Plan: | Gast- en zorgboerderij De Zonnebloem |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0294.BP2112BGZONNEBLOEM-OW01 |
Aan De Slingeweg 12-14-16 te Brinkheurne, in het buitengebied van de gemeente Winterswijk zijn de gronden van landgoed 'De Zonnebloem' gevestigd. De gronden hebben voornamelijk de 'agrarische' bestemming waar dan ook akkerbouw en een melkveebedrijf mogelijk is. Initiatiefnemers zijn enkele jaren geleden gestopt met de melkveehouderij en zijn voornemens een gedeelte van de gronden in gebruik te nemen als volwaardig gast- en zorgboerderij en het gehele plangebied als landgoed 'De Zonnebloem' met bijhorende landbouw, recreatie, natuur en bos. Onderhavig plan betreft dan ook in beginsel het legaliseren van gebouwen en functies, waarmee de feitelijke situatie planologisch mogelijk wordt gemaakt.
De gast- en zorgactiviteiten zijn sinds 2003 gaandeweg gestart als nevenactiviteit van de agrarische bedrijfsvoering. De opzet is nu gekanteld naar de zorgopvang, natuur, recreatie en educatie als ruimtelijke en economische hoofdactiviteit. De wens van initiatiefnemers is om deze verandering planologisch te regelen en door te zetten naar een nieuwe economische plattelandsonderneming.
De agrarische productie van akkerbouw en beweiding met o.a. paarden wordt voortgezet als dragende activiteit voor zorg, recreatie en educatie en als exploitatie van de circa 20 ha grond in eigendom, deels aangrenzend aan het erf. De mix van natuur, bos en landbouw is en blijft de drager voor de betekenis voor de activiteiten van zorg ('van buiten word je beter'), natuurrecreatie en educatie. Werken aan duurzaamheid en aan verbinding van de mens met de natuur zijn de belangrijkste missies. De gronden en het erf vallen onder de Natuurschoonwet (rangschikking als landgoed) (NSW landgoed).
Het voornemen is niet in overeenstemming met het geldende planologische regime. Een bestemmingsplanherziening is noodzakelijk om aan de gebruiks- en bouwregels te voldoen. De gemeente Winterswijk is voornemens medewerking te verlenen op basis van een partiële herziening.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een passend juridisch-planologisch kader om de voorgenomen uitbreiding mogelijk te maken. Daarbij wordt aangetoond dat het gewenste plan vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is en in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Het plangebied ligt in het buurtschap Brinkheurne in het buitengebied van de gemeente Winterswijk. Het plangebied bestaat uit het erf van de percelen De Slingeweg 12/14/16 en direct aangrenzende gronden, op circa 4 kilometer ten zuidoosten vanaf de Markt van Winterswijk. Het plangebied is vanaf de provinciale weg N319 via De Slingeweg na 600 m te bereiken. Het plangebied grenst aan de oostzijde direct aan de camping annex Recreatiepark Het Winkel.
De bij het bedrijf behorende gronden zijn omvangrijker dan het plangebied. Waar nodig wordt het geheel betrokken bij de motivatie: het plangebied staat niet los van dit geheel als bedrijf. In totaal is het plangebied ca 12 ha waaronder naast erf met gebouwen ook de boomgaard, groentetuin, natuur, recreatieterrein, paardenstal en bijenstal. Erf en gronden zijn ondergebracht in de rangschikking Natuurschoonwet als landgoed voor een gunstige voortzetting, te weten Landgoed De Zonnebloem Oost en Landgoed De Zonnebloem West.
In afbeelding 1.1 is de globale ligging van het plangebied (blauwe ster) en zijn directe omgeving weergegeven (rood omlijnd).
Afbeelding 1.1: Ligging plangebied en zijn directe omgeving (Bron: PDOK) |
Het plangebied ligt deels binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "integrale herziening buitengebied Winterswijk", vastgesteld op 27 januari 2011. Verder geldt tevens het bestemmingsplan 'facetbestemmingsplan parkeren Winterswijk'. Dit bestemmingsplan is legt planologisch gezien echter alleen parkeernormen vast, waardoor dit bestemmingsplan ondergeschikt is bij de duiding van het planologisch regime.
De gronden in het plangebied hebben de volgende bestemmingen en aanduidingen:
In afbeelding 1.2 is uitsnede van de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied weergegeven.
Afbeelding 1.2: Uitsnede vigerende planologische regime (Bron: ruimtelijkeplannen.nl) |
De voorgenomen functiewijzigingen en uitbreiding is in strijd met het geldende bestemmingsplan, aangezien voor een gast- en zorgboerderij, verblijfsrecreatie, natuur, dagrecreatie, educatie, zorgwoningen en gebouwen de noodzakelijke gebruik- en bouwmogelijkheden ontbreken. De gronden zijn hoofdzakelijk voorzien van een agrarische bestemming. Binnen deze gronden is het niet mogelijk om een gast- en zorgboerderij met de bovengenoemde functies uit te oefenen. Daarnaast zijn de bouwmogelijkheden voor de bestaande illegaal opgerichte bouwwerken niet planologisch vastgelegd. Verder dient de bestaande bedrijfswoning (De Slingeweg 14) te worden gesplist in twee wooneenheden.
Voor het legaliseren van de uitbreiding van de gast- en zorgboerderij met agrarische cultuurlandschap, groen, natuur, recreatie, educatie, tuin, water, natuur en landbouw (gebruik en bouwwerken) en het mogelijk maken van extra wooneenheden binnen het plangebied is een herziening van het bestemmingsplan vereist.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De toelichting is opgebouwd uit 6 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 de uitvoerbaarheid van het plan wordt aangetoond aan de hand van relevante milieu- en omgevingsaspecten en de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 5 volgt de wijze van bestemmen, waarin uiteen wordt gezet hoe het plan juridisch is vertaald naar de verbeelding en de regels. Tenslotte komen in hoofdstuk 6 de resultaten van de procedure aan de orde.
Het bedrijf van initiatiefnemers is sinds 1950 in gebruik bij de familie. Het geheel is van oorsprong een klassiek Saksische boerderij en een Scholtehoeve. De voorlaatste verbouwing aan het hoofdgebouw was in 1877.
Tot 1995 was het bedrijf nog een volwaardige melkrundveehouderij. Sindsdien heeft het bedrijf zich meer gericht op intensieve akkerlandbouw (teelt), waar men zich voornamelijk richtte op zonnebloemen. Sinds 1998 is bij het bedrijf een groepsaccommodatie en een kleinschalige camping als nevenactiviteit bijgekomen. Vanaf 2003 is gestart in de zorglandbouw met activiteiten in de dagopvang met buitenwerk. De visie met het motto 'Buiten maakt je beter!' werd uitgeprobeerd en bleek een belangrijke kracht van de bedrijfsopzet en van de initiatiefnemers. Dit heeft zich verder doorgezet.
Vanaf ongeveer 2012 is het bedrijf doorontwikkeld naar een boerderij met zorg, recreatie en educatie als mix van ruimtelijke hoofdactiviteiten en werd de akkerbouw, bosbeheer en natuurbeheer (van 19 ha bouw- en weiland en 8 ha bos) een drager voor deze activiteiten.
In 2012 werd in samenwerking met het Waterschap Rijn en IJssel gewerkt aan ruimte voor waterberging op 4 ha 'nieuwe natuurgrond' (afgegraven) tezamen met ecologische verbetering van De Bovenslinge (nieuwe meander en 0,5 ha bouwland is ingeplant met bomen en struiken). Sindsdien zijn enkele gronden aansluitend aan het erf ingericht voor natuurrecreatie en natuureducatie (beplanting, blote voeten pad, labyrint, buitenwerkplaatsen, stilteplekken, eenmans-esje, boekje natuurpad). De omschakeling naar deze nieuwe vorm van 'plattelandsonderneming'.
De gronden en het erf zijn ingebracht in de fiscale regeling van de Natuurschoonwet (rangschikking als landgoed) zodat continuïteit van het geheel fiscaal is gewaarborgd. Werken aan duurzaamheid en aan de verbinding van de mens met de natuur zijn de belangrijkste missies (De begrenzing en beoordeling natuur/landbouw volgens NSW is hier niet van belang, hoewel voor de ondernemers alles moet passen).
Het plangebied heeft betrekking op de gronden van de gast- en zorgboerderij 'De Zonnebloem' aan de Slingeweg 12-14. De locatie ligt in het buitengebied van de gemeente Winterswijk in het buurtschap Brinkheurne. De omgeving van het plangebied bevinden zich natuurgebieden, recreatieve gronden, agrarische cultuurgronden met verspreid liggende (agrarische) bedrijven en woonpercelen. Ten noorden van het plangebied vormen de beek 'De Slinge' en de N319 de ruimtelijke structuren. Aan de westzijde van het plangebied is een camping gelegen. Ten zuidoosten van het plangebied bevindt zich een bedrijfs- en woonperceel. De overige zijden worden gekenmerkt door natuur, houtwallen, houtsingels, bossen en open landbouwgronden.
Op afbeelding 2.1 is een luchtfoto van het plangebied en zijn directe omgeving weergegeven. Het plangebied is met rood omlijnd.
Afbeelding 2.1: Luchtfoto plangebied en zijn directe omgeving (Bron: PDOK) |
Op het perceel bevindt zich de oorspronkelijke boerderij als bedrijfswoning (nr 12/14) met inwoning en een seniorenwoning (nr 16, bouwjaar 1985) met diverse (voormalige) agrarische gebouwen. Deze gebouwen stonden vroeger ten dienste van het akkerbouwbedrijf en het melkveebedrijf. Inmiddels zijn de gebouwen aangepast en worden ze in sommige gevallen gebruikt ten behoeve van zorgopvang, groepsaccommodatie, kantoor, zorgwerkruimte, educatie en dergelijke. Er kan worden gekampeerd op de kleinschalige camping. De gast- en zorgactiviteiten zoals beschermd zorgwonen is reeds opgepakt in drie kleine wooneenheden geïnspireerd met het concept 'tiny houses'. Parkeren is voorzien op het erf; bij open dagen en evenementen/buitenactiviteiten is er uitloop voor parkeren op eigen weiland.
Het plangebied is onderdeel van de gronden van initiatiefnemers met landbouw, bos en natuur. Het plangebied omvat de gronden van het agrarische erf en de direct aangrenzende gronden die worden ingezet voor zorg, natuur en educatie. In de volgende paragraaf en afbeelding 2.3, 2.4 en 2.5 worden de huidige gebouwen en bouwwerken verder toegelicht.
Naast de bebouwing, zoals weergegeven in bovenstaande tabel, bestaan de gronden uit circa 19 ha bouw- en weiland, 8 ha bos, 4 ha waterberging en natuur, boomgaard, kampeerterrein, meiander, beplanting, blote voeten pad, labyrint, buitenwerkplaatsen, eenmans-es, wegen en paden, pluktuin, theetuin, kruidentuin en camping. Tevens is het voornemen dat er buitenbijeenkomsten gehouden kunnen worden die passen bij de duurzame natuur doelstellingen zoals een oogstfeest.
