direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kottenseweg 128-132
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0294.BP2201BGKOTTWEG128-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 22 januari 2021 heeft de eigenaar van de maalderij en de daarnaast staande voormalige bedrijfswoning met inwoning het verzoek ingediend het pand Kottenseweg 128-130 alsnog te legaliseren en te bestemmen tot twee zelfstandige wooneenheden. In het geldende bestemmingsplan was dat pand wegbestemd. Het voorste deel (nr. 128) van dit pand is net als de maalderij aangemerkt als karakteristiek, het achterste deel (130) is dat niet. Dat deel is een latere aanbouw en vergund als inwoning, maar in de huidige situatie wordt de aanbouw als zelfstandige woonruimte verhuurd.

Er is door de eigenaar een nieuw plan ontwikkeld waarbij er in de maalderij drie eengezinswoningen in twee lagen (maisonnettes) worden voorzien met daar bovenop een appartement. Dit is één woning minder dan in het geldende bestemmingsplan was gepland en toegestaan. Verder wordt het pand aanmerkelijk minder diep dan is toegestaan. Vanwege het kleinere aantal woningen (4 i.p.v. 5) in de maalderij is het verzoek ingediend om het pand 128-130 alsnog te legaliseren en te mogen splitsen in twee zelfstandige woningen.

1.1.1 Principebesluit

De gemeente Winterswijk heeft in principe besloten medewerking te verlenen op basis van een herziening van het bestemmingsplan. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing maakt de beoogde ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk; dat wil zeggen deze onderbouwing regelt wat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Concreet wordt de legalisering van het pand Kottenseweg 128-130 en splitsing daarvan in twee zelfstandige woningen toegestaan en wordt het aantal woningen in de maalderij verkleind van vijf naar vier en het bouwvlak verkleind.

Woningaantallen

Het pand Kottenseweg 128-130 is wegbestemd, omdat ter plaatse 8 parkeerplaatsen zijn gepland voor de 5 woningen in de maalderij en waarschijnlijk ook vanwege de destijds geldende woningbouwcontingentering.

In het geldende bestemmingsplan zou het totaal aantal woningen 11 bedragen. Met het verminderen van het aantal woningen in de maalderij van 5 naar 4 en de legalisering van de splitsing van nr. 128-130 is er juridisch sprake van een vermeerdering van 1 woning.

Zie verder Legalisering voormalige bedrijfswoning met aanbouw en Maatschappelijke uitvoerbaarheid voor het behoud van het pand Kottenseweg 128-130.

1.1.2 Historie

De toenmalige initiatiefnemer en eigenaar van de bedrijfslocatie op het adres Kottenseweg 132 heeft destijds een verzoek ingediend voor een bestemmingsplanherziening. Het betreft locatie van een voormalige maalderij met de toentertijd bijbehorende bedrijfswoning met inwoning. Het bedrijf is in 1992 opgeheven. Op verzoek van de toenmalige eigenaar is aan dit perceel grotendeels een woonbestemming toegekend en werd uitvoering gegeven aan de ruimtelijke visie die de raad destijds in 2006 had vastgesteld voor dit deel van de buurtschap Brinkheurne.

Op 23 februari 2017 heeft de gemeenteraad daarvoor het bestemmingsplan "Kottenseweg 132" vastgesteld. Het plan bestond uit het verbouwen van de maalderij tot 5 appartementen en het bouwen van 3 vrijstaande en 2 aaneen gebouwde woningen. Inmiddels is het plan voor wat betreft de 5 toe te voegen woningen achter de maalderij gerealiseerd. De laatste woning is op 24 juli 2023 gereed gemeld. De verbouw van de maalderij moet nog plaatsvinden.

Na verkoop van de kavels heeft de toenmalige eigenaar de (nog niet verbouwde) maalderij en de voormalige bedrijfswoning verkocht aan de huidige eigenaar/initiatiefnemer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2201BGKOTTWEG128-OW01_0001.jpg"

Foto 1: Huidige situatie met laatste verleende vergunning.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in het buitengebied op ruim 1,5 kilometer ten zuidoosten van de kern Winterswijk. Het is onderdeel van het buurtschap Brinkheurne. Dit buurtschap kent geen echte kern, de maalderij vormt eigenlijk het hart van een stuk lintbebouwing langs de Kottenseweg. In de directe omgeving staan woningen, een voormalige bakkerij, een winkel en een bouwbedrijf.

Het omliggende landschap maakt deel uit van het oud hoevelandschap: Kotten. Het gebied is nog oorspronkelijk en kleinschalig. Het bestaat uit weidegebieden begrenst door houtwallen en bosgebiedjes. Een netwerk van kleine kronkelende wegen dooradert het landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2201BGKOTTWEG128-OW01_0002.jpg"

Afbeelding 1: Ligging

1.3 Omvang van het plangebied

Zie Foto 1:

Het totale plangebied is 2.255 m2 groot en betreft (delen van) de percelen Gemeente Winterswijk, Sectie D:

  • nrs. 9541, 9542, 10822 van de initiatiefnemer;
  • nrs. 10585 en 11313 (ged.) van aanliggende eigenaren.

1.4 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Kottenseweg132', vastgesteld op 23 februari 2017.

Het voorliggende plangebied is rood-omrand weergegeven op afbeelding 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2201BGKOTTWEG128-OW01_0003.png"

Afbeelding 2: Geldend bestemmingsplan met plangebied (rood-omrand)

De geldende bestemmingen zijn:

  • Wonen
  • Verkeer - Verblijfsgebied
  • Waarde - Archeologisch verwachting 2
  • Waarde - Cultuurhistorie

De geldende aanduidingen t.p.v. de bestemming Wonen zijn:

  • bouwvlak
  • gestapeld
  • maximum aantal wooneenheden 5
  • maximum bouwhoogte 12 m
1.4.1 Van belang zijnde regels

De eerste van belang zijnde regels is opgenomen in artikel 5.2.6 Specifieke bouwregels. Daarin is de volgende bepaling opgenomen:

Onverminderd het bepaalde in 5.1 onder a moet de bestaande bedrijfswoning met het huisnummer 128 gesloopt zijn uiterlijk één jaar na het verlenen van de omgevingsvergunning voor de bouw van de vijfde nieuwe grondgebonden woning.

Op 29 januari 2022 is de laatste aanvraag Omgevingsvergunning voor bouwen vergund (Maalderij 7) en op 3 maart 2022 onherroepelijk geworden. Op basis van deze bepaling zou het pand op 3 maart 2023 gesloopt moeten zijn.

De tweede en derde van belang zijnde regels zijn opgenomen in artikel 16 Overgangsrecht.

1.4.2 Juridisch advies

Naar aanleiding van het Principebesluit en de reacties van de omwonenden (zie Maatschappelijke uitvoerbaarheid) is juridisch advies gevraagd over:

  • a. de wijze waarop de verbouw van de maalderij afgedwongen zou kunnen worden en;
  • b. de afdwingbaarheid/handhaafbaarheid van de opgenomen verplichtingen in het geldende bestemmingsplan.

Dit advies is opgenomen in Bijlage 1.

1.4.2.1 Verbouw maalderij

Voor het afdwingen van de verbouw van de maalderij bestaat er binnen de huidge Wet ruimtelijke ordening geen mogelijkheid om dat af te dwingen.

1.4.2.2 Verplichtingen in het bestemmingsplan

Uit het juridisch advies blijkt dat de specifieke bouwregel in artikel 5.2.6 met betrekking tot de sloop van het pand Kottenseweg 129-130 een gebodsbepaling is en geen voorwaardelijke bepaling. Deze blijkt niet handhaafbaar, omdat een gebodsbepaling in strijd is met de Wet ruimtelijke ordening (Wro); de verplichting voor een andere bestemming geldt (staat in de regels voor 'Wonen' maar geldt voor de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied') en daarnaast wordt het pand beschermd door het overgangsrecht.

De strijdigheid met de Wro geldt ook voor de andere in de regels voor 'Wonen' opgenomen voorwaardelijke verplichtingen voor de realisering van het inrichtingsplan en de waterberging in respectievelijk artikel 5.4.2 en 5.4.3.

1.4.2.3 Overgangsrecht
  • Voor bouwwerken: Zoals in Bijlage 1 is geconstateerd valt de woning onder het overgangsrecht, omdat die met vergunning is gebouwd en verbouwd. Uitzondering hierop is de niet meer bruikbare doorgang tussen beide woonruimten. De fysieke afsplitsing is een illegaal handelen, is in strijd met de verleende vergunning en kan daardoor niet onder het overgangsrecht vallen.
  • Voor gebruik: De bewoning van het gehele pand valt bij nader inzien niet onder het overgangsrecht, omdat de bewoning langer dan een jaar (van eind 2015 tot eind 2018) onderbroken is geweest. Daarmee is het overgangsrecht komen te vervallen. Deze conclusie wijkt af van het juridisch advies in Bijlage 1. De afwijking is te verklaren doordat er op het moment van het advies nog geen onderzoek was gedaan naar de continuïteit van bewoning en aangenomen was dat die ononderbroken was geweest.

1.5 Aanpassingen geldend bestemmingsplan

1.5.1 Strijdigheid met het bestemmingsplan

Het plan om, in plaats van vijf, vier woningen in de maalderij te realiseren is op zich passend binnen de geldende bestemming. De gewenste compensatie van het aantal door legalisering en splitsing van het pand Kottenseweg 128-130 is echter strijdig met het bestemmingsplan en daarom is een herziening noodzakelijk. Het tot 'Wonen' bestemmen en splitsen van het pand Kottenseweg 128-130 tot twee zelfstandige woningen is in het principebesluit gekoppeld aan de verkleining van het bouwplan in de maalderij en de aanpassing van het inrichtingsplan. Die verkleining en het nieuwe inrichtingsplan moeten ook in het bestemmingsplan vastgelegd worden.

1.5.2 Afwijkingen van het geldende bestemmingsplan

Na vaststelling van het bestemmingsplan 'Kottenseweg 132' is overgegaan tot verkoop om realisering van het plan te bewerkstelligen. Bij de verkaveling van het plan en de vergunningverlening is echter geen rekening gehouden met de toegekende bestemmingsgrenzen, waardoor het gebruik en de verleende vergunning voor Maalderij 9 niet in overeenstemming zijn met de bestemming; de woning staat gedeeltelijk op de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Dit wordt in dit plan gecorrigeerd, omdat dat mede door de verkleining van het plan voor de maalderij zelf, niet tot een structurele afwijking van het oorspronkelijke plan leidt.

1.6 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, Regels met de Bijlagen bij regels en deze Toelichting met de Bijlagen bij de toelichting.

De toelichting is opgebouwd uit 6 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in Hoofdstuk 2 het plan beschreven. In Hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het beleidskader, waarna in Hoofdstuk 4 de uitvoerbaarheid van het plan wordt aangetoond aan de hand van relevante milieu- en omgevingsaspecten en de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. In Hoofdstuk 5 volgt de wijze van bestemmen, waarin uiteen wordt gezet hoe het plan juridisch is vertaald naar de verbeelding en de regels. Tenslotte komen in Hoofdstuk 6 de resultaten van de procedure aan de orde.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Planbeschrijving

2.1.1 Verbouw voormalige maalderij

Het vigerende bestemmingplan is gebaseerd op een concreet schetsplan voor de maalderij, waarbij achter de oorspronkelijke achtergevel nog nieuwbouw plaats zou vinden. De nieuwbouw zou tot op ±13,50 meter van de achter geplande woning (Maalderij 9) komen. De praktijk leert dat die woning (met een rechtmatig verleende omgevingsvergunning voor bouwen) veel dichterbij is gebouwd en de afstand maar ±7,00 meter zou gaan bedragen.

De huidige initiatiefnemer wil het plan 5 meter minder diep maken. De afstand naar de achtergelegen woning wordt daarmee ±12,00 meter, wat redelijk in de buurt komt van de oorspronkelijk beoogde afstand tussen beide gebouwen.

