kwaliteit van het landelijke gebied van de omgeving. De landschappelijke inpassing is toegelicht in paragraaf 2.2.

Ten oosten van het plangebied is een beschermingszone opgenomen ten behoeve van de aanwezige molen, het rijksmonument de Meenkmolen. Deze molen staat op circa 400m afstand van het plangebied. Het herbouwen van de bestaande woning tast de beleving van de molen niet aan. Op bijgevoegde uitsnede van de omgevingsvisie is weergegeven dat het plangebied buiten de molenbiotoop ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1805BGSTOFFELSW4-OW01_0006.png"

Uitsnede omgevingsvisie, molenbiotopen, plangebied blauw omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Gelderse ladder

Met het plan is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling, waardoor de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is. Dit aspect is reeds toegelicht in paragraaf 3.1.1.

Conclusie

Het provinciale beleid vormt daarmee geen belemmering voor onderhavig plan.

3.1.3 Gemeentelijk beleid

Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025

Er heeft binnen de Regio Achterhoek een uitgebreide analyse plaatsgevonden van de ontwikkelingen op de woningmarkt, de bestaande woningvoorraad en de toekomstige behoefte (de 'kernenfoto's'). De uitkomsten van deze analyse zijn vastgelegd in de 'Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025'. De Regionale Woonagenda Achterhoek is vastgesteld door de gemeenteraad op 27 mei 2015. Een belangrijke conclusie van de uitgevoerde analyse (die ook is vastgelegd in het actuele woonbeleid) is dat de geplande woningbouwopgave met 10% moet worden gereduceerd. Dit in aanvulling van de eerdere reductie van het aantal woningbouwplannen die in regionale afspraken is vastgelegd in 2010. De reden hiervoor is dat het aantal geplande nieuwbouwwoningen de toekomstige vraag zal overstijgen. Dit betekent dat iedere gemeente een stringent beleid moet voeren als het gaat om het toevoegen van nieuwe woningen. Zo wordt bijvoorbeeld in de hele regio onderzocht of de woningbouwcapaciteit in bestaande woningbouwplannen teruggebracht kan en moet worden. De gemeenten in de Achterhoek monitoren de voorgenomen woningbouwopgave aan de hand van een gemeentelijke planningslijst. Deze lijst ziet op het toevoegen van nieuwe woningen. Dit initiatief staat op de gemeentelijke planningslijst.

Visie Buitengebied

De woonfunctie is altijd aanwezig geweest in het Winterswijkse cultuurlandschap. Er is echter een verschuiving waar te nemen in het type bewoner van het buitengebied: van boer naar burger. Deze verschuiving wordt onder andere veroorzaakt door de teruggang in de landbouw en de groeiende voorkeur voor landelijk wonen. Deze verschuiving heeft invloed op het gebruik en de beleving van het cultuurlandschap. Het buitengebied is daardoor niet langer alleen een ‘productieruimte’ voor de landbouw. Het is ook een woon-, werk- en recreatiegebied geworden. De gemeente Winterswijk streeft er naar de verschuivende functies van het buitengebied op elkaar af te stemmen. Het belang van de landbouw is hierbij nog steeds groot.

De functie wonen is van groot belang voor een leefbaar buitengebied. Een woning in het buitengebied is meer dan een gebouw. Het is een plek waar mensen wonen en vaak ook werken. Het is voor veel mensen een plek met betekenis en geschiedenis. Wonen en werken zijn beide een basis voor een leefbaar platteland. De woonfunctie is naast een economische drager ook een sociale drager. Daarom streeft de gemeente naar een divers woningaanbod in het buitengebied.

Behoud en ontwikkeling van het cultuurlandschap is een belangrijk uitgangspunt. Bestaande waarden worden daarbij beschermd, verloren waarden worden hersteld en nieuwe landschappelijke waarden worden gecreëerd. De praktische uitwerking is toegespitst op specifieke landschapstypen, zodat de bestaande diversiteit en afwisselingen in het landschap wordt gewaarborgd en verder verbeterd.

Bij het nemen van maatregelen of het opstellen van beleid is sprake van maatwerk, waar nodig op perceelsniveau. Per saldo dient bij een ontwikkeling de kwaliteit van het buitengebied (of een specifiek gebiedstype daarbinnen) behouden of versterkt te worden. Het behartigen van het landschappelijk belang gebeurt op twee manieren:

  • 1. beschermen van waardevolle elementen;
  • 2. ontwikkelen van nieuwe functies en/of nieuwe kwaliteitselementen.