In afbeelding 2.2 is de huidige indeling van het plangebied middels een luchtfoto en een vogelvlucht impressie weergegeven.
Afbeelding 2.2: Luchtfoto huidige plangebied (Bron: PDOK) |
In paragraaf 2.1 is een beschrijving van de huidige situatie in en om het plangebied gegeven. In deze paragraaf wordt ingegaan op de concrete ontwikkeling. Zoals in de aanleiding reeds aangegeven is initiatiefnemer voornemens om het perceel te herontwikkelen. De herontwikkeling gaat uit van een mix van natuur- en groenfuncties, agrarische functies in combinatie met kleinschalige activiteiten zoals recreatiefuncties en passende zorgwoningen en zorg- en groepsaccommodatie. Er worden enkele gebouwen gesloopt en enkele gebouwen gebouwd. Samengevat bestaat de ontwikkeling uit het volgende:
Vanwege de omvang het plan wordt voor de volledigheid, verwezen naar het landschapsplan met uitgewerkte kwalitatieve toevoegingen en activiteiten (Bijlage 1). In de volgende paragrafen volgt een omschrijving van het plan en de activiteiten.
Gast- en zorgboerderij 'De Zonnebloem' ziet een blijvende toekomst van een nieuw type plattelandsonderneming met het aanbieden van zorg, recreatie en educatie in een omgeving waar direct contact met de natuur, landbouw en buitenwerk de basis is. Het volledige terrein met natuur en agrarische cultuurgronden is circa 20 ha groot. Het plangebied heeft een omvang van circa 12 ha.
De planopzet bestaat uit drie, in samenhang opgezette en onderling verbonden, hoofdactiviteiten waarbij de 'landbouwexploitatie en natuurbeheer' de basis is voor 'zorg' en voor 'recreatie en educatie'. Binnen de drie hoofdactiviteiten zijn duurzaamheid en zelfvoorziening (circulaire economie) steeds uitgangspunt voor ontwerp en invulling bij de activiteiten. Het plangebied is dan ook ruimtelijk en fysiek op te delen in drie gebieden, te weten: het noordelijkste gedeelte, welke staat in het teken van landbouw, natuur en bos alsmede de pluktuin. Het middenstuk welke in het teken staat van recreatieve activiteiten en educatie zoals educatieve workshops en de minicamping. En tot slot het zuidelijkste deel waar de zorgboerderij en andere voorzieningen gevestigd zijn. Vorenstaande globale verdeling van functies is in afbeelding 2.3 goed te zien.
Zorg- en woonbegeleiding
Een ontwikkeling is het beschermd wonen. In de oorspronkelijke boerderij zijn drie eenheden voor zorggerelateerde tijdelijk wonen. Deze plekken zijn voor cliënten die 24-uurs intensieve begeleiding nodig hebben dan wel bijzondere begeleiding in een bestaande woonomgeving nodig hebben. Deze plekken zijn niet ingericht als zelfstandige wooneenheden maar zijn verweven met de indeling als woning. Daarnaast voorziet de zorgboerderij in opvang in vrijstaande, kleine wooneenheden buiten het erf die het contact met de natuur of het uitsluiten van externe signalen mogelijk maken. De ervaring leert dat de locatie goed geschikt is voor dit type opvang. Het gaat om acht kleine eenheden (8 bedden, 8 cliënten) met een zelfvoorzienend karakter.
De in totaal elf plekken van zorg met overnachting vereisen een verantwoorde, intensieve begeleiding meteen 24 uurs bereikbaarheid. Voor begeleiders is op de locatie voldoende overnachtingsmogelijkheid in de vorm van twee begeleiders-bedden in twee goed gelegen kamers. Deze kamers zijn opgenomen in gebouw 1 (zie afbeelding 2.5).
Landschap en natuur
Het voornemen is de landbouwexploitatie (akkerbouw, weiland, groente, fruit) voort te zetten tezamen met natuurbeheer (maaien), mede in het kader van de rangschikking binnen de Natuurschoonwet. Tevens is in 2012 een perceel van circa 4 ha bouwland gewijzigd naar natuur en groen. Dit kwam ten goede aan de waterretentie (verlaging) en aanleg nieuwe natuur en herstel van de meanderen van 'De Bovenslinge'.
Ten noordoosten van het plangebied is een pluktuin en theetuin aanwezig. Deze tuinen zijn open voor publiek. Tevens ontstaat vanuit de teelt behoefte aan foliekassen om het teelt- en dus arbeidsseizoen op dit moestuinperceel te verlengen en beschutting te hebben.
Voor de landbouwexploitatie, stalling pony's en kleinvee, stalling voer en machines zijn voorzieningen voor mest, opslag en stalling nodig op het terrein en diverse gebouwen aanwezig.
Recreatie en educatie
Het voornemen richt zich op verschillende vormen van recreatie in het plangebied. Op de recreatieve gronden is er een kleinschalige camping mogelijk. Er is ook ruimte aangehouden voor tien camperplekken. Ook mag met een maximum van 15 kalenderdagen per jaar een 'buitenbijeenkomst/evenement' georganiseerd worden. Ten behoeve van de 'buitenbijeenkomst' kan er op de recreatieve en agrarische gronden de standplaatsen tijdelijk worden uitgebreid ten behoeve van de buitenbijeenkomst. Er zijn voorwaarden opgenomen waar de bijeenkomst aan zal moeten voldoen. In afbeelding 2.4 is een uitsnede te zien van de toekomstige situatie van het recreatieve deel van het plangebied.
Erfinrichting zorg- en gastboerderij
De ruimtelijke inrichting van het terrein en gebouwen is gezoneerd naar de bovenstaande driedeling (plus deel privé) zodat enerzijds het terrein als een samenhangend geheel beleefbaar blijft en anderzijds functionele scheidingen het beheer doelmatig moeten sturen (veiligheid, gasten versus cliënten, interne ontsluiting en ontvangstgebied met parkeervoorzieningen en verkeersafwikkeling). In afbeelding 2.5 is een uitsnede te zien van de toekomstige situatie van het erf rondom de gast- en zorgboerderij. De gebouwen op de afbeelding zijn genummerd, en worden hieronder in hun toekomstige functie omschreven.
Activiteiten in het plangebied:
Er zijn een tal van uitgangspunten waar rekening moet worden gehouden en die getoetst moeten worden. Hieronder volgt een opsomming van de activiteiten.
Afbeelding 2.3: Functies en karakter plangebied (Bron: De Zonnebloem) |
Afbeelding 2.4: Inpassing functies buiten bouwvlak (Bron: De Zonnebloem) |
|
Afbeelding 2.5: Nieuwe (landsschappelijke) inpassing functies Bouwvlak (Bron: De Zonnebloem) |
Voor de volledige landschappelijke inpassing wordt verwezen naar het Landschapsplan Bijlage 1
Het plangebied wordt landschappelijk goed ingepast. Het landschap- en natuurversterkingsplan is opgenomen in Bijlage 1. In hoofdlijn omvat het plan het volgende versterkingen:
Versterking van samenhang: structuurelementen voor landschap en natuur
Versterking identiteit en herkenbaarheid van de 'functievelden/deelgebieden' in samenspel met biodiversiteit.
Onderdeel versterking
Als inzet voor kwaliteitsversterking gepaard gaande met de functieverandering geldt:
Voor de volledige landschappelijke inpassing en kwaliteitsverbetering op het erf wordt verwezen naar het Landschapsplan Bijlage 1.
Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.
Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
In voorliggend geval betreft een project waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Bij het uitwerken van het plan zijn de kenmerken en identiteit van het gebied centraal gesteld. Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), de voorloper van de NOVI, is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In het Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
Voordat de ladder voor duurzame verstedelijking wordt toegepast, moet een afweging plaatsvinden of het 'plan' een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (3.1.6 Bro). betreft. De Bro definieert het begrip 'stedelijke ontwikkeling' als volgt: “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er dus sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie.
Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak van de Afdeling Raad van State van 28 juni 2017 (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724) dat bij meer dan 11 woningen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Voor wonen is daarmee gesteld dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Daarnaast volgt uit een uitspraak van 20 april 2016 (ABRvS 20 april 2016; ECLI:NL:RVS:2016:1075) dat wanneer er enkel sprake is van een functiewijziging, het ruimtebeslag een doorslaggevende factor is of er kan worden gesproken van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Op voorliggende ontwikkeling is ook de overzichtsuitspraak ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724 van toepassing. Uit deze uitspraak blijkt dat wanneer een bestemmingsplan voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m² of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m² er in beginsel sprake is van een stedelijke ontwikkeling en er getoetst moet worden aan de Ladder voor Duurzame verstedelijking.
Voorliggend plan is grofweg in drie functies/groepen op te splitsen, namelijk:
Hierbij wordt opgemerkt dat al een kleine camping is toegestaan voor 25 kampeerplekken en 2 trekkershutten en de groepsaccommodatie tevens al vergund is. Al met al richt het voornemen zich op de uitbreiding en legalisatie van gebouwen voor de workshops, 10 extra kampeerplekken, 2 trekkershutten en tijdelijke buitenbijeenkomsten.
Zorgfuncties
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in onder andere een woonzorgvoorziening die ruimte biedt aan drie intensieve plekken voor cliënten, binnen de boerderij en acht losstaande zorgwoningen (tiny houses). De zorg vraagt steeds meer om opvang van mensen met ernstige psycho-sociale problematiek en burn-out klachten. Dit gaat gepaard met meer vraag naar crisisopvang. Burn-out en stress problematiek vraagt ook om tijdelijke overnachtingsopvang en om begeleidingstrajecten met partners. De doelgroep betreft dan voor mensen met verschillende soorten problematiek maar meestal gericht op psychiatrisch zorg, verslaving of autisme. De Zonnebloem specialiseert zich door haar bijzondere 'buiten'-omgeving juist in deze doelgroepen. De consequentie is dat er een bepaalde omvang nodig is van tijdelijke overnachtingsmogelijkheden (crisisopvang, partneropvang, meerdaagse sessies) en van beschermd wonen met begeleiding voor langere periode (met woonadres p/a De Slingeweg 14). Vanaf 2012 wordt woon-zorg begeleiding met verblijf op de boerderij aangeboden aan acht cliënten. In de boerderij worden daarnaast algemene ruimten zoals een huiskamer, keuken en ruimte voor dagbesteding gerealiseerd.
Met het voornemen kunnen cliënten die zowel langdurige als kortstondige hulp nodig hebben terecht in een beschermde omgeving in het groen. Gelet op het vorenstaande wordt binnen het plangebied voorzien in een specifieke zorgbehoefte. De zorg dient de lokale markt, waardoor het verzorgingsgebied lokaal is.