2.1.2 Legalisering voormalige bedrijfswoning met aanbouw
2.1.2.1 Inleiding

Het pand is in de jaren '60 uitgebreid en verbouwd voor inwoning (2 wooneenheden in 1 bouwkundige woning). Daardoor is het huisnummer 130 aan het pand toegevoegd. In het pand is bij de achtergevel een doorgang gemaakt tussen beide wooneenheden met daarin de trapopgang naar de bovenverdieping van de aanbouw. Dit is op onderstaande afbeelding weergegeven (uitsnede bouwvergunning).

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2201BGKOTTWEG128-OW01_0004.png"

Afbeelding 3: Uitsnede bouwvergunning

Beide wooneenheden worden nu echter volledig zelfstandig bewoond, de tussendeur is niet meer bruikbaar (naden zijn dichtgekit). Daarmee is het gebruik in strijd met de verleende bouwvergunning. De eigenaar heeft gevraagd het formeel te mogen splitsen in twee zelfstandige (huur)woningen.

2.1.2.2 Advies Adviescommissie Cultuurhistorie

Voorafgaand aan het principebesluit heeft overleg plaatsgevonden over met name het al dan niet aanpassen van de verschijningsvorm van de aanbouw in relatie tot die van het karakteristieke uiterlijk van de oorspronkelijke woning. Uiteindelijk is aan de Adviescommissie Cultuurhistorie hierover advies gevraagd (zie Bijlage 8 Advies Adviescommissie Cultuurhistorie). In het adviesverzoek is de vraag gesteld of de aanbouw aangepast zou moeten worden om qua verschijningsvorm één geheel met nr. 128 te vormen. De Adviescommissie heeft geadviseerd om het verhaal van de uitbreiding van het pand gewoon zichtbaar te houden. Het moet wat hen betreft duidelijk blijven dat het om een karakteristiek pand gaat met een nieuwe aanbouw erachter.

Zoals de naam al zegt is het een principe-besluit. Dit impliceert dat er omstandigheden kunnen zijn die leiden tot een ander, definitief besluit zoals dat verwoord is in dit bestemmingsplan.

2.1.2.3 Karakteristiek Kottenseweg 128

Het pand is (net als de maalderij) als karakteristiek aangemerkt in het kader van het Erfgoedbeleid. Zie hiervoor Bijlage 7 Uittreksel Catalogus cultuurhistorisch waardevolle panden.

De waardering van de maalderij (nr. 132) is als volgt beschreven:

Van belang vanwege karakteristieke en zeldzame bouwtype, gaafheid van hoofdvorm, materiaalgebruik, gevelindeling en diverse details.

Van belang vanwege beeldbepalende ligging direct aan doorgaande weg. Erfensemblewaarde met belendende woningen.

In het tweede deel van deze beschrijving (die heeft betrekking op het pand nr. 128) is de reden tot behoud van de woning aangegeven. Het behoud van dit pand was dan ook van zwaarwegend belang om de afweging om met het verzoek tot positief bestemmen en splitsen in te stemmen. Zie verder 3.4.2 Erfgoedverordening

2.1.2.4 Gevolg juridisch advies

Gebruik en/of bebouwing mag alleen onder het overgangsrecht gebracht worden als het de intentie is om de niet meer gewenste situatie binnen de planperiode te beëindigen. Het onder het overgangsrecht plaatsen van het pand nr. 128-130 was qua uitgangspunt vanuit de bestemmingsplanopzet dus ook terecht.

Nu de conclusie is dat de voor sloop opgenomen bepaling niet houdbaar blijkt te zijn, is de situatie veranderd. Op het moment dat het bestemmingsplan zou worden herzien vanwege een andere aanleiding, zou er een verplichting ontstaan om het pand alsnog te legaliseren. Twee keer het overgangsrecht toe passen is juridisch niet toegestaan en een dwingende openbare reden om het pand te onteigenen en te slopen zijn ook niet aanwezig. Nu uit paragraaf 2.1.3 blijkt dat er een actualisatie nodig is om het bestemmingsplan in overeenstemming te brengen met de verleende omgevingsvergunning voor Maalderij 9 en de beoogde beeldkwaliteit zoveel mogelijk planologisch te verankeren is een heroverweging van de gehele situatie op zijn plaats.

2.1.2.5 Heroverweging van het principebesluit

Het principebesluit

In het principebesluit is het college van Burgemeester en wethouders mede vanwege het advies van de Adviescommissie Cultuurhistorie akkoord gegaan met het behoud van het gehele pand en de gevraagde splitsing (zie paragraaf 2.1.2.2). In het adviesverzoek aan de Adviescommisie Cultuurhistorie is de vraag niet gesteld of het gesloopt zou moeten worden, maar het antwoord op de niet gestelde vraag ligt besloten in het advies om het niet aan te passen aan de kapvorm van het karakteristieke pand nr. 128.

Aanleiding tot heroverweging

De aanleiding voor de heroverweging van het principebesluit ten aanzien van het behoud van de aanbouw nr. 130 en het advies van de Adviescommissie Cultuurhistorie is aan de ene kant de reacties van de omwonenden in het participatietraject (zie paragraaf 4.7.1 Participatie) en aan de andere kant die van de eigenaar. De aanleiding tot heroverweging is meervoudig:

  • 1. De woning nr. 128 heeft een geschatte inhoud van ±760 m3 en dat is heel fors voor één (sociale)huurwoning en genoeg voor een 2-1-kap, maar er is toaal geen bergruimte bij deze woning.
  • 2. De hoge, brede aanbouw:
    • a. vertelt weliswaar het verhaal van de geschiedenis, maar is door het verdwijnen en zin context (de loods waar hij tegenaan en deels in was gebouwd vanuit esthetisch oogpunt en privacy geen aanbouw die nu nog passend is;
    • b. heeft een massa die niet passend kan worden geacht binnen de ruimtelijke opzet van deze ontwikkeling in het buitengebied met de lage naast- en achterliggende bebouwing bestaande uit één laag met een kap, overigens zijn 2 lagen met een kap toegestaan);
    • c. heeft een behoorlijke impact op de privacy(gevoelens) van de achterliggende woningen vanwege het uitzicht vanaf de bovenverdieping op de tuin van Maalderij 9 en de tuinen daarnaast. Met name de eigenaar van de woning Maalderij 9 kon er op basis van (de intentie van) het bestemmingsplan vanuit gaan dat de huidige situatie van tijdelijk aard zou zijn. De tijdelijkheid zou daarbij afhankelijk zijn van de verkooptermijn van de laatste kavel en de vergunningverlening voor de laatste grondgebonden woning aan de Maalderij.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2201BGKOTTWEG128-OW01_0005.png"

Foto 2: Zijgevel Kottenseweg 128-130

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2201BGKOTTWEG128-OW01_0006.jpg"

Foto 3: Bestaande situatie gezien vanuit de tuin van Maalderij 9

Verbouwmogelijkheden

Er is gekeken of het karakteristieke deel nr, 128 te verbouwen is tot 2 zelfstandige woningen, om zodoende aan alle drie de punten tegemoet te komen. In principe is die inhoud groot genoeg om twee (huur)woningen in te realiseren. Menige sociale huurwoning heeft de halve inhoud (±380 m3) of kleiner. Uiteraard vergt dat een behoorlijke aanpassing van het pand. Hiermee leek de sloop van nr. 130 en een herinrichting van het pand nr 128 tot twee kleinere woningen een reële mogelijkheid..

Voor- en tegenargumenten

Aan de ene kant betekenen bovenstaande verbouwmogelijkheden dat het behoud van nr. 130 niet noodzakelijk is om twee (huur)woningen met een 'passende' inhoud te kunnen behouden/realiseren.

Aan de andere kant mag in beginsel bij elke woning bijbehorende bebouwing worden opgericht in de vorm van een aanbouw en/of en bijgebouw en dus zou de bebouwing (tot op de perceelsgrens van Maalderij 9 en Kottenseweg 126) weer kunnen toenemen. De beganegrond van de aanbouw en meer zou dus weer herbouwd kunnen worden.

De argumenten voor verbouw zijn niet alleen een afwijking van het principebesluit en het advies van de Adviescommissie Cultuurhistorie, maar vooral door de hiervoor beschreven aanpassingen die leiden tot een forse inperking van de gebruiksruimte in het totale pand en wel om de volgende redenen, die nadien duidelijk zijn geworden:

  • 1. De bovenverdieping van nr. 128 moet verbouwd worden, niet zozeer vanwege de bouwkundige staat (behoudens isolatie) maar wel vanwege de kleine slaapkamers in het pand en het gebrek aan bergruimte. De hele bovenverdieping is nodig om de slaapkamers te vergroten en die op de begane grond in de zijaanbouw te vervangen (zie volgende punt).
  • 2. Die slaapkamer in de voormalige winkelruimte is nodig om te kunnen omvormen tot bergruimte voor nr. 128 omdat die in het huidige pand volledig ontbreekt.
  • 3. In nr. 130 zijn alleen op de bovenverdieping twee slaapkamers en een badkamer en er is geen ruimte die elders onder te brengen vanwege punt 1 en 2. Ook deze woning heeft geen bergruimte.

Heroverwegingen

De privacy van de omwonenden en de noodzaak voor bergruimte hebben, in relatie tot de vraag aan de Adviescommissie Cultuurhistorie voor het principebesluit, geleid tot de volgende heroverwegingen.

  • De bovenverdieping moet aangepast worden zodat die (visueel) past binnen het stedenbouwkundige uitgangspunt van de bebouwing in de omgeving type '1 laag met een kap'. Uitzonderingen hierp zijn de maalderij en het winkelpand van Kottenseweg 126.
  • Bij de aanpassing van de bovenverdieping wordt daarom (in afwijking van het advies) toch uitgegaan van het aanpassen van nr. 130 aan de karakteristiek van nr. 128 door doortrekken van de bestaande kapvorm (mansardekap met goot- en boeidelen) over en om de bovenverdieping van nr. 130.
  • De ramen en de deur in de achtergevel van de bovenverdieping worden, vanwege de waarborging van privacy, vervangen door metselwerk en een nieuw raam minimaal op 1,80 m boven de verdiepingsvloer voor de badkamer. Dit geldt ook voor ramen in de linker zijgevel van de aanbouw (gezien vanaf de achtergevel).
  • De delen die buiten het aangepaste dakvlak op de bovenverdieping vallen worden aangepast naar de sfeer van de bestaande dakkapel op nr. 128 en de aanbouw van nr. 130 (bekleding met zwarte rabatdelen).
  • De zwarte aanbouw kan blijven staan en de 'lege hoek' kan aangevuld worden ten behoeve van een berging.

Op onderstaande figuur 4 en in is de aanpassing weergegeven en in Bijlage 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2201BGKOTTWEG128-OW01_0007.jpg" Afbeelding 4: Massa-impressie bestaande en nieuwe situatie

Gezien de beperkte oppervlakte van de percelen buiten de bebouwing van beide woningen wordt door de bestemming 'Tuin' op te nemen verdere bebouwing uitgesloten en wordt voldoende buitenruimte gegarandeerd. Zie Bijlage 2 Beeldkwaliteit Kottenseweg 130 en ook paragraaf 5.2.1.

2.1.3 Actualisatie huidig bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan is gebaseerd op het oorspronkelijke inrichtingsplan dat als bijlage bij dat bestemmingsplan is opgenomen.maar niet juridisch is verankerd. Dit plan neemt de actuele verkaveling met bijbehorende vergunde rechten mee en legt nog een belangrijk deel van het beeldkwaliteitsplan vast (open ruimte achter de maalderij).

De bestemming 'Wonen' in dit voorliggende bestemmingsplan ligt bij perceel Maalderij 9 op het hele bijbehorende perceel. Een smalle strook, die nu de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' heeft, wordt daarmee naar de actualiteit omgezet in 'Wonen' en andersom voor het behoud van het pand Kottenseweg 128-130 en het verplaatsen van de parkeerplaatsen op die plek. De effecten hiervan zijn in de volgende paragraaf beschreven.