Deze inspanning is gericht op behoud of versterking van het cultuurlandschap. Behouden alleen is echter niet genoeg. Het landschap is een dynamisch geheel dat ontstaat door de specifieke samenhang van de delen. Nieuwe ontwikkelingen zijn toegestaan, omdat zij een bijdrage aan het buitengebied leveren (landschap, economie, leefbaarheid, etc.).

Behoud en ontwikkeling van het agrarische cultuurlandschap is in het huidige bestemmingsplan vertaald door het overgrote deel van het gebied, namelijk alle agrarische gronden zoals veldkavels (weilanden en akkers) en bouwvlakken (erven) waarop de bedrijfsbebouwing van agrarische bedrijven is gelegen, te bestemmen tot ‘agrarisch cultuurlandschap’. Benadrukt is dat naast het agrarisch gebruik, evenzeer de landschappelijke waarde van belang is die in belangrijke mate met dit gebruik samenhangt.

Planspecifiek

Het herbouwen van een bestaande woning wordt niet als stedelijke ontwikkeling gezien, waardoor toetsing aan de regionale woonagenda bij onderhavig plan niet van toepassing is. Doordat geen woning wordt toegevoegd is de Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025 niet van toepassing bij onderhavig plan.

Het plan is in overeenstemming met de doelstellingen en ambities van het gemeentelijk beleid.

3.2 Milieuaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken.

3.2.1 Bodem

Bij een bestemmingsplanprocedure wordt op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgesteld of de bodemkwaliteit een belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan. Aan de hand van beschikbare bodeminformatie wordt onderbouwd wat de verwachte bodemkwaliteit is, of bodemonderzoek nodig is en of er maatregelen nodig zijn om de bodemkwaliteit geschikt te maken voor het beoogde gebruik. Deze paragraaf betreft de Wet bodembescherming, het Besluit Asbestwegen, het Besluit bodemkwaliteit, de Woningwet/bouwverordening en de Arbowet.

Planspecifiek

Onderhavig plan bestaat uit vervangende nieuwbouw van een bestaande woning. Voor de uitvoerbaarheid van het plan is een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd (Bijlage 2). Uit het onderzoek is gebleken dat in zowel de grond als grondwater in het plangebied de waarde voor nader onderzoek (tussenwaarde) en/of de interventiewaarde niet is overschreden.

Het initiatief is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

3.2.2 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • 1. een verzorgingstehuis;
    • 2. een psychiatrische inrichting;
    • 3. een kinderdagverblijf.

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wgh worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en/of industrieterreinen.

Planspecifiek

In de zin van de Wgh voorziet dit plan in een geluidgevoelig object (wonen). Het plangebied ligt aan de Stoffelsweg, een landweg die enkel wordt gebruikt door bestemmingsverkeer. Voor deze weg geldt een maximale snelheid van 60 km per uur. Ook ligt het plangebied op circa 70 meter afstand van de Misterweg (N318). De Wet geluidhinder bepaalt dat deze wegen een geluidszone van 250m hebben. Voor de uitvoerbaarheid van het onderzoek is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 3).

Uit het onderzoek is gebleken dat de voorkeursgrenswaarde van geluidbelasting door wegverkeer op de N318 wordt overschreden. De maximale hogere waarde van 53 dB wordt niet overschreden. Voor de te realiseren woning dient dus een hogere waarde te worden aangevraagd.

Het initiatief is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

3.2.3 Lucht

De Wet milieubeheer biedt het kader om te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Een uitzondering op deze verplichting om de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen op de luchtkwaliteit mee te wegen, vormen bepaalde typen projecten die niet in betekende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit. Het begrip NIBM is uitgewerkt in het "Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)", en de bijbehorende "Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)".

Een plan draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de "3% grens" niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1.2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2. De Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen een invulling aan de NIBM grens. Indien er binnen de getalsmatige begrenzing van de Regeling wordt gebleven, is er geen nader onderzoek nodig. Bij de ruimtelijke ontwikkeling is er dan automatisch sprake van een niet in betekende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit.

Planspecifiek

Voor de functie wonen zijn locaties die niet meer dan 1500 woningen omvatten, aangemerkt als gevallen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Onderhavig plan betreft de herbouw van een bestaande woning. Hierdoor draagt de ontwikkeling ‘niet in betekende mate bij aan luchtverontreiniging’. Toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit kan daarmee achterwege blijven.

Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Het aspect luchtkwaliteit is geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

3.2.4 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid gebruik te maken van de afstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom is deze publicatie te gebruiken voor het verantwoord inpassen van bedrijvigheid in een woon- of werkomgeving. De publicatie geeft informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op elkaar af te stemmen.

Het is niet de bedoeling om de in deze publicatie genoemde richtafstanden zonder meer toe te passen. De afstanden zijn namelijk afhankelijk van de omgevings- en bedrijfskenmerken. Dit leidt tot een gemotiveerd toepassen van de afstanden. Uitgangspunt is dat de in de bedrijvenlijst genoemde afstanden gelden tussen enerzijds de perceelgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van de woning. De richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. Dit kan zowel een rustige woonwijk als een rustig buitengebied zijn. Voor de omgeving van het plangebied geldt in het kader van bedrijven en milieuzonering een bijzondere omstandigheid. Het is namelijk een centrumgebied. Daarbij is sprake van functiemenging tussen wonen en bedrijvigheid. Voor dit gebied geldt een andere categorieaanduiding dan in een gebied zonder functiemenging.

Het kan zo zijn dat specifieke wet- en regelgeving andere afstanden voorschrijft. Deze gaan dan voor de afstanden uit de VNG-publicatie. Te denken valt aan de Wet geurhinder en veehouderij, het Activiteitenbesluit of het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Planspecifiek

In het plangebied wordt een bestaande woning herbouwd. In de nabije omgeving van het plangebied (<200 m) zijn geen (agrarische) bedrijven gevestigd. De beoogde ontwikkeling ligt daarmee op voldoende afstand van omliggende bedrijven en werkt niet belemmerend voor deze bedrijven. Omgekeerd is het woon- en leefklimaat in het plangebied niet in het geding. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

3.2.5 Externe Veiligheid

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers, dit is respectievelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel wordt geacht, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden.

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi, stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld. De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.


Planspecifiek

Op bijgevoegde risicokaart is te zien dat op circa 40 m afstand van het plangebied een provinciale weg ligt, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van deze weg. Het initiatief is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1805BGSTOFFELSW4-OW01_0007.png"

Uitsnede risicokaart, plangebied blauw omcirkelt (bron: risicokaart.nl)

3.3 Omgevingsaspecten

3.3.1 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening worden gehouden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 5, lid a van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan moet worden opgenomen.

Archeologie

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn. Om deze reden zijn alle gronden in Winterswijk geïnventariseerd en beoordeeld op mogelijk aanwezige archeologische relicten. Er worden 4 waarden onderscheiden, iedere categorie kent een eigen verwachting op vondsten, waarbij 1 de hoogste verwachtingswaarde is en 4 de laagste.

Planspecifiek

In het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting voor de bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden opgenomen. Dat betekent dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een bodemverstoring groter dan 100 m2. De herbouw van de woning overtreft deze afmetingen. Voor de uitvoerbaarheid van het plan is een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 4).

De uitkomst van het onderzoek was niet eenduidig. Dit is mede te wijten geweest aan een omissie van het uitvoerende bedrijf. Men heeft zich niet gehouden aan de onderzoeksrichtlijnen van de gemeente.

In overleg met het bevoegd gezag zijn door de regionaal archeoloog op 5 december 2017 drie boringen gezet, ten einde meer inzicht te verkrijgen in de bodemomstandigheden ter plaatse. De rapportage van deze extra boringen is weergegeven in Bijlage 5. De plaatsing van de boringen is gebaseerd op de reeds uitgezette toekomstige bouwkuipen zodat de daadwerkelijk te maken verstoringen zijn onderzocht. De nummering van de boringen sluit aan op die van het eerdere onderzoek. Bovendien is op het terrein een veldinspectie uitgevoerd. Op basis van het nadere onderzoek zijn geen aanwijzingen voor een vindplaats gevonden.

Om mogelijke archeologische waarde in de grond te waarborgen worden de archeologische dubbelbestemmingen overgenomen in het bestemmingsplan.

Het plan is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect cultuurhistorie en archeologie.

3.3.2 Flora en fauna

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.


Gebiedsbescherming

De Wet natuurbescherming richt zich op de bescherming van gebieden. In de Wet natuurbescherming zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:

  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.

Naast deze drie soorten gebieden is in het kader van de gebiedsbescherming het Nationaal natuurnetwerk van belang. Dit is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones die tussen de natuurgebieden liggen. Het natuurnetwerk draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.