In dit geval bestaan de activiteiten in het plangebied uit functies die naar aard en omvang vergelijkbaar zijn met wat is toegestaan binnen de huidige agrarische bestemming van het bestemmingsplan "integrale herziening buitengebied Winterswijk". Een bestemmingsplan dat bij recht een stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, maar ten opzichte van het voorgaande planologische regime niet voorziet in een groter planologisch beslag op de ruimte en niet voorziet in een functiewijziging, voorziet niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, Bro (uitspraak van 25 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2294 (Weert)). Het gaat namelijk om hoofdzakelijk extensieve activiteiten die naar aard en omvang zijn te vergelijken met hetgeen dat binnen het voorgaande planologische regime reeds is toegestaan. Het vigerend beleid maakt 25 standplaatsen en 2 trekkershutten mogelijk. Middels voorliggend bestemmingsplan worden in totaal 35 standplaatsen en 4 trekkershutten (jaarrond) mogelijk gemaakt.
Overige functies binnen plangebied
In dit geval bestaan de activiteiten in het plangebied uit functies die naar aard en omvang vergelijkbaar zijn met wat is toegestaan binnen de huidige agrarische bestemming van het bestemmingsplan "integrale herziening buitengebied Winterswijk". Een bestemmingsplan dat bij recht een stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, maar ten opzichte van het voorgaande planologische regime niet voorziet in een groter planologisch beslag op de ruimte en niet voorziet in een functiewijziging, voorziet niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, Bro (uitspraak van 25 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2294 (Weert)). Het gaat namelijk om hoofdzakelijk extensieve activiteiten die naar aard en omvang zijn te vergelijken met hetgeen dat binnen het voorgaande planologische regime reeds is toegestaan.
Planspecifiek
Op basis van de genoemde jurisprudentie kan worden geconcludeerd dat ten aanzien van de toe te voegen bedrijfswoning geen sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in de ladder voor duurzame verstedelijking. Ten aanzien van de overige toe te voegen/planologisch in te passen functies wordt geconcludeerd dat er sprake is van een zeer kleine ontwikkeling, aangezien op het NSW Landgoed al een kleine camping mogelijk is en de activiteiten al vergund zijn. Hierna wordt daarom nader getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Op basis van landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten heeft het Rijk in het verleden een selectie gemaakt van twintig ‘Nationale landschappen’. Het gebied Winterswijk maakte deel uit van deze selectie vanwege de volgende kernkwaliteiten: kleinschalige openheid, groene karakter en microreliëf. Met de vaststelling van de SVIR (voorloper van de NOVI) is het landschapsbeleid losgelaten. De verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal laat het Rijk over aan de provincies. Nadere toetsing aan dit aspect vindt daarom plaats in paragraaf 3.2.
Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland, vastgesteld op 19 december 2019 gaat over ‘Gaaf Gelderland’. ‘Gaaf’ is een woord met twee betekenissen. ‘Gaaf’ betekent ‘mooi’ en gaat over wat historisch en landschappelijk gezien heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard! Maar ‘Gaaf’ verwijst ook naar dat wat ‘cool’ en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard! Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie. In de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' is benoemd wat voor de provincie van waarde is en wat moet worden beschermd. Daarnaast geeft de provincie richting aan wat ze willen en ook moeten veranderen en ontwikkelen.
In de visie staan de volgende begrippen centraal: gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Met gezond en veilig worden een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna gestimuleerd. Daarmee bereidt de provincie zich voor op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. Om deze doelen te bereiken moet met name aandacht worden besteed aan verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
Met schoon en welvarend worden een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen gestimuleerd. Daarmee bereidt de provincie zich voor op het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. Om deze doelen te bereiken moet met name aandacht worden besteed aan het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
Planspecifiek
Het plangebied is in de provinciale omgevingsvisie aangeduid als 'GNN en GO'. De gemeente Winterswijk en GS zijn akkoord over de herbegrenzing conform afbeelding 3.1. Vorenstaande is reeds vastgesteld en in werking getreden.
Afbeelding 3.1: Uitsnede PlanMER (bron: gemeente Winterswijk) |
De provincie spant zich in voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. Het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) worden beschermd tegen aantasting van de kernkwaliteiten: dat zijn de natuurwaarden, de potentiële waarden en de omgevingscondities. Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Het uitgangspunt is dat in het GNN geen nieuwe initiatieven plaatsvinden, behalve ontwikkelingen van een groot algemeen of provinciaal belang of waarvoor geen alternatieven bestaan. In de GO is ruimte voor economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden.
Op 24 september 2014 (geactualiseerd februari 2022) heeft de provincie Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen uit de Omgevingsvisie.
Zoals reeds is gebleken, ligt het plangebied binnen het GNN en GO. Er vinden geen ruimtelijke ontwikkelingen plaats binnen de GNN. De beoogde ontwikkelingen liggen binnen het GO. In deze paragraaf wordt de ontwikkeling getoetst aan het beschermingsregime zoals opgenomen in de Omgevingsverordening van de provincie Gelderland. In voorliggend geval zijn de volgende opgesomde artikelen van belang:
Planspecifiek
Hieronder worden de artikelen doorgenomen.
Artikel 2.52 (beschermen Groene ontwikkelingszone)
Artikel 2.53 (uitbreiding grondgebonden veehouderij, landgoederen en extensieve openluchtcreatie)
In afwijking van artikel 2.52 kan een bestemmingsplan de volgende activiteiten of ontwikkelingen toelaten als de activiteit of ontwikkeling landschappelijk wordt ingepast zodat de kernkwaliteiten niet significant worden aangetast:
Toetsing van het voornemen aan artikel 2.52 en 2.53
Het voornemen heeft betrekking op 2 NSW landgoederen. Zodoende is artikel 2.53 van belang. Zodoende kan een activiteit of ontwikkeling toegelaten worden indien het landschappelijk goed ingepast is en geen significante aantasting van de kernkwaliteiten plaatsvindt. In het kader van voorgenomen ontwikkeling is een landschappelijk plan opgesteld welke is opgenomen als Bijlage 1 van deze toelichting. In paragraaf 2.2.3 is tevens de landschappelijke inpassing beschreven. Hierin wordt aangetoond dat voorgenomen landschappelijke inpassing geen significante aantasting van de kernkwaliteiten met zich meebrengt.
Toetsing van het voornemen aan het provinciale beleid
Initiatiefnemers dragen al enige jaren bij aan het versterken van de kernkwaliteiten van het gebied zoals de provincie beoogt, mede door 4,15 ha natuur met waterberging, meewerken meandering Bovenslinge met bosrandaanplant en aanleg beplanting met voortzetting van akkerbouw- en graslandbeheer van de landbouwgronden binnen het waardevolle cultuurlandschap. Functioneel dragen initiatiefnemers bij aan de provinciale ambitie van nieuwe verdienlandschappen, vergroten biodiversiteit, versterken en vergroten GNN, en versterken beleving in zorg en recreatie.
De provinciale ambitie van landschapsversterking bij nieuwe 'ontwikkelingen' is voor de initiatiefnemers geen vraag bij elke ontwikkeling maar is uitgangspunt voor het geheel van bedrijfsontwikkelingen.
Bovendien is door het beëindigen van de melkrundveehouderij de emissie kg NH3 emissie/jaar verminderd met 900 kg NH3/jr.
Algemeen vormt het provinciaal beleid geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling op het perceel aan De Slingeweg 12/14/16, omdat initiatiefnemers reeds bijdragen aan de provinciaal gewenste versterking van kernkwaliteiten.
Geconcludeerd wordt dat er geen ontwikkelingen of activiteiten plaatsvinden op gronden met de aanwijzing GNN. De voorgenomen ontwikkelingen en activiteiten vinden plaats op gronden met de aanwijzing GO. Dit is mogelijk indien het plan landschappelijk ingepast wordt zonder significante aantasting van de kernkwaliteiten. Voorgenomen ontwikkeling is landschappelijk ingepast zonder dat de kernkwaliteiten significant worden aangetast.
Er heeft binnen de Regio Achterhoek een uitgebreide analyse plaatsgevonden van de ontwikkelingen op de woningmarkt, de bestaande woningvoorraad en de toekomstige behoefte (de 'kernenfoto's'). De uitkomsten van deze analyse zijn vastgelegd in de 'Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025'. De Regionale Woonagenda Achterhoek is vastgesteld door de gemeenteraad op 27 mei 2015. Een belangrijke conclusie van de uitgevoerde analyse (die ook is vastgelegd in het actuele woonbeleid) is dat de geplande woningbouwopgave met 10% moet worden gereduceerd. Dit in aanvulling van de eerdere reductie van het aantal woningbouwplannen die in regionale afspraken is vastgelegd in 2010. De reden hiervoor is dat het aantal geplande nieuwbouwwoningen de toekomstige vraag zal overstijgen. Dit betekent dat iedere gemeente een stringent beleid moet voeren als het gaat om het toevoegen van nieuwe (bedrijfs)woningen. Zo wordt bijvoorbeeld in de hele regio onderzocht of de woningbouwcapaciteit in bestaande woningbouwplannen teruggebracht kan en moet worden. De gemeenten in de Achterhoek monitoren de voorgenomen woningbouwopgave aan de hand van een gemeentelijke planningslijst. Deze lijst ziet op het toevoegen van nieuwe (bedrijfs)woningen.
Planspecifiek
Middels voorliggend initiatief wordt een woningsplitsing van de boerderij gerealiseerd. Zodoende is er sprake van het toevoegen van één woning. Deze bedrijfswoningen zijn noodzakelijk voor de bedrijfsvoering van de planologisch in te passen zorgboerderij. De woningsplitsing zorgt ervoor dat de begeleiders een plek hebben te overnachten en tevens cliënten te kunnen huisvesten in de woning, die 24 uur begeleiding nodig hebben. In de Regionale Woonagenda is opgenomen dat woningen in het buitengebied toegevoegd kunnen worden door middel van een maatwerkoplossing, die moet worden onderbouwd vanuit ruimtelijke kwaliteit en een lange termijn (woon)wens. Daar is in voorliggend geval sprake. De ruimtelijke kwaliteit het plangebied wordt met initiatief sterk verbeterd. Het een en ander is aangegeven paragraaf 2.2.3 van deze toelichting. Middels een landschappelijke inpassing op het erf wordt ter compensatie de ruimtelijke kwaliteit van het erf verbeterd.
De te realiseren zorgwoningen worden aan het gemeentelijke beleid getoetst, zie hiervoor paragraaf 3.4.2.
Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met het regionale beleid.
De Omgevingsvisie Buitengebied Winterswijk is een integrale visie voor de fysieke leefomgeving van het buitengebied van de gemeente Winterswijk. De visie bevat de strategische hoofdkeuzen van het beleid voor de lange termijn.
De visie heeft twee functies. Het is het afwegingskader als een initiatief bij de gemeente wordt ingediend dat niet in het geldende bestemmingsplan in het buitengebied past, en als de gemeente overweegt om van de regels in het bestemmingsplan af te wijken. En het is het inhoudelijk kader voor de opvolger van het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk", het omgevingsplan. Het omgevingsplan komt enkele jaren na de vaststelling van de omgevingsvisie Buitengebied Winterswijk.