2.1.4 Ruimtelijke inrichting
2.1.4.1 Planologisch vastgelegd inrichtingsplan

In het geldende bestemmingsplan is voor de inrichting rondom de maalderij het onderstaande plan vastgelegd. Binnen één jaar na de bouw van de vijfde grondgebonden woning dienden de gezamenlijke buitenterreinen en groenelementen uit het inrichtingsplan uitgevoerd te zijn. Daaronder vallen de acht parkeerplaatsen op de locatie van het pand Kottenseweg 128-130.

Nu dit pand blijft staan en het bouwplan voor de maalderij veel kleiner wordt is een nieuw ontwerp van de buitenruimte opgesteld. Zie daarvoor de volgende paragraaf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2201BGKOTTWEG128-OW01_0008.png"

Afbeelding 5: Geldend inrichtingsplan rondom de maalderij

2.1.4.2 Nieuw vast te leggen parkeerplan

Voor het nieuwe plan is het onderstaande parkeerplan opgesteld. Het pand met de woningen nr. 128-130 blijft bestaan. Wel is een beperkte mogelijkheid aangegeven om de bestaande 'normale' aanbouw op de beganegrond iets uit te breiden om zodoende een bergruimte voor nr, 130 te realiseren, zoals dat bij een bestaande woning gebruikelijk is en mogelijk vergunningvrij is toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2201BGKOTTWEG128-OW01_0009.png"

Afbeelding 6: Nieuw inrichtingsschets rondom de maalderij

2.1.5 Effectbeschrijvingen en afwegingen
2.1.5.1 Afstand tussen bebouwing maalderij en Maalderij 9

Volgens het geldende inrichtingsplan waarop het bestemmingsplan Kottenseweg 132 is gebaseerd, zou de afstand van de achtergevel van de woningen in de maalderij tot aan de woning Maalderij 9 ±13,70 meter bedragen, zoals op onderstaande uitsnede van het inrichtingsplan is te zien. In werkelijkheid zou die afstand met het geldende bestemmingsplan maar 5 meter kunnen gaan bedragen.

Door het nieuwe inrichtingsplan en het gewijzigde plan van de maalderij zoals opgenomen in dit bestemmingsplan wordt de afstand ±12,00 meter en dus ongeveer gelijk aan de gewenste situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2201BGKOTTWEG128-OW01_0010.png" Afbeelding 7: Uitsnede geldend inrichtingsplan

2.1.5.2 Privacy versus parkeergeluid voor Maalderij 9

Op basis van het geldende bestemmingsplan zou de bestaande woning Kottenseweg 128-130 gesloopt worden en zou pal naast de tuin van Maalderij 9 een parkeerplaats komen. Een bekend hinderaspect van een parkeerplaats is het dichtslaan van deuren van auto's.

Door het nieuwe ontwerp en het behoud van het pand Kottenseweg 128-130 verschuift de parkeerplaats tot naast de woning, waardoor de tuin minder belast wordt met het autogeluid. Daar staat tegenover dat er een tuin blijft en dat uitzicht behoud op een 'blinde gevel' op 6 meter van de erfgrens. Met de verplichte 'blinde gevel' wordt er uitzicht op de tuin voorkomen vanuit de visueel verbeterde bovenverdieping van nr. 130. De huidige achtergevel van de aanbouw Kottenseweg 130 blijft op ±4,85 m liggen van die erfscheiding. Hoger bouwwerken tot op de erfscheiding worden uitgesloten.

2.1.5.3 Doorgang fiets-/wandelpad

In het oorspronkelijke plan is een fiets-/wandelpad aangegeven van het centrale plein van de nieuwe woningen aan de Maalderij naar de parkeerplaats zodat bewoners 'binnendoor' naar de Kottenseweg kunnen. Dit is ook kadastraal en privaatrechtelijk vastgelegd.

In de huidige situatie zou het pad tussen de zijgevel van Maalderij 9 en een (planologisch toegestane) schuur van 3,00 meter hoog behorende bij de woning in de maalderij een breedte van ±2,80 meter tussen twee gevels hebben over een lengte van ±12,40 meter. Hierdoor kan er een steegje ontstaan dat een onveilig gevoel kan geven. Fysiek zal het pad 1,75 meter breed zijn, omdat het kadastraal niet breder is. Hieronder is de mogelijke huidige planologische situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2201BGKOTTWEG128-OW01_0011.png"

Foto 4: Luchtfoto met huidige bouwmogelijkheid bijgebouw maalderij

In het nieuwe plan wordt de bouwmogelijkheid voor bijgebouwen ingeperkt tot ongeveer de lijn van de achtergevel van nr. 130, waardoor de breedte tussen gebouwen 5,75 m wordt gegarandeerd er geen sprake meer is van een steegje, maar van een doorgang. Hoge schuttingen worden uitgesloten. Dit komt het veiligheidsgevoel van de gebruikers ten goede.

2.1.5.4 Geen herziening van het bestemmingsplan

De voorgaande effectbeschrijvingen die in 2.1.5.1 en 2.1.5.3 benoemd zijn zouden los gezien van het pand nr. 128-130 zonder herziening niet bereikt worden, omdat met name de bouwruimte bij de maalderij niet ingeperkt zou worden. Daardoor zouden ook de beoogde ruimtelijke kwaliteit en de beeldkwaliteit van het centrale erf niet bereikt worden.

2.1.6 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er als gevolg van het nieuwe inrichtingsplan en het nieuwe bestemmingsplan geen grote ruimtelijke wijzigingen zijn ten opzichte van het oorspronkelijk beoogde ruimtelijke opzet, behalve door het behoud van het pand Kottenseweg 128-130. Met het behoud van dat pand wordt echter invulling gegeven aan het gemeentelijk Erfgoedbeleid (zie paragraaf 3.4.2).

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)
3.1.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

3.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.

  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's

Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.

  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zet het Rijk in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

3.1.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
3.1.1.4 Toetsing

In voorliggend geval is sprake van een ontwikkeling waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Bij het uitwerken van het plan zijn de kenmerken en identiteit van het plangebied en die van de aanwezige bebouwing centraal gesteld. Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Op 1 oktober 2012 is de Ladder in werking getreden als motiveringsvereiste onder artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het vormt daarmee een nadere invulling van artikel 3:2 van de Awb. Het Bro bepaalt dat wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, deze moet worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.1.2.1 Algemeen

De toepassing van de Ladder heeft sinds 2012 tot veel uitspraken geleid bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Op 1 juli 2017 is daarom de Ladder gewijzigd en vereenvoudigd om de in de praktijk ervaren knelpunten op te lossen en onderzoekslasten te verminderen. Met deze wijziging is beoogd de effectiviteit van het instrument te bevorderen. De 'nieuwe' Ladder bevat geen treden meer, de treden 1 en 2 zijn samengevoegd en trede 3 is geschrapt. De begrippen 'actuele' en 'regionale' zijn geschrapt. De definities zijn verder niet gewijzigd, de huidige lijn in de jurisprudentie blijft hiermee in stand. Daarnaast geldt vanaf 1 juli alleen nog voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied een uitgebreide motiveringsplicht.

Voordat de ladder voor duurzame verstedelijking wordt toegepast, moet een afweging plaatsvinden of het 'plan' een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' betreft. De Bro definieert het begrip 'stedelijke ontwikkeling' als volgt: “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”.

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er dus sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.

Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak van de Afdeling Raad van State van 28 juni 2017 (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724) dat bij meer dan 11 woningen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Voor wonen is daarmee gesteld dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Daarnaast volgt uit een uitspraak van 20 april 2016 (ABRvS 20 april 2016; ECLI:NL:RVS:2016:1075) dat wanneer er enkel sprake is van een functiewijziging, het ruimtebeslag een doorslaggevende factor is of er kan worden gesproken van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

3.1.2.2 Toetsing

De in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling omvat het behoud van bestaande bebouwing met enerzijds een bestaande functie 'wonen' (nrs. 128-130) en anderzijds de al vergunde functie 'wonen'. Het aantal juridisch toegestane wooneenheden binnen het plangebied neemt niet toe, wel het aantal zelfstandige woningen (splitsing nrs. 128-130).

3.1.3 Nationaal landschap

Op basis van landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten heeft het Rijk in het verleden een selectie gemaakt van twintig ‘Nationale landschappen’. Het gebied Winterswijk maakte deel uit van deze selectie vanwege de volgende kernkwaliteiten: kleinschalige openheid, groene karakter en microreliëf. Met de vaststelling van de SVIR is het landschapsbeleid losgelaten. De verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal laat het Rijk over aan de provincies.

3.1.4 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het plan niet in strijd is met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland, vastgesteld op 19 december 2019 gaat over ‘Gaaf Gelderland’. ‘Gaaf’ is een woord met twee betekenissen. ‘Gaaf’ betekent ‘mooi’ en gaat over wat historisch en landschappelijk gezien heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard! Maar ‘Gaaf’ verwijst ook naar dat wat ‘cool’ en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard! Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie. In de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' is benoemd wat voor de provincie van waarde is en wat moet worden beschermd. Daarnaast geeft de provincie richting aan wat ze willen en ook moeten veranderen en ontwikkelen.

In de visie staan de volgende begrippen centraal: gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Met gezond en veilig worden een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna gestimuleerd. Daarmee bereidt de provincie zich voor op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. Om deze doelen te bereiken moet met name aandacht worden besteed aan verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.

Met schoon en welvarend worden een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen gestimuleerd. Daarmee bereidt de provincie zich voor op het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. Om deze doelen te bereiken moet met name aandacht worden besteed aan het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Gelderse Ladder

Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen, staat de 'Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik' centraal. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Bro. Dit houdt in dat in bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan (behoefte, bestaand stedelijk gebied, bereikbaarheid).

De ambitie is om bij de toepassing van de Gelderse ladder expliciet aandacht te schenken aan de borging van ruimtelijke kwaliteit of kwaliteit van de leefomgeving. Het is van belang dat er een goede match ontstaat tussen de kwaliteiten van het ruimtelijk initiatief en de kwaliteiten van de (uiteindelijk gekozen) locatie en het omliggende gebied.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 (geactualiseerd januari 2023) heeft de provincie Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen uit de Omgevingsvisie. In de Omgevingsverordening is ten aanzien van de functie wonen bepaald dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan zijn wanneer dit past in het Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

Aangezien de juridische borging is vastgelegd in het Bro, is de Gelderse Ladder niet nogmaals opgenomen in de Omgevingsverordening.

3.2.2.1 Planspecifiek

Omgevingsvisie Gelderland

Het plangebied is in de provinciale omgevingsvisie aangeduid als 'Nationaal Landschap'. Deze gebieden zijn de symbolen bij uitstek van het Gelderse cultuurlandschap. Met de voorliggende ontwikkeling wordt het behoud van twee cultuurhistorisch waardevolle panden zeker gesteld.

De ontwikkeling gaat vergezeld van een kwaliteitsimpuls bestaande uit de aanpassing van de bestaande aanbouw (nr. 130) en het behoud van een karakteristieke (voormalige bedrijfs)woning in het buitengebied.

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling niet in strijd is met de uitgangspunten zoals gesteld in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening van de provincie Gelderland.

Gelderse Ladder

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot de ladder. Dit aspect is reeds toegelicht in paragraaf 3.1.