Soortenbescherming

Voorts is in de Wet natuurbescherming de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren geregeld: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Onderzocht moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.


Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook voor het voorliggende plan, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden.


Planspecifiek

Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website http://synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Op de bijgevoegde screenshots van die website zijn de eventuele aanwezige Natura-2000 gebieden rondom de deelgebieden weergegeven. Natura 2000 gebieden hebben een externe werking.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1805BGSTOFFELSW4-OW01_0008.png"

Uitsnede natuurkaart Nederland, deelgebied blauw omcirkelt (bron: synbiosys.alterra/natura2000)

Op bijgevoegde screenshot is weergegeven dat binnen een straal van 3 km rondom het plangebied geen Natura 2000 gebieden aanwezig zijn. Door deze afstand tot het te beschermen gebied, kan het optreden van significante negatieve effecten worden uitgesloten.

Soortenbescherming

Onderdeel van het plan is het slopen van de bestaande woning en bijgebouwen. Met de sloop van de bebouwing dient rekening te worden gehouden met de eventuele aanwezigheid van beschermde soorten. Voor de uitvoerbaarheid van het plan is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De volledige rapportage van de quickscan is opgenomen in Bijlage 6.

Uit de quickscan blijkt dat nader onderzoek moet worden uitgevoerd naar de mogelijke aanwezigheid van huismussen en vleermuizen in het plangebied. Eventuele maatregelen ter bescherming van de ecologische waarde in het gebied, die voortkomen uit het vervolgonderzoek, zijn voorwaardelijk verplicht gesteld in de regels van dit bestemmingsplan. Aanwezigheid van beschermde soorten dient bij de gemeente Winterswijk te worden gemeld.

Conclusie

Het plangebied ligt niet in of nabij beschermde natuurgebieden. Voor de uitvoerbaarheid van het plan is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek wordt een vervolgonderzoek uitgevoerd. Om voortvarend het plan in procedure te kunnen brengen is het van belang dat de uitkomst van dit onderzoek de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet belemmert. Dit blijkt niet het geval. Daarnaast hebben we initiatiefnemer gevraagd of ze, vooruitlopend op de resultaten van het vervolgonderzoek, bereid is om eventuele maatregelen die hieruit voortkomen, te zullen nemen. Initiatiefnemer heeft schriftelijk meegedeeld hiertoe bereid te zijn.

Eventuele maatregelen ter bescherming van de ecologische waarden in het gebied zijn voorwaardelijk verplicht gesteld in de regels van dit bestemmingsplan.

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

3.3.3 Verkeer

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het effect van de beoogde ontwikkeling op de verkeersstructuur inzichtelijk te worden gemaakt.

Het plangebied is ontsloten via de Stoffelsweg. Deze landweg wordt voornamelijk gebruikt door bestemmingsverkeer. Het herbouwen van een bestaande woning heeft geen invloed op de verkeersgeneratie en de parkeerbalans van het gebied.

Volgens de Nota Parkeernormen Winterswijk geldt voor een vrijstaande woning in het buitengebied een parkeernorm van 2,5 parkeerplaatsen per woning. Deze norm is als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van het bestemmingsplan. De Stoffelsweg heeft voldoende capaciteit om de verkeersgeneratie van het plangebied op te vangen.

Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.3.4 Water

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde en duurzame watersystemen. Het Waterschap Rijn en IJssel laat in het Waterbeheerplan 2016-2021 zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten het waterschap in de samenwerking met haar partners wil leggen. Vanuit die omgevingsverkenning wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.

Voor het taakgebied Veiligheid water is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het taakgebied Voldoende water is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor Schoon water is het uitgangspunt “stand still - step forward”. Essentieel is het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem met als einddoel een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Partnerschappen met gemeenten en andere partijen zorgen voor een effectieve en efficiënte (afval)waterketen. Door optimalisatie van de behandeling van afvalwater wordt een bijdrage geleverd aan een goede volksgezondheid en een schoon watersysteem. Het terugwinnen van energie en grondstoffen uit afvalwater draagt bij aan een meer circulaire economie.

Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.