In de omgevingsvisie worden de volgende kwaliteiten beschouwd als kernkwaliteiten van het buitengebied:
Bovenstaande kwaliteiten zijn bepalend voor de identiteit van Winterswijk. En daarom worden in de visie keuzes gericht op:
Bij functieverandering van erven en aanpassingen van (bedrijfs)woningen wordt de kwaliteit van het hele erf betrokken bij de beoordeling. Daar waar onderdelen van ensembles eerder al verloren zijn gegaan of incompleet zijn geraakt, steunt de gemeente elk initiatief dat deze weer aanheelt c.q. versterkt.
De hoofdambitie betreft het realiseren van een levend landschap en behoud door ontwikkeling. Er zijn in de visie op hoofdlijnen vier thema's benoemd om aan te werken. Dit betreffen:
Met name de thema's 'Een sociaal vitaal platteland', 'Een economisch platteland' en 'Beleef het Nationaal Landschap' zijn van toepassing op dit verzoek. Voor deze thema's zijn de volgende keuzes gemaakt:
Visie op de thema's
Flexibele invulling van woningen en erven in het buitengebied
De gemeente wilt dat woningsplitsing ten goede kan komen aan het bieden van een goed woningaanbod voor de gewenste doelgroep. Daarom zullen we flexibel omgaan met bestaande (woon)bebouwing. Door o.a. bij woningsplitsing flexibeler om te gaan met bestaande bebouwing voor wat betreft de grootte van de woning en het aantal eenheden kunnen we snel ingaan op specifieke wensen in de samenleving.
Ruimte voor actieve recreatie en natuurbeleving
Om positieve gezondheid centraal te zetten willen we de kwaliteit van het groen verhogen en dit koppelen aan sociale en recreatieve activiteiten. Waar mogelijk worden routestructuren aan elkaar gekoppeld en worden gebruiksmogelijkheden toegevoegd. De gemeente wilt de jeugd meer binden en boeien. Het landelijk gebied biedt veel aanknopingspunten voor actieve vormen van recreatie, welke we dan ook willen bevorderen
Met het voornemen worden meerdere thema's aangedaan. Met de versterking van het erf en de woningsplitsing (gast- en zorgboerderij) wordt ingezet op een sociaal en vitaal platteland. Daarnaast draagt het initiatief bij aan het economisch vitaal houden van het platteland wat invulling geeft aan de toekomstbestendigheid. Tevens blijven de bestaande gebouwen behouden en wordt leegstand voorkomen. Dit sluit ook aan op een economisch vitaal platteland. Hierbij wordt aandacht besteed aan de mix tussen wonen en werken in combinatie met landbouw en het beheer van cultuurhistorische en landschappelijke waarden. Tevens wordt met het versterken van natuurlijke structuren het landschap versterkt waardoor het tevens beter beleeft kan worden. Dit is gebeurd met het voornemen onder meer door de realisatie van een wandelpad, doolhof, organiseren van /evenementenkomsten en recreatie.
Met het voornemen worden meerdere thema's aangedaan. Met de versterking van het erf en de woningsplitsing (gast- en zorgboerderij) wordt ingezet op een sociaal en vitaal platteland. Daarnaast draagt het initiatief bij aan het economisch vitaal houden van het platteland wat invulling geeft aan de toekomstbestendigheid. Tevens blijven de bestaande gebouwen behouden en wordt leegstand voorkomen. Dit sluit ook aan op een economisch vitaal platteland. Hierbij wordt aandacht besteed aan de mix tussen wonen en werken in combinatie met landbouw en het beheer van cultuurhistorische en landschappelijke waarden. Tevens wordt met het versterken van natuurlijke structuren het landschap versterkt waardoor het tevens beter beleeft kan worden. Dit is gebeurd met het voornemen onder meer door de realisatie van een wandelpad, doolhof, organiseren van buitenbijeenkomsten/evenementen en recreatie.
Geconcludeerd wordt het initiatief past binnen de omgevingsvisie:
Het afwegingskader, vastgesteld op 28 juni 2018, kent een puur volkshuisvestelijke insteek. Het beoordeelt plannen in de basis op hun bijdrage aan de volkshuisvestelijke ambities van de gemeente Winterswijk, zoals die zijn vastgelegd in het gemeentelijk woonbeleid. De beoordeling van plannen aan de hand van dit afwegingskader is onderdeel van een bredere ruimtelijke afweging, mede op andere beleidsvelden (parkeren, goed woon- en leefklimaat, milieu, groene inpassing, cultuurhistorie, duurzaamheid, levensloop-bestendigheid, etc.). Een positieve beoordeling op dit afwegingskader betekent een positief advies vanuit volkshuisvestelijk oogpunt.
Het afwegingskader is een procesinstrument dat wordt toegepast voor de volkshuisvestelijke beoordeling van woningbouwplannen. Het afwegingskader dient meerdere doelen:
In het afwegingskader is opgenomen dat wanneer met een plan niet meer dan 2 wooneenheden worden toegevoegd, de ontwikkeling akkoord is met realisatie vanuit volkshuisvestelijke afweging. (Bij toevoegen van 1 of 2 woningen)
Planspecifiek
Middels voorliggend bestemmingsplan wordt een bedrijfswoning gesplitst. De boerderij zal zodoende beschikbaar zijn voor de bewoners en voor de begeleiders en cliënten van de zorgboerderij. De splitsing van de woning is nodig om de juiste zorg te bieden voor de cliënten die dit nodig hebben. Deze bedrijfswoningen zijn noodzakelijk voor de bedrijfsvoering waarmee een bijdrage wordt geleverd aan het behouden van een leefbaar en sociaal buitengebied. Het een en ander is aangegeven paragraaf 2.2.3. In de volgende paragraaf wordt nader ingegaan op de te realiseren zorgwoningen.
Het beoordelingskader van de gemeente Winterswijk heeft als doel inzicht te geven in de verhouding tussen vraag en aanbod voor wonen met zorg in Winterswijk en wordt toegepast voor de beoordeling van initiatieven voor wonen met zorg, als onderdeel van een bredere ruimtelijke afweging. Een positieve beoordeling op basis van het beoordelingskader betekent een positief advies vanuit wonen met zorg. Het beoordelingskader kent drie opeenvolgende stappen waaraan een initiatief moet voldoen. De drie stappen zijn:
Planspecifiek
Er zijn momenteel 7 cliënten met een indicatie voor beschermd wonen (24 uur). Met oog op de toekomst en de bedrijfsvoering, acht de gemeente het acceptabel, om 8 zorgwoningen te toe staan naast de 'inwoning' in de boerderij. Met het voornemen worden meerdere specifieke doelgroepen aangewend en is de laatste jaren steeds meer gericht op burn-out en stress problematiek waarbij crisisopvang gewenst is. Zorgboerderij specialiseert zich door haar bijzondere 'buiten'-omgeving juist in deze behandeling. Geconstateerd is dat de rustige groene omgeving een positief effect heeft voor de zorg van de cliënten.
Geconcludeerd wordt dat het voornemen past binnen het beoordelingskader wonen met zorg Winterswijk.
Op 4 november 2009 is het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) vastgesteld. Het LOP kan worden opgevat als een uitwerking van het Landschapsonderdeel van de Visie Buitengebied. Het LOP is de basis voor de uitvoering van landschapsprojecten en bevat het kader voor de invulling van het 'ja-mits' en 'nee- tenzij' beleid voor 'Waardevolle Landschappen' zoals verwoord in de Structuurvisie Gelderland 2005. De Structuurvisie is inmiddels vervangen door de Omgevingsvisie. Op termijn zal de provinciale ambitie ten aanzien van natuur en landschap worden uitgewerkt in een Gebiedenatlas. Dit is in wezen een actualisering van onder andere het LOP. Het voorliggende initiatief is getoetst aan het LOP.
De hoofddoelstelling van het LOP is het bewaren en bevorderen van de unieke landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden die Winterswijk heeft, om een bijdrage te leveren aan:
Planspecifiek
Met onderhavig plan wordt een agrarische bestemming deels gewijzigd naar een passende maatwerkbestemming ten behoeve het exploiteren van de gast- en zorgboerderij en de recreatieve gronden. Voor het plan is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld (zie Bijlage 1). Deze ontwikkelingen zorgen voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, waarbij samenhang, identiteit, verscheidenheid en beleefbaarheid van het landschap worden versterkt. Hierbij wordt invulling gegeven aan het erf rondom de gast- en zorgboerderij en de grotere groene structuren en landschappelijke inpassingen van het plangebied. Geconcludeerd wordt dat het initiatief past binnen de kaders uit het landschapsontwikkelingsplan.
Winterswijk heeft een hoge ambitie als het gaat om het opwekken van duurzame energie. De gemeenteraad heeft deze ambitie onder andere onderschreven in 2008 met het vaststellen van de beleidsnota 'Duurzaam Winterswijk'. Ten aanzien van de productie van duurzame energie staat in deze nota het volgende: "De gemeente Winterswijk staat positief tegenover de opwekking en het gebruik van hernieuwbare energie".
Ook op regionaal niveau zijn er ambities uitgesproken. In het 'Akkoord van Groenlo (AvG'13)' verklaren de acht gemeenten van de Regio Achterhoek te streven naar een energie-neutrale Achterhoek in 2030 door inzet op grootschalige energiebesparing en productie van hernieuwbare energie'. Door in 2030 al energieneutraal te zijn, wil de regio Achterhoek vooruit lopen op de (inter)nationale en provinciale klimaatdoelstellingen.
Het college van burgemeester en wethouders van Winterswijk heeft op 4 februari 2015 kennisgenomen van de 'Energiestrategienota duurzame energie Achterhoek'. Op basis hiervan is besloten om samen met de commissie Ruimte richting te geven aan keuzemogelijkheden voor het opwekken van duurzame energie om invulling te geven aan Winterswijk energieneutraal in 2030. Als het huidige energieverbruik (elektrisch) van bedrijven, instellingen en inwoners wordt vertaald naar zonne-energie, betekent dat minimaal 314.925 zonnepanelen (63 GWh) gerealiseerd moeten worden. Zonne-energie maakt daarmee een groot deel uit van de duurzaamheidsopgave waar we voor staan. In de Energietransitienota Duurzame Energie Achterhoek wordt het volgende aanbevolen om de plaatsing van zonnepanelen op daken en op land te versnellen:
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling probeert op vele verschillende wijze duurzame oplossingen te verzinnen. Zo wordt met het voornemen ondermeer ingegaan op:
Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met het geldende duurzaamheidsbeleid.
Bij een bestemmingsplanprocedure wordt op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgesteld of de bodemkwaliteit een belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan. Aan de hand van beschikbare bodeminformatie wordt onderbouwd wat de verwachte bodemkwaliteit is, of bodemonderzoek nodig is en of er maatregelen nodig zijn om de bodemkwaliteit geschikt te maken voor het beoogde gebruik. Deze paragraaf betreft de Wet bodembescherming, het Besluit Asbestwegen, het Besluit bodemkwaliteit, de Woningwet/bouwverordening en de Arbowet.