Omgevingsverordening Gelderland

Het plan omvat de bestaande en al toegestane woningen en is daarmee passend binnen de Omgevingsverordening.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025

Er heeft binnen de Regio Achterhoek een uitgebreide analyse plaatsgevonden van de ontwikkelingen op de woningmarkt, de bestaande woningvoorraad en de toekomstige behoefte (de 'kernenfoto's'). De uitkomsten van deze analyse zijn vastgelegd in de 'Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025'. De Regionale Woonagenda Achterhoek is vastgesteld door de gemeenteraad op 27 mei 2015. Een belangrijke conclusie van de uitgevoerde analyse (die ook is vastgelegd in het actuele woonbeleid) is dat de geplande woningbouwopgave met 10% moet worden gereduceerd. Dit in aanvulling van de eerdere reductie van het aantal woningbouwplannen die in regionale afspraken is vastgelegd in 2010. De reden hiervoor is dat het aantal geplande nieuwbouwwoningen de toekomstige vraag zal overstijgen. Dit betekent dat iedere gemeente een stringent beleid moet voeren als het gaat om het toevoegen van nieuwe woningen. Zo wordt bijvoorbeeld in de hele regio onderzocht of de woningbouwcapaciteit in bestaande woningbouwplannen teruggebracht kan en moet worden. De gemeenten in de Achterhoek monitoren de voorgenomen woningbouwopgave aan de hand van een gemeentelijke planningslijst. Deze lijst ziet op het toevoegen van nieuwe woningen. Dit initiatief staat op de gemeentelijke planningslijst.

Planspecifiek

3.3.1.1 Planspecifiek

De voorliggende ontwikkeling voorziet in de aanpassing van een niet-karakteristieke aanbouw aan een karakteristieke woning en de bouwtechnische splitsing van de (voormalige bedrijfs)woning.

Daarnaast voorziet het plan in een verkleining van de geldende (ver)bouwmogelijkheden van de maalderij en vervanging van 5 luxe appartementen door drie maisonettewoningen in het middensegment van de woningmarkt en één topappartement erboven. Hiermee wordt één woning (geen wooneenheden) toegevoegd voor een lokale woonbehoefte.

Gelet op de aard en omvang wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet in strijd is met de Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Buitengebied Winterswijk

2.1 Waarop is de visie gebaseerd?

Winterswijk, levend icoon van het kleinschalige Nederlandse cultuurlandschap

Het landschap van Winterswijk is uniek. We zijn misschien wel het belangrijkste voorbeeld van kleinschalige coulisselandschappen, waar het oosten van ons land door wordt gekenmerkt. Een landschap met vele sporen uit het verleden en het enige Nationale Landschap dat een hele gemeente beslaat. Het landschap kenmerkt zich door rust en ruimte. Maar ons landschap is ook een levend landschap. Een landschap dat niet stilstaat, maar wordt gevormd en aangepast door de inwoners en ondernemers in het landelijke gebied en de buurtschappen. Dit zijn hechte gemeenschappen met een sterke sociale samenhang, die talloze activiteiten en evenementen organiseren.

Het authentieke van Winterswijk bestaat daarom uit het behoud èn gebruiken van het landschap. We zijn geen museum, maar een gebied waarin wordt geleefd, gewerkt en gerecreëerd.

We zien de volgende kwaliteiten als onze kernkwaliteiten:

  • 1. De bijzondere geologische en aardkundige kenmerken. Voorbeeld: de manier waarop en afwisseling waarmee bodemlagen aan de oppervlakte komen.
  • 2. De bijzondere en hoge kwaliteit van het cultuurlandschap, ontstaan door menselijk gebruik in het verleden. Voorbeelden: de vele cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, erven en landschapselementen, vaak vervlochten tot kenmerkende ensembles.
  • 3. Ecologische waarden en milieukwaliteit, die zijn ontstaan als gevolg van de opbouw van ons landschap. Voorbeeld: de vier Natura 2000-gebieden: Korenburger Veen, Bekkendelle, Wooldse veen en Willinks Weust.
  • 4. De leefbaarheid in het landelijk gebied die er is als gevolg van de sociale samenhang. Voorbeelden: het intrekkersmaal en de volksfeesten.
  • 5. Het economisch functioneren van het landelijk gebied, die bijdraagt aan de binding van inwoners aan ons gebied en in veel gevallen een (financiële) drager is van de bijzondere kenmerken van het landschap. Voorbeeld: de vele lokaal werkzame bedrijven en ondernemers die ook nog eens sponsor zijn van culturele activiteiten, evenementen en / of sportvereniging.

In hun typisch Winterswijkse mix zijn deze vijf kwaliteiten bepalend voor onze identiteit. En daarom richten onze keuzes zich op:

  • 1. Het veiligstellen, behouden en bevorderen van die kwaliteiten bepalend zijn voor onze identiteit.
  • 2. Het laten van ruimte voor initiatieven die aan die kwaliteiten bijdragen.

Cultuurhistorie die leeft: versterk de kwaliteit, voeg er een nieuw hoofdstuk aan toe

Ze is zichtbaar in landschap, architectuur, evenementen. Ze is onzichtbaar in waarden, normen, gebruiken. Ze verbindt de mensen en de plekken, het heden en het verleden, en is een koersbepaler voor de toekomst. Cultuurhistorie biedt veel informatie over het verleden en vormt daarmee een belangrijk deel van ons DNA. Door de aanwezigheid van het verleden voelen bewoners zich meer verbonden met hun buurtschap, komen toeristen
graag om er te verblijven en te recreëren en vestigen bedrijven en organisaties zich. De geschiedenis van de eigen buurtschap is voor bewoners heel waardevol. Bewoners zijn trots op hun eigen buurtschap en de eigenheid van die buurtschap ligt vaak in de geschiedenis en het karakter van de bebouwing, structuren, landschap maar ook routes, verhalen, omgangsvormen en kunstuitingen. Door een duurzame bestendiging van erfgoed blijft het verleden en de identiteit van een streek voor volgende generaties behouden. Integraal onderdeel van de cultuurhistorie is de archeologie.

6.6 Keuzes die voor alle denkbare initiatieven gelden

Keuze 1 Over de basis onder elke beoordeling

De eerste en meest fundamentele keuze is: de Omgevingswet stimuleert ons als gemeente om te komen tot een benadering van initiatieven vanuit uit een houding die de wet samenvat als : “ja, mits”. “Ja, mits” betekent in Winterswijk: we maken een initiatief mogelijk als het per saldo bijdraagt aan de omgevingskwaliteit in de gemeente als geheel. Deze keuze heeft meerdere functies:

  • Hij is bruikbaar in situaties waarin de overige keuzes niet voorzien.
  • Hij is een veiligheidsklep om niet te hoeven meewerken aan initiatieven die op veel punten positief uitpakken, maar per saldo negatief uitwerken op onze omgevingskwaliteit (die dus zoals eerder uitgelegd bestaat uit de kernkwaliteiten plus onze identiteit).
  • Omgevingskwaliteit omvat beduidend meer aspecten dan alleen ruimtelijke kwaliteit. Deze keuze benadrukt die breedte. Ook zaken als sociale overwegingen, gezondheid, veiligheid en duurzaamheid wegen mee bij de beoordeling.
  • De keuze is ook een hardheidsclausule.

Keuzes 9 Over cultuurhistorische, aardkundige en archeologische waarden

  • a. Cultuurhistorie: er is zo veel meer dan nu zichtbaar is. We zijn trots op het verhaal dat we over Winterswijk vertellen. En we koesteren waar dat toe geleid heeft: het buitengebied dat sociaal, economisch, fysiek, ecologisch waardevol is en toekomst heeft. Dat verhaal is onze cultuurhistorie. Ons omgevingsbeleid is er mede op gericht dat verhaal te kunnen blijven vertellen doordat er landschappen en artefacten zijn die met dat verhaal onlosmakelijk verbonden zijn en die we graag in stand houden en verbeteren. Daarom weinig beperkingen en veel mogelijkheden om cultuurhistorisch waardevolle gebouwen te hergebruiken, restaureren, herstellen etc. Alleen functies die we expliciet niet bespreekbaar achten of functies die per saldo niet bijdragen aan de omgevingskwaliteit sluiten we uit.
  • b. Aardkunde / geologie: we onderscheiden drie klassen aardkundige waarden: hoog (onze keuze: beschermen / niet verstoren), laag (wel bekend maken aan initiatiefnemers, maar ter inspiratie) en middel (herkenbaar en leesbaar laten blijven)
  • c. Archeologie: we onderscheiden alleen plekken met een hoge archeologische verwachting. Meestal is na onderzoek een initiatief wel in te passen of aan te passen, maar bescherming van die plekken staat wel voorop. Ook hiervoor geldt: die plekken worden opgenomen in de Atlas Omgevingskwaliteit. Wat precies wel en niet mag, hangt van de plek en het gebouw af. Dus verder geen verbijzondering van deze keuze. Maar wel ondersteuning door de Atlas Omgevingskwaliteit. Die laat letterlijk zien waar welke waarde te vinden is. Onderdeel daarvan is de Cultuurhistorische Atlas, die we eerder al opgesteld hebben. Dus alle kwaliteiten op het gebied van cultuurhistorie, aardkunde / geologie en archeologie zijn al bekend.
3.4.1.1 Planspecifiek

Dit plan geeft invulling aan het behoud van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen door een nieuwe functie aan het karakteristieke maalderijgebouw te geven en de bestaande karakteristieke bedrijfswoning te legaliseren.

3.4.2 Erfgoedverordening

Het gemeentelijk erfgoedbeleid is verandert. Vooral Erfgoedwet en de verwachte invoering van de Omgevingswet stimuleren hebben tot een meer integraal gemeentelijk erfgoedbeleid geleid, als de erkenning dat erfgoed een integraal onderdeel is van (de kwaliteit van) de fysieke leefomgeving.

De Erfgoedverordening is in 2019 aangepast vanwege de invoering van de nieuwe Erfgoedwet, die overigens al per 1 juli 2016 is ingevoerd. Naast de Erfgoedwet wordt besluitvorming over cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving straks geregeld via de Omgevingswet. De Erfgoedwet anticipeert op de invoering van deze Omgevingswet door overgangsrecht als gevolg waarvan delen van de Monumentenwet 1988 van kracht blijven, tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Daarom is deze verordening zowel gebaseerd op de Erfgoedwet als op de Monumentenwet 1988.

De gemeenteraad heeft het Erfgoedbeleid op 19 december 2019 vastgesteld. Onderdelen daarin zijn:

  • 1. Cultuurhistorisch waardevolle panden en
  • 2. Archeologie

Van belang voor het bestemmingsplan is het volgende hoofdstuk:

Hoofdstuk 8 Instandhouding bovengrondse cultuurhistorische waarden

Artikel 24 Bestemmingsplannen

    • a. In de toelichting op een bestemmingsplan wordt ten minste opgenomen:
      • een beschrijving van de bovengrondse cultuurhistorische waarden en monumenten in en de directe omgeving van het plangebied volgens een door het college vastgestelde werkwijze;
      • zo nodig een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige bovengrondse cultuurhistorische waarden of monumenten rekening is gehouden;
      • een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overige waarden van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied.
    • b. Het college vraagt, voor de behandeling in de raad, advies aan de Adviescommissie Cultuurhistorie Winterswijk ten aanzien van de juiste weging van cultuurhistorische waarden.
    • c. Het college vraagt voor de toelichting als bedoeld in het eerste lid de Adviescommissie Cultuurhistorie Winterswijk om advies.

In de volgende paragrafen wordt nader ingegaan op de Cultuurhistorisch waardevolle panden en de archeologie.

3.4.2.1 Cultuurhistorisch waardevolle panden

In het bestemmingsplan 'Integrale herziening buitengebied Winterswijk' zijn karakteristieke gebouwen voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'. Op basis van de MIP-lijst (het Monumenten Inventarisatie Project) is bepaald dat deze panden waardevol genoeg zijn om te behouden. Hiervoor is een regeling opgenomen in het bestemmingsplan. In de regels is voor de karakteristieke panden bepaald dat (gedeeltelijke) sloop gebonden is aan de voorwaarde dat getoetst wordt of het karakter van een pand in ernstige mate wordt aangepast. Deze toetsing wordt mogelijk gemaakt door de sloop te verbinden aan een sloopvergunning.