Planspecifiek

Het plan betreft de sloop van een woning en herbouw op het zelfde perceel aan de Stoffelsweg 4 in het Winterswijkse buitengebied. Het verharde oppervlak blijft ongeveer gelijk. Hieronder zijn de relevante waterthema's geselecteerd en vervolgens beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP1805BGSTOFFELSW4-OW01_0009.png"

Riolering en afvalwaterketen

Huishoudelijk afvalwater van de nieuwe woning wordt via de bestaande aansluiting geloosd op het gemeentelijk drukrioleringssysteem (P121). De capaciteit is voldoende voor de afvoer van het afvalwater.

Wateroverlast (oppervlaktewater)

Hemelwater mag niet worden aangesloten op het drukrioleringssysteem. Verhard oppervlak (van dak en terrein) moet binnen het perceel geïnfiltreerd worden of worden geborgen in een retentievoorziening. Dat kan bijvoorbeeld in een vijver of een zaksloot.

Oppervlaktewater kwaliteit

Een eventuele overloop van een berging mag maximaal met landelijke afvoer lozen op een watergang.

3.4 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

Het voorliggende plan heeft voor de gemeente Winterswijk geen financiële consequenties, aangezien de plannen voor rekening en risico van de initiatiefnemer komen. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet noodzakelijk. In geval van planschade is een overeenkomst getekend waardoor eventuele planschadekosten op de initiatiefnemer verhaald kunnen worden. Het plan is daarmee economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 4 Wijze van bestemmen

4.1 Algemeen

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).


Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • 1. het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • 2. het bebouwen van de gronden;
  • 3. het verrichten van werken (aanleggen).


Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook van toepassing voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

Opbouw van de regels

Het bestemmingsplan is conform de daaraan te stellen wettelijke eisen zoals vastgelegd in de Standaard voor Bestemmingsplannen 2012 opgesteld. De regels hebben een vaste opbouw en de hoofdstukken zijn als volgt verdeeld:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.

Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels en algemene afwijkings- en wijzigingsregels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

4.2 Dit bestemmingsplan

In paragraaf 1.3 is de opbouw van dit bestemmingsplan aan bod gekomen. De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen in de toelichting is beschreven. In deze paragraaf is als bedoeld in artikel 3.1.3. van het Besluit ruimtelijke ordening een beschrijving opgenomen van de bestemmingen die in het bestemmingsplan voorkomen.

Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen in een burgerwoning. Het aantal wooneenheden is vastgelegd in de regels van dit bestemmingsplan. Gebouwen zijn binnen het bouwvlak toegestaan en de maximale goot- en bouwhoogte is met een aanduiding vastgelegd. Uitbreiding van bijgebouwen en overkappingen zijn uitgesloten. Ten aanzien van het parkeren is een parkeernorm opgenomen.

Dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 2

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

Gebiedsaanduiding other: natte natuur

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'natte natuur' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van natuurwetenschappelijke waarden in de vorm van natte natuur.

Gebiedsaanduiding other: waardevol landschap

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'waardevol landschap' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het beschermen en ontwikkelen van het waardevol landschap.

Gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - verwevingsgebied

Ter plaatse van de gronden met deze gebiedsaanduiding zijn intensieve veehouderijen toegestaan tot een bebouwde oppervlakte van maximaal 1 ha, dan wel de bestaande grotere oppervlakte.

Hoofdstuk 5 Procedure

5.1 Algemeen

Conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht ligt het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage. Belanghebbenden kunnen dan een zienswijze indienen op het plan. Na vaststelling door de gemeenteraad ligt het bestemmingsplan opnieuw 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt in werking daags na afloop van de tervisielegging, als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

5.2 Verslag artikel 3.1.1. Bro overleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan geldt dat overleg moet worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het gaat dan tenminste om de betrokken waterschappen en diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.


Dit bestemmingsplan is voorgelegd aan de provincie Gelderland. De provincie heeft geconstateerd dat het plan goed ruimtelijk is ingepast. De provincie vindt het van belang dat met het plan wordt gekeken naar mogelijkheden met betrekking tot gasvrij bouwen en andere energiebelangen.

Dit bestemmingsplan is in eerste instantie niet voorgelegd aan het waterschap Rijn en IJssel. Uit de watertoets komt naar voren dat het plan een beperkt waterhuishoudkundig belang treft. Er zijn geen aanvullende maatregelen of voorwaarden noodzakelijk. Zie voor een nadere onderbouwing de watertoets in paragraaf 3.3.4.

5.3 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor een termijn van zes weken ter inzage gelegd. Wanneer gedurende deze periode zienswijzen worden ingediend, wordt hiervan in deze paragraaf of in een aparte bijlage verslag gedaan.