Op basis van de woningwet, de Wabo en bijbehorende regelgeving gelden de volgende uitzonderingen voor de bodemonderzoeksplicht:
In voorliggend geval zijn er geen bodemingrepen nabij het erf nodig. Voor de zorgwoningen, de camping en tot slot het recreatieterrein waar buitenbijeenkomsten/evenementen mogelijk zijn, wordt gesteld dat dit zich bevindt op agrarische gronden waar in het verleden geen bodemverontreinigde activiteiten hebben plaatsgevonden. Tevens zijn enkel mobiele zorgwoningen en kampeermiddelen toegestaan.
De gemeente Winterwijk heeft in 2007 in regioverband een bodemkwaliteitskaart door adviesbureau Witteveen & Bos laten opstellen. Deze kaart geeft aan dat er in het plangebied waar langdurig verbleven wordt (camping) geen bodemverontreinigingen te verwachten zijn.
Afbeelding 4.1: Uitsnede bodemkwaliteitskaart (2007) (Bron: Witteveen & Bos)
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.
Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Antea Group welke is toegevoegd als Bijlage 2 bij deze toelichting. Het onderzoek richt zich op de nieuwe activiteiten op het terrein en de desbetreffende geluidsbelasting. In paragraaf 4.1.4.3 wordt dit nader toegelicht.
Dit bestemmingsplan voorziet in het toevoegen van in totaal 9 geluidgevoelige objecten in het kader van de Wgh, namelijk de toe te voegen bedrijfswoning en 8 zorgwoningen. Hierna wordt nader op de aspecten rail-, wegverkeers- en industrielawaai ingegaan.
Wegverkeerslawaai
De in het plangebied te realiseren geluidsgevoelige objecten bevinden zich binnen de wettelijke geluidszone van De Slingeweg. Dit betreft echter een weg dat uitsluitend is bedoeld voor bestemmingsverkeer van omliggende functies. De verkeersintensiteit over deze weg is daardoor beperkt, waardoor in voorhand wordt aangenomen dat de geluidsbelasting van deze weg op de geluidsgevoelige objecten in het plangebied niet de voorkeurswaarde overschrijdt.
Gelet op het vorenstaande wordt een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai niet noodzakelijk geacht.
Railverkeerslawaai en industrielawaai
Het plangebied ligt niet in de nabijheid van spoorwegen en eveneens niet binnen de zone van een gezoneerd bedrijventerrein, de aspecten railverkeerslawaai en industrielawaai kunnen buiten beschouwing worden gelaten. In paragraaf 4.1.4 wordt nader ingegaan op de in de omgeving aanwezige (individuele) bedrijvigheid.
Geconcludeerd wordt dat de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor het plan.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig. Het plangebied ligt op voldoende afstand van rijks- en provinciale wegen.
In paragraaf 4.1.3.1 zijn voorbeelden van de lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van dit project in vergelijking met de voorgenoemde categorieën, kan worden aangenomen dat voorliggend project ‘niet in betekenende mate bijdraagt’ aan de luchtverontreiniging.
Tevens wordt opgemerkt dat de functie op voldoende afstand gelegen is, gelet op de eisen staande in het Besluit gevoelige bestemmingen.
Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.
Volgens de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Het plangebied ligt in het buitengebied van Winterswijk, waar sprake is van veel natuur en een rustige omgeving. Echter bevinden er nabij het erf van het plangebied vele functies en activiteiten. Er liggen verschillende woonpercelen, enkele bedrijfsfuncties en een recreatieve functie. Zodoende is er sprake van een sterke functiemenging. Daarom wordt voor dit plan uitgegaan van het omgevingstype 'gemengd gebied'.
Algemeen
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Er wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:
Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast.
Voorliggend bestemmingsplan ziet toe op een planologische wijziging van agrarische cultuurgronden naar de bestemmingen groen, natuur, recreatie, tuin en water. Hierna wordt per functie in het plangebied ingegaan op de externe werking.
Recreatie
Binnen de bestemming 'recreatie' zijn ter plaatse van de aanduidingen verschillende recreatieve activiteiten mogelijk. Hiervan betreft volgens de VNG-uitgave een 'Kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d. (met keuken) ' de activiteit met milieubelasting 3.1, waarbij een richtafstand van 50 m voor het aspect geluid geldt. Binnen 50 m bevinden er zich geen woningen van derden.
Bedrijfswoningen
Ten aanzien van de bedrijfswoningen wordt opgemerkt dat de functie 'wonen' geen milieubelastende functie voor de omgeving betreft. Omdat de bedrijfswoningen tot de inrichting behoren hoeven deze woningen niet te worden getoetst in het kader van de externe werking.
Gast- en zorgboerderij
Binnen het plangebied wordt een 'gast- en zorgboerderij' toegestaan. De activiteiten met betrekking tot de gast- en zorgboerderij hebben betrekking op dagrecreatie, het houden van vee (paardenstal en paardenbak), opslag van natuur-voorzieningen, workshop, een cursusruimte, een boerderijwinkel en de zorg van cliënten. Een dergelijke combinatie van functies wordt niet expliciet genoemd in de VNG-uitgave. Ook betreffen dit functies die in de huidige bestemming al mogelijk zijn. Daarbij wordt opgemerkt dat, op het houden van vee na, het allemaal lichte bedrijfsmatige functies zijn waarvoor milieucategorie 1 of 2 geldt, zoals 'persoonlijke dienstverlening n.e.g.', 'kantoor', 'akkerbouw en tuinbouw' en 'dagverblijven'. Voor de activiteit 'houden van vee' (paarden) geldt een milieucategorie van 3.1, met een grootste richtafstand geur 30 m (zie paragraaf 4.1.5) en 10 m voor de milieuaspecten stof, geluid en gevaar.
De afstand van de paardenstal tot aan de dichtstbijzijnde woning bedraagt circa 49 meter. De afstand van de woning tot aan de paardenbak bedraagt circa 41 meter. Ook wordt opgemerkt dat het een kleine paardenstal en paardenbak, zonder een lichtmast, betreft waardoor de verwachting is dat de milieubelasting, in verhouding met volwaardige agrarische bedrijven zal meevallen. Hiermee voldoet het aan de richtafstanden geluid, stof en gevaar. In paragraaf 4.1.5 (geur) wordt ingegaan op het aspect geur.
Zorgwoningen
De zorgwoningen worden solitair gerealiseerd op het terrein. De afstand tot andere recreatieve activiteiten op het terrein is in sommige gevallen circa 25 meter. Beargumenteerd wordt dat de cliënten in de zorgwoningen meedoen met de recreatieve activiteiten en dat de activiteiten tevens kleinschalig van aard zijn. De rust rondom de zorgwoningen wordt zodoende gewaarborgd. Enkel tijdens de buitenbijeenkomsten/evenementen zal het terrein in zijn volledigheid gebruikt worden ten behoeve van de camping. Geconcludeerd wordt dat de functies ter plekke van de zorgwoningen geen last van elkaar hebben.
Buitenbijeenkomst/evenement
Opgemerkt wordt dat het mogelijkheid is om 15 dagen per kalenderjaar buitenbijeenkomsten te organiseren, in de vorm van natuurbeleving, zingeving, levensbeschouwing en/of oude ambachten. Hiervoor wordt te zijner tijd getoetst of hier op basis van de APV een ontheffing moet worden aangevraagd. Dit zal plaatsvinden in overeenstemming met de geldende relevante wet- en regelgeving. Buitenbijeenkomsten/evenementen hebben volgens de VNG-uitgave een milieucategorie 2 met een richtafstand van 30 meter.
Naar aanleiding van de vraag van de gemeente is door Antea Group, in opdracht van De Zonnebloem, een akoestisch onderzoek uitgevoerd om in kaart te brengen wat de geluidbelasting is ten gevolge van de activiteiten die worden ontplooit ter plaatse van deze inrichting. Dit volledige onderzoek is toegevoegd als Bijlage 2 bij deze toelichting. Hieronder volgt een korte conclusie van het resultaat van het onderzoek.
Akoestisch onderzoek
De economische hoofdactiviteit van De Zonnebloem is verschoven van agrarisch activiteiten naar zorgopvang, natuurrecreatie en educatie. Uit het akoestisch onderzoek is naar voren gekomen dat de inrichting in het geval van een representatieve bedrijfssituatie voldoet aan het gestelde beoordelingskader met betrekking tot de goede ruimtelijke ordening en het Activiteitenbesluit milieubeheer. Hieronder wordt ten aanzien van de goede ruimtelijke ordening verstaan dat alle geluidbelastingen vallen in stap 3 van het VNG-stappenplan.
Ten aanzien de IBS wordt er ter plaatse van alle geluidgevoelige bestemmingen voldaan aan de eisen uit het APV met betrekking tot een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 65 dB(A). Daarnaast zullen alle activiteiten in de dag- en/of avondperiode plaatsvinden. Hiermee wordt voldaan aan de eis uit het APV met betrekking tot de tijden waarop het muziekgeluid ten gehore mag worden gebracht. Tevens wordt er voldaan aan de eis dat ten hoogste 4 uur per dag muziekgeluid ten gehore wordt gebracht. Echter, wordt niet voldaan aan de eis dat alle activiteiten binnen moeten plaatsvinden. Naar aanleiding adviseren wij u om, op basis van artikel 4.3 lid 4 van het APV bij burgemeester en wethouders ontheffing aan te vragen voor deze criteria. Aangezien er ten aanzien van de bedrijfsduur, de tijden waarop het muziekgeluid ten gehore wordt gebracht en de geluidbelasting wordt voldaan aan het gestelde beoordelingskader is deze situatie akoestisch gezien gelijk aan de situatie waar de muziekactiviteiten binnen worden ontplooid. Hiermee is er akoestisch gezien ook geen belemmering tot het verlenen van deze ontheffing.
Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie in het plangebied hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving, en omgekeerd of omliggende bedrijven in bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden worden belemmerd. In dit geval zijn de bedrijfswoningen en de zorgwoningen in het plangebied aan te merken als een milieugevoelig objecten.
In de omgeving van het plangebied komen hoofdzakelijk verspreid liggen woonerven, agrarische bedrijfsbestemmingen, bedrijfspercelen, recreatiegronden en groenpercelen. Concreet gaat het om de bedrijfsbestemming aan de Slingeweg 10-10a, recreatiepark 'Het Winkel' gelegen aan 'De Slingeweg 20' en de agrarische bedrijven aan de Meester Brouwerlaan 2 en 1.