In het jaar 2016 heeft de gemeente een inventarisatie gedaan en zijn alle panden in het buitengebied getoetst op de aanwezigheid van bijzondere cultuurhistorische of historisch-ruimtelijke kenmerken. Een deel van de bebouwing in het buitengebied heeft een cultuurhistorische waarde. Om als karakteristiek object en/of ensembles te worden aangemerkt zal het in meer of minder mate moeten voldoen aan de volgende criteria:

  • Objecten en complexen met architectuurhistorische waarden: dat wil zeggen met een relatief hoge ontwerpkwaliteit of representatief voor een bepaalde bouwstijl, stroming, bouwperiode of typologie, voor circa 1970;
  • Objecten, complexen en ensembles met een bijzondere stedenbouwkundig-historische of landschappelijke waarde, dat wil zeggen als onderdelen van bijzondere complexmatige ontwikkelingen door bijvoorbeeld woningbouwcorporaties, bedrijfscomplexen, particulieren e.d. of vanwege specifieke andere situationele aspecten (bijvoorbeeld markante locaties, focus- en oriëntatiepunten, landmarks);
  • Gaafheid, dat wil zeggen objecten en ensembles die in belangrijke mate ongewijzigd zijn gebleven sinds de bouwtijd of waarbij wijzigingen zeer zorgvuldig zijn aangebracht.
  • Objecten en complexen met een monumentenstatus (rijks- en gemeentelijke monumenten).

(rijksmonumenten worden beschermd via de Erfgoedwet)

Aan de hand van een zestal ruimtelijke en cultuurhistorische waarderingscriteria, die speciaal voor dit doel zijn geformuleerd, zijn alle gebouwen in het buitengebied getoetst op basis van de criteria:

Architectuurhistorische waarde:

Het belang van het object als onderdeel van de ontwikkelingsgeschiedenis van het gebied/omgeving; en/of als onderdeel van de cultuurhistorische gebiedskarakteristiek en/of vanwege ensemblewaarde, bijvoorbeeld in relatie tot een beschermd stads- of dorpsgezicht, beschermde monumenten en andere karakteristieke gebouwen en structuren;

Cultuurhistorische waarde:

Het belang van het object vanwege de bijzondere betekenis voor het beeld van de omgeving (bijvoorbeeld: markant onderdeel lintbebouwing, opmerkelijke ligging, oriëntatiepunt, zichtlijn, landmark).

Ensemblewaarde:

Het belang van het object vanwege de herkenbaarheid van het oorspronkelijke concept en de oorspronkelijke (bijzondere) functie, in relatie tot de ontwikkelingsgeschiedenis en de historische gelaagdheid van het gebied; bewoning door voor de geschiedenis van Winterswijk belangrijke personen;

Gaafheid:

Het belang van het object wegens de authenticiteit van hoofdvorm, gevelindeling en/of detaillering;

Authenticiteit:

Het belang van het object vanwege de architectuurhistorische waarde: kenmerkende / bijzondere bouwstijl, typologie, vorm en materiaalgebruik; het belang binnen het oeuvre van een architect;

Zeldzaamheidswaarde:

Zeldzaamheid in architectuurhistorisch, typologisch of functioneel opzicht, of bijvoorbeeld vanwege bouwhistorische waarden;

Waardering objecten

De waardering van de objecten heeft plaatsgevonden op basis van de zes hierboven genoemde criteria waarbij een -, o, + of ++ kan worden gescoord.

++ = hoge waarde

+ = positieve waarde

0 = neutrale waarde

- = negatieve waarde

Eindwaardering

Elk object heeft op basis van de genoemde criteria een score gekregen. De optelsom van de scores leidt tot het formuleren van een eindwaardering:

  • Hoge cultuurhistorische totaalwaarde (H): minimaal 3x ++ en 2x +
  • Positieve cultuurhistorische totaalwaarde (P): minimaal 4x + en 2x 0;
  • Indifferente cultuurhistorische totaalwaarde (I): alles daaronder.

Hoge cultuurhistorische waarde:

Deze objecten scoren op de waarderingscriteria voornamelijk hoog. Het betreft hoogwaardige gebouwen, objecten en ensembles met voornamelijk hoge ruimtelijke waarden, architectuurhistorische en cultuurhistorische waarden en objectwaarden.

Wanneer ze zouden worden getoetst aan de algemeen gehanteerde monumentenselectiecriteria dan is de kans zeer groot dat ze voldoende waarden bezitten voor de kwalificatie gemeentelijk monument. Integrale instandhouding is gewenst. Mocht de gemeente in de toekomst overwegen de gemeentelijke monumentenlijst uit te breiden, dan is dit de topcategorie, waaruit geselecteerd kan worden. Het is tevens de categorie, die zonder meer in aanmerking komt voor de aanwijzing als karakteristiek gebouw in het bestemmingsplan.

Positieve cultuurhistorische waarde:

Deze categorie scoort betreft gebouwen, objecten en ensembles, die vanwege de voornamelijk hoge én positieve ruimtelijke waarden, historische waarden en objectwaarden van betekenis zijn voor de gemeente Winterswijk (kernen en buitengebied) en de historisch-ruimtelijke gebiedskarakteristieken. Instandhouding van hoofd- en kapvormen, algemeen gevelbeeld en materialisering is wenselijk.

Ook voor deze categorie geldt dat er veelal voldoende waarden aanwezig zijn om nader onderzoek te rechtvaardigen naar de monumentwaardigheid voor de kwalificatie gemeentelijk monument. Deze categorie kan dan ook als 'mogelijke monumentwaarde' worden gekenschetst. Mocht de gemeente in de toekomst overwegen gemeentelijke monumenten aan te gaan wijzen, dan is dit eveneens een categorie, waaruit geselecteerd kan worden. Het is tevens de categorie, die zonder meer in aanmerking komt voor de aanwijzing als karakteristiek gebouw in het bestemmingsplan.

Indifferente cultuurhistorische waarde:

Objecten en/of ensembles, die niets of weinig aan de cultuurhistorische en ruimtelijke kwaliteit van het gebied toevoegen en ook geen wezenlijk onderdeel vormen van de gebiedskarakteristiek en de ontwikkelingsgeschiedenis. Behoud is niet noodzakelijk.

Verwerking in het bestemmingsplan:

De cultuurhistorisch waardevolle panden zijn op de verbeelding voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'.

3.4.2.2 Archeologie

Archeologie, cultuurlandschap en gebouwde monumenten spelen een steeds grotere rol bij ruimtelijke ontwikkelingen. Opgraving of inpassing van archeologische vindplaatsen, het historisch cultuurlandschap als een creatieve input voor ontwerp, bescherming en herbestemming van bouwkundig erfgoed: het zijn allemaal manieren waarop bewust aandacht wordt besteed aan de boven- en ondergrondse historische kwaliteiten van een gebied. Het zichtbaar en beleefbaar maken van cultuurhistorie kan een gebied een eigen identiteit geven.

Daardoor wordt niet alleen de intrinsieke waarde voor de lokale bevolking verhoogd, maar ontstaan ook economische kansen. Een voorbeeld daarvan is een fraaie historische dorpskern, maar het geldt ook voor landelijke gebieden waar bijvoorbeeld fietsrecreanten op afkomen. Een zorgvuldige omgang met cultuurhistorie en benutting van historische kwaliteiten kan dus economisch lonend zijn, zo is uit wetenschappelijk onderzoek gebleken.

De gemeente Winterswijk heeft al in 2009 een archeologische verwachtingenkaart laten vervaardigen als gevolg van de toenemende rol voor gemeentelijke overheden bij de omgang met het archeologisch erfgoed.4 In de bijbehorende rapportage is uitgebreid ingegaan op beleidsaspecten, het fysisch-geografisch landschap, de archeologische vindplaatsen en bewoningsgeschiedenis en op de samengestelde verwachtingenkaart zelf. In 2010 is door RAAP een beleidskaart vervaardigd.

Omdat - zeker de laatste jaren - het aantal archeologische onderzoeken landelijk enorm is gestegen, is het zaak om de archeologische waarden- en verwachtingenkaart periodiek te laten actualiseren. In opdracht van de gemeente Winterswijk heeft RAAP daarom een actualisatie doorgevoerd van bestaande archeologische verwachtingenkaart. De actualisatie betreft:

  • 1. Het bijwerken van de bestaande kaartgrenzen (langs de gemeentegrenzen). Deze aanpassing was wenselijk om de kaarten van Winterswijk (en het gelijktijdig lopende project van de actualisatie van de kaarten van Oost Gelre) te laten aansluiten op die van andere gemeenten in de Regio Achterhoek (Berkelland, Montferland, Doetinchem) waar reeds een actualisatie plaatsvond.
  • 2. Het bijwerken van de achterliggende databestanden met nieuwe/aanvullende archeologische en landschappelijke (geomorfologische) gegevens en inzichten. Daarnaast is de reeds aanwezige laag met archeologisch interessante locaties op basis van historische bronnen aangepast.
  • 3. Het aanpassen van de beleidskaart aan het vigerende archeologiebeleid binnen de Regio Achterhoek. Verwerken in bestemmingsplan:
  • 4. Voor de verschillende gebieden met archeologische waarden is een zestal dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Hierbij is uitgegaan van de archeologische beleidswaardenkaart die de gemeenteraad op 23 april 2020 heeft vastgesteld. Voor deze gebieden is in het bestemmingsplan een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen ter bescherming

van de te verwachten of de aanwezige waarden. Bij de vormgeving van de planregels is aansluiting gezocht met de voorbeeldtekst die de Achterhoekse gemeenten samen met de regionale archeoloog hebben opgesteld. De daarin verwerkte normen voor het verrichten van onderzoek zijn op de beleidswaardenkaart uit 2020 en in de bijbehorende rapportage (RAAP-3146) aangepast naar aanleiding de praktijkervaringen die inmiddels waren opgedaan en de onderzoeksresultaten uit de afgelopen jaren. De planregels bij het bestemmingsplan gaan uit van de aangepaste normering uit het RAAP-rapport 3146 en de bijbehorende archeologische beleidswaardenkaart die de gemeenteraad vastgesteld heeft.

Per categorie worden de volgende beleidsuitgangspunten gehanteerd:

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2201BGKOTTWEG128-OW01_0012.png"

Afbeelding 8: Uitgangspunten archeologiebeleid (inclusief onderzoeksverplichting) per categorie. (bron: RAAP-rapport 3146 / eindversie, 3 maart 2020)

In totaal zijn binnen de gemeente Winterswijk 9 categorieën te onderscheiden. Niet alle categorieën krijgen een vertaling in de herziening van het bestemmingsplan integrale herziening buitengebied Winterswijk. In de herziening worden zes categorieën van beschermingsregimes voor archeologische waarden opgenomen. In 37/843 afnemend 'gewicht' is een onderzoek verplicht voor:

  • AWG categorie 2: ingrepen dieper dan 30 cm beneden maaiveld;
  • AWG categorie 4: ingrepen dieper dan 30 cm beneden maaiveld met een oppervlakte groter dan 50 m2;
  • AVV categorie 5: ingrepen dieper dan 40 cm beneden maaiveld met een oppervlakte groter dan 250 m2;
  • AVV categorie 6: ingrepen dieper dan 30 cm beneden maaiveld met een oppervlakte groter dan 250 m2;
  • AVV categorie 7: ingrepen dieper dan 30 cm beneden maaiveld met een oppervlakte groter dan 1.000 m2;
  • AVV categorie 8 en 9: ingrepen dieper dan 30 cm met een oppervlakte groter dan 5.000 m2.

De voor 'Waarde – Archeologie' en 'Waarde - Archeologische verwachting' bestemde gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van aanwezige archeologische waarden en van archeologische verwachtingswaarden. Voor het bouwen overeenkomstig de andere geldende bestemming dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen soms een archeologisch rapport te overleggen. Aan de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden verbonden worden. De archeologische waarden zijn ook beschermd doordat bouwwerken vanaf een bepaalde omvang uitsluitend mogen worden uitgevoerd met een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden.

3.4.2.3 Planspecifiek

Cultuurhistorische waarden

De panden Kottenseweg 128 (zonder aanbouw) en 132 zijn aangemerkt als cultuurhistorisch waardevolle panden en worden met dit plan behouden. De basis voor dat uitgangspunt ligt in de volgende in de Erfgoedverordening opgenomen beoordeling van de locatie.

Waardering    
waardering   hoog  
1. ensemblewaarde   ++  
2. beeldbepalende waarde   ++  
3. herkenbaarheid   ++  
4. authenticiteit   +  
5. architectuurhistorische waarde   ++  
6. zeldzaamheid   ++  

Van belang vanwege karakteristieke en zeldzame bouwtype, gaafheid van hoofdvorm, materiaalgebruik, gevelindeling en diverse details.

Van belang vanwege beeldbepalende ligging direct aan doorgaande weg. Erfensemblewaarde met belendende woningen.

Voor de panden zelf is een beschrijving opgenomen in de Bijlage 2 en 3 van de regels.

Archeologie

Ten aanzien van archeologie voorziet het plan niet in ingrepen die een bedreiging vormen voor archeologische relicten. De ingrepen in de ruimte zijn slechts van ondiepe aard en/of vinden plaats in al verstoorde grond.

3.4.3 Landschapsontwikkelingsplan

Op 4 november 2009 is het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) vastgesteld. Het LOP kan worden opgevat als een uitwerking van het Landschapsonderdeel van de Visie Buitengebied. Het LOP is de basis voor de uitvoering van landschapsprojecten en bevat het kader voor de invulling van het 'ja-mits' en 'nee- tenzij' beleid voor 'Waardevolle Landschappen' zoals verwoord in de Structuurvisie Gelderland 2005. De Structuurvisie is inmiddels vervangen door de Omgevingsvisie. Op termijn zal de provinciale ambitie ten aanzien van natuur en landschap worden uitgewerkt in een Gebiedenatlas. Dit is in wezen een actualisering van onder andere het LOP. Het voorliggende initiatief is getoetst aan het LOP.

De hoofddoelstelling van het LOP is het bewaren en bevorderen van de unieke landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden die Winterswijk heeft, om een bijdrage te leveren aan:

  • Versterking van de leefomgeving van bewoners en de waarborging van het cultureel erfgoed voor toekomstige generaties door functies op adequate wijze te situeren, te combineren en vorm te geven;
  • Stimulering van lokale en regionale alternatieven voor verbetering van het landschap, waarbij samenhang, identiteit, verscheidenheid en beleefbaarheid van het landschap worden versterkt;
  • Stimulering van particulieren en burgers in het uitvoeren van adequaat beheer van eigendommen, tot participatie in de beleidsuitvoering en tot het nemen van initiatieven als invulling van de eigen verantwoordelijkheid voor het behoud en de versterking van de kwaliteit van de leefomgeving;
  • Vorming van een helder referentiekader voor de beoordeling van en het stellen van voorwaarden bij ruimtelijk relevante ingrepen vanuit de optiek van landschapskwaliteit.
3.4.3.1 Planspecifiek

Het plan geeft invulling aan het eerste punt van opsomming van de hoofddoelstelling door het behoud van de beide cultuurhistorisch waardevolle panden.

3.4.4 Duurzaam energiebeleid

Winterswijk heeft een hoge ambitie als het gaat om het opwekken van duurzame energie. De gemeenteraad heeft deze ambitie onder andere onderschreven in 2008 met het vaststellen van de beleidsnota 'Duurzaam Winterswijk'. Ten aanzien van de productie van duurzame energie staat in deze nota het volgende: "De gemeente Winterswijk staat positief tegenover de opwekking en het gebruik van hernieuwbare energie".

Ook op regionaal niveau zijn er ambities uitgesproken. In het 'Akkoord van Groenlo (AvG'13)' verklaren de acht gemeenten van de Regio Achterhoek te streven naar een energie-neutrale Achterhoek in 2030 door inzet op grootschalige energiebesparing en productie van hernieuwbare energie'. Door in 2030 al energieneutraal te zijn, wil de regio Achterhoek vooruit lopen op de (inter)nationale en provinciale klimaatdoelstellingen.

Het college van burgemeester en wethouders van Winterswijk heeft op 4 februari 2015 kennisgenomen van de 'Energiestrategienota duurzame energie Achterhoek'. Op basis hiervan is besloten om samen met de commissie Ruimte richting te geven aan keuzemogelijkheden voor het opwekken van duurzame energie om invulling te geven aan Winterswijk energieneutraal in 2030. Als het huidige energieverbruik (elektrisch) van bedrijven, instellingen en inwoners wordt vertaald naar zonne-energie, betekent dat minimaal 314.925 zonnepanelen (63 GWh) gerealiseerd moeten worden. Zonne-energie maakt daarmee een groot deel uit van de duurzaamheidsopgave waar we voor staan. In de Energietransitienota Duurzame Energie Achterhoek wordt het volgende aanbevolen om de plaatsing van zonnepanelen op daken en op land te versnellen:

  • Het lokale ruimtelijk beleid te inventariseren en op elkaar af te stemmen;
  • Lokale burgerinitiatieven te stimuleren;
  • Actief op zoek gaan naar financieringsmogelijkheden, te denken valt aan duurzaamheidslening (Wet Hof en Wet schatkistbankieren), subsidiemogelijkheden bij hogere overheden (PPM-Oost);
  • Gemeentelijke strategische gronden in te zetten voor zonneparken; Informatiebijeenkomsten te houden om de mogelijkheden van zonne-energie onder de aandacht te brengen;
  • Te onderzoeken of lagere leges bij omgevingsvergunning/RO-procedures voor duurzame projecten mogelijk zijn;
  • Gemeentelijke daken beschikbaar te stellen voor bijvoorbeeld (lokale) energiecoöperaties en bedrijven stimuleren om dat ook te doen.
3.4.4.1 Planspecifiek

Door dit plan wordt geen actieve invulling gegeven aan het beleid, maar het is er ook niet strijdig mee. De te behouden woning zal aangepast worden aan de isolatie-eisen van deze tijd.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Milieuaspecten

4.1.1 Bodem

Bij een bestemmingsplanprocedure wordt op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgesteld of de bodemkwaliteit een belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan. Aan de hand van beschikbare bodeminformatie wordt onderbouwd wat de verwachte bodemkwaliteit is, of bodemonderzoek nodig is en of er maatregelen nodig zijn om de bodemkwaliteit geschikt te maken voor het beoogde gebruik.

Deze paragraaf betreft de Wet bodembescherming, het Besluit Asbestwegen, het Besluit bodemkwaliteit, de Woningwet/bouwverordening en de Arbowet.

4.1.1.1 Planspecifiek

Voor de locatie is in het kader van het bestemmingsplan 'Kottenseweg 132' al een bodemonderzoek uitgevoerd. Zie Verkennend bodem- en asbestonderzoek en Aanvullend asbest- en bodemonderzoek. Het plangebied van dat bestemmingsplan is grotendeels onderzocht.

Eind 2015 is een eerste onderzoek uitgevoerd en eind januari 2016 is een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd. Op basis van deze onderzoeken heeft een bodemsanering plaatsgevonden. Er is geen aanleiding een nieuw onderzoek uit te voeren, omdat er sindsdien geen bodembedreigende activiteiten zijn uitgevoerd. Wel is in 2022 een PFAS onderzoek uitgevoerd (Bijlage 3) en in 2023 is dat geactualiseerd (Bijlage 4).

De locatie van het pand Kottenseweg 128-130 is daarbij destijds niet onderzocht, omdat het toch gesloopt zou moeten worden.

Voor dit bestemmingsplan wordt een aanvullend onderzoek voor de locatie Kottenseweg 128-130 uitgevoerd. De conclusie uit het onderzoek is nog PM en daarom zijn beperkende gebruiksvoorwaarden opgenomen in de regels. Bij de vaststelling kunnen die aangepast worden of eventeueel verwijderd, afhankelijk an de uitkomst van het onderzoek. Dit aspect vormt verder geen belemmering voor het in procedure brengen van het bestemmingsplan.

4.1.2 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • 1. een verzorgingstehuis;
    • 2. een psychiatrische inrichting;
    • 3. een kinderdagverblijf.

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wgh worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en/of industrieterreinen.

4.1.2.1 Planspecifiek

Algemeen

Voor de locatie is in het kader van het bestemmingsplan 'Kottenseweg 132' al een geluidsonderzoek uitgevoerd en een Besluit hogere grenswaarde genomen. De woningen in de maalderij moeten aan de wegzijde voorzien worden van een 'dove gevel', of aan die zijde een niet-geluidsgevoelige ruimte bevatten. Het plangebied van dat bestemmingsplan is onderzocht. De locatie van het pand Kottenseweg 128-130 is destijds niet onderzocht, omdat het toch gesloopt zou moeten worden. Er is sprake van een gewijzigde situatie doordat het pand blijft staan, de nieuwe woningen zijn gerealiseerd en er sprake is van veranderde verkeersintensiteiten.

Vanwege de herbestemming van het pand Kottenseweg 128-130 is er in het kader van de Wet geluidhinder juridisch sprake van een 'nieuwe' situatie en dus van nieuwe woningen, ondanks dat ze al bestaan. Op basis van de nieuwe situatie is een hernieuwd geluidsonderzoek uitgevoerd, Zie Bijlage 5 Geluidsonderzoek 2022.

Resultaten

In onderstaande tabel zijn de rekenresultaten opgenomen die van belang zijn voor de afwegingen. Daarnaast zijn de rekenpunten aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2201BGKOTTWEG128-OW01_0013.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2201BGKOTTWEG128-OW01_0014.jpg"

Tabel rekenresultaten

"Nieuwe" woningen

Het pand Kottenseweg 128 heeft, zoals uit het eerdere onderzoek al te verwachten was, een te hoge geluidsbelasting van 63 dB (nr. 5). Indien als gevolg van de sloopplicht voor de bestaande woningen een hogere waarde nodig is dan geldt in de rekenpunten 5 – 8 een ten hoogst toelaatbare waarde van 58 dB. De voorgevel in rekenpunten 1 en 5 dienen te worden uitgevoerd als dove gevel. Voor de zijgevels van deze woningen (rekenpunten 2, 3, 7 en 8) is een hogere waarde aangevraagd van 57, 57, 56 en 53 dB voor wegverkeer op de Kottenseweg, conform bovenstaande tabel III.2. Het ontwerp-besluit is opgenomen in Bijlage 6.

Voormalige maalderij 

Ten aanzien van de woningen in de voormalige maalderij Kottenseweg 132 is er feitelijk geen verandering, daar blijft sprake van een te hoge geluidsbelasting. Voor de nieuwe woningen in de voormalige maalderij geldt een ten hoogst toelaatbare waarde van 53 dB. Door toepassen van dove gevels of een bufferruimte tussen de voorgevel en de woninggevel in de rekenpunten 1 - 3 wordt voor de woningen in de maalderij voorkomen dat een geluidbelasting ontstaat op woninggevels (met te openen delen) die hoger is dan de maximale hogere waarde.

4.1.3 Lucht

De Wet milieubeheer biedt het kader om te toetsen aan lucht kwaliteitseisen. Een uitzondering op deze verplichting om de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen op de luchtkwaliteit mee te wegen, vormen bepaalde typen projecten die niet in betekende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit. Het begrip NIBM is uitgewerkt in het "Besluit niet in betekende mate bijdragen (lucht kwaliteitseisen)", en de bijbehorende "Regeling niet in betekende mate bijdragen (lucht kwaliteitseisen)".

Een plan draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de "3% grens" niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1.2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2. De Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen een invulling aan de NIBM grens. Indien er binnen de getalsmatige begrenzing van de Regeling wordt gebleven, is er geen nader onderzoek nodig. Bij de ruimtelijke ontwikkeling is er dan automatisch sprake van een niet in betekende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit.

4.1.3.1 Planspecifiek

Een woning wordt niet aangemerkt als een gevoelige bestemming als bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (lucht kwaliteitseisen). Het opnieuw bestemmen van de gesplitste bedrijfswoning en de realiseren van 4 woningen in de maalderij valt onder 'kleine' projecten en draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit belemmert de uitvoering van het plan niet. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit in het kader van genoemde besluiten is niet noodzakelijk.