Bedrijfsbestemming - De Slingeweg 10-10a
Op basis van het geldende planologisch regime is ter plaatse van De Slingeweg 10 een agrarisch hulpbedrijf toegestaan. Een dergelijke functie wordt op basis van VNG-uitgave aangemerkt als milieucategorie 3.1, met een grootste richtafstand van 30 meter voor het aspect 'geluid'. De afstand tot het bestemmingsvlak van dit bedrijf en de uiterste situering van de dichtstbijzijnde bedrijfswoning in het plangebied (o.b.v. maximale planologische mogelijkheden) bedraagt circa 94 meter. Aan de richtafstand wordt voldaan.
Recreatiepark - De Slingeweg 20
Op basis van het geldende planologisch regime is ter plaatse van De Slingeweg 20 een recreatiepark toegestaan. Een dergelijke functie wordt op basis van VNG-uitgave aangemerkt als 'Kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d. (met keuken)' met een milieucategorie 3.1, met een grootste richtafstand van 30 meter voor het aspect 'geluid'. De afstand tot het bestemmingsvlak van dit bedrijf en de uiterste situering van de dichtstbijzijnde bedrijfswoning in het plangebied (o.b.v. maximale planologische mogelijkheden) bedraagt circa 80 meter. Aan de richtafstand wordt voldaan.
Agrarische bouwvlakken - Meester Brouwerlaan 2 en 1
Op basis van het geldende planologische regime zijn op deze locaties zowel grondgebonden agrarische bedrijven als intensieve veehouderijen toegestaan. Voor veehouderijen geldt, op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', veelal de grootste richtafstand voor het aspect geur. In het geval van veehouderijen zijn echter niet de adviesafstanden maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekenende geuremissiecontouren voor vergunningsplichtige veehouderijbedrijven bepalend. Hier wordt in paragraaf 4.1.5 nader op ingegaan.
Ter plaatse aan de Meester Brouwerlaan 1 en 2 zijn (melkrund)veehouderijen aanwezig. Voor (melkrund)veehouderijen geldt, het aspect 'geur' buiten beschouwing latend, een grootste richtafstand van 30 meter voor het aspect 'geluid'. De Meester Brouwerlaan 2 bevindt zich op circa 160 m en de Meester Brouwerlaan 1 bevindt zich op circa 290 m afstand. In alle gevallen wordt dan ook voldaan aan de richtafstanden.
Concluderend wordt dat er plaatsen van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omgekeerd worden omliggende (agrarische) bedrijven niet in hun bedrijfsvoering en uitbreidingsmogelijkheden belemmerd. Tenslotte wordt opgemerkt dat de huidige bedrijfswoning reeds beschermd tegen de hiervoor genoemde milieubelastende functies.
Het aspect 'milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.
De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Gast- en zorgboerderij
In voorliggend geval wordt een paardenstal en paardenbak gelegaliseerd op het erf van de zorg- en gastboerderij. Het plangebied bevindt zich buiten de bebouwde kom en het gaat hier om dieren waarvoor er geen geuremissie is vastgesteld (paarden). De vaste afstand welke aangehouden moet worden is 30 m. De afstand tussen de paardenstal en geurgevoelig object bedraagt 49 m en de afstand van de paardenbak tot het geurgevoelige object bedraagt circa 41 m. In voorliggend geval wordt ook beargumenteerd dat het gaat om maximaal 15 paarden. De paarden worden ingezet bij de verzorging van de cliënten en zullen zodoende hobbymatige 'gebruikt' worden. Het is tevens niet aannemelijk dat de paarden tegelijkertijd in de paardenbak aanwezig zullen zijn. Tevens wordt de paardenbak niet voorzien van verlichting. Vorenstaande zorgt ervoor dat de hinder relatief zal meevallen en er wordt voldaan aan de richtafstanden.
Agrarische bouwvlakken - Meester Brouwerlaan 2 en 1
Aan de Meester Brouwerstraat 1 en 2 is een bouwvlak aanwezig. Er zou planologisch gezien een intensieve veehouderij gerealiseerd kunnen worden. De laatste jaren zijn ter plekke twee (voormalige) (melkrund)veehouderijen gevestigd. Gezien de afstand tussen de veehouderijen en de geurgevoelige objecten in het plangebied wordt verwacht dat in ter plekke van de bedrijfswoningen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omgekeerd worden de agrarische bedrijf niet beperkt, aangezien in alle gevallen reeds aanwezige geurgevoelige functies (o.a. wonen) van derden dichter op de aanwezige veehouderijen zijn gelegen en hiermee maatgevend zijn voor de ontwikkelmogelijkheden van de veehouderijen.
In afbeelding 4.2 is in aanvulling op vorenstaande een uitsnede van de kaart met de beoordeling van het leefklimaat op basis van de achtergrondbelasting ten aanzien van de geurhinder weergegeven. Deze kaart is afkomstig uit de plan MER voor het buitengebied Winterswijk. Ter plaatse van het plangebied (blauwe cirkel) wordt het leefklimaat aangemerkt als 'zeer goed'.
Afbeelding 4.2: Uitsnede PlanMER (bron: gemeente Winterswijk) |
Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers, dit is respectievelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.
Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.
Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel wordt geacht, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden.
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi, stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld. De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
In afbeelding 4.3 is een uitsnede van de risicokaart ter plaatse van het plangebied (blauwe cirkel) weergegeven.
Afbeelding 4.3: Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl) |
Uit de inventarisatie blijkt dan ook dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
Kunstmatige verlichting kan hinder geven voor de mens en natuur. Ook kan er horizonvervuiling zijn door kuntstmatig licht. Kunstmatige verlichting komt voor bij functies, zoals (autosnel)wegen, woonkernen, industrie- en bedrijventerreinen, glastuinbouwbedrijven, sportterreinen en paardenbakken.
De hinder van kunstmatige verlichting hangt af van de aard, intensiteit, duur en plaats van de verlichting. Maar ook door de kans op blootstelling. Dit hangt samen met de omgeving en aan de leefwijze van mens en dier.
Er zijn drie soorten effecten van kunstmatige verlichting:
Hinder bij mensen ontstaat wanneer men zich niet kan onttrekken aan het aanwezige kunstlicht, terwijl er wel behoefte aan is. Bijvoorbeeld om te kunnen rusten of slapen. Bij de beoordeling van lichthinder voor mensen wordt er een afweging gemaakt tussen maatschappelijke belangen (veiligheid op straat of bijvoorbeeld bruikbaarheid sportvelden) en de hinderbeleving.
Nachtelijk kunstmatige verlichting kan het gedrag van dieren (negatief) beïnvloeden. Naast mogelijke aanpassingen van de levenscyclus aan de kunstmatige verlichting, kan er sprake zijn van desoriëntatie, afstoting of aantrekking.
Bij horizonvervuiling/donkertebescherming gaat het om de zichtbaarheid van licht op langere afstand. Bijvoorbeeld het zichtbaar zijn van een open stal of een verlicht sportveld in een open landschap. Het gaat hierbij om grotere afstanden. Er is dan geen direct licht meer te meten van een lamp. Het licht is nog wel zichtbaar. Het gaat dan om een afstand tot vijf a tien kilometer.
In dit geval gaat het om een gast- en zorgboerderij, zorgwoningen en een camping waarbij rekening wordt gehouden met de biodiversiteit en de landschappelijke aspecten ter plaatse. Kunstlicht wordt waar mogelijk zo veel mogelijk voorkomen. Er wordt benadrukt dat de paardenbak niet voorzien wordt van verlichting (lichtmasten).
Het aspect 'licht' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan de “moederprocedure”. Dit is in dit geval de bestemmingsplanprocedure. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Bepalend hierbij is de activiteit (of zijn de activiteiten) waarop het plan of besluit betrekking heeft.
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. In deze paragraaf vindt deze vormvrije m.e.r.-beoordeling plaats.
Het plangebied ligt op circa 2,3 kilometer afstand van het Natura 2000- gebied 'Bekendelle'. en 2,5 kilometer afstand van het natura 2000-gebied 'Willinks Weust'. Gelet op de ruime afstand tot Natura-2000 gebieden alsmede de resultaten uit het stikstofonderzoek (zie ook paragraaf 4.3.4) wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van de aantasting van de instandhoudingsdoelstelingen van een Natura-2000 gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8, lid 1 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk, aangezien er geen significante negatieve effecten zijn te verwachten. Er is dus geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.
De voorgenomen ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt door de herziening van het bestemmingsplan. Dit betekent dat voorliggende ontwikkeling m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.
In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D 10 van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van: e. permanente kampeer- en caravanterreinen'
Aangezien hier in dit geval sprake van is dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten betrekking heeft op:
Gezien de drempelwaarden kan worden geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag om er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Besluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2414) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.
Voor de ontwikkeling is een aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling opgesteld. Uit deze aanmeldnotitie is gebleken dat ten gevolge van het plan geen significant negatieve effecten op de omgeving zullen optreden. Voor een uitgebreide beschrijving van de milieueffecten wordt verwezen naar de aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling, opgenomen in Bijlage 3 van deze toelichting.
Op basis van de beoordeling en op basis van de behandelde milieu- en omgevingsaspecten, kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van onderhavig plan voldoende mate is afgewogen. Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening worden gehouden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan moet worden opgenomen.
Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn. Om deze reden zijn alle gronden in Winterswijk geïnventariseerd en beoordeeld op mogelijk aanwezige archeologische relicten. Er worden 4 waarden onderscheiden, iedere categorie kent een eigen verwachting op vondsten, waarbij 1 de hoogste verwachtingswaarde is en 4 de laagste.
Het plangebied ligt in nationaal landschap. Doordat de bestaande situatie in het plangebied wordt verbeterd door het geheel landschappelijk goed in te passen, heeft de ontwikkeling een positieve invloed op het nationaal landschap. Verder is de bestaande openheid en hoogteverschillen in het landschap vastgelegd in het huidige bestemmingsplan "Buitengebied Winterswijk", voor het behoud, de bescherming en/of herstel van de waarde van het landschap. Deze aanduiding wordt in voorliggend bestemmingsplan overgenomen. Verder zijn er rondom het plangebied geen gemeentelijke- of rijksmonumenten aanwezig die negatief worden beïnvloed door de voorgenomen ontwikkeling.
Voor verschillende delen in het plangebied gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische - verwachting 1' tot en met 'Waarde - Archeologische verwachting 4' ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden. Voor gronden met deze bescherming gelden verschillende eisen met betrekking op het oprichten van bouwwerken en de diepte in de grond. Onderstaande tabel staat aangegeven wanneer er een archeologisch onderzoek moet plaatsvinden:
Waarde | Bouwwerken groter dan > | Dieper dan | |
Archeologische verwachting 1 | 50 m² | 0,3 m | |
Archeologische verwachting 2 | 100 m² | 0,4 m | |
Archeologische verwachting 3 | 100 m² | 0,3 m | |
Archeologische verwachting 4 | 2.500 m² | 0,3 m |
Onderhavig plan voorziet in de sloop van illegale bebouwing en de realisatie van enkele bouwwerken. De bouwwerken welke gerealiseerd worden zijn echter zeer kleinschalig gezien de oppervlakte en overschrijden de genoemde oppervlakten uit de tabel niet. Opgemerkt wordt dat de zorgwoningen en kampeermiddelen mobiel zijn en niet zorgen voor bodemingrepen (dieper dan 0,3 m) en daarmee mogelijke bodemverstoringen. Verder archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. De geldende archeologische dubbelbestemmingen worden in dit bestemmingsplan overgenomen, ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden.