4.1.4 Bedrijfs- en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid gebruik te maken van de afstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom is deze publicatie te gebruiken voor het verantwoord inpassen van bedrijvigheid in een woon- of werkomgeving. De publicatie geeft informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op elkaar af te stemmen. In bijgevoegde tabel zijn de afstanden uit de publicatie van de VNG weergegeven.

Afstand   Code  
10   1  
30   2  
50   3.1  
100   3.2  
200   4.1  
300   4.2  
500   5.1  
700   5.2  
1000   5.3  
1500   6  

Tabel met afstanden uit de VNG publicatie

Het is niet de bedoeling om de in deze publicatie genoemde richtafstanden zonder meer toe te passen. De afstanden zijn namelijk afhankelijk van de omgevings- en bedrijfskenmerken. Dit leidt tot een gemotiveerd toepassen van de afstanden. Uitgangspunt is dat de in de bedrijvenlijst genoemde afstanden gelden tussen enerzijds de perceelsgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van de woning. De richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. Dit kan zowel een rustige woonwijk als een rustig buitengebied zijn.

Gemengd gebied

In bepaalde gevallen kan worden gemotiveerd dat er geen sprake is van een ‘rustige woonwijk’, maar een ‘gemengd gebied’. Dit is het geval wanneer in een gebied meerdere functies bij elkaar in de buurt zijn gevestigd, bijvoorbeeld langs een dorpslint of nabij een grote ontsluitingsweg. Bij een ‘gemengd gebied’ kunnen de richtafstanden met 1 afstandsstap verkleind worden.

Het kan zo zijn dat specifieke wet- en regelgeving andere afstanden voorschrijft. Deze gaan dan voor de afstanden uit de VNG-publicatie. Te denken valt aan de Wet geurhinder en veehouderij, het Activiteitenbesluit of het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

4.1.4.1 Planspecifiek

Het plangebied ligt in het buitengebied van Winterswijk direct aan een provinciale weg en is te kenmerken als gemengd gebied. Op het naburige perceel was een detailhandel en bakkerij gevestigd. Voor deze functies (SBI-2008, 471 en 4724) geldt, zonder verlaging met één afstandsstap, een richtafstand van 10 meter.

De voormalige bedrijfswoning bevindt zich op meer slechts een paar meter afstand van de de bestemming 'detailhandel' waarin de voormalige bakkerij annex winkel was gehuisvest. Het betreft een historisch gegroeide situatie op basis (sinds de jaren '40 van de vorige eeuw), zodat in het kader van milieuzonering er geen belemmering is voor de uitvoering van dit plan. Overigens zijn de bakkerij met bijbehorende winkel al tijden gesloten.

De nieuwe woningen in de maalderij liggen op veel grotere afstand van dit pand. De omliggende functies ondervinden geen hinder van voorgestane ontwikkeling en omgekeerd wordt het toekomstig woon- en leefklimaat niet beperkt door diezelfde functies.

4.1.5 Geur

Voor de uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling moet de geuruitstoot (emissie) van omliggende (agrarische) bedrijven worden onderzocht. Bij geurbelasting (of immissie) gaat het om de hoeveelheid geur (uitgedrukt in odour units per kubieke meter lucht), die op een geurgevoelig object terecht komt. Bij het afwegen welke afstand voldoende is tussen geurbronnen en geurgevoelige objecten moet rekening worden gehouden met de ligging van de geurcontour behorend bij het aanvaardbare hinderniveau.

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) betreft het toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen die raakvlakken hebben met mogelijke geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid tussen dieren met geuremissiefactoren en dieren zonder geuremissiefactor.

  • Dieren met geuremissiefactoren (niet-vaste afstandsdieren)

Voor dieren waarvoor een geuremissiefactor is opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv), wordt de geurhinder beoordeeld aan hand van artikel 3 van de Wgv. In dat geval mag de geurbelasting op een ‘geurgevoelig object’ een bepaalde waarde niet overschrijden en gelden minimumafstanden voor (voormalige) bedrijfswoningen. In bijgevoegde tabel zijn de normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor weergegeven.

Locatie geurgevoelig object:   Maximaal toegestane geurbelasting
(odour units per m3 lucht):  
concentratiegebied binnen bebouwde kom   3,0 ouE/m3  
concentratiegebied buiten bebouwde kom   14,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom   2,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom   8,0 ouE/m3  

Tabel met normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor (bron: Wgv)

Dieren waarvoor geen geuremissie is vastgelegd vallen onder de vaste afstandsdieren.

  • Dieren zonder geuremissiefactoren (vaste afstandsdieren)

Voor dieren waarvoor geen geuremissiefactor is opgenomen in de Rgv, wordt de geurhinder beoordeeld op grond van artikel 4, van de Wgv. In dat geval dient tenminste een minimale afstand tussen veehouderij en ‘geurgevoelig object’ te worden aangehouden. Het gaat hierom de afstand tussen het emissiepunt van een dierenverblijf en de buitenzijde van het geurgevoelig object. De afstanden betreffen binnen de bebouwde kom 100 m en buiten de bebouwde kom 50 m.

De afstand tussen dierenverblijven en geurgevoelige objecten moet binnen de bebouwde kom minstens 50 meter zijn. Buiten de bebouwde kom betreft deze afstand 25 meter.

4.1.5.1 Planspecifiek

Aan de hand van de Wgv is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. Het plan voorziet in het toevoegen van een woonfunctie. In de omgeving zijn geen agrarische bestemmingen aanwezig (de dichtsbijzijnde ligt op meer dan 400 meter afstand), waarbij geldt dat op kortere afstand van deze bedrijven al meerdere woningen gesitueerd zijn. Het toevoegen van de woonfunctie belemmert de agrarische bedrijfsvoering van deze bedrijven niet en omgekeerd is geen sprake van een ontoelaatbare geurbelasting. Er zijn vanuit het aspect geur geen belemmeringen voor de uitvoering van dit plan.

Op bijgevoegde uitsnede van de Plan MER van de gemeente Winterswijk is weergegeven dat het leefklimaat ter plaatse van het plangebied in de huidige situatie 'zeer goed' is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2201BGKOTTWEG128-OW01_0015.jpg"

Afbeelding 9: Geurlocaties, blauwe ster is planlocatie

4.1.6 Externe Veiligheid

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers, dit is respectievelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel wordt geacht, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden.

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi, stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld. De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

4.1.6.1 Planspecifiek

De dischtsbij zijnde risicovolle inlichting ligt op 1,4 km ten noordwest van de planlocatie en vormt daarmee geen risico voor de locatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2201BGKOTTWEG128-OW01_0016.jpg"

Afbeelding 10: Risicokaart

4.2 Cultuurhistorie en archeologie

4.2.1 Algemeen

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening worden gehouden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

4.2.2 Cultuurhistorie

Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan moet worden opgenomen.

4.2.2.1 Planspecifiek

In paragraaf 3.4.2.1 Cultuurhistorisch waardevolle panden is de invulling van dit beleid al weergegeven.

4.2.3 Archeologie

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn. Om deze reden zijn alle gronden in Winterswijk geïnventariseerd en beoordeeld op mogelijk aanwezige archeologische relicten. Er worden 4 waarden onderscheiden, iedere categorie kent een eigen verwachting op vondsten, waarbij 1 de hoogste verwachtingswaarde is en 4 de laagste.

4.2.3.1 Planspecifiek

In het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden. Dit betekent dat bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 250 m2 en waarbij de bodemingreep dieper is dan 0,3 m beneden maaiveld moet de aanvrager een rapport overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft voldoende is vastgesteld.

4.3 Flora en fauna

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.

4.3.1 Gebiedsbescherming

De Wet natuurbescherming richt zich op de bescherming van gebieden. In de Wet natuurbescherming zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:

  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.

Naast deze drie soorten gebieden is in het kader van de gebiedsbescherming het Nationaal natuurnetwerk van belang. Dit is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones die tussen de natuurgebieden liggen. Het natuurnetwerk draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
4.3.2 Soortenbescherming

Voorts is in de Wet natuurbescherming de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren geregeld: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Onderzocht moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook voor het voorliggende plan, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden.

4.3.3 Planspecifiek

Gebiedsbescherming

Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website https://geocontent.rvo.nl/Natura2000/ geraadpleegd. Op onderstaand screenshot van die website zijn de in de omgeving aanwezige Natura-2000 gebieden rondom het plangebied weergegeven. Dit betreft Bekendelle, Wooldse Veen en Willinks Weust. Natura 2000 gebieden hebben een externe werking. Het dichtstbij gelegen N2000-gebied is Willinks Weust op 2 km afstand. Het plan heeft geen negatieve effecten op dit gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0294.BP2201BGKOTTWEG128-OW01_0017.png"

Afbeelding 11: Uitsnede natuurkaart Nederland (Bron: www.geocontent.rvo.nl)

Soortenbescherming

Voor de maalderij was een Quickscan Flora en fauna uitgevoerd, maar de houdbaarheid daarvan is inmiddels verlopen. De voormalige bedrijfswoning is toen niet onderzocht, omdat die in eerste instantie zou blijven staan. Pas in een later stadium is besloten dat die gesloopt zou worden. Daarom is voor het hele plangebied een nieuw onderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 9.

De conclusie uit het onderzoek is dat het voorkomen van vleermuizen, steenmarter, bunzing, huiszwaluw, boerenzwaluw, huismus, rugstreeppad en gierzwaluw niet op voorhand is uit te sluiten. Naar deze soorten dient nader onderzoek uitgevoerd te worden volgens het vleermuisprotocol 2021, de kennisdocumenten van Bij12 en de soortinventarisatieprotocollen van het NGB.

4.4 Verkeer

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het effect van de beoogde ontwikkeling op de verkeersstructuur inzichtelijk te worden gemaakt.

4.4.1 Planspeciefiek

In het vigerende bestemmingsplan is het volgende beschreven:

Het plan betreft een functieverandering naar wonen. Het verkeer ten behoeve van de woonfunctie kan zonder verkeerskundige maatregelen worden afgewikkeld op de omliggende verkeersstructuur. Het parkeren ten behoeve van de vijf woningen achter de maalderij vindt plaats op eigen terrein. De woningen zijn toegankelijk vanaf een nieuw te realiseren toegang vanaf De Slingeweg. In de maalderij worden vijf wooneenheden gerealiseerd en per eenheid is voorzien in twee parkeerplaatsen op het terrein toegankelijk vanaf de Kottenseweg. Dit is voldoende, de parkeernorm is door middel van het beeldkwaliteitsplan vastgelegd. Het aspect verkeer belemmert de uitvoering van dit plan niet.

Door de aanpassing van het oorspronkelijke plan wijzigt deze beoordeling niet. De nieuwe inrichting van het buitenterrein wordt in het bestemmingspan verankerd.

4.5 Water

Het waterschap zorgt voor het water in uw omgeving. Vanuit het leidend principe 'Water en mens in hun element' draagt het waterschap bij aan ruimtelijke kwaliteit en een duurzame leefomgeving. De zorg voor waterveiligheid, schoon water en voldoende water vraagt structureel aandacht en is continu in beweging. Dat doet het waterschap door het (grond)waterpeil te beheren, rioolwater te zuiveren en te zorgen voor schoon water in beken, sloten en rivieren en te zorgen voor stevige dijken.

Als belangrijkste speerpunt voor de periode 2022-2027 ziet het waterschap de opgave om zijn gebied veerkrachtiger te maken tegen klimaatverandering. Hiervoor werkt het waterschap toe naar een andere balans van vasthouden-bergen-afvoeren (voorraadbeheer), rekening houdend met de meest recente inzichten over de snelheid van klimaatverandering.

In het waterbeheerprogramma 2022-2027 heeft het waterschap zijn doelen en werkzaamheden weergegeven in vier thema's.

Klimaatrobuust gebied

Het doel is het beheer, het onderhoud en de inrichting van het regionaal watersysteem zodanig te invullen, dat jaarrond een optimale balans tussen te nat en te droog wordt bereikt en tegelijkertijd inwoners, bedrijven en medeoverheden voldoende weerbaar zijn tegen de onvermijdelijke gevolgen van extreem weer.

Veilig gebied

Het waterschap zorgt voor veilige dijken, nu en in de toekomst. Onze ambitie is dat in 2050 de waterkeringen voldoen aan de nieuwe normen voor waterveiligheid, en dat we daarbij wendbaar inspelen op ontwikkelingen. We voeren ons beheer op een duurzame wijze uit en werken aan behoud en verhoging van de biodiversiteit van de dijken.

Circulaire Economie en Energietransitie

Het waterschap wil in het uitvoeren van zijn primaire taak zoveel mogelijk bijdragen aan het beperken van klimaatverandering. Daarbij wil ze in 2050 onderdeel zijn van een 100% circulaire economie waarin ze hun taken klimaatneutraal uitvoeren.

Gezonde leefomgeving

Het waterschap zorgt voor een schoon en gezond watersysteem voor de mensen en de natuur in het gebied. Zij streven ernaar dat het water in onze leefomgeving geschikt is voor verschillende maatschappelijke functies en dat het geen risico's oplevert voor de volksgezondheid. Het doel is een oppervlaktewatersysteem te bereiken dat optimaal is voor ecologisch functioneren en biodiversiteit en natuurwaarden daarbinnen en -buiten bevordert.

De samenhang van de wateropgaven met andere opgaven in het gebied vraagt om nauwe samenwerking met onze partners (zoals gemeenten en provincies), inwoners en bedrijven. Om de waterbelangen bij ruimtelijke ontwikkelingen tijdig en goed in beeld te krijgen en mee te kunnen wegen, wordt de (digitale) watertoets gebruik.

4.5.1 Planspecifiek

De situatie wijzigt niet ten opzichte van de eerder uitgevoerde watertoets. De verharde oppervlakte wordt niet groter, maar kleiner. De totale bebouwingsmogelijkheden worden kleiner dan voorzien in het geldende bestemmingsplan. Een nieuwe watertoets is daarom niet nodig, maar wel uitgevoerd en daarui blijkt dat er geen belang is voor het Waterschap.

In het geldende bestemmingsplan is een verplichting tot waterbering opgenomen en die wordt ook nu opgenomen (zie artikel 10.1.1 Voorwaardelijke verplichting waterberging). Wel moet de hoeveelheid te bergen water aangepast worden, omdat nu maar een deel van het beoordeelde plangebied opnieuw in procedure wordt gebracht. Het aantal komt met een norm van 60 mm (0,06 m3) en 1.350 m2 op 81 m3.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
4.6.1 Planspecifiek

Het voorliggende plan heeft voor de gemeente Winterswijk geen financiële consequenties, aangezien de plannen voor rekening en risico van de initiatiefnemer komen. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet noodzakelijk. In geval van planschade is een overeenkomst getekend waardoor eventuele planschadekosten op de initiatiefnemer verhaald kunnen worden. Het plan is daarmee economisch uitvoerbaar.

4.7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

4.7.1 Participatie
4.7.1.1 Participatieverslag

In het kader van het principeverzoek en het Participatiebeleid is door de initiatiefnemer met omwonenden en belanghebbenden zijn voornemen besproken. Het voornemen om de bestaande voormalige bedrijfswoning met aanbouw te laten staan stuitte op grote weerstand van de bewoners/eigenaren aan de Maalderij en de eigenaar van het perceel/pand Kottenseweg 126.

De initiatiefnemer heeft van het participatietraject het in Bijlage 10 opgenomen Participatieverslag opgesteld. De participanten konden zich niet in het verslag vinden en hebben middels een schrijven richting gemeente op dat verslag gereageerd. De reacties van de omwonenden zijn meegewogen als onderdeel van de participatie in het besluit om medewerking aan het principeverzoek te verlenen.

4.7.1.2 1e Informatiebijeenkomst

De reactie van de participanten heeft er toe geleid dat op 27 juli 2022 een inloopbijeenkomst heeft gehouden waarin het gemeentelijk standpunt uiteen is gezet en waarin de te doorlopen procedure is aangegeven. De aanwezigen hebben daarbij de gelegenheid gekregen hun standpunten (nogmaals) duidelijk te maken.

Aan de aanwezigen is toegezegd dat zij vooraf geïnformeerd zouden worden over de opzet van het bestemmingsplan.

Na de bijeenkomst is aan alle aanwezigen het openbare principebesluit met bijlagen verzonden en is met de meest belanghebbende, de eigenaar van Maalderij 9, een locatiebezoek afgesproken.

4.7.1.3 Reactie omwonenden 1e bijeenkomst

De omwonenden hebben naar aanleiding van het toegezonden principebesluit een reactie daarop ingezonden. Zij zijn van mening dat het verslag een te eenzijdige weergave van de gesprekken was en ook gaven zij aan dat er in het principebesluit te weinig aandacht was besteed aan de bezwaren van de omwonenden.

4.7.1.4 2e Informatiebijeenkomst

De hiervoor genoemde heroverweging en de effecten daarvan zoals die beschreven zijn in paragraaf 2.1.5 Effectbeschrijvingen en afwegingen zijn met de initieatiefnemer besproken en op 7 december 2022 aan de omwonenden gepresenteerd. De initiatiefnemer kan met de sloop van minimaal de verdieping van de uitbouw instemmen.

4.7.1.5 Reactie omwonenden 2e bijeenkomst

De omwonenden hebben gezamenlijk een schrijftelijke reactie ingediend. Zij vinden het voorstel tot wijziging van het bestemmingsplan minimaal en zijn van mening dat aan de door hen ingediende bezwaren niet of nauwelijks gehoor is gegeven. Zij handhaven hun op 10 augustus 2022 ingediende bezwaren c.q. hun eerder standpunt.

  • A. Primaire reactie

In de 2e reactie is hun 1e reactie aangevuld met een inhoudelijke reactie met argumenten en een subsidiaire reactie in geval het bestemmingsplan zou worden voortgezet.

De omwonenden dragen de volgende inhoudelijke punten aan:

  • Ontbreken noodzaak tot aanpassing bestemmingsplan
  • Het te nemen besluit is onzorgvuldig voorbereid
  • De gemeente heeft de belangen van de overige betrokkenen/bewoners niet, althans in onvoldoende mate meegenomen in het te nemen besluit

Daarbij worden de volgende argumenten aangedragen:

  • Vrij uitzicht
  • Karakteristiek
  • Aanzien/uiterlijk
  • Participatie/betrokkenenparagraaf
  • Begrip 'starterswoning' in relatie tot financiële haalbaarheid
  • Doemscenario
  • B. Subsidiare reactie
  • Een totale sloop van nr. 130
  • Een beperking van het realiseren van een nieuw aanbouw
  • Een verplichting tot renovatie aan de binnen- en buitenzijde van nr. 128
  • Een verplichting om het niet terugkerende gedeelte van de maalderij te slopen
  • Een verplichting tot start en afronding van de verbouw van de maalderij met dwang
  • Een aanpassing/beperking van de bouwmogelijkheid naast Maalderij 9
4.7.1.6 Effecten participatie
  • 1. De effecten van de 1e reactie

Deze reactie heeft tot een heroverweging van het principebesluit geleid zoals beschreven in paragraaf 2.1.2.5.

  • 2. De effecten van de 2e reactie

Deze reactie heeft niet geleid tot het intrekken van het voornemen om het bestemmingsplan te herzien, zoals de indieners hebben verzocht. Er zijn gegronde beleidsmatige, ruimtelijke en juridische argumenten om het bestemmingsplan te herzien. Dit betreft ook aanpassingen die ten gunste zijn van de omwonenden en die ook nodig zijn om beoogde uitgangspunten uit bij het geldende bestemmingsplan 'Kottenseweg 132' behorende Beeldkwaliteitsplan ook planologisch te verankeren en het planologisch regime in overeenstemming te brengen met de vergunde situering van Maalderij 9. Deze argumenten om de bestemmingsplanherziening door te zetten zijn beschreven in paragraaf 2.1 Planbeschrijving. Wel wordt voor vaststelling van het bestemmingsplan een anterieure overeenkomst gesloten om de verbouw van de maalderij privaatrechtelijk af te dwingen. Via een voorwaardelijke bepaling in het bestemmingsplan is dat niet mogelijk.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Algemeen

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aan-gewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden, bouwwerken en gebouwen. Een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

    • a. het bebouwen van de gronden;
    • b. het verrichten van werken (aanleggen).

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook van toepassing voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

Opbouw van de regels

Het bestemmingsplan is conform de daaraan te stellen wettelijke eisen zoals vastgelegd in de Standaard voor Bestemmingsplannen 2012 opgesteld. De regels hebben een vaste opbouw en de hoofdstukken zijn als volgt verdeeld:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (Artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (Artikel 2).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.

Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels en algemene afwijkings- en wijzigingsregels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

Aansluitend zijn ook de Bijlagen bij regels opgenomen, die daarmee juridisch bindend zijn.

5.2 Dit bestemmingsplan

De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen in de toelichting is beschreven. In deze paragraaf is, als bedoeld in artikel 3.1.3. van het Besluit ruimtelijke ordening, een beschrijving opgenomen van de bestemmingen die in het bestemmingsplan voorkomen.

5.2.1 Enkelbestemmingen

Artikel 3 Tuin

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor onbouwde gronden behorende bij de woningen binnen de bestemming ''Wonen' op plaatsen waar (hoog opgaande) bebouwing uit ruimtelijke overwegingen niet aanvaardbaar is en om te voorzien in voldoende buitenruimte.

Er wordt een regel opgenomen waarmee vergunningvrij bouwen wordt uitgesloten. In de paragrafen 2.1.2.5 en 2.1.3 is dit beschreven voor respectievelijk de bestemming rondom het pand Kottenseweg 128-130 en achter het pand Kottenseweg 132.

Binnen deze bestemming is voor Kottenseweg 129-130 ook een aanduiding voor parkeren opgenomen.

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor de onbebouwde ruimten in het plangebied die door de bewoners gezamenlijk gebruikt worden ten behoeve van o.a. verkeersdoeleinden en parkeren. Voor dat laatste zijn aanduidingen opgenomen.

Artikel 5 Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen in een burgerwoning. Het aantal wooneenheden en de wijze van bouwen is vastgelegd in de regels van dit bestemmingsplan. Gebouwen zijn binnen het bouwvlak toegestaan en de maximale goot- en bouwhoogte is met een aanduiding vastgelegd. Uitbreiding van bijgebouwen en overkappingen zijn uitgesloten. Ten aanzien van het parkeren is een parkeernorm opgenomen.

5.2.2 Dubbelbestemmingen

Artikel 6 Waarde - Archeologische verwachting 2

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

Artikel 7 Waarde - Cultuurhistorie

De voor Waarde - Cultuurhistorie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van cultuurhistorisch waardevolle elementen. Dit kunnen verschillende objecten zijn, maar in dit geval zijn dat de voormalige maalderij met de bijbehorende bedrijfswoning. Hieraan zijn regels verbonden om in beginsel het behoud van het pand te waarborgen.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht ligt het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage. Eenieder kan dan een zienswijze indienen op het plan. Na vaststelling door de gemeenteraad ligt het bestemmingsplan opnieuw 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt in werking daags na afloop van de tervisielegging, als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag artikel 3.1.1. Bro overleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan geldt dat overleg moet worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het gaat dan tenminste om de betrokken waterschappen en diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Dit bestemmingsplan is vanwege de geringe omvang niet voorgelegd aan de provincie Gelderland.

Dit bestemmingsplan is niet opnieuw voorgelegd aan het waterschap Rijn en IJssel. Er zijn geen aanvullende maatregelen of voorwaarden noodzakelijk, anders dan al voorzien in het oorspronkelijk plan. Zie voor een nadere onderbouwing de watertoets in paragraaf 4.5.

6.3 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor een termijn van zes weken ter inzage gelegd. Wanneer gedurende deze periode zienswijzen worden ingediend, wordt hiervan in deze paragraaf en in een aparte bijlage verslag gedaan.