Het aspect 'Cultuurhistorie en archeologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Door Staring Advies is een quickscan natuurwaardentoets uitgevoerd. Dit volledige onderzoek is toegevoegd als Bijlage 5 bij deze toelichting.
De Wet natuurbescherming richt zich op de bescherming van gebieden. In de Wet natuurbescherming zijn Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden) beschermd.
Naast deze drie soorten gebieden is in het kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland van belang. In Gelderland betreft dit het Gelders Natuurnetwerk (GNN).
Dit is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones die tussen de natuurgebieden liggen. Het natuurnetwerk draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
Voorts is in de Wet natuurbescherming de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren geregeld: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Onderzocht moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook voor het voorliggende plan, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden.
Natura 2000-gebieden
Nederland heeft aan de hand van een vergunningenstelsel een zorgvuldige afweging gewaarborgd rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. In afbeelding 4.4 is de ligging van het plangebied (rode omlijning) ten opzichte van de Natura 2000 weergegeven.
Het plangebied ligt op circa 2,3 kilometer afstand van het Natura 2000- gebied 'Bekendelle', en 2,5 kilometer afstand van het natura 2000-gebied 'Willinks Weust'. Van directe negatieve effecten is dan ook geenszins sprake. Om de stikstofemissie als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling in beeld te brengen is in dit geval is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd door Van Doormaal Advies. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan. Het volledige AERIUS-rapport is als Bijlage 6, bij deze toelichting opgenomen.
Afbeelding 4.4: Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl) |
Het plangebied ligt op circa 2,3 kilometer afstand van het Natura 2000- gebied 'Bekendelle', en 2,5 kilometer afstand van het natura 2000-gebied 'Willinks Weust'. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de ruime afstand tot Natura 2000-gebied wordt geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van een aantasting va
Gezien de kleinschaligheid van de ontwikkeling, waarbij geen sprake zijn van een geringe sloop- of bouwwerkzaamheden en de afstand tot Natura 2000-gebieden, wordt gesteld dat negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van de betreffende Natura 2000-gebieden uitgesloten zijn.
Stikstofdepositie
Om inzicht te krijgen in een mogelijke stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden zijn de mogelijke NOx en NH3 emitterende bronnen onderzocht. In voorliggend geval is enkel het gebruiksverkeer van toepassing.
Wanneer deze bron wordt ingevoerd in de AERIUS-calculator blijkt dat er geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met mogelijk significant negatief effect op Natura 2000-gebieden.
Geconcludeerd wordt dat er in de gebruiksfase geen sprake is van stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/j. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningplichtig.
Natuurnetwerk Nederland (NNN), Groene Ontwikkelzone (GO) en GNN (Gelders Natuurnetwerk)
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. In afbeelding 4.3 is de ligging van het plangebied ten opzichte van het NNN weergegeven.
Het plangebied ligt binnen de Groene Ontwikkelingszone en het Gelders Natuurnetwerk. Een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen de Groene ontwikkelingszone en het Gelders Natuurnetwerk kan een nieuwe kleinschalige ontwikkeling mogelijk maken. Voorwaarde is dat het nieuwe erf landschappelijk ingepast dient te worden, waardoor sprake is van een per saldo substantiële versteking van de kernkwaliteiten van de Groene ontwikkelingszone. Het plangebied wordt landschappelijk ingepast en er is daarom sprake van een er saldo substantiële versteking van de kernkwaliteiten van de Groene ontwikkelingszone. Door de landelijke inpassing op te nemen in het bestemmingsplan, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties.
Tot slot wordt opgemerkt dat de gemeente Winterswijk en de provincie Gelderland samen tot overeenstemming zijn gekomen met de wijziging van de grenzen van de GO en het GNN.
Kernkwaliteiten GO
Het plangebied ligt deels binnen het gebied wat door de provincie Gelderland in haar Omgevingsvisie is benoemd als GO. De provincie streeft naar een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden; de GO. De GO heeft een dubbele doelstelling. Er wordt ruimte geboden voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden.
De zone bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het GNN. Het gaat met name om landbouwgrond, maar ook om gebieden voor verblijfs- en dagrecreatie, infrastructuur, (bedrijfs)woningen en bedrijven. De Ecologische verbindingszones en weidevogelgebieden zijn onderdeel van de GO. Door de samenhang met de aangrenzende en inliggende natuur herbergt de ontwikkelzone ook deze specifieke kenmerkende natuurwaarden.
Door de dubbele doelstelling is er in de GO ruimte voor nieuwe ontwikkelingen en voor een uitbreiding van bestaande bedrijven, (bedrijfs)woningen en bouwwerken en andere functies, zolang de kernkwaliteiten niet worden aangetast. Bij een uitbreiding gaat het om het 'per saldo' niet significant aantasten (bij een beperkte uitbreiding) dan wel om het substantieel versterken (bij een grote uitbreiding) van de kernkwaliteiten.
Effectbeoordeling
Het plangebied ligt deels binnen de GO. Betreffende percelen zijn ook onderdeel van een NSW-landgoed. Hiervoor geldt dat de functies grondgebonden landbouw en het landgoedbedrijf - volgens de definitie van de Natuurschoonwet - een bijzondere behandeling verdienen, omdat beheer en onderhoud van het landschap deel uitmaken van hun bedrijfsvoering. Deze functies dragen direct bij aan de instandhouding van het landschap en daarmee ook aan de kernkwaliteiten.
Opgemerkt wordt dat in het plangebied geen houtopstanden gekapt worden. Een kapmelding bij de provincie Gelderland is niet van toepassing.
Bij de beoogde uitbreiding worden de kernkwaliteiten per saldo niet aangetast maar juist verder versterkt. Voorgenomen activiteiten leiden tot niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.
Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd. Door Staring Advies is een Quickscan uitgevoerd om in te schatten wat het effect van de plannen is. Dit volledige onderzoek is te vinden als Bijlage 5, van deze toelichting.
Flora
Het plangebied wordt gebruikt als grasland. De natuurlijke vegetatie in het plangebied bestaat uit algemene plantensoorten van voedselrijke omstandigheden. De vegetatie in het perceel is soortenarm met een dominantie van algemene grassoorten en lokaal een enkele plantensoort van voedselrijke omstandigheden als grote brandnetel, hondsdraf, madeliefje, paardenbloem species en vogelmuur. Bijzondere vegetaties met kenmerkende plantensoorten zijn niet in het plangebied aanwezig.
De Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) (zie paragraaf 4.2.1 van Bijlage 5) maakt geen melding van beschermde plantensoorten voor de omgeving van het plangebied. Beschermde plantensoorten worden hier niet verwacht omdat er geen geschikte groeiplaatsen zijn, zo blijkt uit het veldonderzoek.
Fauna
Aanvullend onderzoek of het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is niet noodzakelijk voor beschermde plant- en diersoorten.
Er moet wel rekening worden gehouden met mogelijke aanwezigheid van foerageergebied en vliegroutes van vleermuizen. Indien plaatsing van verlichting noodzakelijk is moeten mitigerende maatregelen uitgevoerd worden. Is dit niet (voldoende) mogelijk, en is het niet uit te sluiten dat de werkzaamheden een negatief effect kunnen hebben op foerageergebied en/of vliegroutes van vleermuizen, dan is aanvullend onderzoek en eventuele ontheffingsaanvraag noodzakelijk.
Er moet verder rekening worden gehouden met broedvogels. Activiteiten moeten bij voorkeur buiten het broedseizoen worden uitgevoerd of ruim voor aanvang van het broedseizoen gestart worden, waarbij voorkomen wordt dat broedvogels zich vestigen op de planlocaties. Werkzaamheden mogen in het broedseizoen plaatsvinden, zo lang er maar geen broedvogels verstoord worden.
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de effecten op de verkeersgeneratie en parkeerbehoefte die ontstaat door de nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Specifiek voor verkeersgeneratie en parkeren heeft het CROW de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' opgesteld. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. De gemeente Winterswijk heeft daarnaast het aspect verkeer en parkeren geborgd in het "facetbestemmingsplan parkeren Winterswijk".
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het effect van de beoogde ontwikkeling op de verkeersstructuur inzichtelijk te worden gemaakt. In onderstaande tabel is te zien met welke verkeersbewegingen er rekening dient te worden gehouden (per jaar). Het verkeer ten behoeve van de gast- en zorgboerderij kan zonder verkeerskundige maatregelen worden afgewikkeld op de De Slingeweg. Ook de omliggende wegen kan de toename van verkeer goed afwikkelen.
Een initiatief wordt in beginsel getoetst aan het bestemmingsplan "facetbestemmingsplan parkeren Winterswijk", waarin is weergegeven dat in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor parkeren of stallen van auto's.
Niet alle activiteiten op het erf komen exact overeen met de activiteiten/functies staande in het "facetbestemmingsplan parkeren Winterswijk". Er is namelijk dubbelgebruik van parkeerruimte mogelijk: Participanten aan de workshops/cursussen zijn deels ook gasten van de verblijfsrecreatie. Daarnaast is de parkeerbezetting van de verblijfsrecreatie overdag lager aangezien een deel van deze gebruikers er dan met de auto op uit zijn. Deze parkeerplaatsen staan dat ter beschikking van de cursisten.
In onderstaande tabel is de parkeersituatie ter plaatse van De Zonnebloem te zien met de parkeernorm en uiteindelijke parkeerbehoefte. Er wordt op voorhand gemeld dat er in totaal 101 parkeerplekken zijn op 2 locaties. Op locatie 1 is ruimte voor 33 parkeerplekken en op locatie 2 voor 68 parkeerplekken. De tabel is ook beschikbaar in Bijlage 4.
Totaal aantal parkeerplekken op locatie 1 (33 parkeerplekken)
Voor de groepsaccommodatie, bedrijfswoningen, zorgwoningen en agrarische nevenactiviteiten is er sprake van een parkeerbehoefte van in totaal 21,2 parkeerplekken. Dit betekent dat 11,8 (afgerond 11) parkeerplekken over zijn.
Totaal aantal parkeerplekken op locatie 2 (68 parkeerplekken)
Voor het kampeerterrein, kampeerterrein 'overloopgebied', camperplekken, trekkershutten en 'workshop dagrecreatie' komt men op een parkeerbehoefte van 59,3 tijdens normaal gebruik. Op deze momenten is het kampeerterrein 'overloopgebied' niet in gebruik. Dit betekent dat 8,7 (afgerond 8) parkeerplekken over zijn.
Parkeerbehoefte tijdens buitenbijeenkomst/evenement (scenario)
In totaal zijn in het plangebied 101 parkeerplekken beschikbaar. Tijdens het scenario dat er een buitenbijeenkomst/evenement gaande is, is gerekend met een buitenbijeenkomst/evenement met 200-250 personen. Hierbij wordt uitgegaan dat 70% met de auto komt en er een gemiddelde autobezetting is van 2,5 personen per auto. Dit komt neer op 70 parkeerplekken.
Tijdens het scenario dat er een buitenbijeenkomst/evenement gaande is, zijn meerdere activiteiten niet gaande zodat deze parkeerplekken meegenomen kunnen worden in de parkeerbehoefte tijdens een bijeenkomst/evenement. Het overschot aan parkeerplaatsen (41,8) en kampeerterrein van de overloop (31,2) bieden in totaal 73 parkeerplekken. Dit is voldoende.
Hierbij wordt opgemerkt dat ten tijde van een buitenbijeenkomsten voornamelijk groepen naar het terrein zullen komen, deze groepen zullen gezamenlijk naar het terrein toe reizen waardoor de parkeerbehoefte gemiddeld lager zal liggen. Ook zullen naar waarschijnlijkheid mensen naar de buitenbijeenkomst gaan die al op de camping gevestigd zijn of die overnachten op de naastgelegen camping. Tevens kunnen er andere vormen van mobiliteit geregeld worden zoals een shuttle bus, OV en kiss en ride om het aantal parkeerplekken lager te houden.
In dit bestemmingsplan wordt een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat op eigen erf voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd.
Het plan is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect verkeer en parkeren.
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde en duurzame watersystemen. Het Waterschap Rijn en IJssel laat in het Waterbeheerplan 2016-2021 zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten het waterschap in de samenwerking met haar partners wil leggen. Vanuit die omgevingsverkenning wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden:
Voor het taakgebied Veiligheid water is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het taakgebied Voldoende water is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor Schoon water is het uitgangspunt “stand still - step forward”. Essentieel is het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem met als einddoel een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Partnerschappen met gemeenten en andere partijen zorgen voor een effectieve en efficiënte (afval)waterketen. Door optimalisatie van de behandeling van afvalwater wordt een bijdrage geleverd aan een goede volksgezondheid en een schoon watersysteem. Het terugwinnen van energie en grondstoffen uit afvalwater draagt bij aan een meer circulaire economie.
Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.
Het plan betreft een functiewijziging van agrarisch akkerbouw- en melkveebedrijf naar een volwaardige Gast- en Zorgboerderij met landbouw, recreatie en natuur van een perceel aan de Slingeweg 12-14-16 in het buitengebied van Winterswijk. De bestaande bebouwing en de minicamping blijven onveranderd. Wel worden er 8 zorgeenheden in de vorm van stacaravans of tiny houses geplaatst. Door de wijzigingen neemt het verharde oppervlak toe met circa. 250 m².
Ook wordt de bestaande woning gesplitst in twee wooneenheden. Door deze wijzigingen blijft het verharde oppervlak ongewijzigd. Vanuit fysiek oogpunt verandert er feitelijk niets.
Hieronder zijn de relevante waterthema's geselecteerd en vervolgens beschreven.
Thema | Toetsvraag | Relevant | Intensiteit# |
Veiligheid |
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade) 2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier? |
Nee Nee |
2 2 |
Riolering en Afvalwaterketen | 1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap? |
Nee Nee Nee |
2 1 1 |
Wateroverlast (oppervlaktewater) |
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500 m2? 2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2? 3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes? |
Nee Nee N.v.t. Nee |
2 1 1 1 |
Oppervlakte- waterkwaliteit |
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? |
Nee |
1 |
Grondwater- overlast |
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 3. Is in het plangebied sprake van kwel? 4. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren? 5. Beoogt het plan aanleg van drainage? |
Nee Nee Nee Nee |
1 1 1 1 |
Grondwater- kwaliteit |
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? | Nee | 1 |
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? |
Nee Nee |
1 2 |
Volksgezondheid |
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? |
Nee Nee |
1 1 |
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur? 4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied? |
Nee Nee Nee Nee |
2 2 1 1 |
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied? | Nee | 1 |
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? | Nee | 2 |
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | Nee | 1 |
Riolering en afvalwaterketen
Huishoudelijk afvalwater van de bestaande bebouwing en minicamping en de nieuwe zorgeenheden moet worden geloosd op een van de beide aanwezige helofytenfilters. De capaciteit is voldoende voor het zuiveren van het afvalwater. Het effluent van de helofytenfilters moet worden hergebruikt of in de bodem worden geïnfiltreerd.
Wateroverlast (oppervlaktewater)
Hemelwater van daken en verhardingen moet binnen het perceel worden hergebruikt, geïnfiltreerd of geborgen in een retentievoorziening. Dat kan bijvoorbeeld in een vijver of een zaksloot.
Bij de herinrichting van de Boven Slinge naar een meanderende natuurlijke watergang is op het perceel ruimte gecreëerd (ca. 4 ha) om in tijden van wateroverschot als buffer te fungeren voor de Boven Slinge. De overstromingsvlakte is zodanig aangelegd dat geen overlast voor de bewoning of bedrijfsvoering van de Zonnebloem optreedt.
Oppervlaktewater kwaliteit
Een eventuele overloop van een berging mag maximaal met landelijke afvoer (1 l/s.ha) lozen op een watergang. Voor het aansluiten en lozen op een watergang is toestemming nodig.
Inrichting en beheer
De Boven Slinge is in eigendom en beheer van het waterschap Rijn & IJssel. Doordat niet rechtstreeks op de beek mag worden geloosd en de lozing slechts maximaal de landelijke afvoer mag zijn, is de invloed van het plan op de Boven Slinge zeer beperkt.
Bij de voorbereiding van bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
Het voorliggende plan heeft voor de gemeente Winterswijk geen financiële consequenties, aangezien de plannen voor rekening en risico van de initiatiefnemer komen. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet noodzakelijk. In geval van planschade is een overeenkomst getekend waardoor eventuele planschadekosten op de initiatiefnemer verhaald kunnen worden. Het plan is daarmee economisch uitvoerbaar.
Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).
Een bestemmingsplan regelt derhalve:
en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook van toepassing voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.
Opbouw van de regels
Het bestemmingsplan is conform de daaraan te stellen wettelijke eisen zoals vastgelegd in de Standaard voor Bestemmingsplannen 2012 opgesteld. De regels hebben een vaste opbouw en de hoofdstukken zijn als volgt verdeeld:
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.
Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.
Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels en algemene afwijkings- en wijzigingsregels.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.
De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen in de toelichting is beschreven. In deze paragraaf is als bedoeld in artikel 3.1.3. van het Besluit ruimtelijke ordening een beschrijving opgenomen van de bestemmingen die in het bestemmingsplan voorkomen.
Agrarisch - Cultuurlandschap
De voor Agrarisch - Cultuurlandschap aangewezen gronden zijn met name bestemd voor de uitoefening voor een agrarische activiteiten en een gast- en zorgboerderij. Bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen mogen enkel gebouwd worden binnen een bouwvlak. Tevens zijn er meerdere aanduidingen ter plaatse aanwezig. Hieronder volgt een opsomming van de aanduidingen:
Bouwaanduiding
Functieaanduidingen
Verder zijn voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen en het aanleg en instandhouden van de noodzakelijke parkeerplaatsen.
Groen
De groenvoorzieningen in het plangebied zijn bestemd tot 'Groen'. De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor houtwallen en houtsingels, groenvoorzieningen, bermen en beplanting. Ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van groen - bijenhouderij' is een bijenhouderij toegestaan.
Natuur
De gronden ten noorden in het plangebied zijn bestemd voor 'Natuur'. De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van de natuurwetenschappelijke waarden en extensieve dagrecreatie. Voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een bouwhoogte van maximaal 2 m.
Recreatie
De gronden in het plangebied zijn bestemd voor 'Recreatie'. De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor verblijfsrecreatie in de vorm van maximaal 25 kampeerplekken en 4 trekkershutten. Ook zijn buitenbijeenkomsten maximaal 15 kalenderdagen per jaar exclusief opbouwen en afbreken toegestaan. Buitenbijeenkomsten hebben een besloten karakter en worden niet als evenement gezien krachtens de APV. In volksmond zijn het evenementen. Ten tijde van buitenbijeenkomsten vindt het kamperen plaats in het overloopgebied. Hieronder volgt een opsomming van de aanduidingen:
Functieaanduidingen
Tuin
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn met name bestemd voor tuinen. In deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. De bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde mag niet meer bedragen dan 1 m. Ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van tuin - bijgebouw' is een bijgebouw mogelijk.
Deze gronden dienen niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan. Hierdoor kan ter plaatse van de bestemming 'Tuin' niet vergunningsvrij gebouwd worden.
Verkeer
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn met name bestemd voor verkeer. In deze bestemming mogen wegen en straten, wandel- en fietspaden worden aangelegd met een functie gericht op het afwikkelen van doorgaand verkeer. Ter plaatse bij de functieaanduiding 'specifieke vorm van verkeer - onverharde wegen' zijn enkel onverharde wegen toegestaan.
Water
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn met name bestemd voor water. In deze bestemming zijn waterhuishoudkundige doeleinden, waterbergingen en waterlopen toegestaan alsmede extensieve dagrecreatie. Er mogen geen gebouwen of bouwwerken worden gerealiseerd.
Dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 1
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
Dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 2
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
Dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 3
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
Dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 4
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
Gebiedsaanduiding 'overige zone - groene ontwikkelingszone'
De gronden ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - groene ontwikkelingszone' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het beschermen en ontwikkelen van landschappelijke en ecologische waarden.
Gebiedsaanduiding 'overige zone - gelders natuurnetwerk'
De gronden ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - gelders natuurnetwerk' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het beschermen en ontwikkelen van landschappelijke en ecologische waarden.
Gebiedsaanduiding 'overige zone - nationaal landschap'
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - nationaal landschap' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het beschermen en ontwikkelen van het waardevolle landschap.
Conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht ligt het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage. Belanghebbenden kunnen dan een zienswijze indienen op het plan. Na vaststelling door het college van burgemeester en wethouders ligt het bestemmingsplan opnieuw 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt in werking daags na afloop van de tervisielegging, als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan geldt dat overleg moet worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het gaat dan tenminste om de betrokken waterschappen en diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Dit plan wordt via de reguliere wijze formeel voorgelegd aan de provincie Gelderland. Het plan is wel voorbesproken met de Provincie Gelderland ook in het kader van de herbegrenzing. In ieder geval zijn de nieuwe bestemmingen op de verbeelding en het landschapsplan goedgekeurd.
Het plan wordt via de reguliere wijze formeel voorgelegd aan het waterschap Rijn en IJssel. Zie voor een nadere onderbouwing de watertoets in paragraaf 4.5.
Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor een termijn van zes weken ter inzage gelegd. Wanneer gedurende deze periode zienswijzen worden ingediend, wordt hiervan in deze paragraaf of in een aparte bijlage verslag gedaan.